Handelsnaamrecht  

IEF 13246

Dagvaarden onder handelsnaam in plaats van statutaire naam

Vzr. Rechtbank Overijssel 29 oktober 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2733 (Soffimat tegen Tri-O-Gen B.V.)
Als randvermelding. Procesrecht. Dagvaarden onder handelsnaam in plaats van statutaire naam leidt niet tot niet-ontvankelijkheid. Nakoming distributieovereenkomst.

Soffimat beroept zich ten onrechte op niet-ontvankelijkheid van Triogen op grond, dat Triogen haar niet onder haar statutaire naam heeft gedagvaard. Triogen heeft "Société Française de Fournitures Pour Installations Maintenances Techniques S.A." gedagvaard onder haar handelsnaam, ‘Soffimat S.A.’. Het is vaste jurisprudentie, dat het dagvaarden van een gedaagde onder haar handelsnaam niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De voorzieningenrechter acht dit betoog juist gegrond en bekrachtigt het bij verstek gewezen vonnis.
[red. vervolguitspraak: De voorzieningenrechter is als Nederlandse rechter niet bevoegd om kennis te nemen van een geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging in van een rechterlijke beslissing in Frankrijk. Uitsluitend de Franse rechter heeft die bevoegdheid]

2.9. Dat Soffimat in het economisch verkeer onder die handelsnaam handelt, blijkt uit de Distributieovereenkomst, die op naam van Soffimat is gesteld, en voorts uit alle mails van en aan Soffimat, uit de koopovereenkomst op naam van Soffimat, en op een brief van Soffimat zelf. Op al die stukken staat de handelsnaam van Soffimat, en op geen van die stukken heeft Soffimat haar statutaire naam genoemd.

4.8. Triogen heeft op juiste gronden betoogd dat zij Soffimat mocht dagvaarden op haar handelsnaam. Zij hoefde de statutaire naam niet te gebruiken. De dagvaarding is geldig. Er is geen sprake van nietigheid of van niet-ontvankelijkheid van Triogen, omdat zij de verkeerde partij zou hebben gedagvaard.

4.9. Triogen heeft een juiste termijn van dagvaarding gehanteerd, zoals zij op goede gronden heeft toegelicht. Ook hier is geen sprake van nietigheid.

4.10. Triogen heeft het verweer van Soffimat, dat zij rauwelijks is gedagvaard zonder daaraan voorafgaand ‘minnelijk voortraject’, weerlegd als volgt. Zij heeft, alvorens tot dagvaarding over te gaan, wel degelijk geprobeerd om het geschil in der minne te regelen, ten eerste door middel van correspondentie, en vervolgens door in december 2012 Soffimat te bezoeken om te bezien of een regeling mogelijk was.

De voorzieningenrechter:
I.    Bekrachtigt het tussen partijen bij vonnis van 16 april 2013 bij verstek gewezen vonnis.
II.    Wijst de vorderingen in oppositie af.
III.    Constateert dat dit vonnis van 16 april 2013 is gericht tegen Soffimat S.A., zijnde de vennootschap naar Frans recht met de statutaire naam genaamd “Société Française de Fournitures Pour Installations Maintenances Techniques S.A.”.
IV.    Veroordeelt Soffimat in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Triogen tot deze uitspraak begroot op nihil voor verschotten en op € 816,- voor salaris van haar advocaat.

IEF 13218

Auteursrechtinbreuk in het verleden en gevreesde handelsnaaminbreuk webshop in nabije toekomst

Vzr. Rechtbank Amsterdam 7 november 2013, KG ZA 13-1242 (Ekirana tegen An Info Systems c.s.)
Uitspraak ingezonden door Filip van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte Advocatuur.
Autersrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnaam. Inschrijving KvK Eiser Ekirana drijft een webshop met de domeinnaam ekirana.nl en verkoopt hoofdzakelijk Indiase en Aziatische voedsel- en drankwaren, cosmetica en keukengereedschap. Ekirana stelt dat An Info c.s. inbreuk maakt op haar auteurs-, databanken en handelsnaamrechten. Dit doet zij door middel van de website www.masalaexpress.biz, de domeinnaam www.ekirana-nl.nl en de handelsnaam Ekirana.

Of er nog steeds inbreuk wordt gemaakt op auteursrechten kan niet op grond van de in het geding aangebrachte stukken worden vastgesteld. Het is wel duidelijk dat er in het verleden sprake is geweest van dergelijke inbreuken. Er kan niet zonder meer vanuit worden gegaan dat An info c.s. zich van verdere inbreuken zal onthouden, het verbod wordt toegewezen. Een inbreuk op het databankenrecht van Ekirana is gesteld noch gebleken. Op het moment is er ook geen sprake van een handelsnaaminbreuk. De enkele inschrijving van Ekirana in het handelsregister en het gebruik van het woord 'Ekirana' in een webadres vormen geen inbreuk op het handelsnaamrecht. Uit het geheel van omstandigheden is alleen bij eiser de terechte vrees ontstaan dat het in de nabije toekomst wel tot een inbreuk op haar handelsnaamrecht zou komen. Daarom wordt ook dit verbod tot inbreuk toegewezen en moet de handelsnaam worden doorgehaald.

Beoordeling
4.4. Tussen partijen is evenwel niet in geschil dat in het verleden wel sprake is geweest van inbreuken op het auteursrecht van Eiser. Gezien de gebeurtenissen in de aanloop naar dit proces kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat An Info c.s‚ zich daarvan in de toekomst zal onthouden. Om die reden zal het gevorderde gebod worden toegewezen.

4.5. Dat er sprake is (geweest) van een inbreuk op een aan Eiser toekomend databankenrecht is gesteld noch gebleken, zodat dat deel van de vordering zal worden afgewezen.

4.6. Wat betreft het handelsnaamrecht voert An Info c.s. aan dat een enkele inschrijving in het handelsregister geen inbreuk op het handelsnaamrecht vormt, evenmin als het gebruik Van het woord ‘ekirana’ in een webadres dat wordt gebruikt als doorlinkt naar een andere website. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze stellingen op zichzelf juist zijn, maar dat uit het geheel van omstandigheden bij Eiser de terechte vrees is ontstaan dat het in de nabije toekomst wel tot een inbreuk op haar handelsnaamrecht zou komen. Het gevorderde gebod zal daarom worden toegewezen als hierna in het dictum te melden.

4.7. Gedaagde heeft een wijzigingsformulier overgelegd ter onderbouwing van zijn verweer dat hij de Kamer van Koophandel heeft verzocht de door hem geregistreerde handelsnaam ‘ekirana’ te wijzigen. Niet is echter gebleken dat de wijziging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, terwijl de inschrijving naar het oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig is jegens Eiser. Daarom zal de vordering die ertoe strekt dat de inschrijving wordt doorgehaald, zo nodig doordat dit vonnis in de plaats komt van de daartoe te verrichten handeling, worden toegewezen.

IEF 13201

Het idee van een kroegentocht als zodanig wordt niet beschermd door enig recht van intellectuele eigendom

Rechtbank Oost-Brabant 30 oktober 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:6092 (Kroegentocht)
Ingezonden door Rens Jan Kramer, Boels Zanders.
Domeinnaam. Handelsnaam. Huisstijl door freelancer. Facebookpagina. O heeft het concept kroegentocht bedacht en ontwikkeld en de domeinnamen www.kroegentocht.net en www.kroegentocht.nl in zijn bezit. O heeft gezorgd voor een eigen website, logo, folders en ander promotiemateriaal. Voor het op de markt zetten van het concept heeft VBA hem financieel en met haar kennis ondersteund. De rol van VBA is steeds actiever geworden en VBA heeft kroegentocht.nl op haar naam in het handelsregister geregistreerd. O gaat stelt dat er inbreuk wordt gemaakt op haar intellectuele eigendomsrechten. Zij vordert ook teruggave van promotiemateriaal en gemaakte investeringen.

De rechtbank oordeelt dat de inschrijving van  de handelsnaam kroegentocht.nl niet onrechtmatig was. Voor de samenwerking tussen O en VBA, had VBA alleen de domeinnaam www.kroegntocht.nl laten registreren, wat niet betekent dat er in een optredend georganiseerd verband op commerciële wijze wordt deelgenomen aan het economisch verkeer. O heeft dus niet het (alleen)recht op de handelsnaam kroegentocht.nl en VBA handelt niet onrechtmatig.

Een idee als zodanig kan niet worden beschermd door enig recht van intellectuele eigendom. Alleen de concrete uitwerking van het idee is eventueel vatbaar voor bescherming. Er is in opdracht van O een huisstijl ontwikkeld, maar nu dit door een freelancer gebeurde is O geen rechthebbende op de huisstijl en dus ook geen sprake van inbreuk.

Het promotiemateriaal was al niet meer in handen van VBA en er was niks afsproken over te maken investeringen.
Alle vorderingen van O worden afgewezen. De rechtbank verklaart voor recht dat VBA geen inbreuk maakt op enig intellectueel eigendomsrecht van O en krijgt haar facebook-pagina weer terug.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
HA ZA 12-773 (pdf)

IEF 13184

Publiek zal netmerk.nl begrijpen enkel als internetadres van een website

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 oktober 2013, KG ZA 13-1120 SP/TF (Netmerk B.V. tegen Snobber B.V.)
Uitspraak ingezonden door Suzan Houben-Van Geldorp, Köster Advocaten N.V.
Handelsnaamrecht. Netmerk is opgericht door Fossick B.V. en Psychoville B.V. Psychoville is bestuurder van Search Kings geweest, maar inmiddels zijn alle banden tussen Netmerk/Psychoville en Search Kings verbroken. Snobber is een participatiemaatschappij en heeft het merk "Netmerk" en de domeinnaam www.netmerk.nl geregistreerd. Aanvankelijk werden de bezoekers van www.netmerk.nl doorgelinkt naar de website van Search Kings. Netmerk stelt dat Snobber inbreuk maakt op de handelsnaam Netmerk en vordert staking en overdracht van de domeinnaam www.netmerk.nl.

De rechtbank  wijst de vorderingen af, nu er geen sprake is van een handelsnaam, omdat Snobber niet onder de naam Netmerk of www.netmerk.nl op commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer. Het relevante  publiek, gezien de inhoud van de website, de aanduiding van www.netmerk.nl zal begrijpen als het internetadres van een website, en niet als de aanduiding van een onderneming.

Snobber heeft ook niet op andere wijze onrechtmatig gehandeld. De doorverwijzing naar Search Kings was tijdelijk en is al ruime tijd gestaakt. Snobber heeft met toepassing van het principe first filed, first served de domeinnaam rechtmatig verkregen. Het is niet aannemelijk dat Snobber het merk "Netmerk" heeft geregistreerd om Netmerk te dwarsbomen. Er is geen verwarringsgevaar, nu zij niet concurrerende producten aanbieden.

Beoordeling
4.2. Voorwaarde voor het aannemen van een handelsnaaminbreuk is allereerst dat het gebruik van de betreffende naam of domeinnaam door Snobber kan worden aangemerkt als het voeren van een handelsnaam. Daarvoor is bepalend of Snobber, rekening houdend met de perceptie van het relevante publiek, onder de naam Netwerk of www.netmerk.nl op commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer. Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat Snobber met het gebruik van de term Netmerk (al dan niet met de toevoeging. nl) op een commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer en dat er sprake is van handelsnaamgebruik als bedoeld in de Handelsnaamwet. Zoals Snobber heeft aangevoerd, kan er vooralsnog vanuit worden gegaan dat zij de term Netmerk(.nl) slechts gebruikt ter aanduiding van een door haar nog verder te ontwikkelen project, dat eerst in 2014 operationeel zal zijn. Aannemelijk is dat zij de domeinnaam www.netmerk.nl heeft geregistreerd om haar project Netmerk(.nl) een onafhankelijk platform te geven. Uit hetgeen op de website www.netmerk.nl is vermeld, weergegeven bij de feiten onder 2.10, blijkt dat Snobber een project genaamd Netmerk is gestart, dat beoogt een onafhankelijke index voor bedrijven aan te bieden waaruit kan worden afgeleid hoe correct of incorrect bepaalde merken zijn. Het project is volgens de website in ontwikkeling en bevindt zich thans in de testfase. De lancering van het project is volgens de website gepland medio 2014. Op grond van de inhoud van de website en hetgeen Snobber ter toelichting daarop heeft aangevoerd kan vooralsnog niet worden aangenomen dat Snobber een winstoogmerk heeft met dit project en dat er door haar commerciële diensten worden geleverd. Het enkele feit dat Snobber met het aanbieden van een index de interesse wil opwekken van bedrijven en haar kennis op dat terrein wil tonen is in dit verband onvoldoende. Overigens is gebleken dat het project nog in ontwikkeling is en dat de raadpleegfunctie nog niet actief is, zodat ook om die reden niet van bedrijfsmatig gebruik kan worden gesproken. Vooralsnog kan ook worden aangenomen dat het relevante publiek, gezien de inhoud van de website van Snobber, de aanduiding www.netmerk.nl zal begrijpen als het internetadres van een website, en niet als de aanduiding van een gelijknamige onderneming. Op de website wordt alleen een project met betrekking tot een te raadplegen index aangekondigd en worden niet direct waren of diensten aangeboden.

4.3. Reeds omdat niet aannemelijk is geworden dat Snobber onder de naam Netmerk(.nl) en de domeinnaam www.netmerk.nl op commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer, kan van een inbreuk op de handelsnaamrechten van Netmerk geen sprake zijn.

4.5. Voorop staat dat het doorlinken naar de website www.searchkings.nl al geruime tijd is gestaakt en het doorlinken reeds daarom thans niet meer als onrechtmatig kan worden aangemerkt. (...)

4.6. Evenmin is aannemelijk geworden dat Snobber te kwader trouw de domeinnaam [www.netmerk.nl] heeft laten registreren. (...)

4.7 (...) Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat Snobber het woordmerk heeft geregistreerd om Netmerk dwars te zitten.

4.8. Netmerk heeft tot slot nog aangevoerd dat Snobber met het gebruik van de term Netmerk(nl) bewust verwarring heeft gecreëerd om potentiële klanten van Netmerk weg te lokken. Daarvan is vooralsnog onvoldoende gebleken. Netmerk houdt zich niet bezig met het beoordelen van merken op de wijze zoals Snobber dat voornemens is om te gaan doen. Uit de inhoud van haar website en uit haar statutaire doelomschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat Netmerk zich richt op online marketing, waarbij het gaat om het aanbieden van commerciële diensten. Bij Snobber omvat het project Netmerk het aanbieden van een index zonder winstoogmerk. Het gaat derhalve niet om concurrerende producten zodat verwarringsgevaar vooralsnog niet aanwezig lijkt te zijn, Van onrechtmatig handelen door het gebruik van de term Netmerk(nl) voor haar project lijkt dan ook vooralsnog geen sprake te zijn.

IEF 13181

Rectificatie van partij-aanduiding

HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1037 (eiser tegen Gemeente De Ronde Venen)
Handelsnaamwet. Rectificatie. Niet-bestaande vennootschap veroordeeld in proceskosten. Nadat de Gemeente had verzocht de B.V. niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat deze vennootschap niet bestaat, heeft de B.V. rectificatie gevraagd omdat zij in de inleidende dagvaarding abusievelijk als partij is genoemd. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het gerechtshof te Amsterdam, wijst de reconventionele vordering af en veroordeelt de Gemeente in de cassatiekosten.

Ingevolge art. 4 lid 1 Handelsnaamwet is het verboden een handelsnaam te voeren die in strijd met de waarheid de indruk wekt dat de onderneming rechtspersoonlijkheid bezit of een ander type rechtspersoonlijkheid dan de naam suggereert. Degene die schade lijdt door overtreding van art. 4 lid 1 Hnw, kan in beginsel krachtens art. 6:162 BW een vordering tot schadevergoeding instellen. Onder deze omstandigheden is er niet onrechtmatig gehandeld door de procedure op naam van de BV aanhangig te maken.

Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Gemeente zich in die procedure heeft gesteld, dat zij toen een niet-ontvankelijkheidsverweer heeft gevoerd op de grond dat de B.V. niet bestond, dat de B.V. duidelijk heeft gemaakt dat sprake was van een vergissing en bedoeld was om eiser als partij te laten optreden, en dat de Gemeente vervolgens bezwaar heeft gemaakt tegen deze rectificatie van de partij-aanduiding. Onder deze omstandigheden biedt art. 4 lid 1 Hnw in verbinding met art. 6:162 BW geen grondslag voor de reconventionele vordering van de Gemeente tot vergoeding van de proceskosten van de eerste procedure.

(ii)    Nadat de Gemeente had verzocht de B.V. niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat deze vennootschap niet bestaat, heeft de B.V. rectificatie gevraagd omdat zij in de inleidende dagvaarding abusievelijk als partij is genoemd. De B.V. heeft aangevoerd dat de werkelijke naam is [eiser], tevens handelende onder de naam [A].


3.3

Onderdeel 2.3, dat is gericht tegen rov. 4.12 van het tussenarrest, is gegrond.

Ingevolge art. 4 lid 1 Handelsnaamwet (hierna: Hnw) is het verboden een handelsnaam te voeren die in strijd met de waarheid de indruk wekt dat de onderneming rechtspersoonlijkheid bezit of een ander type rechtspersoonlijkheid dan de naam suggereert. Degene die schade lijdt door overtreding van art. 4 lid 1 Hnw, kan in beginsel krachtens art. 6:162 BW een vordering tot – onder meer – schadevergoeding instellen.

In het onderhavige geval echter kan niet worden geoordeeld dat [eiser] onrechtmatig jegens de Gemeente heeft gehandeld door de eerste procedure aanhangig te maken op naam van de B.V. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Gemeente zich in die procedure heeft gesteld, dat zij toen een niet-ontvankelijkheidsverweer heeft gevoerd op de grond dat de B.V. niet bestond, dat de B.V. duidelijk heeft gemaakt dat sprake was van een vergissing en bedoeld was als partij te laten optreden [eiser] h.o.d.n. [A], en dat de Gemeente vervolgens bezwaar heeft gemaakt tegen deze rectificatie van de partij-aanduiding. Onder deze omstandigheden biedt art. 4 lid 1 Hnw in verbinding met art. 6:162 BW geen grondslag voor de reconventionele vordering van de Gemeente tot vergoeding van de proceskosten van de eerste procedure.

Het hiervoor overwogene brengt mee dat de bestreden arresten niet in stand kunnen blijven voor zover zij betrekking hebben op de reconventionele vordering van de Gemeente ter zake van die proceskosten en dat de overige klachten van het middel geen behandeling behoeven.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Procederen op naam van een niet-bestaande BV en vergoeding van proceskosten)

IEF 13135

Verwarringsgevaar tussen aanbieders na opzegging licentieovereenkomst

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 oktober 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:4715 (Pacific Island TraVEL B.V. tegen Bushman B.V.)
PIT houdt zich bezig met het aanbieden van, bemiddelen bij en organiseren van reizen naar onder meer Afrika en de Indische oceaan onder de handels- en merknaam 'Impala Tours' en gebruikt de domeinnaam www.impalatours.nl. Tussen PIT en Bushman is een licentieovereenkomst gesloten waarmee Bushman het recht op het gebruik en eigendom van de handels- en merknaam 'Impala Tours' krijgt voor de indirecte verkoop van reizen, er is een rapportageverplichting en een non-concurrentiebeding in opgenomen. Verder mag Bushman geen gebruik maken van de domeinnaam, het beeldmerk of de telefoonnummers van Impala Tours. Bij strijd met de overeenkomst verbeurt Bushman boetes en mag PIT de overeenkomst opzeggen. Nu Bushman een logo hanteert dat erg lijkt op dat van PIT, verscheidene domeinnamen met 'Impala Reizen' gebruikt en niet voldoet aan de overige bedingen, trekt PIT de licentie in.

De voorzieningenrechter oordeelt dat PIT de licentie rechtsgeldig mocht intrekken. Nu er geen licentieovereenkomst meer is hoeft PIT het merkgebruik van Bushman niet te gedogen. Er is sprake van verwarringsgevaar nu beiden reizen aanbieden in Afrika en de Indische oceaan. Bushman moet stoppen met het gebruik van het merk- en de handelsnaam en de domeinnamen overdragen. Verder moet Bushman een overzicht van alle aangegane inkoop- en verkoopverplichtingen aan PIT verstrekken en het non-concurrentiebeding nakomen. Ook moet zij de contractueel verbeurde dwangsommen betalen.

De beoordeling
5.21 Het voorgaande betekent dat PIT rechtsgeldig tot opzegging van de licentieovereenkomst is overgegaan. Dit heeft tot gevolg dat Bushman met ingang van 9 juli 2013 zich moest houden aan het non-concurrentiebeding van artikel 5.1 van de activa-overeenkomst, en dus met ingang van die datum niet betrokken mocht zijn bij het aanbieden en verkopen van reizen naar Afrika en de Indische oceaan, zowel voor de directe als de indirecte markt (behoudens de ‘timesharepunten-uitzondering’). Vaststaat dat Bushman niet tot staking van deze activiteiten is overgegaan, zodat de op staking daarvan gerichte vordering van PIT in beginsel toewijsbaar is. De voorzieningenrechter constateert wel dat door de opzegging de uitzondering op het non-concurrentiebeding met betrekking tot de timesharepunten niet is komen te vervallen, zodat dat onderdeel van het gevorderde bevel zal worden uitgezonderd.

5.23 De opzegging van de licentieovereenkomst betekent voorts dat Bushman met ingang van 9 juli 2013 geen gebruik meer mag maken van de handelsnaam “Impala Reizen”. Vast staat evenwel dat Bushman het gebruik van die handelsnaam heeft gecontinueerd. Daarmee heeft Bushman inbreuk gemaakt op het recht van PIT met betrekking tot de handelsnaam “Impala Tours”. De voorzieningenrechter volgt Bushman niet in haar stelling dat niet voldaan is aan het (door artikel 5 Handelsnaamwet gestelde) vereiste van gevaar voor verwarring, omdat partijen met de wijziging van de handelsnaam van “Impala Tours” in “Impala Reizen” dat gevaar voldoende zouden hebben ondervangen. De handelsnamen van partijen verschillen immers maar in geringe mate van elkaar. Het eerste (meest kenmerkende) deel “Impala” is hetzelfde, en het tweede deel is begripsmatig hetzelfde. Het publiek zal de Engelse term “Tours” niet anders begrijpen dan het Nederlandse woord “Reizen”. Aangezien beide partijen:
- de handelsnaam gebruiken voor het aanbieden van reizen naar dezelfde bestemmingen (Afrika en de Indische Oceaan),
- landelijk actief zijn en - via hun websites dezelfde markt bereiken (zowel reisbureaus als particulieren), acht de voorzieningenrechter het gevaar voor verwarring aannemelijk. Overigens wordt het bestaan van gevaar voor verwarring ook bevestigd door het feit dat Bushman regelmatig particulieren die geïnteresseerd waren in een reis die onder de naam “Impala Reizen” werd aangeboden, heeft verwezen naar PIT. Nu de licentieovereenkomst is geëindigd, hoeft PIT dit verwarringsgevaar niet meer voor lief te nemen. Het gevorderde bevel om gebruik van de handelsnaam “Impala Reizen” te staken en gestaakt te houden, zal dan ook worden toegewezen.

5.24. Ten aanzien van het beroep van PIT op haar merkrecht heeft Bushman alleen als verweer aangevoerd dat zij van PIT toestemming tot gebruik van het beeldmerk van PIT heeft verkregen in de zin van artikel 2.20 lid 1 BVIE. Door het einde van de licentieovereenkomst is deze toestemming evenwel komen te vervallen, zodat dit verweer faalt. Voor zover het gaat om het woordmerk IMPALA van PIT, is dit door PIT gedeponeerd na het einde van de licentieovereenkomst, zodat de toestemming van PIT nooit betrekking heeft kunnen hebben op dit merk. Het gevorderde bevel om inbreuk op de merkrechten van PIT te staken en gestaakt te houden is dan ook voor toewijzing vatbaar.

5.25. Hetzelfde geldt voor het gevorderde bevel om de domeinnamen www.impalareizen.nl, www.impalareizen.org en www.impalareizen.info aan PIT over te dragen. Door het eindigen van de licentieovereenkomst handelt Bushman in strijd met de merk- en handelsnaamrechten van PIT en daarmee onrechtmatig door deze domeinnamen te blijven gebruiken. Tegenover het zwaarwegende belang van PIT tot handhaving van haar intellectueel eigendomsrecht staat geen rechtens te respecteren belang van Bushman bij het voortzetten van het gebruik van deze domeinnamen, zodat Bushman tot overdracht daarvan aan PIT moet overgaan.

IEF 13089

Sushi-restaurant moet handelsnaam wijzigen

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 26 april 2013 ECLI:NL:RBNHO:2013:3732 (Sushi-restaurants MANEKI tegen MISAKI)
sushi white bkgdVerzoeker drijft sinds 2002 een onderneming onder handelsnaam [red. MANEKI]. Het gaat om een "all-you-can-eat" sushi-restaurant. Sinds 1 januari 2012 voeren verweerders, op minder dan 200m afstand van verzoeker, een "all-you-can-eat" Chinees en Japans restaurant onder de naam [MISAKI]. Verzoeker vraagt verweerders te gebieden het gebruik van hun handelsnaam te staken of zodanig te wijzigen dat de lettergreep "ki"  er niet in voorkomt, deze niet begint met de letter "M" en een ander aantal dan drie lettergrepen bevat.

De voorzieningenrechter wijst de vordering toe, nu door gebruik van deze handelsnaam bij het publiek verwarring kan ontstaan. De restaurants zijn vlak bij elkaar gevestigd en bieden een "all-you-can-eatformule" aan met Japanse gerechten. Voor het gemiddelde publiek hebben de handelsnamen geen betekenis en zal men geleid worden door de klanken van de woorden en hun ritme. De twee handelsnamen bestaan uit drie lettergrepen en beide beginnen zij met de letter “M”. Zij  eindigen met de lettergreep “ki” en bevatten een lettergreep die eindigt met de letter “a”. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, nu verweerders niet zelf bereid waren de naam te wijzigen [red. nu OIKA].

De beoordeling
7. De primair gevoerde formele verweren falen. Weliswaar dient een verzoekschrift krachtens artikel 6 lid 3 Hnw aan verweerders te worden betekend, hetgeen hier niet is gebeurd, maar verweerders zijn daardoor niet in hun belangen geschaad. Zij zijn immers in de procedure verschenen en hebben daarin verweer gevoerd. Dat het verzochte af zou wijken van hetgeen krachtens artikel 6 Hnw verzocht kan worden is, zo zal hierna blijken, niet het geval.

8. Dan de inhoudelijke beoordeling. Artikel 5 Hnw verbiedt een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is. Met verzoekers is de kantonrechter van oordeel dat bij het publiek verwarring is te duchten tussen de ondernemingen doordat de handelsnaam van verweerders slechts in geringe mate afwijkt van de handelsnaam van verzoekers. Hierbij is het volgende doorslaggevend. Zowel verzoekers als verweerders voeren een restaurant waarbij op basis van een “all-you-can-eatformule” Japanse gerechten gegeten kunnen worden. De restaurants zijn op minder dan tweehonderd meter van elkaar in de binnenstad van Hoorn gevestigd. Beide handelsnamen zijn Japanse woorden met drie lettergrepen. Voor het gemiddelde publiek in Hoorn zullen de beide namen geen specifieke betekenis hebben. De woorden zijn ook niet beschrijvend. Het (gemiddelde) publiek zal derhalve geleid worden door de klanken van de woorden en hun ritme. Daarbij is van belang dat de beide handelsnamen bestaan uit drie lettergrepen. Beide beginnen zij met de letter “M”, eindigen zij met de lettergreep “ki” en bevatten zij een lettergreep die eindigt met de letter “a”. Wellicht zal bij een deel van het publiek geen verwarring bestaan, maar dat neemt niet weg dat bij een (ander) deel van het publiek wel verwarringgevaar te duchten is. Hetgeen verweerders daar verder tegen hebben aangevoerd, doet daar niet aan af.

9. Verzoekers hebben belang bij hun verzoek, nu verweerders niet uit eigen beweging bereid zijn gebleken hun handelsnaam te wijzigen. De kantonrechter zal het verzoek van verzoekers dan ook toewijzen, in die zin dat verweerders de door hen gevoerde handelsnaam/-namen per 1 juni 2013 zodanig dienen te wijzigen dat deze niet begint of beginnen met de letter “M”, niet bestaat/bestaan uit drie lettergrepen en niet eindigt/eindigen met de letters “ki”. De te verbeuren dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.

10. Als de in het ongelijk te stellen partij, dienen verweerders de proceskosten te dragen. Daarbij worden verweerders ook veroordeeld tot betaling van € 100,- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door verzoekers worden gemaakt.

IEF 12985

Aanhoudende onrechtmatige uitlatingen over concurrent

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27 augustus 2013, KG ZA 13-394 (Forax B.V. c.s. tegen DCC c.s.)
Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Peter Claassen, AKD.  

DCC hield zich tot in de loop van 2010 bezig met de ontwikkeling en exploitatie van een tankkaart, bestemd voor gebruik door diplomaten en medewerkers van internationale organisaties. Forax NV is opgericht in september 2010 en Forax BV in januari 2012 en zijn aan te merken als concurrenten van DCC. Tussen partijen is in Nederland en België een aantal procedures gevoerd. Forax heeft DCC en de bestuurder van DCC in rechte betrokken in verband met aanhoudende onrechtmatige uitlatingen over de onderneming van Forax en betrokkenen bij Forax dat zij zich schuldig zouden maken aan oneerlijke concurrentie en/of aan schending van aan DCC toebehorende intellectuele eigendomsrechten. Hieraan legt Forax ten grondslag dat DCC aan handelspartners onjuiste, schadelijke en nodeloos krenkende mededelingen over deze doet met de bedoeling Forax te schaden en contractspartijen van deze te bewegen niet met Forax in zee te gaan.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat partijen elkaars directe concurrenten zijn met zich meebrengt dat van DCC mag worden verwacht dat zij zich bij haar uitlatingen terughoudend opstelt in die zin dat die uitingen niet tot oogmerk of tot gevolg hebben dat concurrent Forax meer wordt benadeeld dan onvermijdelijk is in het licht van een gerechtvaardigde behartiging van haar eigen belangen, in het bijzonder in het licht van bescherming van de door haar gepretendeerde intellectuele eigendomsrechten en andere rechten met betrekking tot het onwikkelen en commercialiseren van de tankkaart. Volgens de voorzieningenrechter blijkt uit omstandigheden dat DCC onrechtmatig handelt jegens Forax, door zich tegenover derden uit te laten in die zin dat Forax zich schuldig maakt aan oneerlijke concurrentie of de intellectuele eigendomsrechten van DCC schendt. DCC wordt tevens veroordeeld tot afgifte van rapportages en data.

3.7. De voorzieningenrechter stelt vast dat DCC in haar 7 pagina's tellende brief met 2 bijlagen aan ExxonMobil Benelux Holdings BV van 31 augustus 2012 betoogt, samengevat, dat Forax bij het ontwikkelen en commercialiseren van de tankkaart de intellectuele eigendomsrechten van DCC schendt en op onrechtmatige wijze gebruik maakt van de kennis en de inspanningen van DCC. (...) Het doen van uitlatingen met een inhoud en strekking als is opgenomen in zojuist vermelde brieven en in de brief aan EPO van 7 december 2012 heeft naar de waardering van de voorzieningenrechter kennelijk tot oogmerk en tot gevolg dat bij de geadresseerden de indruk kan ontstaan dat, samengevat, de moraliteit van Forax als handelspartner van die geadresseerden ernstig tekortschiet en dat deze onrechtmatig handelen door met Forax een contractuele relatie aan te gaan of te onderhouden. Aldus leiden dergelijke uitlatingen tot benadeling van Forax.

3.8. Indien DCC, zoals zij stelt, de geadresseerden alleen maar wilde waarschuwen teneinde te voorkomen dat deze onbewust de door DCC gestelde onrechtmatige gedragingen van Forax zouden begunstigen, dan geldt allereerst dat de brieven qua inhoud en toonzetting aanzienlijk neutraler hadden kunnen worden opgesteld, dat toevoeging van bijlagen achterwegen had kunnen blijven en dat in neutrale termen vermeld had kunnen wat de stand of de uitkomst was van de procedures met betrekking tot de gestelde inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten en het gestelde onrechtmatige gebruik van de kennis en inspanningen van DCC. (...) De voorzieningenrechter stelt in dit verband dat niet gebleken is dat een bodemrechter heeft geoordeeld dat, samengevat, het ontwikkelen en commercialiseren van de tankkaart door Forax - los van de hierna te bespreken intellectuele eigendomsrechten - onrechtmatig is jegens DCC. Integendeel, bij voormeld vonnis van de Rechtbank van Koophandel van 28 februari 2013 is uitdrukkelijk geoordeeld dat niet is komen vast te staan het door DCC gestelde handelen van Forax NV in strijd is met 'de eerlijke marktpraktijken'.

3.10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat DCC onrechtmatig handelt door zich tegenover derden uit te laten in die zin dat Forax zich schuldig maakt aan oneerlijke concurrentie of de intellectuele eigendomsrechten van DCC schendt. De vrees is gerechtvaardigd dat DCC in de toekomst daarmee zal doorgaan, zeker in het licht van de onvoldoende weersproken stelling van Forax dat X alles in het werk zal stellen om Forax te benadelen en van de brief van 12 augustus 2013 aan Esso Belgium (...). Daarmee is gegeven dat moet worden verworpen het verweer van X dat hij niet in person kan worden veroordeeld en dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurder of leidinggevende van (een van) de rechtspersonen behorende tot het DCC-concern had moeten worden gedagvaard.

3.17. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering onder IV., strekkende tot afgifte van de rapportages en data, moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal aan het bevel tot afgifte een dwangsom verbinden en deze dwangsom aan een maximum binden, een en ander als hierna in het dictum vermeld.

IEF 12967

Door gebruik van handelsnaam, merk en domeinnaam wordt indruk gewekt van een bijzondere band

Hof Den Haag 13 augustus 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2967 (Koninklijke Talens B.V. tegen V)
Uitspraak mede ingezonden door Menno Heerma Van Voss, KEENON en Wim Maas en Frederick Leentfaar, Deterink. In navolging van IEF 11520.
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Wederverkoop, bona fide merkgebruik in domeinnaam. WIPO arbitrage toetsing. Talens is een bekende producent en aanbieder van verf- en tekenmaterialen. V. is lijstenmaker en biedt ophangsystemen aan. Per 27 november 2011 is V. een fysieke en online winkel in schilder- en tekenmaterialen begonnen via de domeinnaam talensshop.nl.

In eerste aanleg zijn de vorderingen van Talens afgewezen. In hoger beroep vordert Talens - middels negentien grieven die er toe strekken om het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen - de vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof oordeelt dat er sprake is van verwarringsgevaar en dat er ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van het bekende merk. Het hof beveelt V om iedere inbreuk op de merkrechten van Talens te staken, volledige opgave te doen en de domeinnamen waarin het woord 'Talens' voorkomt (op eigen kosten) op naam van Talens te zetten.

Gebruik van 'Talensshop' en 'Talensshop.nl' als handelsnaam, merk en domeinnaam
9. Naar voorlopig oordeel van het hof gebruikt V de tekens Talensshop en Talensshop.nl als handelsnaam ter aanduiding van de desbetreffende onderneming. Talens heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de naam waaronder de (web)winkel zich bij het publiek ter identificatie aandient op bijvoorbeeld (iedere pagina van) haar website, op ordebevestigingen, (...) Het hof verwerpt daarmee het betoog van V dat Talensshop thans alleen nog wordt gebruikt als domeinnaam van een website die wordt gevoerd door een onderneming genaamd Artimat.

10. Voorts moet het gebruik dat V maakt van de tekens Talensshop en Talensshop.nl naar voorlopig oordeel van het hof worden aangemerkt als gebruik van die tekens als merk, namelijk ter onderscheiding van de diensten van Talensshop (detailshandelsdiensten; het aanbieden en wederverkopen van schilder- en tekenbenodigdheden van Talens). Gelet op de hiervoor in rechtsoverweging 9 genoemde uitingen maakt V met het teken Talensshop het publiek kenbaar dat hij is gespecialiseerd in (de verhandeling van) Talens-producten. Dit gebruik is zodanig dat een verband ontstaat tussen dit ook als handelsnaam gebruikte teken en de waren en/of diensten van Talensshop, zodat sprake is van gebruik 'voor waren en diensten' in de zin van sub a, b en c van artikel 2.20 BVIE en van artikel 9 lid 1 GMV (vgl. HvJ EG 11 september 2007, zaak C-17/06, IER 2007/102, Céline).

11. De website die V exploiteert en waarop hij via zijn webwinkel zijn waren en diensten aanbiedt, heeft als domeinnaam www.talensshop.nl (ook als www.talensshop.be). Gelet op het in rechtsoverweging 9 en 10 overwogene, moet het gebruik van deze domeinnamen, mede in aanmerking genomen de onder deze domeinnamen actieve website(s), worden aangemerkt als gebruik als handelsnaam alsmede als merk (ter onderscheiding van (op deze website aangeboden) diensten).

Merkinbreuk ex artikel 2.20 lid 1 sub b, c en d BVIE en artikel 9 lid 1 sub b en c GMV
14. Naar voorlopig oordeel van het hof is in casu sprake van verwarringsgevaar als bedoel in de bepaling sub b van eerdergenoemde artikelen. De hiervoor in overweging 2(iii) aangeduide merken van Talens en de tekens Talensshop en Talensshop.nl zoals in casu gebruikt stemmen, globaal beoordeeld naar de totaalindruk die beide maken, in auditief, visueel en begripsmatig opzicht zodanig overeen dat het relevante publiek daardoor kan menen dat de betrokken diensten afkomstig zijn van dezelfde of economisch verbonden ondernemingen. (...)

15. Naar voorlopig oordeel van het hof is in casu ook sprake van merkinbreuk als bedoeld in de bepaling sub c van artikel 2.20 lid 1 BVIE en artikel 9 lid 1 GMV omdat V ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van de bekende merken van marktleider Talens (dat, zoals door Talens gesteld, het merk Talens bekend is, is door V niet betwist). Daartoe overweegt het hof als volgt. In de eerste plaats geldt, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 14 is overwogen dat het bekende merk Talens en de litigieuze tekens zodanig met elkaar overeenstemmen dat het betrokken publiek een verband tussen deze tekens en het merk legt. In de tweede plaats trekt V ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van de merken van Talens doordat hij met het gebruik van het woord 'Talens' in de handelsnaam van zijn onderneming of in een teken dat hij gebruikt als merk ter onderscheiding van de door Talensshop aangeboden diensten naar voorlopig oordeel van het hof bij het relevante publiek de indruk wekt dat er een bijzonder (commerciële) band bestaat tussen de onderneming en Talens. (...) Door aldus de indruk te wekken van een bijzondere band met Talens probeert V in het kielzog van het bekende merk Talens te varen om te profiteren van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige van dat merk, en om zonder financiële vergoeding profijt te halen uit de commerciële inspanning die Talens heeft geleverd om het imago van dit merk te creëren en te onderhouden (HvJ EG 18 juni 2009, zaak C-487/07, NJ 2009/576, L'Oréal/Bellure). Daarbij merkt het hof op dat tussen partijen in confesso is dat V zich met Talensshop in een voordeliger positie heeft gemanoeuvreerd en significant meer Talens-producten verkoopt dan andere wederverkopers van Talens-producten. Bij dit alles is niet van belang of schade aan het merk wordt berokkend, of dat de handelswijze van V voordelig voor Talens zou zijn. Ten slotte is door V geen (steekhoudende) geldige reden voor de noodzaak van het gewraakte gebruik aangevoerd.

Beperkingen ex artikel 2.23 BVIE en artikelen 12 en 13 GMV?
23. Uit het voorgaande blijkt dat het beroep van V in artikel 2.23 lid 1 en 3 BVIE en artikelen 12 en 13 GMV niet opgaat. Deze bepalingen staan er in deze zaak dus niet aan in de weg dat Talens zich op haar merkrechten beroept. In zoverre slagen de grieven 3 tot en met 11.

Slotsom merkinbreuk; vorderingen
24. Slotsom is dat Talens zich op grond van haar merkrechten kan verzetten tegen het (in rechtsoverweging 10 en 11 genoemde) gewraakte gebruik van de tekens 'Talensshop' en 'Talensshop.nl', daaronder begrepen gebruik van het aan het merk Talens gelijke teken als trefwoord in het kader van zoekmachineadvertentiediensten op internet, nu (de reclame op) Talensshop.nl het voor de gemiddelde internetgebruiker moeilijk maakt om te weten of de diensten die op deze website worden aangeboden afkomstig zijn van Talens of een economisch met Talens verbonden onderneming dan wel een derde (vgl. HvJ EU 23 maart 2010, zaken C-236/08 tot en met C 238/08, NJ 2012/523, Google). Ook kan zij zich, op grond van haar Benelux-merkrechten, verzetten tegen gebruik van het merk Talens anders dan ter onderscheiding van waren en diensten, zoals als handelsnaam en als metanamen/metatag alsmede tegen het geregistreerd hebben en houden van (nog) niet actieve domeinnamen waarin het met Talens is opgenomen. Het voorgaande geldt, zo overweegt het hof voor de volledigheid, ook voor variaties met beschrijvende toevoegingen (...) eveneens voor het gebruik van de beeldmerken van Talens, waarin immers het woordelement Talens centraal staat (zie overweging 2(iii).

25. Op grond van het hiervoor overwogene slagen (ook) de grieven 15 en 16, en zal het gevorderde bevel tot staking van de merkinbreuk alsnog worden toegewezen.

Handelsnaaminbreuk, oneerlijke handelspraktijk en onrechtmatige daad
26. Nu haar merkenrechtelijke vorderingen worden toegewezen, heeft Talens geen belang meer (gesteld) bij het gevorderde handelsnaaminbreukverbod. De grieven 2, 12, 13 en 14 en dit deel van de vorderingen behoeven dan ook geen verdere bespreking. Evenmin bespreking behoeft grief 17, die (de vorderingen voor zover gegrond op) de subsidiaire grondslag (oneerlijke handelspraktijk; artikel 6:193 BW) en de meer subsidiaire grondslag (onrechtmatige daad; artikel 6:162 BW) betreft.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, sector Civiel recht, van 2 juli 2012
en, opnieuw rechtdoende:
a) beveelt V om binnen achtenveertig uur na betekening van dit arrest iedere inbreuk op de in overweging 2(iii) genoemde Benelux- en Gemeenschapsmerkrechten van Talens in het Benelux-gebied respectievelijk de lidstaten van de Europese Unie te staken en gestaakt te houden, een en ander als nader omschreven in rov. 24;
b) beveelt V om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest aan de advocaat van Talens schriftelijk en volledig opgave te doen, voorzien van deugdelijk schriftelijk bewijs, van alle domeinnaamregistraties die zijn verricht op naam, op naam van aan hem gelieerde ondernemingen, en/of op naam van derden ten behoeve van hem, waarin het woord 'talens' voorkomt;
c) beveelt V om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest al datgene te doen wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om, op eigen kosten, de domeinnamen talensshop.nl, talens-shop.nl, talensshop.eu, talenswinkel.eu, talensshop.be, talens-shop.be en talensshop.de, alsmede de eventuele andere domeinnamen waarin het woord 'talens' voorkomt, blijkend uit de opgave genoemd onder b), op naam te zetten van Talens, één en ander in overeenstemming met de desbetreffende voorwaarden van de betreffende domeinnaam-organisatie, zoals de SIDN;
(...)

Lees de uitspraak hier:
Grosse KG ZA 12-383 (pdf)
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:GHDHA:2013:2967 (pdf)

IEF 12962

Openbaarmaking schilderijen kan niet worden gekwalificeerd als van de rechtspersoon afkomstig

Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2013, zaaknr. 200.115.916 (Leushuis c.s. tegen Geïntimeerden c.s.)

Uitspraak ingezonden door Pascal Hulsegge, JPR Advocaten. In navolging van IEF 11797.
Auteursrecht. Schilderijen auteursrechtelijk beschermde werken? (Fictief) makerschap. Artikel 8 Auteurswet. In kort geding wordt geoordeeld dat de koe- en kipschilderijen zijn gesigneerd met Fiore en op grond van artikel 8 Aw worden Geïntimeerden c.s. als fictief maker beschouwd. De kikker- en papegaaischilderijen zijn ontleend aan een ander werk, zodat reeds daarom deze niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Tegen dit vonnis zijn Leushuis c.s. in hoger beroep gekomen.

In de zaak van de koeien- en kippenschilderijen wordt het vonnis vernietigd. De openbaarmaking van de schilderijen gesigneerd met 'Fiore' kan niet worden gekwalificeerd als een openbaarmaking van het desbetreffende werk 'als van de rechtspersoon afkomstig' als bedoeld in artikel 8 Aw. Ook bestaat er na beëindiging van de opdrachtrelatie geen (impliciet)  gebruiksrecht meer. Geïntimeerden c.s. worden bevolen de inbreuk te staken. In de zaak van de kikker- en papegaaienschilderijen wordt het vonnis bekrachtigd. Er is onvoldoende toegelicht welke (concrete) auteursrechtelijke beschermde trekken zijn overgenomen, waardoor niet voldoende aannemelijk is dat er sprake is van auteursrechtinbreuk.

 

De koeien- en kippenschilderijen
4.7 Onder grief II (memorie van grieven, onder 38-40) voeren Leushuis c.s. (onder meer) aan dat de openbaarmaking van de schilderijen onder de naam van en/of gesigneerd met 'Fiore' niet kwalificeert als een openbaarmaking van het desbetreffende werk 'als van de rechtspersoon afkomstig' als bedoeld in artikel 8 Aw.

4.8 Dit betoog slaagt. Geïntimeerden c.s. hebben hun - door Leushuis c.s. gemotiveerd betwiste - stelling dat 'Fiore' een handelsnaam van Geïntimeerden c.s. is, onvoldoende onderbouwd. Blijkens hetgeen partijen hierover hebben gesteld en ter zitting nog nader is toegelicht, verwijst de aanduiding 'Fiore' uitsluitend naar de (groep van) free-lance kunstenaars die onder diezelfde signatuur in opdracht van Geïntimeerden c.s. schilderijen vervaardigen. Desgevraagd heeft [...], eigenaar van Geïntimeerden c.s., ter zitting in hoger beroep ook verklaard dat Fiore als zoekterm op internet vermoedelijk niet naar Geïntimeerden c.s. leidt. Verder wijst het hof in dit verband op productie 11 bij memorie van grieven, volgens welke webuitdraai Fiore een kunstenaarscollectief is. Ter zitting is gebleken dat het daarbij om een website van een wederverkoper gaat waarbij Geïntimeerden c.s. niet is betrokken. Ook uit deze website blijkt niet van een (voor het publiek duidelijk) relatie tussen de aanduiding 'Fiore' en de rechtspersoon Geïntimeerden c.s.. Dat op de eigen website van Geïntimeerden c.s. voor het publiek duidelijk zou zijn dat met 'Fiore' gesigneerde schilderijen exclusief voor Geïntimeerden c.s. zijn vervaardigd, is niet in voldoende mate aannemelijk geworden. Bovendien is het hof voorshands van oordeel dat de vermelding bij de openbaarmaking van de naam van een collectie onvoldoende is om te bewerkstelligen dat deze is openbaargemaakt 'als van de rechtspersoon afkomstig' in de zin van artikel 8 Aw. Tegen een ruimere uitleg van het vereiste dat het werk als afkomstig van de rechtspersoon is openbaar gemaakt, spreekt naar het voorlopige oordeel van het hof voorts dat artikel 8 Aw een uitzondering vormt op de hoofdregel dat de (feitelijke) maker auteursrechthebbende is. Het hof wijst in dit verband nog op recente jurisprudentie van het Europese Hof (HvJEU 9 februari 2012, C-277/10, Luksan/Van der Let), in welk licht een ruime uitleg van artikel 8 ten nadele van de feitelijke maker en ten gunste van de rechtspersoon te minder voor de hand ligt.

4.10 De grieven II en III, voor zover daarin is betoogd dat het beroep van Geïntimeerden c.s. op art. 8 Aw moet falen, omdat de schilderijen niet als van haar afkomstig zijn openbaargemaakt, zijn dan ook gegrond en behoeven voor het overige geen bespreking meer. Dat laatste geldt ook voor de grieven I en IV, waarmee door Leushuis c.s. wordt bestreden dat Geïntimeerden c.s. de onderhavige schilderijen als eerste openbaar heeft gemaakt. Grief V, voor zover gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Geïntimeerden c.s. krachtens art. 8 Aw auteursrechthebbende is op de koeien- en kippenschilderijen, slaagt eveneens.

4.12 Met de diverse verwante koeien- en kippenschilderijen (zoals door Geïntimeerden c.s. met productie 17 is onderbouwd) heeft Geïntimeerden c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is en was van een 'umfeld' van min of meer vergelijkbare koeien- en kippenschilderijen. Dit brengt naar het voorlopige oordeel van het hof voor de schilderijen van Leushuis mee dat de auteursrechtelijke beschermde trekken van de in productie 8 afgebeelde koeien- en kippenschilderijen beperkt zijn tot de (exacte) wijze waarop de koeien en kippen verbeeld zijn, waardoor de omvang van de auteursrechtelijk bescherming hiertoe beperkt blijft. Voorshands is het hof dan ook van oordeel dat alleen (vrijwel) exacte kopieën van de schilderijen van Leushuis als auteursrechtelijk relevante verveelvoudiging kunnen worden aangemerkt. Voor zover Leushuis c.s. een verdergaande (stijl)bescherming pretenderen, bestaat daarvoor naar het voorlopig oordeel van het hof rechtens geen grondslag.

(Impliciet) gebruiksrecht Geïntimeerden c.s.
4.18 Aldus is het hof voorshands van oordeel dat Geïntimeerden c.s. gedurende de samenwerking met Leushuis c.s. krachtens een impliciet verleende licentie bevoegd was de hier bedoelde in opdracht gegeven koeien- en kippenschilderijen al dan niet door derden te (laten) verveelvoudigen en de originelen, evenals verveelvoudigingen daarvan, aan derden te verkopen. Gelet op de voor Leushuis c.s. voldoende kenbare strekking van die samenwerking en handelswijze van Geïntimeerden c.s., strekte dit gebruiksrecht zich gedurende die samenwerking tevens uit tot het tonen van die werken aan (potentiele) eindafnemers op de website van Geïntimeerden c.s. en (zonodig) in haar winkel/galerij. Na beëindiging van de opdrachtrelatie mocht Geïntimeerden c.s. er redelijkerwijs niet op vertrouwen dat dit gebruiksrecht voortduurde en mocht Geïntimeerden c.s. uitsluitend nog de zich in haar voorraad bevindende (resterende) exemplaren behouden en verkopen. (...)

De kikker- en papegaaienschilderijen
4.21 Naar het voorlopige oordeel van het hof hebben Leushuis c.s. onvoldoende geconcretiseerd (per schilderwerk) dat de desbetreffende schilderijen gezien hun sterke gelijkenis met de door Geïntimeerden c.s. in het geding gebrachte foto's (producties 18 en 19 van Geïntimeerden c.s.) voldoen aan de hiervoor vermelde maatstaf voor auteursrechtelijke bescherming. Maar ook indien deze schilderijen van Leushuis c.s. voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking zouden komen, hebben Leushuis c.s. in dit kort geding onvoldoende toegelicht welke (concrete) auteursrechtelijke beschermde trekken van welke specifieke schilderijen zijn overgenomen in welke specifieke schilderijen van Geïntimeerden c.s. en/of welke (combinatie van) oorspronkelijke elementen is overgenomen. Aldus is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van deze groep schilderijen sprake is van auteursrechtinbreuk door Geïntimeerden c.s..

6. De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:

In de zaak tussen Rolofes en Geïntimeerden c.s.:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 25 september 2012 voor zover het gaat om het dictum onder 5.1 en vernietigt dit voor het overige;
veroordeelt Rolefes in de kosten van beide instanties, aan de zijde van Geïntimeerden c.s. begroot op nihil;

In de zaak van Leushuis en Geïntimeerden c.s. :
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 25 september 2012 en, opnieuw recht doende:
beveelt Geïntimeerden c.s. om vanaf vier weken na betekening van dit arrest het (doen) vervaardigen, aanbieden, tentoonstellen, verhandelen, verhuren, leveren en op voorraad hebben van (nagenoeg identieke) verveelvoudigingen van de in productie 8 bij inleidende dagvaarding afgebeelde koeien- en kippenschilderijen - met uitzondering van het leveren, verhandelen en op voorraad hebben van reeds voor eind november 2011 in opdracht van Geïntimeerden c.s. vervaardigde en door haar verkregen exemplaren - te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom (...);
beveelt Geïntimeerden c.s. om vanaf vier weken na betekening van dit arrest iedere openbaarmaking van afbeeldingen van de in productie 8 bij inleidende dagvaarding afgebeelde koeien- en kippenschilderijen, waaronder op de website [...] en in catalogi, - met uitzondering van de reeds voor eind november 2011 in opdracht van Geïntimeerden c.s. vervaardigde, door haar verkregen en nog niet verkochte exemplaren - te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom (...);

In beide zaken:
veroordeelt Geïntimeerden c.s. - hoofdelijk - tot terugbetaling van de proceskosten voor de eerste aanleg, voor zover Leushuis c.s. deze op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter aan Geïntimeerden c.s. hebben betaald, (...);
bepaalt de termijn voor het instellen van de bodemprocedure op drie maanden vanaf de datum van dit arrest;
verklaart dit arrest, voor zover het bovenstaande veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:GHARL:2013:5404 (pdf)
Zaaknr. 200.115.916 (afschrift