Alle rechtspraak  

IEF 10130

Gebruik van kleurencodering

Rechtbank 's-Gravenhage 31 augustus 201,A ZA 09-4413 (Deltex B.V. tegen Jade B.V.)

Met dank aan Joost Becker, Dirkzwager advocaten en notarissen.

In't kort. Merkenrecht. Vormmerk. Auteursrecht. Beeldmerk. Slaafse nabootsing. Verpakkingen

In gelijke mate IEF 9124. Het vormmerk wordt nietigverklaard. Het Orthoflex kussen ontwerp 1.0. maakt geen inbreuk op auteursrecht. Geen inbreuk op beeldmerk ook niet door het af te beelden op de verpakking. Geen slaafse nabootsing. Geen monopolie op het gebruik van kleurencodering en het staat Deltex vrij Jade hierin te volgen, onrechtmatig is dat niet.

Auteursrecht 4.13. Voor de vraag of inbreuk wordt gemaakt op het werk is van belang vast te stellen of het Orthoflex kussenontwerp 1.0 in zodanige mate de auteursrechtelijke beschermde trekken van het kussen (dan wel alleen de afbeelding) van Jade vertoont dat de totaalindrukken die de beide werken te weinig verschillen voor het oordeel dat het eerstbedoelde werk als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt. Dit is niet het geval. Het kussen van Jade ontleent zijn oorspronkelijke karakter in het bijzonder aan de afbeelding van de gezichten. Het idee van de afbeelding is door Deltex mogelijk van Jade overgenomen, maar op geheel andere wijze vormgegeven. Het Orthoflex kussen vertoont daarnaast een opvallende uitsparing aan de bovenzijde. De totaalindrukken van het Support kussen en het Orthoflex kussen verschillen daardoor teveel om ontlening aan te nemen.

Beeldmerk 4.18. De - vrijwel uitsluitend - begripsmatige overeenstemming tussen tekens en merk is onvoldoende om aan te nemen dat verwarring zal ontstaan bij het relevante publiek, ook indien in aanmerking wordt genomen dat de tekens worden gebruikte voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven. De rechtbank neemt voort in aanmerking dat Deltex, evenals Jade, de hardheid van haar kussen aangeeft met een kleurcode (zie hierna), maar ook dat leidt niet tot een ander oordeel met betrekking tot het verwarringsgevaar.

Verpakkingen 4.22. Volgens Jade heeft Deltex het gebruik van de kleurencodes op de verpakking ter aanduiding van de hardheid van het kussen van haar overgenomen terwijl bovendien, naar zij stelt, van de gebruikte kleuren minstens de helft gelijk is aan de door haar gebruikte kleuren. Deltex haakt aldus, naar Jade stelt, onnodig - en daarmee onrechtmatig - aan bij haar producten.

4.23. Ook hiervoor geldt echter dat Jade geen monopolie heeft op het gebruik van de kleurencodering en dat het Deltex in beginsel vrij staat Jade hierin te volgen. Onrechtmatig is dat niet.

IEF 10128

Incompleet denken

WIPO Arbitration and Mediation Center 21 juni 2011, zaaknr. DCO2011-0026 (Comité Interprofessionnel du vin de Champagne (CIVC) tegen Steven Vickers) Arbiter: Warwick Smith.

Met Commentaar in't kort van Thijs van den Heuvel, Bird & Bird LLP.

Domeinnaamrecht: champagne.co. Beschermde oorsprongsbenaming. Unregistered trademark (handelsnaamrecht). Champagne geen “Rights” zoals onder artikel 4(a)(i) van de Uniform Domain Name Dispute Resolution Policy (“UDRP Policy”). Klacht afgewezen. 

Het CVIC behartigt de belangen van producenten van Champagnewijnen en heeft zich vaak met succes verzet tegen het gebruik van de aanduiding Champagne. Zo kreeg Unilever bijvoorbeeld een verbod om haar Andrélon Champagne shampoo nog langer te verkopen (IEF 9142). Wel merkte de rechtbank hierbij nog op dat “niet ieder gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming Champagne verboden is”. En bij toewijzing van de proceskosten werd overwogen dat beschermde oorsprongsbenamingen weliswaar niet genoemd worden in artikel 1019 Rv, maar dat dit “niet het gevolg [lijkt] te zijn van een bewuste keuze van de wetgever om beschermde oorsprongsbenamingen uit te sluiten, maar van een omissie.”

Uit WIPO beslissing volgt dat in de UDRP Policy de beschermde oorsprongsbenaming wel bewust is uitgesloten en wordt een voorbeeld gegeven van gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming “Champagne” die niet verboden is. Geen reden voor Champagne dus voor CIVC.

Op grond van artikel 4 (a)(i) van de UDRP Policy dient een klager aan te tonen dat de domeinnaam “identical or confusingly similar [is] to a trademark or service mark in which the complainant has rights”. In deze procedure beroept CIVC zich niet op een geregistreerd merkrecht, maar uitsluitend op (i) de beschermde oorsprongsbenaming “Champagne” en (ii) op een “unregistered trademark” gebaseerd op “the English law of passing off”.

Het panel gaat na of het CIVC inderdaad houder is van deze rechten en of een beschermde oorsprongsbenaming en een “unregistered trademark” kunnen worden beschouwd als een recht in de zin van artikel 4 (a)(i) UDRP Policy.

(i) Na wat procedurele overwegingen – het CIVC voelde na een aantal vragen van het panel een negatief oordeel wellicht al aankomen en wilde haar klacht intrekken, de verweerder wilde de procedure voortzetten – stelt het WIPO-panel eerst vast dat CIVC inderdaad houder is van de beschermde oorsprongsbenaming. Maar volgens het panel blijkt uit twee WIPO Reports (30 april 1999, nr. 439 en 3 september 2001, nr. 843 ) de WIPO Overview, 2.0 par. 1.5 dat het een bewuste keuze is geweest van de beleidsmakers om beschermde oorsprongsbenamingen uit te sluiten van de werkingssfeer van de UDRP Policy. Volgens het panel “There has been no change in that position: geographical indications, as such, remain outside the scope of the Policy.”

Het CIVC had nog vier andere procedures aangehaald, waarin zij wel succesvol de overdracht van verschillende champagne-domeinnamen had gevorderd, maar dit was volgens het WIPO-panel niet relevant. In die procedures werd namelijk niet beslist op grond van de UDRP Policy, maar op grond van andere geschillenregelingen. De regelingen van onder meer Frankrijk en België zijn bijvoorbeeld niet beperkt tot “ownership of a trademark or service mark” zoals de UDRP dat wel is. De geschillenregeling van het SIDN voor “.nl” domeinnamen biedt overigens ook meer ruimte dan de UDRP policy, omdat naast beschermde merken ook handelsnamen een grondslag kunnen vormen. (artikel 2.1 (a) (I) SIDN Geschillenbeslechting voor .nl-domeinnamen).

(ii) Ook het beroep op het “unregistered trademark” was voor CIVC niet succesvol:

In this case, the Panel is not satisfied that the Complainant has shown that its rights in the expression “Champagne” constitute an unregistered trademark right of the kind that would satisfy paragraph 4(a)(i) of the Policy. First, the Panel notes that it is generally accepted that, to be a trademark, a sign must be capable of distinguishing the goods or services of an individual undertaking from those of other undertakings. It seems to this Panel that a geographical indication per se does not distinguish the wine of one champagne producer from the wine of another, and so does not fulfill the fundamental function of a trademark of distinguishing the goods or services of one undertaking from those of other undertakings. (…)

Belangrijker nog is volgens het panel dat het, zoals gezegd, een bewuste keuze is geweest om beschermde oorsprongsbenamingen niet onder de UDRP Policy te brengen.

’Champagne’ may be among the world’s most famous geographical indications, but that in itself is not enough for it to qualify as an unregistered “trademark or service mark” under the Policy.

Verordening 491/2009 EG tot aanpassing van Verordering 1234/2007 EG
De belangenbehartiger van de Champagneboeren heeft tenslotte tevergeefs een beroep gedaan op artikel 118m (quaterdecies) van Verordening EG 491/2009, de bepaling die succesvol werd ingeroepen tegen Unilever’s Champagne shampoo. “Niet in geschil” was destijds dat door Unilever inbreuk werd gemaakt in de zin van dit artikel. Het WIPO-panel gaat nu echter inhoudelijk niet in op dit artikel, maar kijkt strikt naar de UDRP Policy. Zeker gezien de genoemde WIPO-reports – beschermde oorsprongsbenamingen zijn bewust uitgesloten - is het vervolgens een logische beslissing van het panel om de klacht van CIVC af te wijzen. Een beslissing die het CIVC wellicht ook had kunnen verwachten, al oordeelt het panel nog wel dat van kwade trouw van klager geen sprake is: “[it seems] to point more towards incomplete thinking than to bad faith.”

IEF 10123

Niet nodig voor uitoefenen van bedrijf

Vrz. Rechtbank Leeuwarden 24 augustus 2011, LJN BR5864 (De Scheidingsplanner B.V. tegen Scheidingskantoor [X] B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Jos Borsboom en Michelle Peters, Borsboom & Hamm advocaten

Adwords. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Vordering staken gebruik Scheidingsplan(ner), ook op website en verwijderen uit Adwords inclusief een rectificatie op de website.

Scheidingsplanner houdt zich vanaf 2006 bezig met geven van (financiële en juridische) adviezen rondom relatiebeëindigingen. Diverse Benelux beeld- en woordmerken.

Gebruik moet worden gestaakt obv 2.20 lid 1 sub a en b BVIE. Ook op website: terzitting heeft Scheidingskantoor [X] verklaard dat zij het woord 'Scheidingsplanner' ook niet nodig heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf, vorderingen stuk voor stuk toegewezen, daarom in citaten;

Gebruik merknaam
4.3.10. Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat Scheidingskantoor [X] zonder toestemming van De Scheidingsplanner gebruik maakt, dan wel heeft gemaakt van een trefwoord gelijk aan het door De Scheidingsplanner gedeponeerde woordmerk en van trefwoorden die overeenstemmen met door De Scheidingsplanner gedeponeerde beeldmerken. Voorts acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat Scheidingskantoor [X] deze trefwoorden heeft geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst opinternet (Google AdWords).

4.3.12. Vervolgens moet worden getoetst of hierdoor verwarringsgevaar is ontstaan naar de door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ontwikkelde maatstaf.
Dit is het geval wanneer (zie ro 4.3.5.) de advertentie van Scheidingskantoor [X], die zichtbaar wordt als gevolg van het gebruik van een zoekwoord dat overeenstemt met een merk van De Scheidingsplanner, het de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt te weten of de diensten waarop de advertentie betrekking heeft, afkomstig zijn van De Scheidingsplanner of eeneconomisch met haar verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van Scheidingskantoor [X].

4.3.13. Door De Scheidingsplanner is aangevoerd dat zij veel heeft geïnvesteerd om haar naam en merk zo groot mogelijk te maken. Zo adverteert zij in landelijke en regionale bladen, via radiocommercials en heeft zij haar eigen bedrijfswagens en bedrijfskleding. Voorts is door De Scheidingsplanneronweersproken aangevoerd dat Scheidingskantoor [X] een kleine speler is, terwijl De Scheidingsplanner marktleider isop het gebied van financiële advisering rond echtscheiding met 84 franchisevestigingen en een grote (merk)naamsbekendheid in de scheidingswereld. Volgens De Scheidingsplanner is het voor de consument bij het intikken van de door Scheidingskantoor [X] gebruikte trefwoorden 'Scheidingsplanner, 'scheidingsplanner', 'De Scheidingsplanner' en 'de Scheidingsplanner' niet duidelijk dat zij middels de getoonde link niet verwezen wordt naar de merkhouder De Scheidingsplanner of één van haar franchisenemers maar naar Scheidingskantoor [X]. Deze onduidelijkheid wordt versterkt doordat in de advertentie van Scheidingskantoor [X] de woorden (De) Scheidingsplanner vetgedrukt staan afgebeeld en Scheidingskantoor [X] in haar advertentie op geen enkele wijze de indruk wegneemt dat zij is gelieerd aan De Scheidingsplanner.
Scheidingskantoor [X] heeft het verwarringsgevaar slechts betwist met de stelling, onder verwijzing naar het aantal "hits", dat het woord scheidingsplanner onvoldoende onderscheidend vermogen heeft. Echter, hiervoor is reeds overwogen dat deze stelling wegens een gebrek aan onderbouwing niet gevolgd kan worden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aldus op grond van het voorgaande voorshands voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van verwarringsgevaar in de hiervoor bedoelde zin.

4.3.14. De vordering sub a kan worden toegewezen. Nu een verbod als door De Scheidingsplanner gevorderd reeds toewijsbaar is wegens inbreuk op haar merken, kan toewijzing daarvan op andere grondslagen (gestelde inbreuk op de handelsnaam dan wel anderszins onrechtmatig handelen van Scheidingskantoor [X]) -nog daargelaten welk (spoedeisend) belang zij daarbij zou hebben- onbesproken blijven.

Gebruik op website
4.4. De Scheidingsplanner heeft letterlijk gevorderd “dat de voorzieningenrechter gedaagde zal verbieden”om de namen en merken 'de Scheidingsplanner', 'Scheidingsplanner' en 'Scheidingsplan' te verwijderen van de website van Scheidingskantoor [X]. De voorzieningenrechter begrijpt deze vordering inde context van de overige vorderingen aldus dat De Scheidingsplanner een veroordeling wenst, althans een gebod, dat voormelde namen en merken van de website van Scheidingskantoor [X] verwijderd worden. De voorzieningenrechter zal deze vordering toewijzen nu door Scheidingskantoor [X] geen gronden zijn aangevoerd die het gebruik van voormelde namen en merken van De Scheidingsplanner op haar website kunnen rechtvaardigen. Bovendien is door Scheidingskantoor [X] bij monde van haar bestuurder, mevrouw [X], terzitting verklaard dat zij het woord 'Scheidingsplanner' ook niet nodig heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf.

Adwords-vordering
4.5.3. De vordering sub c kan dan ook worden toegewezen met dien verstande dat Scheidingskantoor [X] enkel zoekmachine Google behoeftaan te schrijven ten aanzien van de zoekwoorden 'De Scheidingsplanner', 'Scheidingsplanner' en 'scheidingsplanner'.

Rectificatie
4.6. Scheidingskantoor [X] heeft ter zake de vordering tot rectificatie geen zelfstandig gemotiveerd verweer gevoerd zodat deze vordering kan worden toegewezen.

Dwangsommen
4.7. De gevorderde oplegging van dwangsommen zal worden toegewezen, zoals in het dictum zal worden geformuleerd. De voorzieningenrechter zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

5. onder e. bepaalt dat Scheidingskantoor [X] voor iedere overtreding van voormelde veroordelingen een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 vermeerderd met € 2.000,00 voor iedere dag of gedeelten van een dag dat de overtreding

f. verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van €50.000,00;

Proceskosten + nakosten
4.9 (...) Nu Scheidingskantoor [X] voor het overige niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden dat de gevorderde kosten redelijk en evenredig zijn, worden de proceskosten aan de zijde van De Scheidingsplanner overeenkomstig haar opgave begroot op€ 13.196,98 aan salaris advocaat en explootkosten en € 568,- aan vast recht, derhalve in totaal € 13.764,98. Voorts wordt Scheidingskantoor [X] veroordeeld in de gevorderde nakosten.

Lees het vonnis hier (link / pdf)

IEF 10122

Voorkomen van tegenstrijdige uitspraken

Rechtbank Almelo 10 augustus 2011, LJN BR6153 (Prescan B.V. tegen Privatescan B.V.)

Potentiële Google AdWords toepassing (IEF 8692). Adwords. Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Gebruik van Adwords en overeenstemmende domeinnamen. Bevoegdheid. Procedures in conventie en reconventie. Inbreuk/vaststelling niet-inbreuk (inclusief vervallenverklaring en doorhaling) op een Gemeenschapsmerk, beoordeling bevoegdheid met in achtneming van de Verordening 207/2009 inzake het Gemeenschapsmerk en met inachtneming van de Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk. In het belang van de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken ambtshalve verwijzing op grond van 220 Rv.

30.   Wat dan nog resteert, is de vraag wat dan moet gebeuren met de na die verwijzing resterende procedures in conventie en in reconventie.

31.   Hoewel artikel 220 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet in een ambtshalve verwijzing voorziet, acht de rechtbank voldoende grond aanwezig om zowel in conventie als in reconventie daartoe wel over te gaan. In casu is duidelijk dat de proceseconomie er niet bij is gediend dat de bijzonder met elkaar samenhangende zaken door verschillende rechters worden beslist. De wettelijke mogelijkheid tot verwijzing wegens connexiteit staat echter niet meer open. Dit door het verstrijken van het in artikel 220 Rv vermelde uiterste tijdstip van indiening van een vordering tot verwijzing (voor eiser: bij dagvaarding; voor de gedaagde vóór alle weren).

32.  De rechtbank is van oordeel dat het belang van de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken meebrengen dat in een geval als dit ook een ambtshalve verwijzing tot de mogelijkheden moet (blijven) behoren. De omstandigheid dat de wetgever deze mogelijkheid niet (langer) expliciet heeft geschapen, staat daaraan niet in de weg. De in artikel 220 Rv neergelegde regel dat een dergelijke verwijzing (slechts) mogelijk is op vordering van een partij, is een gevolg van de plaatsing van dit artikel in de Afdeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die gaat over incidentele vorderingen. Uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot deze bepaling wordt niet duidelijk waarom de wetgever geen mogelijkheid heeft geschapen tot ambtshalve verwijzing van een zaak wegens connexiteit, terwijl daar juist in zaken als deze met (voor een deel van de geschillen) een verwijzing naar de exclusief bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk, juist alle reden toe is. Voor zover de wetgever voor die aanpak mocht hebben gekozen om de partijautonomie te honoreren en/of te voorkomen dat partijen door een ambtshalve verwijzing worden verrast, staan deze belangen er in het onderhavige geval niet aan in de weg, dat wordt overgegaan tot ambtshalve verwijzing.

33.  Overigens vindt in de rechterlijke praktijk wel vaker een ambtshalve verwijzing wegens – kort gezegd – verknochtheid plaats (zie losbl. Rechtsvordering, laatste aantekening bij artikel 222)., ook in zaken als deze.

I.  Verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de betreffende conventionele vorderingen van Prescan en de betreffende reconventionele vorderingen van [eiser 1] en Privatescan, voor zover deze betreffen de inbreuk/vaststelling niet-inbreuk (al dan niet inclusief vervallenverklaring en doorhaling) op/van een Gemeenschapsmerk en verwijst deze zaken in de stand waarin deze zich thans bevinden, in zoverre naar de rechtbank te ’s-Gravenhage, als de bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk;

II.  verwijst de zaken voor het overige - en ook in de stand waarin zij zich thans bevinden - in verband met voornoemde connexiteit, eveneens naar de rechtbank te ’s-Gravenhage.

Lees het vonnis hier (link / pdf).

IEF 10119

Uiting van merkvoorkeur

RCC 24 augustus 2011, Dossiernr: 2011/00708 (Heineken: dagen die eindigen op een '-g')

Reclamerecht. Merkenrecht. Vanaf het twitter-account Heineken_NL is de volgende tekst gestuurd: “Ik drink alleen Heineken bier op dagen die eindigen op een ‘-g’. – https://moby.to/yup0bg” (klik afbeelding voor vergroting) De link leidt naar een afbeelding van een kalender waarop alle dagen zijn omcirkeld.

Klacht: Adverteerder zet met dit bericht aan tot overmatig alcoholgebruik. Adverteerder meent dat dit slechts een 'uiting van merkvoorkeur' betreft. Commissie: Op grond van artikel 1 RVA is in alle reclame voor alcoholhoudende drank terughoudendheid geboden, doet aanbeveling:

De Commissie is van oordeel dat de tekst in het twitterbericht, met name in combinatie met de afgebeelde kalender, de in artikel 1 RVA voorgeschreven terughoudendheid mist. Naar het oordeel van de Commissie stimuleert adverteerder, door te stellen dat zij iedere dag (van het jaar) Heineken bier drinkt, overmatige en dus onverantwoorde consumptie van alcohol. De gemiddelde consument zal de tekst van het twitterbericht niet opvatten als slechts een ‘uiting van merkvoorkeur’ of een ‘mededeling dat één keer per dag Heineken bier wordt geconsumeerd’, zoals door adverteerder wordt gesteld, nog daargelaten of daarmee sprake zou zijn van verantwoorde consumptie. Dat de uiting humoristisch is bedoeld brengt niet mee dat een adverteerder de bij reclames voor alcoholhoudende drank vereiste terughoudendheid uit het oog mag verliezen.

Regeling: RVA art. 1

IEF 10118

JOOP! vs JUP

OHIM No. B 1 639 33 (JOOP! tegen JUP)
Robert Mulders, 'Advocaten dreigden per brief dat ze me gingen kaalplukken', FD.weekend 27 augustus 2011.

Met dank aan Theo-Willem van Leeuwen, Abcor BV.

Naar aanleiding van OHIM oppositie waarin JUP toch onderscheidend van Duitse modehuis JOOP! werd beoordeeld, verscheen het krantenartikel 'advocaten dreigden per brief dat ze me gingen kaalplukken' in het Financieele Dagblad van 27 augustus j.l..

Merkenrecht. Oppositie o.g.v. ouder internationale en gemeenschapsmerken JOOP! tegen woordmerk JUP. Oppositiebeslissing OHIM afgewezen: "(...) the opponent claimed that its mark is particularly distinctive by virtue of intensive use or reputation; however it did not file sufficient evidence in support of its claim. This claim must therefore be rejected as unfounded.".

Lees de onderliggende OHIM-beslissing hier (pdf).

IEF 10116

BBIE serie augustus 2011

Merkenrecht. We beperken ons voortaan tot een maandelijks overzicht. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen.

04-08-2011

2005304

EMINENT

EMINENT

1197669

Gedeelt.

nl

 

04-08-2011

2003731

ARKO

ARKO LUTEINE

1169218

Gedeelt.

fr

 

04-08-2011

2005456

LUXCLOUD

LuxCloud

1201774

Afgew.

fr

04-08-2011

2005125

GEO

GeoTalk

1196017

Gedeelt.

nl

 

04-08-2011

2005303

BUNNY NATURE

BOONY

1199967

Afgew.

nl

 

04-08-2011

2004532

YUMMI YUMMI

YUMMY

1184449

Afgew.

fr

 

04-08-2011

2005164

WE

WE ROTTERDAM

1197191

Gedeelt.

nl

 

04-08-2011

2005304

EMINENT

EMINENT

1197669

Gedeelt.

nl

 

04-08-2011

2003731

ARKO

ARKO LUTEINE

1169218

Gedeelt.

fr

 

04-08-2011

2005456

LUXCLOUD

LuxCloud

1201774

Afgew.

fr

 

29-07-2011

2005602

ENERGIE

energy beauty

1042186 (int)

Toegew.

fr

Tipt u de redactie? redactie@ie-forum.nl

IEF 10111

Normal sales activities

Rechtbank Breda 25 augustus 2011, KG ZA 11-397 (Bradford & Hamilton en Australian Gold tegen ThoBa)

Met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Domeinnaamrecht.

Eiseressen vorderen staken van gebruik van AUSTRALIAN GOLD en AG USA, dat wordt gebruikt voor zonnebrandpreparaten en huid/haarverzoring. Verweerder meent dat er toestemming is gekregen van haar toeleverancier, de officiële Duitse distributeur en exclusieve Europese distributeur van eiseressen (Regarding our phone conversation you can use the Australian Gold name and trademark for your normal sales activities). Echter dit betekent niet, zo ook de rechter,

dat ook toestemming is gegeven voor het gebruik van het merk in domeinnamen. De toestemming in de brief is immers uitdrukkelijk beperkt tot het gebruik van het merk voor "normal sales activities" en derhalve uitsluitend voor normale verkoopactiviteiten.

Doorlinken van australiangold.com en australiangold-shop.com naar site van Thoba is niet voldoende duidelijk dat het om een niet-officiële website van merkhouder gaat. Bewerking van het logo is inbreuk op auteursrecht van AG USA. Geen bezwaar tegen gebruik door ThoBa in het kader van promotie en verkoop activiteiten.

Matiging veroordeling ThoBa in de proceskosten volgens indicatietarief voor eenvoudig kort geding in IE-zaken tot €6.000.

4.6 De stelling van ThoBa dat zij van Rottmann & Borm toestemming heeft gekregen om de domeinnamen www.australiangold-shop.nl en www.australiangold.com te gebruiken om de producten van Australian Gold te verkopen is door eiseressen betwist en door ThoBa niet aannemelijk gemaakt. Uit de door ThoBa overgelegde brief van Rottmann & Borm blijkt weliswaar dat ThoBa toestemming heeft gekregen voor het gebruik van het merk voor de aanprijzing en verkoop van de Australian Gold producten, maar niet dat ook toestemming is gegeven voor het gebruik van het merk in domeinnamen. De toestemming in de brief is immers uitdrukkelijk beperkt tot het gebruik van het merk voor “normal sales activities” en derhalve uitsluitend voor normale verkoopactiviteiten.

Voldoende aannemelijk is dat door het gebruik van het merk AUSTRALIAN GOLD met de toevoeging “-shop” in de domeinnamen van ThoBa bij het publiek de indruk zal ontstaan dat ThoBa onderdeel uitmaakt van het officiële netwerk van distributeurs van Australian Gold in Europa, althans dat er tussen AG USA en ThoBa een commerciële band zou bestaan. Een dergelijk gebruik komt er immers feitelijk op neer dat je de eigen webwinkel presenteert als een officiële winkel van Australian Gold. Dat na het doorlinken op de site van ThoBa duidelijk zou worden gemaakt dat het geen officiële website van Australian Gold betreft, zoals ThoBa stelt, is niet relevant, omdat op dat moment de potentiele consument al naar de website van ThoBa is geleid.

4.7. Het gevaar van associatie met het merk AUSTRALIAN GOLD wordt nog versterkt doordat ThoBa ook het logo van AG USA (in bewerkte vorm) heeft overgenomen. Het logo van AG USA dat als eerste is afgebeeld op pagina 3 van de dagvaarding en bestaat uit de woorden Australian Gold voorzien van een afbeelding bestaande uit een door een cirkel omkaderd tafereel, kan worden aangemerkt als een werk dat een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt en is daarom auteursrechtelijk beschermd. Het door ThoBa gebruikte logo dat is afgebeeld op pagina 5 van de dagvaarding stemt in grote mate overeen met het logo dat AG USA gebruikt en heeft ontworpen.
Het logo van ThoBa bestaat uit de woorden Australian Gold in een schrijfwijze die overeenstemt met de wijze waarop deze woorden in het logo van AG USA zijn afgebeeld en is eveneens voorzien van een afbeelding bestaande uit een door een cirkel omkaderd tafereel. De totaalindrukken van het logo van ThoBa en het logo van AG USA, die bepalend zijn bij een onderlinge vergelijking in het kader van auteursrechtelijke bescherming, zijn in zodanige mate overeenstemmend dat sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van AG USA. Het logo van ThoBa moet immers worden aangemerkt als een bewerking van het logo van AG USA in gewijzigde vorm, welke niet als een nieuw, oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt.

4.8 Op grond van het voorgaande ligt de vordering sub 1 voor toewijzing gereed. Niet ieder gebruik van het merk AG USA zal echter worden verboden, omdat eiserressen geen bezwaar hebben tegen het gebruik door ThoBa in het kader van promotie en verkoop activiteiten. Het gevorderde verbod zal daarom worden toegewezen voor uitsluitend het gebruik van het merk in een domeinnaam, handelsnaam of logo. Ondanks dat ThoBa heeft toegezegd het gebruik van het merk in de domeinnamen, tevens inhoudende gebruik als handelsnamen te staken, hebben eiseressen bij toewijzing van de vordering sub l voldoende belang. ThoBa heeft geweigerd een onthoudingsverklaring te tekenen en als onbetwist staat vast dat de domeinnaam www.australiangold-shop.nl nog met status "actief op naam van ThoBa in het SIDN-register staat geregistreerd. Gelet op de status "actief" kan de domeinnaam www.australiangold-shop.nl, naar moet worden aangenomen, ieder moment weer door ThoBa in gebruik genomen worden.

IEF 10110

Verzet zich principieel

Rechtbank 's-Gravenhage 24 augustus 2011, HA ZA 08-1903 (Pepsico Inc c.s. tegen Leng-d'Or)

In't kort: Merkenrecht. Nietigheidsvordering Pepsico van het vormmerk voor ribbelvormige chips wegens gebrek aan onderscheidend vermogen en non usus en Heilung. Leng-d’Or is houdster van een internationale merkinschrijving voor een vormmerk (marque plastique) met Beneluxdesignatie. Voor vormmerken gelden strenge eisen aan het onderscheidend vermogen. Primaire vordering aangenomen 2.28(1)(b) BVIE al aangenomen. De rechter verklaart de nietigheid voor de Benelux en internationale registratie voorzover het is ingeschreven voor andere waren dan chips. Leng-d'Or veroordeelt in proceskosten conform overeenstemming €25.000.

 4.4. Het vormmerk is onder meer ingeschreven voor aardappelen en chips. Chips (vervaardigd van onder meer aardappelen) bestaat – en bestond ook ten tijde van depot – al lang in verschillende vormen: rond, kegelvormig, ribbelvormig, hartvormig, ringvormig, schroefvormig, driehoekig, rechthoekig en gegolfd. Pepsico betoogt met juistheid dat het vormmerk van Leng-d’Or daar niet significant van afwijkt. Het is een variatie op wat al bekend was en dat volstaat niet voor het vereiste onderscheidend vermogen. Aangenomen moet worden op grond van deze rechtspraak dat het publiek de vorm niet zal herkennen als een merk voor voedingsmiddelen, maar als de vorm van de waar.

4.5. Leng-d’Or verzet zich principieel tegen deze vaste jurisprudentielijn. Zij betoogt met een beroep op sociaal-wetenschappelijk, economisch en juridisch onderzoek dat de veronderstelling dat het publiek vormen niet als merk op zal vatten, onjuist is. Pepsico stelt daar evenwel terecht tegenover, dat het merkenrecht nu eenmaal Europees geharmoniseerd is, het HvJEU tot taak heeft de merkenrechtelijke normen uiteindelijk beslissend uit te leggen, daar een duidelijke en consistente lijn in heeft gekozen voor wat betreft het onderscheidend vermogen van vormmerken, welke lijn nationale rechters hebben te volgen. Bedoeld verzet van Leng-d’Or kan haar derhalve niet baten.

4.7. Met Pepsico acht de rechtbank de opvatting van Leng-d’Or omtrent het in aanmerking te nemen publiek niet juist. Dat bestaat niet (ook niet ten dele, vanwege een beweerdelijke “gelaagde markt”) uit professionele tussenhandelaren, maar uit gewone gemiideld oplettende consumenten, nu de betreffende chips (het afgebakken product, niet het pellet-halffabrikaat dat nog moet worden afgebakken door professionele partijen, waar het vormmerk ook niet voor is gedeponeerd) bestemd zijn voor de consument uiteindelijk. Terecht verwijst Pepsico in dit verband naar de bandenprofieluitspraken, waar dit argument al eerder is verworpen (Hof Arnhem 16 maart 1999, IER 1999/34 en HR 11 mei 2001, IER 2001/34 (Vredestein/Ring 65)).

4.8. Nu de primaire grond (art. 2.28(1)(b) BVIE) slaagt voor zover het merk is ingeschreven voor de waren chips, komt de rechtbank wat dat betreft niet toe aan de door partijen ook aan de orde gestelde non-usus en Heilung-problematiek. Voor zover het merk met gelding voor de Benelux is ingeschreven voor andere waren dan chips, is door Lengd’Or niet gesteld dat voor die andere waren sprake is van rechtshandhavend (begin van) gebruik als merk in de Benelux, zodat de subsidiaire grondslag voor deze overige waren opgaat. Ook Heilung is uitsluitend bepleit voor chips. Zodoende slaagt de subsidiaire non usus grond voor wat betreft de andere waren dan chips (art. 2.26(2)(a) BVIE).

IEF 10090

De evolutie van de klomp

Rechtbank ´s-Gravenhage 17 augustus 2011, HA ZA 09-876 (Crocs Inc c.s. [X] Holding B.V., [X] Sieraden B.V. c.s.)

Met gelijktijdige dank aan Caspar Brouwers, TRC Advocaten.

Sterk geïllustreerde uitspraak inzake Crocs: Auteursrecht. Modellenrecht en merkenrecht. Onrechtmatig handelen en slaafse nabootsing. In citaten:

Vordering 3.1. Crocs c.s. vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat gedaagden inbreuk maken op de auteursrechten, modelrechten en merkrechten van Crocs Inc. en dat gedaagden jegens Crocs c.s. onrechtmatig handelen door de Crocs-producten slaafs na te bootsen. Daarnaast vordert Crocs c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, veroordeling van gedaagden tot het staken van de inbreuken op de rechten van Crocs c.s. en het onrechtmatig handelen, tot het doen van accountantsgecertificeerde opgave van onder meer verhandelde aantallen, prijzen en toeleveranciers, tot recall van geleverde inbreukmakende producten alsmede tot afgifte daarvan en overige voorraad tot vernietiging, alles op straffe van een dwangsom, alsmede tot betaling van schadevergoeding en hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de volledige proceskosten op de voet van 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’).

Bekend merk 4.9. Dat de CROCS woordmerken als bekende merk moeten worden aangemerkt brengt met zich dat het een sterk onderscheidend vermogen bezit en een ruime beschermingsomvang toekomt. Hoe groter de bekendheid en onderscheidend vermogen van een merk zijn, des te eerder er sprake zal zijn van inbreuk in de zin van artikel 9 lid 1 sub c GMeVo (HvJ EG 14 september 1999, C-357/97, General Motors).

Merkenrecht 4.10. Daarvan uitgaande en in aanmerking genomen de geconstateerde overeenstemming tussen de CROCS woordmerken en het FROG’S teken, de overeenstemming tussen de producten waarvoor de merken en dat teken worden gebruikt, de zelfde doelgroep en de bekendheid en het grote onderscheidende vermogen van de CROCS woordmerken, neemt de rechtbank aan dat het relevante publiek een verband zal leggen tussen de CROCS woordmerken en het FROG’S teken, in die zin dat het door Sieraden gebruikte FROG’S teken de CROCS woordmerken in gedachten oproept bij de gemiddelde consument van de producten waarvoor de CROCS woordmerken zijn ingeschreven. Diezelfde factoren brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat Sieraden ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de bekendheid van de CROCS woordmerken en voorts dat afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van de CROCS woordmerken, zeker nu de afwerking van de door Sieraden aangeboden schoenen zichtbaar van mindere kwaliteit is dan de afwerking van de onder de CROCS woordmerken aangeboden schoenen.

4.11. Sieraden heeft nog aangevoerd dat met het gebruik van het teken FROG’S de CROCS woordmerken wordt geparodieerd, maar dat verweer kan haar niet baten. Niet is gesteld noch is gebleken dat sprake is van enig algemeen belang dan wel grondrecht waarvoor het ongestoord genot door Crocs Inc. van haar exclusieve merkrechten zou moeten wijken. De conclusie is daarom dat met gebruik van het teken FROG’S door Sieraden inbreuk wordt gemaakt op de merkrechten van Crocs Inc.

Auteursrecht 4.24. De rechtbank is met Sieraden c.s. van oordeel dat gelet op Bihos (zie 2.23 hiervoor) het aanbrengen van openingen als zodanig in de boven- en zijkant van het schoeisel noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Het aanbrengen van openingen is immers noodzakelijk (onder meer) om het probleem van zweetvoeten op te lossen. Dit geldt ook voor de openingen aan de zijkant vlak boven de zool, die (mede) het technisch doel van het lozen van binnengekomen water dienen. Ook voor het aanbrengen van een profilering in de binnenzool en op de buitenzool als zodanig geldt dat dit een technisch effect heeft, vanwege het anti-slip effect dat daarmee wordt bereikt, zoals Sieraden c.s. terecht heeft aangevoerd.

4.25. Een en ander leidt evenwel niet tot de conclusie dat de Aqua Clog in het geheel niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt, zoals door Sieraden c.s. gesteld. Zoals hiervoor overwogen komt die bescherming in elk geval de basisvorm van de Aqua Clog toe. Daarnaast zijn ook het aantal, de grootte en de vorm van de openingen en de plaatsing daarvan (het patroon), de wijze van profilering van de binnen- en buitenzool, de vorm van de zijkant van de zool en het kroontjesmotief op de wreef het resultaat van subjectieve keuzes. Deze elementen zijn binnen de door de technische eisen gelaten ontwerpvrijheid op een zodanige wijze uitgevoerd dat die een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen en komen aldus voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. De markante basisvorm en genoemde elementen dragen tezamen zoveel bij aan het door de Aqua Clog opgeroepen totaalbeeld dat geoordeeld moet worden dat de Aqua Clog als geheel auteursrechtelijke bescherming geniet. [wisselend oordeel betreft auteursrechtinbreuk in opvolgende r.o.'s]

Slaafse nabootsing 4.36 (...) De stelling van Sieraden c.s. dat ‘in de evolutie van de klomp geen andere weg gekozen had kunnen worden’ wordt derhalve verworpen. Sieraden c.s. is aldus tekortgeschoten in de op haar rustende verlichting alles te doen wat redelijkerwijs – zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van haar schoenen – mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de gelijkenis met de Beach en Cayman modellen gevaar voor verwarring ontstaat, hetgeen jegens Crocs c.s. onrechtmatig is [zie HR 20 november 2009, LJN BJ6999 (Lego / Mega Brands)]

Nietigheidsverweer geldigheid gemeenschapsmodel 5.15 verstaat dat de schorsing van de zaak in conventie en de zaak in reconventie voor zover betrekking hebbend op het Gemeenschapsmodel 000257001-0001 totdat in laatste instantie uitspraak is gedaan over de geldigheid daarvan zoals bepaald bij vonnis in het incident van 8 juli 2009 van kracht blijft..