Auteursrecht  

IEF 2066

De Tao van de Voorzieningenrechter

Boekblad.nl  bericht dat De Stichting Het Toonder Auteursrecht uitgeverij Panda voor de rechter daagt. De stichting wil dat het boek ‘Tao van Toonder van Frank van Hartingsveld uit de handel wordt gehaald.               

Partijen betwisten niet dat Marten Toonder intensief heeft meegewerkt aan het boek over zijn levensvisie, maar volgens de erven zou hij het niet eens zijn geweest met het resultaat. Volgens bestuurslid Aino Toonder zou de  kritische Toonder veranderingen hebben voorgesteld, die niet zouden zijn doorgevoerd. Hans Matla, eigenaar van uitgeverij Panda, die in de laatste 31 jaar meer dan 100 titels van Toonder heeft uitgegeven, begrijpt niet goed waar het fout is gegaan. 

Het kort geding vindt vandaag plaats in Den Haag. Eerder bericht over Toonder en auteursrecht hier.

IEF 2063

Van aard

Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 3 mei 2006, zaaknummer 200507682/1. Appellant tegen Stichting De Thuiskopie

In  2004 heeft de stichting "Stichting De Thuiskopie" (hierna: de stichting) appellant bericht dat hij in strijd met de Auteurswet en de door hem ondertekende onthoudingsverklaring heeft gehandeld en is een boete gevorderd. Op het daartegen door appellant gemaakte bezwaar heeft de stichting geantwoord dat zij geen bestuursorgaan is. De rechtbank Haarlem heeft zich onbevoegd verklaard van het ingestelde beroep kennis te nemen.

Appellant betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, omdat zij heeft miskend dat de stichting een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb.

Dit betoog slaagt niet. Beslissend voor de vraag of de stichting in het onderhavige geval met enig openbaar gezag is bekleed als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb, is of het opleggen van een boete, zoals vervat in de brief van 29 september 2004, de uitvoering van een haar opgedragen overheidstaak betreft, en haar de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. De Afdeling is van oordeel dat de boete die appellant is verschuldigd, voortvloeit uit het niet naleven van de onthoudingsverklaring die hij heeft getekend. Deze verklaring is privaatrechtelijk van aard, gelijk de rechtbank terecht heeft overwogen.

Nu de boete is opgelegd in het kader van een tussen appellant en de stichting bestaande privaatrechtelijke rechtsverhouding, is de stichting in ieder geval ter zake van het opleggen van deze boete niet aan te merken als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb en zijn de brieven van de stichting niet aan te merken als besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Of de stichting ook overigens als een bestuursorgaan in evenbedoelde zin is aan te merken, behoeft onder deze omstandigheden geen bespreking. De rechtbank heeft zich derhalve reeds hierom terecht onbevoegd verklaard.


Zaaknummer: 200507682/1

Publicatie datum:
 woensdag 3 mei 2006
 
Tegen:
 Stichting De Thuiskopie
 
Proceduresoort:
 Hoger beroep
 
Rechtsgebied:
 Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
 


--------------------------------------------------------------------------------

200507682/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], [land],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/206 van de rechtbank Haarlem van 26 juli 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de stichting "Stichting De Thuiskopie".

1. Procesverloop

Bij brief van 29 september 2004 heeft de stichting "Stichting De Thuiskopie" (hierna: de stichting) appellant bericht dat hij in strijd met de Auteurswet en de door hem ondertekende onthoudingsverklaring heeft gehandeld en heeft de stichting uit hoofde van deze onthoudingsverklaring een boete van € 795.420,00 gevorderd.

Bij brief van 9 december 2004 heeft de stichting op het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, geantwoord dat zij geen bestuursorgaan is.

Bij uitspraak van 26 juli 2005, verzonden op 28 juli 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard van het daartegen ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 11 oktober 2005 heeft de stichting van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. B. Benard, advocaat te Den Haag, en F. van der Loos, juridisch adviseur te Den Haag, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. D. Griffiths, advocaat te Amsterdam, en mr. R.M. Zimmermann en mr. S.J. Donker, werkzaam bij de stichting, zijn verschenen.

Ter zitting heeft de stichting met toestemming van appellant een nader stuk overgelegd.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan:

a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of

b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke handeling.

2.2. Ingevolge artikel 16c, eerste lid, van de Auteurswet (hierna: de Aw) wordt als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst niet beschouwd het reproduceren van het werk of een gedeelte ervan, mits het reproduceren geschiedt zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van de natuurlijke persoon die de reproductie vervaardigt.

Ingevolge artikel 16c, tweede lid, van de Aw is voor het reproduceren, bedoeld in het eerste lid, de fabrikant of de importeur van een voorwerp dat bestemd is om een werk ten gehore te brengen, te vertonen of weer te geven ten behoeve van de maker of diens rechtverkrijgenden een billijke vergoeding verschuldigd.

Ingevolge artikel 16d van de Aw dient de betaling van de in artikel 16c bedoelde vergoeding te geschieden aan een door de minister van Justitie aan te wijzen, naar zijn oordeel representatieve rechtspersoon, die belast is met de inning en de verdeling van deze vergoeding overeenkomstig een reglement, dat is opgesteld door deze rechtspersoon, en dat is goedgekeurd door het College van Toezicht, bedoeld in de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten.

2.3. De Stichting De Thuiskopie is de rechtspersoon die is belast met de inning en verdeling van de thuiskopievergoedingen op blanco dragers, die fabrikanten en importeurs zijn verschuldigd op grond van artikel 16c van de Aw. De stichting is daartoe door de minister van Justitie op grond van artikel 16d van de Aw aangewezen bij besluit van 20 februari 1991 (Stcrt. 1991, 42).

2.4. Niet in geschil is dat de stichting geen bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb, nu zij niet krachtens publiekrecht is ingesteld.

2.5. Appellant betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, omdat zij heeft miskend dat de stichting een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. Appellant voert daartoe aan dat de stichting een wettelijke plicht vervult doordat zij ingevolge artikel 16d van de Aw is belast met de inning en verdeling van de thuiskopievergoedingen en daartoe door de minister is aangewezen, terwijl zij tevens aan overheidstoezicht is onderworpen. Bovendien beschikt de stichting volgens appellant ingevolge de Auteurswet over publiekrechtelijke bevoegdheden verband houdende met een verplichte informatieverstrekking aan de stichting en is de geheimhoudingsplicht vervat in artikel 2:5, tweede lid, van de Awb op de stichting van toepassing. Aldus is de stichting volgens appellant betrokken bij en belast met de uitvoering van de publiekrechtelijke taak van de minister om te zorgen voor een effectief stelstel ter waarborging van de rechten van auteursrechthebbenden middels een goed en evenwichtig systeem van heffingen en inning van de verschuldigde vergoedingen, mede gelet op de verplichtingen die de Nederlandse overheid daartoe heeft op grond van internationale regelgeving, zoals het TRIPS Verdrag en Europese Richtlijn 2001/29/EG. Voorts voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de stichting vooral een faciliterende en ondersteunende rol heeft, hetgeen volgens hem niet blijkt uit de Auteurswet. Ook wanneer het tegendeel zou gelden, sluit dat volgens appellant niet uit dat aan de stichting een overheidstaak is opgedragen en haar daarvoor publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.

2.6. Dit betoog slaagt niet. Beslissend voor de vraag of de stichting in het onderhavige geval met enig openbaar gezag is bekleed als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb, is of het opleggen van een boete, zoals vervat in de brief van 29 september 2004, de uitvoering van een haar opgedragen overheidstaak betreft, en haar de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.

De Afdeling is van oordeel dat de boete die appellant blijkens de brief van 29 september 2004 is verschuldigd, voortvloeit uit het niet naleven van de onthoudingsverklaring die hij op 12 juni 2004 heeft getekend. Bij deze onthoudingsverklaring heeft appellant verklaard:

- aan de stichting volledig en correct opgave te zullen doen van het aantal geïmporteerde en/of gefabriceerde en/of op de markt gebrachte blanco dragers;

- de wettelijk verschuldigde thuiskopievergoeding volledig en tijdig aan de stichting te zullen voldoen;

- elke vorm van import en/of fabricage en/of verkoop van blanco dragers, waarover niet de wettelijk verschuldigde thuiskopievergoeding is voldaan, te staken en gestaakt te houden;

zulks onder verbeurte van een direct opeisbare boete van € 10,00 voor iedere blanco drager die geheel of gedeeltelijk in strijd met deze verklaring niet tijdig wordt opgegeven en/of waarover geen thuiskopievergoeding wordt voldaan dan wel wordt geïmporteerd en/of gefabriceerd en/of op de markt gebracht, onverminderd het recht van de stichting op volledige schadevergoeding.

Deze verklaring is privaatrechtelijk van aard, gelijk de rechtbank terecht heeft overwogen. Nu de boete is opgelegd in het kader van een tussen appellant en de stichting bestaande privaatrechtelijke rechtsverhouding, is de stichting in ieder geval ter zake van het opleggen van deze boete niet aan te merken als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb en zijn de brieven van de stichting van 29 september 2004 en 9 december 2004 niet aan te merken als besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. Of de stichting ook overigens als een bestuursorgaan in evenbedoelde zin is aan te merken, behoeft onder deze omstandigheden geen bespreking. De rechtbank heeft zich derhalve reeds hierom terecht onbevoegd verklaard.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006

164-477.

IEF 2054

Een Rus in de bibliotheek (4)

Boekblad.nl bericht nader over de Russische Bibliotheken (eerder berichten hier). Enkele citaten: “Professor Spoor eiste voor uitgeverij Van Oorschot een schadevergoeding van 40 duizend euro wegens omzetschade en reputatieschade. De verkoop van de Russische Bibliotheek van Van Oorschot, sinds jaar en dag gemiddeld 450 exemplaren per maand, zou in april 2006 gedaald zijn naar 180 exemplaren.

De Russische Bibliotheek zou op jaarbasis een omzet van 220 duizend euro betekenen. De reputatieschade zou betekenen dat de kopers denken dat ze een 'echte' Russische bibliotheek gekocht hebben en ernstig teleurgesteld zijn vanwege de oude vertalingen. De eis voor schadevergoeding, die in de dagvaarding 20 duizend euro bedroeg, verhoogde Spoor ter plekke naar het dubbele. De rechter accepteerde dat.”

”Hans Bousie betoogde namens FMG dat de Russische Bibliotheek geen merk is en kan zijn. Volgens Bousie is de beslissing van het Benelux Merken Bureau een fout, omdat de naam Russische Bibliotheek nooit als merk gebruikt is en bijna nooit op de omslag van de boeken heeft gestaan. Pas het afgelopen jaar heeft Van Oorschot daar een gewoonte van gemaakt. (…) Volgens Bousie kan er bij het publiek ook geen verwarring ontstaan, omdat Kruidvat een heel ander publiek trekt dan de boekhandel (en er) bijna geen boekhandel die op voorraad heeft.”

“Mr. Marga Verwoerd betoogde voor Kruidvat dat het woord bibliotheek geen merknaam is, maar een beschrijvend woord. Het monopolie dat Van Oorschot 50 jaar lang op de naam heeft gehad, maakt het nog geen merk. (..) De uitgeverij mag zich volgens haar juist gelukkig prijzen dat zij heel lang geen concurrentie heeft gehad.”

Bousie vatte de rechtszaak Van Oorschot tegen FMG/Kruidvat samen als een strijd tussen verschillende standen. Volgens Verwoerd ging het om de pijn van concurrentie voor een bedrijf dat heel lang geen concurrentie had gehad. Spoor wierp tegen dat het ging om de wereld van het snelle geld tegenover die van de liefde voor het boek.

De rechter was, mr. A.J. Beukenhorst, doet uitspraak op 18 mei om 15 uur.

IEF 2053

Niet uit de handel

Vers op Rechtspraak.nl: Boek 'Endstra-tapes' niet uit de handel. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 11 mei 2006 bepaald dat het boek "De Endstra-tapes" niet uit de handel behoeft te worden genomen. In het vonnis wordt het volgende overwogen.

Anders dan de erven Endstra hebben betoogd rust op de gesprekken, die Endsta heeft gevoerd met de CIE geen auteursrecht, omdat niet aannemelijk is geworden dat Endstra ervoor heeft gekozen zijn verhaal in een bepaalde creatieve vorm te doen. Endstra heeft zijn verhaal gedaan om heimelijk informatie te verschaffen aan de politie met als doel dat tegen zijn gestelde afperser W.H. zou worden opgetreden.

De gesprekken die Endstra met de rechercheurs van de C.I.E. heeft gevoerd zijn aan te merken als zakelijke informatieoverdracht, waarbij Endstra weliswaar op eigen wijze heeft gesproken in een soort vraag- en antwoordmodel, hij heeft hierbij echter voor de vorm van het gesprek geen creatieve keuzes gemaakt. In de wijze waarop Endstra zijn verhaal heeft verteld komt immers niet tot uiting dat hij bewust een geestelijke creatie wilde scheppen door zijn verhaal een bepaalde vorm te geven. Er kan dan ook niet vanuit worden gegaan dat Endstra er bewust voor heeft gekozen zijn verhaal op deze manier, in deze vorm en in deze specifieke omgeving te doen. Niet aannemelijk is geworden, dat het feit dat de gesprekken ter bescherming van Endstra voornamelijk op de achterbank van een auto van de C.I.E. zijn gevoerd, van invloed is geweest op de wijze waarop Endstra zijn verhaal heeft verteld.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat op de zogenaamde ‘achterbankgesprekken’ geen auteursrecht rust. Dat betekent dat met de uitwerking van de gesprekken in het PV en de publicatie hiervan in “De Endstra-tapes” geen auteursrecht van Endstra en daarmee van de zonen is geschonden.

Het algemeen belang weegt in deze zaak zwaarder dan het persoonlijk belang van de erfgenamen van Endstra, nu de gesprekken die Endstra heeft gevoerd en de samenhang daarmee met de strafzaak tegen W.H. in het centrum van de maatschappelijk belangstelling staan en die gesprekken voorts inzicht geven in de wijze waarop de CIE met Enstra is omgegaan.

Lees hier meer.

IEF 2051

Waarvan akte

Ingezonden 28 februari 2012: Rechtbank 's-Gravenhage 29 september 2004 en Hof 's-Gravenhage 3 maart 2006, parketnr. 09/027069-04 (Abe VdS - valsheid in geschrifte horend bij onderstaand vonnis)

Naar oordeel van het hof vloeit uit het voorgaande voort dat de verdachte notulen heeft aangeleverd als productie in een rechterlijke procedure die, naar hij wist, inhoudelijk vals warn en die waren voorzien van tenminste twee valse handtekeningen. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift.

Rechtbank ’s Gravenhage, 3 mei 2006, HA ZA 04-289. VdS tegen IFT c.s.

Tussenvonnis. Ruzie over geldigheid van auteursrechtoverdracht, veel onzinargumenten. Exhibit A, genoemd in een software overeenkomst zou geen diskette kunnen zijn omdat met het woord exhibit een document bedoeld wordt en de handtekening onder de overdrachtsakte zou niet geldig zijn. VdS zal de geldigheid van de handtekening moeten bewijzen. Dit zou moeilijk kunnen zijn omdat de tekenaar inmiddels is overleden, maar de bewijsopdracht wordt toch gegeven.
 
Het in Florida, Verenigde Staten, gevestigde bedrijf Educational Training Corporation (ETC) heeft in opdracht van Fokker een softwarepakket ‘Active’ ontwikkeld. Aerotraining B.V. was alleenvertegenwoordiger voor ETC in Europa. Eiser VdS was op zijn beurt weer aandeelhouder van Aerotraining B.V. Bij een als Assignment of Software betitelde en in 1992 opgemaakte akte heeft ETC (samengevat) alle rechten met betrekking tot de Active software overgedragen aan Aerotraining B.V.  In de procedure is een kopie van een soortgelijke Assignment of Software uit 1993 overgelegd en strekking heeft de rechten op de Active software (vervolgens) over te dragen aan eiser VdS. Ook zijn notulen van een vergadering van aandeelhouders overgelegd, waarbij onder meer is besloten dat VdS tegen betaling het Active softwarepakket zal kopen van Aerotraining B.V.

VdS stelt dat IFT door het in het verkeer brengen van (computer)systemen met daarop de Active software inbreuk maakt op zijn auteursrecht.

Voor alles betwist IFT dat VdS de auteursrechthebbende is. IFT erkent dat zij de Active software heeft verhuurd en dat zij, indien VdS daadwerkelijk over het auteursrecht met betrekking tot de Active software beschikt, inbreuk heeft gemaakt. IFT stelt dat meerdere zaken niet klopten en dat de auteursrechtenoverdracht achteraf is gereconstrueerd en dat de overdracht van het auteursrecht van Aerotraining aan VdS in werkelijkheid niet – althans niet in 1993 – heeft plaatsgevonden.
 
IFT betwist tevens dat de in het geding gebrachte productie A , een diskette met de litigiueze software, overeenstemt met de in de overeenkomst genoemde exhibit A, omdat exhibit alleen een document kan zijn en geen diskette. IFT heeft VdS daarom uitgenodigd een origineel document over te leggen. Dit argument wordt door de rechtbank afgeschoten:
 
“De redenering van IFT, voor zover serieus bedoeld, slaagt niet. Van Dale Groot woordenboek Engels-Nederlands geeft als vertaling van het zelfstandignaamwoord exhibit onder meer op 'officieel bewijsstuk'. Geen van de aldaar genoemde alternatieven suggereert dat het zou moet gaan om een document of bewijs op papier. (…) Nu IFT niet meer stelt dan dat zij betwijfelt of exhibit “A” naar de Active software verwijst en voor haar twijfel geen ander grond aandraagt dan haar misinterpretatie van een vreemdtalig woord, zal de rechtbank er vanuit gaan dat met de akte van 13 januari 1992 het auteursrecht met betrekking tot de Active software geldig is overgedragen op Aerotraining.”
 
Ook de tweede overdracht van Aerotrading aan Van der Schaaf wordt door IFT bestreden. IFT houdt de Assignment of Software van 9 december 1993 voor ongeldig omdat deze volgens IFT (veel) later dan op genoemde datum is opgesteld en omdat de handtekening van de persoon die namens de overdragende vennootschap Aerotraining zou hebben ondertekend is vervalst. Met dit argument scoort IFT een (bewijs)punt, maar opmerkelijk is dat de Rechtbank VdS nog een tip meegeeft voor het geval niet kan worden voldaan aan de bewijsopdracht aangaande de geldigheid van de handtekening:
 
“Gelet op de betwisting van de handtekening en in het licht van artikel 159 lid 2 Rv,  dient de rechtbank tot door VdS bewijs van de geldigheid van de ondertekening is geleverd, uit te gaan van de door IFT gestelde gebreken in de Assignment of Software."
 
De rechtbank merkt op dat indien VdS niet slaagt in dat bewijs – de rechtbank realiseert zich dat het bewijs moeilijk is te leveren nu de betrokken persoon is overleden – of indien VdS het bewijs niet wil leveren, dit niet uitsluit dat alsnog, om uitvoering te geven aan de hiervoor besproken obligatoire overeenkomst, een akte wordt opgesteld waarbij Aerotraining het auteursrecht overdraagt aan VdS. Weliswaar werkt deze overdracht dan niet met terugwerkende kracht, maar daaraan kan worden tegemoet gekomen door tegelijk met die overdracht over te dragen de vorderingen die Aerotraining heeft op IFT op grond van de inbreuk op het auteursrecht."

Lees het vonnis hier.

IEF 2050

Jetzt geht's lossss

Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Hertogenbosch, 2 mei 2006, LJN: AX0691. Inter Shop tegen Free Time Products B.V.

U kent ze wel, die ludieke oranje Stahlhelmpjes. Het ontwerp is door Inter-Shop als merk en als model gedeponeerd (welk model ten tijde van dit vonnis nog niet was ingeschreven). Inter-Shop heeft het helmpje via de website van Free Time verkocht. Partijen hebben ruzie gekregen over de verdeling van de winst. Naar aanleiding van deze ruzie heeft Free Time besloten om de helmpjes zelf te gaan produceren hetgeen aanleiding is voor Inter-Shop om de stap naar de rechter te nemen.

De rechter laat het modeldepot en merkdepot voor wat het is en doet de zaak af op de leer van de slaafse nabootsing.

5.7.  Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product dat niet (langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom, geldt de regel dat nabootsing van dit product weliswaar in beginsel vrijstaat, doch dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat (HR 31 mei 1991, NJ 1992, 391). Verwarring bij het publiek zal in het algemeen reeds te duchten zijn op het tijdstip waarop het product dat met veronachtzaming van hiervoor bedoelde verplichting door een concurrent is nagebootst, bij potentiële afnemers bekend is geworden, bijvoorbeeld door van de producent afkomstige documentatie, reclame of offertes; vanaf dit tijdstip moet het in Nederland verhandelen van het product van de nabootsende concurrent dan ook als onrechtmatig worden beschouwd. De behoefte aan standaardisatie kan onder omstandigheden een rechtvaardiging zijn voor het slaafs nabootsen van een product. (HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 84). Voor de bescherming tegen slaafse nabootsing is niet vereist dat het nagebootste product oorspronkelijk is (HR 7 juni 1991, BIE 1992, 16, Rummicub). Het door Free Time gevoerde verweer dat niet is voldaan aan het vereiste dat het uiterlijk zich moet onderscheiden van soortgelijke voortbrengselen, dient derhalve daarmee te worden gepasseerd, nu oorspronkelijkheid geen vereiste is.

De rechter gaat als maatstaf bij de beoordeling van het verwarringgevaar uit van de totale indruk, die bepalend is voor het helmpje en van de beschouwing door een weinig oplettend kopend publiek, dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet. Door Free Time is ter terechtzitting erkend, dat het door haar geproduceerde helmpje vrijwel identiek is aan het helmpje van Inter Shop. Naar het oordeel van de rechter wordt derhalve impliciet erkend dat sprake is van verwarringgevaar bij het kopend publiek. Het door Free Time naar voren gebrachte verweer dat zij zelfstandig het idee van het huidige helmpje heeft ontwikkeld, slaagt niet, nu het daarbij ging om een helmpje van een totaal andere materiaalsoort (vilt), waardoor naar het voorlopig oordeel van de rechter voor het publiek de totaalindruk van het helmpje volledig anders is. De verwarring bij het publiek wordt daarnaast nog verder vergroot doordat Free Time de door haar geproduceerde helmpjes vanuit die website te koop aanbiedt, welke voorheen gebruikt werd voor de verkoop van de helmpjes van Inter Shop en welke ook onder meer door een krantenartikel in "De Telegraaf" kennelijk bij een groot publiek bekend is.

Ook heeft de rechter in zijn oordeel betrokken dat het voor Free Time tamelijk eenvoudig zou zijn geweest dusdanige veranderingen aan te brengen aan het product dat de kans op verwarring bij het publiek aanmerkelijk lager zou zijn. Dit betreft dan weliswaar wellicht niet de kleurstelling (voor de Nederlandse markt de kleur oranje) van de helmpjes, maar bijvoorbeeld wel de keuze van het gebruikte materiaal. Dit geldt te meer nu Free Time erkend heeft pas na de beëindiging van de samenwerking met Inter Shop er bewust voor te hebben gekozen een identieke mal te laten maken voor het maken van de litigieuze plastic helmpjes. Dat mogelijk ook derden identieke helmpjes aanbieden doet aan het bovenstaande niet af.

Lees het vonnis hier.

IEF 2043

De strenge wereld

"ANP Photo introduceerde ook een 'publieksfunctie': de foto's, die in medium resolutie beschikbaar zijn, mogen voor privé-gebruik en voor educatieve doeleinden gratis worden gebruikt.
 
'Binnen de strenge wereld van het Auteursrecht is dit een verregaande en unieke concessie', zegt het ANP." Lees hier iets meer.

IEF 2034

Staand Comité

Cptech berichtte op 5 mei over een meeting van het WIPO Standing Committee on Copyright and Related Rights, waarover het WIPO zelf  nog niet erg veel te melden heeft:

“Today WIPO finally took a step back from forcing a restrictive Rome Convention intellectual property right on Internet publishing... This is a victory for everyone who has opposed linking webcasting to the broadcasting treaty. 

There is still a lot of work to. There is a strong likihood the traditional broadcasting treaty will move forward, and the EU will clearly push to expand this to cases where broadcasters use the Internet.... and there are considerable problems with many of the proposals for the broadcasting treaty, including some very strong rights, TPMs, and other problems.  However, there is now also a growing movement away from granting IP rights in the content of transmissions, in favor of theft of services protections, which is a very positive development, and a new project to examine the impact of TPMs on limitations and exceptions, which is quite important.   The Internet is far safer now than before, because the threat of a new treaty for Internet middleman is now much less likely."

Lees hier meer. WIPO berichtgeving hier. Bericht op Tweakers hier.

IEF 2033

Ten strijde (2)

In vervolg op dit eerdere bericht: "De sportjournalisten Johan Derksen, Hugo Borst en Matty Verkamman zijn een eigen kledinglijn begonnen. Het trio lanceert retrosportkleding, te beginnen met de klassieke shirts die het Nederlands elftal droeg in 1905 en 1957. Oranje speelt tijdens het WK in Duitsland ook in klassieke shirts ontworpen door kledingbedrijf Nike. Borst en Verkamman claimen dat zij hiervan de geestelijke vader zijn, maar kregen hiervan niet de credits." Lees hier meer (Trouw).

IEF 2031

(Weerlegbaar) rechtsvermoeden

Rechtbank Utrecht, 3 mei 2006, Pauwels tegen Q Two Entertainment VOF, Vriezenberg & Universal Music B.V. (Met dank aan mr. drs. H.J. van der Tak, Van der Tak Advocaat).  

Pauwels heeft sinds 1957 een aantal jaren als gitarist voor de cabaretier Toon Hermans gewerkt. In die periode heeft hij ook vele foto’s gemaakt van de activiteiten van Toon Hermans in en rondom zijn theatershows en publieke leven.  Q Two c.s. heeft in 2003 een verzamelbox uitgebracht met de naam 'Toon. Het Verzameld Werk'. Iedere in de box opgenomen cd/dvd heeft een zogenaamde inlay, hierna cd-boekje. Daarin is onder meer fotografisch materiaal opgenomen afkomstig van verschillende fotografen.

Pauwels claimt het auteursrecht op de foto’s. Bij het verstekvonnis zijn de meeste vorderingen van Pauwels toegewezen . Q Two c.s. vordert nu het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd  en slaagt daar, o.a. op grond van Artikel 8 Aw, gedeeltelijk in.

Ten aanzien van de foto’s 5 tot en met 9: Op grond van artikel 8 Aw moet worden geoordeeld dat Pauwels niet het over het auteursrecht op deze foto’s beschikt. Artikel 8 Aw bepaalt dat indien een vennootschap een werk als van haar afkomstig openbaar maakt zonder daarbij een natuurlijk persoon als maker te vermelden, zij als de maker van het werk wordt aangemerkt, tenzij wordt bewezen dat de openbaarmaking onrechtmatig was.

Vast staat dat Pauwels de foto’s op verzoek van Toon Hermans ter publicatie ervan in de betreffende programmaboekjes heeft afgegeven. Pauwels had dus kennis van de voorgenomen publicatie en had daartegen geen bezwaar. Gesteld noch gebleken is dat hij daarbij naamsvermelding heeft verlangd of bedongen. Onder die omstandigheden kan, zonder nadere stellingen, van een onrechtmatige openbaarmaking niet worden gesproken. Dit geldt ook voor de foto’s 8 en 9, die voor het eerst op een lp-hoes openbaar zijn gemaakt.

Onjuist is de stelling, namens Pauwels ter zitting ingenomen, dat het hier een (weerlegbaar) rechtsvermoeden betreft. Evenmin komt betekenis toe aan het gegeven dat ten tijde van de eerste openbaarmaking rechtspersonen nog niet verplicht waren om tot naamsvermelding van de maker over te gaan. Dit kan niet afdoen aan de, ook destijds al geldende, betekenis en reikwijdte van artikel 8 Aw.

Het voorgaande zou slechts anders zijn indien zou hebben te gelden dat Pauwels destijds met de openbaarmakende rechtspersoon van Toon Hermans ten aanzien van het auteursrecht op de foto’s iets anders zou zijn overeengekomen dan hetgeen artikel 8 Aw in beginsel meebrengt. Artikel 8 Aw is immers van aanvullend recht. Dit is echter door Pauwels niet gesteld.

Ten aanzien van de foto ‘s 1 tot  en met 4: Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de foto’s 5 tot en met 9 geldt niet voor de hier aan de orde zijnde foto’s. Bij de eerste publicatie van deze foto’s in een, door partijen zo aangeduid, vouwblaadje uit 1957 behorende bij de publicaties aangaande de One Man Show van Toon Hermans uit dat jaar, is immers wel sprake van de naamsvermelding van een natuurlijke persoon als maker. Artikel 8 Aw mist om die reden toepassing. 

Op het vouwblaadje zijn de vier portretfoto’s afgedrukt. Bij de foto's staat vermeld: Foto’s  Gerrit Schilp en Robby Pauwels.
Voorop staat dat, anders dan Pauwels heeft betoogd, het enkele bezit van de negatieven van de foto’s niet als sluitend bewijs van het makerschap heeft te gelden. Dit gegeven volstaat dus niet ter onderbouwing van het makerschap van Pauwels. De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer voorbij kan worden gegaan aan het feit dat bij de foto’s ook de naam van Schilp als één van de makers wordt genoemd.

Daarmee moet hij, zulks stelt Q Two c.s. terecht, behoudens tegenbewijs, immers voor de maker gehouden worden van in elk geval één van de vier portretten. De rechtbank neemt aan dat dit het portret van Pauvels zelf betreft. Dat dit een zelfportret zou zijn in onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Het enkele gegeven dat de naamsvermelding van Schilp in theorie de mogelijkheid openlaat van zijn makerschap van maximaal drie van de vier foto’s acht de rechtbank echter onvoldoende om niet van de makerschap van Pauwels ten aanzien van de overige drie foto’s te kunnen uitgaan. Daartoe zijn door Q Two c.s. verder geen concrete argumenten aangereikt, zodat haar betwisting van het makerschap van Pauwels in zoverre als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. Kortom, Pauwels moet als de maker worden beschouwd van de foto’s 2, 3 en 4.

De rechtbank passeert de stelling van Q Two c.s. dat Pauwels de foto’s destijds onder een doorlopende mondelinge licentie, dan wel als rechtenvrij publiciteitsmateriaal. aan Toon Hermans ter beschikking heeft gesteld. Q Two c.s. heeft deze stelling op geen enkele wijze van een concrete onderbouwing voorzien.

Van een rechtsgeldig beeldcitaat overeenkomstig artikel 15a Aw, zoals door Q Two c.s. bepleit, kan evenmin sprake zijn, reeds omdat niet is voldaan aan het vereiste van bronvermelding. Dat zulks redelijkerwijs niet had gekund is niet gesteld en is ook niet aannemelijk gelet op het gegeven dat bij de eerste openbaarmaking in liet zogenoemde vouwblaadje de naam van de maker(s) is vermeld.

Een en ander leidt tot de slotsom dat Q Two c.s. door de foto’s 2, 3. en 4 zonder toestemming van Pauwels als auteursrechthebbende en zonder diens naamsvermelding op te nemen in de cd-boekjes inbreuk heeft gemaakt op dit auteursrecht. De rechtbank passeert de stelling van Q Two c.s. dat haar van deze inbreuk geen verwijt kan worden gemaakt. Q Two c.s. heeft alleen onder een algemene verwijzing naar eerder ingenomen, en hierboven gepasseerde, stellingen afwezigheid van verwijtbaarheid bepleit. Ook dit verweer van Q Two c.s. dient te falen. Het had op haar weg gelegen voor opname van de betreffende foto’s zich van de toestemming van de auteursrechthebbende te vergewissen alsmede om de naam van de maker te vermelden.

Dat zij dat heeft nagelaten valt haar dus wel degelijk te verwijten, in die zin dat heeft te gelden dat de inbreuk op het auteursrecht van Pauwels haar kan worden toegerekend als bedoeld in artikel 6:162 BW. Het beroep van Q Two c.s. op artikel 45 van het TRIPs-verdrag en artikel 13 van de Handhavingsrichtlijn strandt op grond van het voorgaande.

Q Two c.s. is gehouden de schade te vergoeden die Pauwels lijdt door de inbreuk op zijn auteursrecht. De vordering bestaat uit een schadevergoeding enerzijds vanwege het zonder toestemming opnemen van de foto’s in het betreffende cd-boekje en anderzijds vanwege het ontbreken van naamsvermelding.

De rechtbank is van oordeel dat bij de begroting van de schade van Pauwels wegens het zonder zijn toestemming opnemen van de foto’s 2, 3 en 4 in de verzamelbox wel degelijk kan worden aangeknoopt bij de richtprijzen van de Fotografenfederatie. Anders dan Q Two c.s. kennelijk meent ligt daaraan niet de aanname ten grondslag dat Q Two c.s. deze Algemene Voorwaarden zou hebben geaccepteerd, dan wel dat daaraan de door haar bedoelde derdenwerking wordt toegekend. De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om bij de begroting van de schade van Pauwels als hier aan de orde bij de richtprijzen aan te knopen, omdat die een redelijke indicatie geven van het bedrag dat Pauwels had kunnen bedingen voor het gebruik van zijn foto’s indien hem wel om de vereiste toestemming was gevraagd.

Dat de NMA kritiek heeft op de door de Fotografenfederatie gehanteerde richtprijzen, acht de rechtbank in dit verband evenmin van belang, omdat uit dat enkele gegeven niet volgt dat het door Pauwels gevorderde schadebedrag niettemin geen realistische begroting van die schade is.

Onderdeel van de vordering van Pauwels is voorts schadevergoeding wegens het ontbreken van naamsvermelding. Pauwels heeft echter niet gesteld dat hij door het ontbreken van zijn naam bij de foto’s schade heeft geleden. Toekenning van een dergelijke schadevergoeding is geen automatisme, ook al staat vast dat een persoonlijkheidsrecht van Pauwels als bedoeld in artikel 25 Aw is geschonden.

Voor toekenning van de door Pauwels gevorderde opslag van 200% ten opzichte van de gebruikelijke vergoeding wegens de niet verleende toestemming overeenkomstig de Algemene Voorwaarden van de Fotografenfederatie, bestaat geen ruimte. Toepasselijkheid van deze voorwaarden is tussen partijen immers niet overeengekomen.

Conclusie van al het voorgaande is dat de vordering van Pauwels toewijsbaar is tot een bedrag van 609 euro.

Lees het vonnis hier.