Alle rechtspraak  

IEF 7019

Beste vrienden

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 augustus 2008, KG ZA 08-680, Nedac Sorbo B.V. tegen Vital Petfood Group A/S

Merkenrecht. Producten voor huisdieren. Beeldmerken ‘Best Friend’ maken inbreuk op beeldmerken ‘Best For Your Friend’: Beide tekens bestaan immers uit woorden, waarvan er twee identiek zijn, geschreven in witte letters tegen een rode achtergrond die de vorm heeft van een schild. Geen rechtsverwerking, ook niet op grond van 6:2. Eventueel gebruik van het logo in het kader van private labeling tast de voornaamste functie van het merk van Nedac Sorbo niet wezenlijk aan. Proceskosten niet weersproken; toepassing van indicatietarieven is dus niet aan de orde. (Klik op plaatje voor vergroting).

“4.5. Het verweer van VPG dat het BEST FRIEND logo niet overeenstemt met het rode beeldmerk is naar voorlopig oordeel ongegrond. (…)

4.6. Naar voorlopig oordeel is sprake van enige auditieve gelijkenis tussen het rode beeldmerk en het logo. Weliswaar verschilt het klankbeeld van de gehele slogan “best for your friend” van de woorden “best friend”, omdat de slogen uit vier klanken bestaat in plaats van twee. De twee klanken in het logo zijn echter identiek aan de twee meest onderscheidende bestanddelen van de slogan, te weten “best” en “friend”, waaronder het bestanddeel “best” dat vanwege de grootte en positionering ervan als dominant moet worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de begripsmatige gelijkenis. De betekenis van de slogan “best for your friend” als geheel verschilt weliswaar van de woorden “best friend”. In beide gevallen lijkt het woord “friend” echter te duiden op het huisdier waarvoor de producten zijn bestemd. Dat brengt mee dat van enige begripsmatige gelijkenis sprake is. Tenslotte is er sprake van enige visuele gelijkenis. Beide tekens bestaan immers uit woorden, waarvan er twee identiek zijn, geschreven in witte letters tegen een rode achtergrond die de vorm heeft van een schild. Als al deze gelijkenissen in samenhang worden beschouwd, moet voorshands worden geoordeeld dat de resulterende totaalindruk voldoende overeenstemt om te spreken van overeenstemmende tekens in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE.

4.7. Het betoog van VPG dat het element “Nedac Sorbo” het meest dominerende en onderscheidende element in het rode beeldmerk is, en dat nu juist dat element ontbreekt in het logo, kan niet leiden tot een ander oordeel over de overeenstemming tussen de tekens. Dit element is dermate klein weergegeven in het rode beeldmerk dat het niet of nauwelijks leesbaar is. Mede gelet op het feit dat de gemiddelde consument gewoonlijk niet let op de details van een merk, kan niet worden volgehouden dat toevoeging van het element “Nedac Sorbo” de totaalindruk van het rode beeldmerk dermate bepaalt dat dit merk en het logo, ondanks de hiervoor geconstateerde gelijkenissen, niet overeenstemmen in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE.

(…) 4.9. (…)Ten slotte moet voorshands worden aangenomen dat het merk van Nedac Sorbo, dat van huis uit weinig onderscheidend vermogen heeft, door gebruik wel onderscheidend vermogen heeft gekregen. Nedac Sorbo heeft namelijk aangevoerd dat zij voor de betrokken waren marktleider is en dat haar merk mede daarom bekend is bij het publiek. Een en ander heeft VPG onvoldoende gemotiveerd weersproken. Gegeven de soortgelijkheid van de waren en de bekendheid, stemmen de tekens voldoende overeen om gevaar voor verwarring voorshands aan te nemen. rechtsverwerking

(…) 4.11. Een beroep op rechtsverwerking kan evenmin worden gebaseerd op artikel 6:2 van het Burgerlijk Wetboek. Het zou slagen indien het beroep van Nedac Sorbo op haar merkrecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was omdat bij VPG het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Nedac Sorbo zich niet jegens haar meer zou beroepen op haar merkrecht. Van dergelijk gerechtvaardigd vertrouwen is geen sprake omdat naar voorlopig oordeel het gebruik van het logo door VPG waartegen Nedac Sorbo thans bezwaar maakt, anders dan VPG stelt, niet jarenlang in de Benelux is gedoogd .

4.15. (…) Het volgens VPG gedoogde gebruik is merkenrechtelijk namelijk van geheel andere orde. Eventueel gebruik van het logo in het kader van private labeling tast de voornaamste functie van het merk van Nedac Sorbo niet wezenlijk aan. Die functie bestaat er immers in de consument of eindgebruiker de identiteit van de oorsprong van de waren te waarborgen. Dat is niet of nauwelijks aan de orde als een derde een met het merk overeenstemmend teken slechts gebruikt in het kader van de presentatie van de waren aan (tussen)handelaren die de waren onder hun eigen merk aan de consument of eindgebruiker verkopen. Een wezenlijke aantasting van het merk is duidelijk wel aan de orde bij gebruik van het logo op de consumentenmarkt in de Benelux, waarmee VPG – volgens de onvoldoende weersproken stellingen van Nedac Sorbo – pas eind 2007 is begonnen en waartegen Nedac Sorbo thans optreedt. Gelet op het verschillende karakter van dat gebruik heeft VPG niet aan het eventuele gedogen van het eerstgenoemde gebruik het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat Nedac Sorbo (ook) niet zou optreden het laatstgenoemde gebruik.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7018

Ontvlechtingovereenkomst

Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem,  3 juni 2008, Ferdinand zandbergen B.V. tegen Jan zandbergen B.V.,

Merkenrecht, handelsnaamrecht. Depot te kwader trouw wegens strijd met addendum ontvlechtingovereenkomst, waarin is overeengekomen dat ook Ferdinand zandbergen de handelsnaam Zandbergen in de toekomst mocht blijven gebruiken, zolang deze maar onderscheidend was van de door Jan Zandbergen gebruikte handelsnamen, waaronder de naam Jan zandbergen. Liquidatietarief: werkelijke kosten slechts onderbouwd met kopieën van enkele (niet nader toegelichte) facturen.

 “4.3 Van dit laatste is in het onderhavige geval sprake. Op basis van het addendum moet worden aangenomen dat Ferdinand zandbergen de handelsnaam 'Zandbergen' (zonder meer) niet zou mogen voeren, hetgeen zij in deze procedure ook niet heeft betwist. Dat zij zich vervolgens - ondanks die afspraak en ondanks het gegeven dat partijen expliciet zijn overeengekomen dat het recht op de (bestaande) handelsnaam 'Jan Zandbergen' aan Jan Zandbergen toekwam - wel het woordmerk 'Zandbergen' (zonder meer) zou kunnen toe eigenen door dat als eerste te deponeren, kan niet worden aanvaard.

In de eerste plaats doorkruist Ferdinand Zandbergen daarmee de in het addendum vastgelegde regeling dat zij haar handelsnaam zal moeten kiezen door aan 'zandbergen' iets onderscheidends toe te voegen om het onderscheidend te maken van (onder meer) de handelsnaam Jan Zandbergen. Het depot van het merk 'Zandbergen' (waarmee Ferdinand Zandbergen immers de aan een woordmerk verbonden rechten verwerft) beperkt Jan Zandbergen in de mogelijke uitoefening van de aan haar handelsnaam verbonden rechten, en ontneemt haar aldus een deel van de haar in het addendum toebedeelde rechten.

Daarnaast moet worden aangenomen dat het merk 'zandbergen' overeenstemmend is met de - voorgebruikte handelsnaam 'Jan Zandbergen' nu het kenmerkende deel van die beide aanduidingen - de geslachtsnaam Zandbergen - identiek is, zodat ook zonder de regeling van artikel 1 lid 4 van het addendum moet worden aangenomen dat het (oudere) recht van Jan Zandbergen op haar handelsnaam in de weg staat aan de mogelijkheid van Ferdinand Zandbergen om die naam als merk te deponeren.

 Ten slotte moet worden opgemerkt dat beide partijen zich bezighouden met dezelfde activiteiten (kort gezegd: de groothandel in vleesproducten) en dat zij daarin ook rechtstreeks concurreren. Aldus is het gevaar gecreëerd dat verwarring ontstaat, nu Ferdinand Zandbergen ervoor gekozen heeft juist (en uitsluitend) dat deel van de door partijen gebruikte namen te deponeren dat volledig met elkaar overeenstemt, en dat dus onduidelijk laat of het publiek te maken heeft met onder neming van Ferdinand zandbergen of Jan Zandbergen. Een en ander impliceert dat ook het hof tot het oordeel komt dat het depot te kwader trouw is verricht en dat de eerste grief van Ferdinand Zandbergen derhalve moet worden verworpen. Dat partijen in het addendum geen expliciete afspraak gemaakt hebben over het - op dat moment ook nog niet gedeponeerde - merk 'Zandbergen' leidt niet tot een ander oordeel; de stelling dat ook Jan Zandbergen zich - in strijd met het addendum - als rechthebbende op het woordmerk en/of de domeinnaam 'Zandbergen' beschouwt evenmin, reeds omdat die aanspraken van Jan zandbergen in dit geding niet ter beoordeling staan.”

Lees het vonnis hier (IEPT-versie), .EU arbitrage hier.

IEF 7015

Installatietechnieken

Rechtbank Arnhem, 21 augustus 2008, KG ZA 08-360, EBW Installatietechnieken B.V. tegen EBW Elektrotechniek

Handelsnaamrecht: “1.1. (…)De handelsnamen van eiseres en gedaagde wijken volgens de voorzieningenrechter slechts in geringe mate van elkaar af. Het meest opvallende bestanddeel ‘EBW’ is in beide handelsnamen identiek en de toevoegingen ‘Installatietechnieken’ enerzijds en ‘Elektrotechniek’ anderzijds zijn beschrijvende aanduidingen en daardoor niet of nauwelijks te monopoliseren. Voldoende aannemelijk is dat tussen de economische bedrijvigheid van de beide bedrijven op zijn minst enkele overlappingen bestaan. De door eiseres overgelegde voorbeelden van de reeds ontstane verwarring tussen de beide ondernemingen tonen naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarnaast aan dat de handelsnaam van eiseres al enige beschermingswaardige bekendheid genoot in het geografische gebied waar gedaagde actief is en dat de handelsnaam van eiseres al bekend was bij de toeleveranciers of instanties die hun stukken per ongeluk naar eiseres in plaats van naar gedaagde hebben verzonden. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter daarbij in aanmerking genomen dat niet alleen (potentiële) afnemers, maar ook leveranciers en andere bedrijven en instellingen waarmee de beide ondernemingen in aanraking komen, als het relevante publiek moeten worden beschouwd en dat het oordeel van het op normale wijze – dus niet goed – oplettende publiek als maatstaf dient te gelden.

Merkenrecht: “1.2. Daarnaast maakt gedaagde door het voeren van de handelsnaam EBW Elektrotechniek naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter inbreuk op het door eiseres geregistreerde beeldmerk EBW. (…) Eiseres en gedaagde verlenen beiden diensten op het gebied van elektrotechnische installatie en beveiliging. Gedaagde gebruikt haar handelsnaam dus voor soortgelijke diensten. In het onderhavige geval stemt naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in het licht van het dominerende bestanddeel ‘EBW’ van het beeldmerk van eiseres, de totaalindruk van het beeldmerk van eiseres zodanig overeen met de totaalindruk van het logo en de handelsnaam van gedaagde, dat er sprake is van gevaar voor verwarring bij het publiek in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Er is sprake van een auditieve en visuele gelijkenis tussen de beide tekens. De verschillen in het gebruik van strepen in het beeldmerk van eiseres enerzijds en het in de handelsnaam van gedaagde anderzijds, doen aan het voorgaande onvoldoende af, omdat uitgegaan moet worden van de vluchtige indruk van het gemiddeld publiek bij snelle waarneming, dus het niet goed oplettende publiek, zoals hierboven ook al ten aanzien van het handelsnaamrecht is overwogen. Eiseres kan zich dus ook op grond van haar beeldmerk verzetten tegen de in geding zijnde handelsnaam van gedaagde. Het verweer van gedaagde dat zij vanwege haar oude handelsnaam Elektrotechnisch Bureau Wille een geldige reden heeft voor het gebruik van de afkorting EBW kan haar niet baten, nu voldaan is aan de criteria voor merkinbreuk ingevolge artikel 2.20 lid 1 sub b, waarin een eventuele geldige reden voor gebruik – wat daarvan ook zij – geen rol speelt.

Domeinnaam: “4.7. “(…) www.ebw.nu overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Deze vorderingen zijn alleen toewijsbaar op grond van de HNW als het gebruik van deze domeinnaam kan worden aangeduid als handelsnaamgebruik in de zin van artikel 1 HNW en niet slechts als digitaal internet ‘adres’. In het onderhavige geval kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden gesproken van handelsnaamgebruik, omdat gedaagde haar onderneming en haar bedrijfsactiviteiten op de inhoud van de website onder de domeinnaam www.ebw.nu aan het publiek presenteert en deze domeinnaam het meest kenmerkende bestanddeel van de handelsnaam van EBW Elektrotechniek bevat.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7008

Juist niets afgesproken

Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 augustus 2008, KG ZA 08-630, Alpex CVA tegen Pet-Towel

Auteursrecht op logo. Handdoeken voor huisdieren. Gedaagde importeert en verhandelt merkproducten van eiser, deponeert het logo van eiser als beeldmerk in de Benelux en gebruikt dat vervolgens ook voor producten van derden.

Eiser maakt succesvol bezwaar op grond van het auteursrecht. Gesteld noch gebleken is dat het auteursrecht bij akte is geleverd aan gedaagde. En van een onbeperkt gebruiksrecht is naar voorlopig oordeel evenmin sprake.

De merkinschrijving heft  niet de beperkingen op die de wet stelt aan de verveelvoudiging en openbaarmaking van auteursrechtelijk beschermde werken. Hoewel het logo een merk betreft is er i.c. een specifiek auteursrechtelijk belang. De verhandelde artikelen maken als zodanig geen inbreuk maken op het auteursrecht en hoeven niet te worden vernietigd te worden. Het logo mag door gedaagde nog wel worden gebruikt voor producten van eiser.

“4.6. Het verweer dat Alpex mevrouw Nihot een onbeperkt gebruiksrecht zou hebben gegeven, is naar voorlopig oordeel evenmin gegrond. In dit verband stelt de voorzieningenrechter voorop dat, zoals ter zitting is aangevoerd van de zijde van mevrouw Nihot, tussen partijen juist niets is afgesproken over het gebruik van het logo. Mevrouw Nihot erkent daarmee dat zij geen uitdrukkelijke toestemming voor het onbeperkt verveelvoudigen en openbaar maken van het logo heeft gekregen.

4.7. Ook van impliciete toestemming voor een onbeperkt gebruik van het logo is naar voorlopig oordeel geen sprake. Tussen partijen staat namelijk vast dat Alpex het ontwerp van het logo heeft verstrekt in het kader van de import door de onderneming van Nihot van artikelen die door Alpex zijn geproduceerd. Gelet daarop moet voorshands met Alpex worden aangenomen dat die toestemming beperkt was tot het gebruik van het logo door de onderneming van Nihot ten behoeve van de handel in de artikelen van Alpex. In ieder geval mocht mevrouw Nihot niet gerechtvaardigd verwachten dat Alpex ook instemde met verveelvoudigingen en openbaarmakingen van het logo ten behoeve van de verhandeling van producten die niet van Alpex afkomstig zijn, waaronder huisdierenhanddoeken afkomstig van concurrenten van Alpex. (…).

4.8. Dat mevrouw Nihot in 1996 een beeldmerk heeft ingeschreven bestaande uit een met het logo overeenstemmend teken (zie hiervoor 2.4), kan niet leiden tot een andere conclusie. Voor zover die inschrijving niet nietig is op grond van artikel 2.4 sub f van het Benelux Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen en modellen) vanwege kwade trouw van mevrouw Nihot, zoals Alpex betoogt, heft die merkinschrijving naar voorlopig oordeel in ieder geval niet de beperkingen op die de wet stelt aan de verveelvoudiging en openbaarmaking van auteursrechtelijk beschermde werken. Met andere woorden, de enkele inschrijving van het logo als merk brengt niet mee dat de auteursrechtelijke aanspraken van Alpex met betrekking tot het logo teniet gaan.

4.9. Tenslotte verwerpt de voorzieningenrechter het verweer dat Alpex geen auteursrechtelijk belang zou nastreven, maar slechts belangen die het merkenrecht beschermt. Hoewel mevrouw Nihot moet worden nagegeven dat Alpex in haar processtukken met name merkenrechtelijke belangen naar voren heeft gebracht, heeft Alpex tevens gewezen op de inspanningen die het ontwerpen van een logo meebrengt en heeft zij betoogd dat mevrouw Nihot een eigen logo moet ontwerpen en dat zij zich niet het logo van Alpex kan toe-eigenen. Daarmee heeft Alpex een specifiek auteursrechtelijk belang aangevoerd dat naar voorlopig oordeel het beroep op het auteursrecht in dit geval kan dragen.

De voorzieningenrechter beveelt gedaagde  om binnen 30 dagen (zodat zij haar huisstijl kan aanpassen) na betekening inbreuk op het auteursrecht van Alpex met betrekking tot het logo te staken en gestaakt te houden, maar wijst erop dat het verbod uitsluitend betrekking heeft op het logo. Niet in geschil is dat het gedaagden vrij staat het woord PET TOWEL te verveelvoudigen en openbaar te maken en dat woord te gebruiken als merk en
handelsnaam.

De gevorderde vernietiging van “inbreukmakende artikelen” wordt afgewezen aangezien de verhandelde artikelen als zodanig geen inbreuk maken. Verveelvoudiging en openbaarmaking van het logo via stickers op producten van Alpex die nog voorradig zijn (of weer door eiser geleverd krijgt) maakt geen inbreuk op het auteursrecht van Alpex. Werkelijke proceskosten:  € 6.879,88.

Lees het vonnis hier

IEF 7002

Vrij spel

De Telegraaf bericht: “Binnen de steenrijke familie Brenninkmeijer, eigenaar van het wereldwijde winkelconcern C&A, is afgelopen jaren een slepende vete uitgevochten over het gebruik van de namen van hun grondleggers. Modeondernemer Alexander Brenninkmeijer (40), die sinds 2004 een eigen exclusieve kledinglijn voert onder de naam van zijn voorvaders ’Clemens en August’, wordt door het C&A-imperium al jarenlang belaagd.

Dit onthult het zakenblad Quote morgen in een reportage over een reeks geheimgehouden rechtszaken in Duitsland, Zwitserland en Engeland, aangespannen tegen haar eigen succesvolle familielid. Het modeimperium blijkt alle mogelijke middelen te hebben gebruikt om Alexander Brenninkmeijer een kopje kleiner te maken. Tot grote schrik van het modeconcern blijkt dat C&A namelijk nimmer de namen van de voorvaders Clemens en August in het merkenregister heeft vastgelegd, zodat Alexander daarmee vrij spel heeft”

Lees hier meer.

IEF 6596

Nauwelijks onderscheidend vermogen

Rechtbank Rotterdam, 22 juli 2008, LJN: BE0014, Edena Ltd tegen gedaagden.

Eerst even voor jezelf: “4.7 Gedaagden beroept zich in dit verband op de nietigheid van het woordmerk. Dat dit beroep in een eventuele bodemprocedure zal slagen ligt thans niet zozeer voor de hand dat daarvan kan worden uitgegaan, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de aan het woordmerk “Alles Van” toe te kennen bescherming niet groot worden geacht, nu aan (alleen) de (combinatie van) woorden “Alles Van” nauwelijks onderscheidend vermogen kan worden toegekend. Het betreft hier immers een in het normale taalgebruik gangbare combinatie van twee ook op zichzelf gangbare woorden.
Dat sprake zou zijn van onderscheidend vermogen door inburgering van het merk “Alles Van” is onvoldoende gesteld of gebleken. Aldus is de voor toewijzing van een verbod in kort geding vereiste mate van aannemelijkheid dat het enkele gebruik hiervan door derden snel tot verwarring zal leiden niet bereikt, zeker niet als dit gebruik uitsluitend bestaat uit het te koop aanbieden van de in 2.3 bedoelde domeinnamen. Dat [gedaagden] ook ander gebruik van de aanduidingen allesvan-allesvan en allesvan-allesvan maakt of gaat maken is niet aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat het woordmerk van Edena niet kan leiden tot toewijzing van haar vorderingen.“

Lees het vonnis hier.

IEF 6593

Geen olympisch toetje

Grote sportevenementen zijn ook altijd goed voor een aantal juridische conflicten: Toetjesmaker Mona heeft haar commercial voor haar 'Olympische Spelen pudding' (sinaassappelsmaak) van de buis gehaald, na bezwaren van de sportbond NOC*NSF. De sportbond is houder van het Beneluxmerk OLYMPISCH en was van mening dat Mona inbreuk maakte op haar merkrechten door het woord te gebruiken voor haar toetje van de maand augustus. Mona heeft aangekondigd de uitzending van de commercial te staken en haar toetje voor de maand september eerder uit te brengen.

Lees hier meer, zie hier de gewraakte commercial en hier merkregistratie van NOC*NSF.

IEF 6594

Eerst even voor jezelf spelen

Rechtbank Arnhem 15 augustus 2008, KG ZA 08-373. Otto Simon B.V. tegen Nedac Sorbo B.V. (Met dank aan Karianne Thomas en Remco van Leeuwen, Van Doorne)

Merkenrecht, auteursrecht. Cryptospraak, depot te kwader trouw.

"Als verweer beroept Nedac Sorbo zich voorts op de nietigheid van merk IV ex artikel 2.4 onder f jo artikel 2.28 lid 3 onder b BVIE, als ook op grond van artikel 31 lid 1 onder b Gemeenschapsverordening, wegens deponering te kwader trouw. Nedac Sorbo stelt daartoe dat haar logo ouder is dan het merk. Zij voert daarvoor aan dat zij het logo vanaf februari 2008 op speelgoedbeurzen presenteert en dat sinds maart 2008 speelgoed met het logo in ongeveer 900 Nederlandse en 300 Belgische supermarkten ligt. Nedac Sorbo heeft ter illustratie afleverbonnen aan supermarkten met leverdata in maart 2008 overgelegd. Otto Simon betwist niet dat speelgoed met het logo vóór deponering van merk IV in de supermarkten lag, maar stelt dat zij al in 2007 werkte aan de ontwikkeling van dat merk. Volgens haar is er sprake geweest van bedrijfsspionage."

Lees het vonnis hier.

IEF 6592

Verse rechtspraak: Dept / Bandenservice / KSI

Gerechtshof Arnhem, zaaknr. 104.003.875, DEPT B.V. tegen Intres B.V.(met dank aan Dirk Straathof, Brinkhof).

Merkenrecht. “Wet hof is voorshands echter van oordeel dat ook de aanduiding 'GS' - die blijkbaar staat voor het in het verleden door Intres gebruikte 'Get Smart' - met zich brengt dat er geen gevaar is voor verwarring tussen die afkorting in combinatie met de toevoeging 'dept' en het op zichzelf staande beeldmerk DEPT.”

““4.7 Voorts betoogt Dept dat haar merk een bekend merk is als bedoeld in art. 2.20 lid 1 onder c BVIE, zodat haar ook op die grond bescherming tegen inbreuk toekomt. In dat verband heeft zij erop gewezen dat zij, anders dan uit de letterlijke tekst van deze bepaling lijkt te volgen, ook wanneer het gaat om soortgelijke waren, aan deze bepaling bescherming kan ontlenen. Dat laatste is juist, maar kan desondanks niet tot toewijzing van de vordering leiden, ook indien als juist zou worden aangenomen de gemotiveerd betwiste stelling van Dept dat haar merk voldoende bekend is om aanspraak te maken op de in deze bepaling bedoelde bescherming. In het verlengde van wat het hof reeds onder 4.4 en 4.5 heeft overwogen, geldt immers ook hier dat Dept kennelijk aanvaardt - en ook moet aanvaarden - dat de toevoeging 'dept.' of 'dept' veelvuldig op kleding wordt aangebracht en dat, zonder deugdelijke onderbouwing die ontbreekt, niet kan worden aangenomen dat het gebruik van die toevoeging - hetzij als merk, hetzij louter als versiering - leidt tot voordeel uit of afbreuk aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het beeldmerk DEPT, nu dat beeldmerk zich juist van dit gebruik onderscheidt doordat het geen toevoeging is, maar geheel op zichzelf staat. Ook hier staat dus het oordeel van het hof dat de lettercombinatie GS voldoende duidelijk maakt dat ook Intres de lettercombinatie 'dept' slechts gebruikt als toevoeging in voornoemde - voor kleding gangbare - zin, aan toewijzing van de vordering in de weg.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank Dordrecht, 14 augustus 2008, KG ZA 08-138, Kruijthof tegen Ruiter (met dank aan Martin op ’t Ende, Op 't Ende Advocaten)  

Handelsnaamrecht, merkenrecht, onrechtmatige handelingen. Stukgelopen samenwerking. Nawerking, voor-voorgebruik. Merkenrechtelijke bescherming voor streep.

1.2. De Ruijter handelt met het bezigen van de handelsnaam "De Ruijter Bandenservice" in strijd met voormeld art. 5 Hnw. Hieraan doet niet af dat Kruijthof zelf niet meer de handelsnaam "De Ruijter Bandenservice" voert, maar de handelsnaam "Kruijthof Bandenservice." Deze naamswijziging van Kruithof dateert van kort voor, of net na, liet uittreden van De Ruijter als vennoot, eind 2005. Dit tijdsbestek is in de gegeven omstandigheden kort genoeg om aannemelijk te maken dat  het verwarringsgevaar bij het publiek nog immer groot is. Partijen drijven een onderneming in dezelfde regio, hetzelfde handelsdebiet met exact dezelfde producten, hetgeen de kans op verwarring groot maakt. De Ruijter vergroot dit verwarringsgevaar nog verder door het in reclamemededelingen aan het publiek te doen voorkomen alsof het om één en hetzelfde bedrijf zou gaan, met mededelingen als zou zijn bedrijf al sinds 2000 bestaand en verhuisd zijn. Dit rechtvaardigt toewijzing van de vordering tot staking van het voeren van de handelsnaam 'De Ruijter Bandenservice" door De Ruijter. Het is overigens aannemelijk dat De Ruijter nog steeds de handelsnaam  "De Ruijter”voert. Ter zitting voerde de ruiter aan dat hij bezig is met aanpassing van zijn handelsnaam, maar De Ruijter moes,t geconfronteerd met foto’s die Kruijthof recentelijk had genomen, erkennen dat hij in ieder geval nog gedeeltelijk – op bedrijfsauto’s – de betwiste handelsnaam bezigt. 

Het merkenrecht.  (…) 4.4. Het logo bestaat echter niet alleen uit een naam, maar ook uit een kenmerkende streep, onder de naam in het logo. . Op voorhand is aannemelijk dat Kruijthof merkenrechtelijke bescherming toekomt voor deze streep, gelet op diens depot van het merk en het gebruik van  dat merk. Hieraan doet niet af dat het depot dateert van net na de oprichting door De Ruijter van diens bedrijf. Immers, het loge, met streep, werd al gevoerd door Kruijthof toen de Ruijter zelf de streep in het logo ging gebruiken. Indien de deposant in verhouding tot de voorgebruiker als de eerste gebruiker van het merk (de voor- voorgebruiker kan worden aangemerkt, maakt deze geen misbruik van het merk door het merk alsnog te deponeren. (BenGH 25 juni 7004, IER 2004, p. 342; WinnerTaco/E Taco).

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Middelburg, 23 juli 2008, LJN: BE0261, Ksi Gastronomiezubehör-Handels Und Produktions Gesellschaft MBH.

“De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde door het verveelvoudigen en/of openbaar maken van de in het lichaam van de dagvaarding omschreven sfeerlampen inbreuk maakt op de auteursrechten van KSI;  verklaart voor recht dat [gedaagde] door het aanbieden van vullingen onder gebruikmaking van de artikelnummers 40, 45, 50 en/of 80 onrechtmatig handelt jegens KSI;

gebiedt [gedaagde] met onmiddellijke ingang inbreuk op auteursrechten van KSI te staken en gestaakt te houden, daaronder in ieder geval begrepen het (doen) vervaardigen, im- en exporteren, in voorraad hebben, ten verkoop aanbieden, verkopen, afleveren of op andere wijze verveelvoudigen en/of openbaar te maken van de in het lichaam van de dagvaarding omschreven lampen;

(…) verwijst de zaak naar de rol van woensdag 8 oktober 2008 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de door de register-accountant gecertificeerde verklaring over te leggen, waarbij KSI de door haar gestelde schade alsmede de door haar gemaakte proceskosten nader dient te specificeren.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6589

Woensdag incidentendag

Rechtbank 's-Gravenhage 13 augustus 2008, HA ZA 08-84. European Pallet Association E.V.c.s. tegen Pallet Recycling Baak B.V.

Bevoegdheidsincident in een merkenzaak. "Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op de internationale merkenregistraties met gelding voor de Benelux, geldt dat deze rechtbank op de voet van artikel 4.6 lid 1 BVIE ten aanzien daarvan bevoegdheid toekomt nu EPAL heeft gesteld dat inbreuk op de internationale merken met gelding voor de Benelux mede in dit arrondissement plaats vindt. Baak heeft die stelling weliswaar betwist, doch zulks is slechts van belang voor de toewijsbaarheid van de vorderingen en niet voor de bevoegdheidsvraag waarvoor slechts de in de dagvaarding opgenomen stellingen bepalend zijn."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 13 augustus 2008, HA ZA 08-1053. Delaval Holding A.B. c.s.tegen Reci Prof International B.V.

Incident in een octrooi/merkenzaak. Vordering tot oproeping van derde in vrijwaring.

"Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien de gedaagde in de hoofdzaak stelt krachtens zijn rechtsverhouding tot deze derde het recht te hebben de nadelige gevolgen van een voor hem ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Reci Prof stelt de tepelbekerklauwen van Delgado te hebben betrokken. Gelet op die gestelde rechtsverhouding valt niet uit te sluiten dat Reci Prof, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op Delgado. Daarom komt de incidentele vordering voor toewijzing in aanmerking. Voor zover de vrijwaring vertraging in de hoofdzaak  meebrengt, kan dat niet leiden tot een ander oordeel. Het bij deze rechtbank van kracht zijnde rolbeleid biedt voldoende waarborgen om onnodige vertraging te voorkomen."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 13 augustus, HA ZA 07-1385. Sisvel tegen Acer Computer B.V. c.s.

Vonnis van 13 augustus 2008 in het incident tot openstelling van het vonnis in incident van 16 april 2008 voor tussentijds hoger beroep.

"Acer verzoekt de rechtbank op grond van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te bepalen dat Acer hoger beroep kan instellen van de in het voornoemde vonnis genomen beslissing tot afwijzing van haar op artikel 843a Rv gebaseerde vordering tot inzage in bepaalde stukken. Artikel 337 lid 2 Rv mist echter toepassing. De beslissing op een op artikel 843a Rv gebaseerde vordering is een eindbeslissing waartegen direct hoger beroep mogelijk is (hof ’s-Gravenhage 25 oktober 2005, NJF 2005, 452). Het verzoek is dus ongegrond en zal worden geweigerd.

2.3. De in het onderhavige vonnis van 20 augustus 2008 (!) opgenomen weigering van het verzoek om tussentijds hoger beroep is daarentegen wel een beslissing waartegen in beginsel slechts met het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld. Voor de goede orde zal de rechtbank daarom op grond van artikel 337 lid 2 Rv bepalen dat van de beslissing tot weigering van het verzoek in dit vonnis tussentijds hoger beroep mogelijk is. De beslissing hangt namelijk zodanig samen met de beslissing in het vonnis van 16 april 2008, dat het niet wenselijk is dat met hoger beroep van de eerstgenoemde beslissing (wel) moet worden gewacht tot het eindvonnis in de hoofdzaak. Zo wordt ook zeker gesteld dat, indien het hof zou oordelen dat artikel 337 lid 2 Rv wel van toepassing is op de beslissing in het vonnis van 16 april 2008 (en het inmiddels ingestelde beroep van Acer daartegen daarom bij gebreke van een rechterlijke beslissing tot openstelling van dat vonnis voor tussentijds hoger beroep niet-ontvankelijk zou verklaren), Acer het hof tijdig kan verzoeken die bepaling alsnog toe te passen."

Lees het vonnis hier.