Alle rechtspraak  

IEF 7102

Den Haag Vandaag

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 september 2008, KG ZA 08-817, Taartenwinkel.nl B.V. tegen Gefelicitaart B.V.

Eerst even voor jezelf lezen. Eisers vorderen – samengevat – een verbod op inbreuk op hun handelsnaam en onrechtmatig handelen jegens hen door GefeliciTAART, alsmede overdracht van de domeinnaam taartwinkel.nl aan hen, een en ander op straffe van een dwangsom. Tevens vorderen eisers een veroordeling van GefeliciTAART in de proceskosten conform artikel 1019h Rv.

4.3. GefeliciTAART heeft terecht opgemerkt dat de handelsnaam van Taartenwinkel.nl zeer weinig onderscheidend vermogen heeft. De handelsnaam is immers zuiver beschrijvend voor de onderneming van Taartenwinkel.nl. Daarnaast staat tussen partijen vast dat vele andere ondernemingen vergelijkbare handelsnamen voeren, waaronder “de taartwinkel” en “taartenservice.nl”, en dat de handelsnaam van Taartenwinkel.nl dus ook in dat opzicht weinig onderscheidend is. Dat die handelsnaam volgens Taartenwinkel.nl bekendheid heeft gekregen, weegt, voor zover juist, niet op tegen het aanzienlijke gebrek aan inherent onderscheidend vermogen. Een en ander brengt mee dat de beschermingsomvang van het handelsnaamrecht van Taartenwinkel.nl zeer gering is. Met andere woorden, er dienen hoge eisen te worden gesteld aan de vaststelling van het op grond van artikel 5 Handelsnaamwet vereiste verwarringsgevaar.

4.4. Toetsend aan de voornoemde strenge eisen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat GefeliciTAART geen inbreuk maakt op de handelsnaam van Taartenwinkel.nl. Daarbij stelt de voorzieningenrechter voorop dat GefeliciTAART de domeinnaam taartwinkel.nl slechts gebruikt om bezoekers door te leiden naar haar website, die onder een andere domeinnaam wordt gepubliceerd, te weten gefelicitaart.nl, en dat zij op die website haar diensten uitsluitend aanbiedt onder de naam “GefeliciTAART”. Voor zover deze wijze van gebruik van de domeinnaam kan worden aangemerkt als handelsnaamgebruik, moet worden aangenomen dat de eventueel door dat gebruik veroorzaakte verwarring gering is. GefeliciTAART heeft namelijk onweersproken aangevoerd dat de website waarnaar de domeinnaam doorleidt, “onmiskenbaar duidelijk” maakt dat de bezoeker bij een online taartwinkel van GefeliciTAART is terecht gekomen. Daar komt bij dat GefeliciTAART met de keuze van de domeinnaam taartwinkel.nl enige afstand heeft genomen van de handelsnaam Taartenwinkel.nl. Daarom is er, ondanks de door Taartenwinkel.nl geconstateerde overeenstemming in de aard van de onderneming van partijen, geen sprake van verwarringsgevaar in voornoemde strikte zin.”

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 september 2008, KG ZA 08-1024, Stichting Pink Ribbon tegen De Scheffrahn-groep c.s (met dank aan Marlou van de Braak, De Brauw Blackstone Westbroek).

Eerst even voor jezelf lezen. Merkenrecht. De Scheffrahn-groep krijgt (naast een inbreukverbod) ook een verbod opgelegd tot het verrichten van enig Benelux- of Gemeenschapsmerkdepot met daarin PINK RIBBON of een andere combinatie van de woorden PINK en RIBBON, totdat in de door Stichting Pink Ribbon aanhangig te maken bodemprocedure over de (on)rechtmatigheid van de wijze van deponeren en handelen in de oppositieprocedures is beslist etc.

Bovendien wordt de Scheffrahn groep bevolen mee te werken aan gezamenlijke verzoeken tot uitstel voor het indienen van de inhoudelijke onderbouwing door Stichting Pink Ribbon, dan wel, ter uitsluitende keuze van Stichting Pink Ribbon, een gezamenlijk verzoek tot schorsing, in die door Stichting Pink Ribbon aanhangig gemaakte en nog aanhangig te maken oppositieprocedures tegen de door de Scheffrahn-groep gedeponeerde Benelux- en Gemeenschapsmerken die op het moment van het wijzen van het vonnis nog niet inhoudelijk onderbouwd zijn, etc.

Lees het vonnis hier en, inmiddels ook op rechtpraak.nl, hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 september 2008, HA ZA 05-2885 / HA ZA 06-2576, Monsanto Technology LLC tegen Cefetra B.V. c.s. & de Staat Argentinië / Monsanto Technology LLC tegen Vopak Agencies Rotterdam B.V. c.s.

Eerst even voor jezelf lezen. Octrooirecht. Tussenvonnis. Nadere formulering prejudiciële vragen aan HvJ EG.

“2.6.5. Het voorgaande leidt tot de hieronder geformuleerde vragen, waarin nog enkele wijzigingen zijn opgenomen die door partijen zijn geformuleerd, waartegen door de wederpartij geen bezwaren zijn aangevoerd en die de rechtbank zinvol voorkomen. (…).

1. Moet artikel 9 van Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de bescherming van biotechnologische uitvindingen (Pb EG L 1998, nr. 213 blz. 0013 – 0021) aldus worden opgevat dat de in dat artikel geboden bescherming ook dan kan worden ingeroepen in een situatie zoals in deze procedure, waarin het voortbrengsel (de DNA-sequentie) deel uitmaakt van een in de Europese Unie ingevoerd materiaal (sojameel) en zijn functie op het moment van de gestelde inbreuk niet uitoefent, maar wel heeft uitgeoefend (in de sojaplant) of mogelijk, nadat het uit dat materiaal is geïsoleerd en in de cel van een organisme is ingebracht, opnieuw zijn functie zou kunnen uitoefenen?

2. Uitgaande van de aanwezigheid van de in conclusie 6 van het octrooi met nummer EP 0 546 090 beschreven DNA-sequentie in het door Cefetra en ACTI in de Gemeenschap geïmporteerde sojameel en ervan uitgaande dat het DNA in de zin van artikel 9 van Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de bescherming van biotechnologische uitvindingen (Pb EG L 1998, nr. 213 blz. 0013 – 0021) is verwerkt in sojameel en dat het daarin zijn functie niet uitoefent: staat de door deze richtlijn voorgeschreven bescherming van een octrooi voor biologisch materiaal, in het bijzonder artikel 9, eraan in de weg dat de nationale octrooiwetgeving1 (daarnaast) absolute bescherming toekent aan het voortbrengsel (het DNA) als zodanig, ongeacht of dat DNA zijn functie uitoefent, en moet de bescherming van artikel 9 van de richtlijn dus geacht worden uitputtend te zijn, in de in dat artikel bedoelde situatie dat het voortbrengsel bestaat uit genetische informatie of zulke informatie bevat, welk voortbrengsel in materiaal is verwerkt en in welk materiaal de genetische informatie is opgenomen?

3. Maakt het bij de beantwoording van de vorige vraag verschil dat het octrooi met nummer EP 0 546 090 is aangevraagd en verleend (op 19 juni 1996) voordat Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de bescherming van biotechnologische uitvindingen (Pb EG L 1998, nr. 213 blz. 0013 – 0021) was vastgesteld en dat een dergelijk absolute voortbrengsel bescherming volgens de nationale octrooiwetgeving werd verschaft voordat deze richtlijn was vastgesteld? 4. Kunt u bij de beantwoording van de voorgaande vragen het TRIPs-verdrag betrekken, in het bijzonder de artikelen 27 en 30 daarvan?”

Lees het vonnis hier.

IEF 7101

Zodat gevaar van associatie bestaat

Rechtbank Groningen, 22 september 2008, KG ZA 08-282, Ozmag B.V. tegen Zechstein Minerals B.V. (met dank aan J. Bonjer, Trip Advocaten).

Eerst even voor jezelf lezen. Merkenrecht. Stukgelopen samenwerking. Vorderingen eiser afgewezen. Voorgebruik. Depot te kwader trouw. Proceskosten €4.705, -.

“4.2. Tussen partijen is in confesso dat het door Ozmag gedeponeerde beeldmerk en het thans door Zechstein Minerals gebruikte beeldmerk vrijwel identiek zijn en bovendien worden gebruikt voor dezelfde soort waren, zodat gevaar van associatie bestaat.

(…) 4.7. De voorzieningenrechter acht, voorshands oordelend, de stellingen van Zechstein Minerals beter gedocumenteerd, consistenter - ook beter in de tijd te plaatsen — en mitsdien betrouwbaarder dan het uiterst summier onderbouwde relaas van Ozmag dat het logo in 2006 in opdracht van en voor Heinen is ontworpen. Daartoe is immers slechts een enkele factuur van [BK] van een jaar later, te weten 6juli 2007, overgelegd. Het verweer ter zitting dat [BK]  wel vaker pas na ruim een jaar een factuur voor verrichte werkzaamheden verstuurde, acht de voorzieningenrechter weinig overtuigend. Ook het feit dat Transaeduca in 2006 nog niet bestond, terwijl bij dagvaarding is gesteld dat deze onderneming, nadat het beeldmerk in haar opdracht was ontworpen, Zechsal Medical de gebruiksrechten heeft verleend om dit beeldmerk te combineren met het woordmerk van Zechsal, komt de voorzieningenrechter in het licht van het voorgaande weinig geloofwaardig voor, te meer daar geen enkel schriftelijk stuk ter onderbouwing van deze stelling is overgelegd. Daaraan draagt zeker niet bij het feit dat Heinen de echtgenote is van  — de inmiddels met Hooiveld gebrouilleerde — Kielman, de directeur van Zechsal Medical.  

Nu enerzijds vast staat dat het beeldmerk door Zechsal Medical in combinatie met het voor haar gedeponeerde woordmerk reeds sedert 2006 met medeweten van Heinen werd  gebruikt, terwijl anderzijds de door Ozmag gestelde eigendomsaanspraken in het kader van dit kort geding niet zijn komen vast te staat, gaat de voorzieningenrechter, alle  omstandigheden in aanmerking nemend, voorshands oordelend uit van voorgebruik van het beeldmerk door Zechsal Medical, zodat het depot van hetzelfde beeldmerk op 1 april 2008 door Ozmag, hiervan op de hoogte zijnde, te kwader trouw is verricht.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7096

100.000 theedozen

Vzr. Rechtbank Dordrecht, 17 september 2008, LJN: BF1300, Sara Lee/DE N.V tegen gedaagde.

Merkenrecht. Ex parte verzoek zonder veel toelichting toegewezen.

Eiser verzoekt kort gezegd om gedaagde te bevelen om zijn inbreuk te staken op de woord- en beeldmerken “Pickwick” van eiser, zulks zonder gedaagde in rechte te doen horen. Eiser stelt dat gedaagde 100.000 theedozen met de opdruk “Pickwick” in het verkeer wil brengen, terwijl die dozen niet door eiser zijn vervaardigd en eiser daarvoor geen toestemming heeft gegeven.

“2.3.  Er bestaat geen beletsel om het verzoek (grotendeels) toe te wijzen, zij het dat de gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd tot EUR 5.000.000 en dat de termijn voor het instellen van de hoofdzaak, als bedoeld in art. 1019i Rv, wordt bepaald op 2 maanden na betekening van deze beschikking aan [gedaagde]. Voor zekerheidsstelling bestaat geen aanleiding.”

Lees de beschikking hier.

IEF 7092

Veldmaarschalk Radetzky

Veldmaarschalk RadetzkyHvJ EG, 18 september 2008, conclusie A-G Mazák in zaak C-442/07, Verein Radetzky-Orden tegen Bundesvereinigung Kameradschaft „Feldmarschall Radetzky” Verzoek van de Oberste Patent- und Markensenat (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing.

Merken. Artikel 12, lid 1 Merkenrichtlijn. Vervallenverklaring van merk. Begrip normaal gebruik van merk. Gebruik van merk door vereniging zonder winstoogmerk.

“31. Mitsdien geef ik het Hof in overweging te oordelen als volgt: „Artikel 12, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat een merk normaal wordt gebruikt wanneer een vereniging zonder winstoogmerk het merk onder andere gebruikt in aankondigingen van openbare geldinzamelacties, bij het inzamelen van giften van de bevolking en het verdelen van giften, op stukken voor zakelijk gebruik die naar niet-leden worden verstuurd en op reclamemateriaal waarmee de mensen worden aangezet tot het doen van giften, voor zover het merk voor dergelijke diensten is ingeschreven. Het staat aan de Oberste Patent- und Markensenat, de feiten van het hoofdgeding tegen de achtergrond van deze aanwijzingen te beoordelen.”

Lees de conclusie hier.

IEF 7091

Ma Fo Am (HB)

NMC NomafoamHvJ EG, 18 september 2008, C-514/06 P, Armacell Enterprise GmbH tegen OHIM / nmc SA (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Oppositieprocedure op grond van ouder gemeenschapswoordmerk NOMAFOAM  tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ARMAFOAM. Kunststofproducten. Beroep tegen de uitspraak van het GVEA in de zaak over de uitspraak van het word foam (zie IEF 2746). Bij het Hof richt het bezwaar zicht tegen het feit dat het Gerecht in haar oordeel alleen over het niet-Engelssprekende publiek zou hebben uitgesproken. Beroep afgewezen, Gerecht was daartoe niet verplicht.

“58. Consequently, having established that the Board of Appeal’s assessment is not flawed as regards the comparison of the marks at issue from the point of view of the relevant non-English-speaking public, the Court of First Instance was fully entitled to dismiss the appellant’s action without comparing those marks from the point of view of the English-speaking public.

59. Next, the appellant’s argument that the Court of First Instance should have also ruled on the issue of the similarity of those marks from the point of view of the relevant English-speaking public, taking into account the possibility of conversion of the appellant’s Community trade mark application to a national trade mark application, must also be rejected.

60. Admittedly, as follows from Article 108(2)(b) of Regulation No 40/94, the grounds for refusal of the registration of the Community trade mark determine whether that trade mark can be registered at national level.

61. However, the purpose of opposition proceedings is to provide undertakings with an opportunity to oppose, by way of a single procedure, applications for Community trade marks which might create a likelihood of confusion with their earlier marks or rights, and not to resolve in advance possible conflicts at national level.

62. As is apparent from the grounds, and in particular from paragraph 68, of the judgment under appeal, the Court of First Instance confirmed the assessment of the Board of Appeal only in regard to the similarity of the conflicting marks as perceived by the non-English-speaking public. It follows, as OHIM has also stated, that the judgment under appeal does not prevent the appellant from requesting the conversion of the Community trade mark application to one for a national trade mark to the extent to which that application concerns English-speaking countries.

63. Lastly, contrary to what the appellant maintains, by restricting itself to ruling on the likelihood of confusion from the point of view of the relevant non-English-speaking public, the Court of First Instance did not infringe the obligation to give reasons for its judgments.

64. Paragraphs 33 and 68 of the judgment under appeal set out, to the requisite legal standard, the reasons why the Court of First Instance refrained from ruling on the issue of the similarity of the marks from the point of view of the English-speaking public.

65. In the light of the foregoing, the first part of the first plea and the second plea must be rejected as being unfounded.”

Lees het arrest hier.

IEF 7090

Der Kombination der beiden Großbuchstaben

GvEA, 17 september 2008, zaak T-10/07, FVB Gesellschaft für Finanz- und Versorgungsberatung mbH tegen FVD Gesellschaft für Finanzplanung und Vermögensberatung Deutschland tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar). 

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder Duits woordmerk FVD  tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk FVB. Klasse 36, financiële diensten. Oppositie toegewezen.

„53. Insoweit ist zwar im Hinblick auf die fraglichen Dienstleistungen festzustellen, dass der Großbuchstabe „F“ im Finanzsektor und der Großbuchstabe „V“ im Bereich Versicherungen, Vertrag, Vermittlung häufig benutzt werden. Selbst wenn diese Feststellung zu einer Abschwächung der Kennzeichnungskraft der fraglichen Marke führen würde, ändert dies doch nichts daran, dass auf dem fraglichen Gebiet sogar die Kombination nur der Großbuchstaben „FV“ im Hinblick auf das maßgebliche Publikum nicht als für die Dienstleistungen beschreibend angesehen werden kann. Dies gilt umso mehr, wenn diese beiden Großbuchstaben mit den Großbuchstaben „B“ oder „D“ kombiniert sind, da die Zeichen FVD oder FVB in den Augen des angesprochenen Verbrauchers dann keinerlei Aussagegehalt haben können.“

56 .(…)  Es ist auch daran zu erinnern, dass die Verbraucher, da es sich bei Dienstleistungen des Finanz-, Versicherungs- und Immobilienwesens nicht um Dienstleistungen handelt, die von ihnen laufend in Anspruch genommen werden, selbst bei einer von ihnen aufgebrachten erhöhten Aufmerksamkeit wegen der ungenauen Erinnerung der die Marken bildenden Buchstabenkombinationen irregeführt werden können. Insoweit ist daran zu erinnern, dass die angesprochenen Verkehrskreise sich auf das unvollkommene Bild der Marken verlassen müssen, das sie im Gedächtnis behalten haben (vgl. in diesem Sinne Urteil ELS, oben in Randnr. 48 angeführt, Randnr. 76).

57. Soweit die Klägerin schließlich dahin argumentiert, dass die Beschwerdekammer mit der angefochtenen Entscheidung der Streithelferin ungerechtfertigt eine Monopolisierung der Kombination der beiden Großbuchstaben „F“ und „V“, welche beschreibend seien, sowie eines dritten Großbuchstabens erlaube, genügt zum einen der Hinweis, dass die Kombination der beiden Buchstaben „F“ und „V“, wie bereits oben in Randnr. 53 festgestellt, für die fraglichen Dienstleistungen nicht als beschreibend angesehen werden kann und dass die Verwechslungsgefahr nicht nur aus der Identität der Großbuchstaben „F“ und „V“ sowie dem Vorhandensein nur eines dritten Buchstabens in den beiden Zeichen folgt, sondern auch daraus, dass der dritte Buchstabe der beiden Zeichen ähnlich ist. Zum anderen liegt den Rechtsvorschriften über die Gemeinschaftsmarke gerade der Gedanke zugrunde, dass Inhabern einer älteren Marke der Widerspruch gegen spätere Anmeldungen von Marken ermöglicht wird, die die Unterscheidungskraft der älteren Marke in unlauterer Weise ausnutzen. Diese Rechtsvorschriften räumen damit den Inhabern einer älteren Marke keineswegs ein ungerechtfertigtes Monopol ein, sondern erlauben ihnen den Schutz und die Nutzung der erheblichen Investitionen, die sie erbracht haben, um ihre ältere Marke zu fördern/

58. Nach alledem hat die Beschwerdekammer zu Recht befunden, dass eine Verwechslungsgefahr besteht, und deshalb die Anmeldung des Zeichens FVB für die fraglichen Dienstleistungen zurückgewiesen."

Lees het arrest hier.

IEF 7089

Een beetje je secretaresse de schuld gaan geven heeft geen zin

GvEA, 17 september 2008, zaak T-218/06, Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd tegen OHIM / Eurim-Pharm Arzneimittel GmbH.

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van oudere communautaire en nationale woordmerken EURIM-PHARM tegen aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk Neurim PHARMACEUTICALS. Klasse 5, farmaceutische producten / geneesmiddelen. Oppositie toegewezen. Procesrechtelijk beroep m.b.t. o.a. de proceduretaal. Secretaresse krijgt de schuld (“Hij heeft ook verduidelijkt dat deze ervaren secretaresse, wier professionaliteit voorheen nooit in twijfel was getrokken, toentertijd te kampen had met ernstige familiale problemen, hetgeen haar werkgevers onbekend was”), maar dat is onvoldoende onderbouwd en maakt, heel kort samengevat, niet uit:

“24. (…) Hij stelde op 6 januari 2006 een secretaresse opdracht te hebben gegeven om de Duitse versie van het beroepschrift naar het BHIM te versturen en dat om een onverklaarbare reden, zonder dat hij in zijn zorgvuldigheidsplicht was tekortgeschoten, de tweede bladzijde van het formulier van het beroepschrift in het Engels was verstuurd. Hij heeft ook verduidelijkt dat deze ervaren secretaresse, wier professionaliteit voorheen nooit in twijfel was getrokken, toentertijd te kampen had met ernstige familiale problemen, hetgeen haar werkgevers onbekend was.”

79. In elk geval is het herstel in de vorige toestand overeenkomstig artikel 78, lid 1, van verordening nr. 40/94 afhankelijk van de voorwaarde dat alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid is betracht. Ook al vormt – zoals verzoekster aanvoert – de vergissing die een secretaresse heeft begaan bij het versturen van het beroepschrift en waarvan de vertegenwoordigers van verzoekster niet op de hoogte waren, een verhindering in de zin van artikel 78, lid 1, van verordening nr. 40/94, verzoekster moest voor de kamer van beroep aantonen dat zij de in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht. Verzoekster heeft in dit verband evenwel geen enkel bewijselement aangedragen. De kamer van beroep heeft dus niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door te concluderen dat niet was bewezen dat verzoekster alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht.”

Lees het arrest hier

IEF 7088

Ein Wort aus der Sanskritsprache

Pranahaus, alles Gute für Körper, Geist und SeeleGvEA, 17 september 2008, zaak T-226/07, Prana Haus GmbH tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Terechte weigering woordmerk PRANAHAUS. Prana is beschrijvend, althans bij het relevante yoga-publiek. 

„31. In Bezug auf die Definition des Begriffs „PRANAHAUS“ trifft es zu, dass der Bestandteil „PRANA“, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 37 der angefochtenen Entscheidung ausgeführt hat, ein Wort aus der Sanskritsprache ist, das auf die Begriffe Leben, Lebenskraft oder Lebensenergie verweist und in der hinduistischen Lehre und im Yoga von realer Bedeutung ist. Die Prana-Heilung ist nach den Ausführungen der Beschwerdekammer ein fernöstlicher Zugang zu Krankheiten, der heutzutage eine Behandlungsmethode der Alternativmedizin darstelle. Die Beschwerdekammer hat in Randnr. 38 der angefochtenen Entscheidung hinzugefügt, dass das Wort „PRANA“ zwar noch kein gewöhnliches und geläufiges Wort der deutschen Sprache, aber doch ein wesentlicher Begriff sei, der denjenigen, die an diesen Fächern und Lehren interessiert seien, ohne weiteres bekannt sei.

32. Der Bestandteil „HAUS“ ist unbestreitbar ein völlig gängiges deutsches Wort, das einen Hinweis auf einen Ort oder – insbesondere in zusammengesetzten Wörtern wie „Kaufhaus“ oder „Autohaus“ – eine Verkaufsstätte darstellt.

33. Insoweit ist darauf hinzuweisen, dass die Klägerin weder die Bedeutung des Begriffs „PRANA“ noch die des Begriffs „HAUS“, wie sie die Beschwerdekammer in den Randnrn. 37 und 38 der angefochtenen Entscheidung definiert hat, in Frage stellt. Es ist festzustellen, dass das Zeichen PRANAHAUS, bezogen auf die in Rede stehenden Waren und Dienstleistungen, die einschlägigen Verkehrskreise unmittelbar über ein wesentliches Merkmal dieser Waren und Dienstleistungen informiert, nämlich über ihren spezifischen thematischen Inhalt und ihren Vertriebsort.

Lees het arrest hier.

IEF 7085

Dat er in de schoenenbranche nauwelijks sprake is van originaliteit

Rechtbank Breda, 7 mei 2008, HA ZA 06-2064, Amisa B.V. tegen Hisa B.V. (met dank aan Martin Hemmer, AKD Prinsen Van Wijmen)

Eerst even voor jezelf lezen. Schoenen. Eindafrekening stukgelopen samenwerking. Auteursrecht. Merkenrecht. Niet-geregistreerd gemeenschapsmodellenrecht. Met een wellicht wat boude overweging over originaliteit in de schoenenbranche:

“3.14 Hisa heeft echter onvoldoende gesteld om te kunnen beoordelen of de schoenmodellen aan dit criterium voldoen. Daarbij is van belang dat in veel gevallen aan modellen in de schoenenbranche oorspronkelijkheid ontzegd moet worden op grond van de omstandigheid dat er in de schoenenbranche nauwelijks sprake is van originaliteit in de ontwerpen, omdat elk nieuw model is afgeleid van een vorig model en vanuit de modetrend voorspelbaar is. Aannemelijk is dat ook de modellen van Hisa oorspronkelijkheid missen en de heersende mode volgen. Het had op de weg van Hisa gelegen te onderbouwen dat en waarom de modellen een opmerkelijke en originele combinatie zijn van nieuwe, dan wel reeds bestaande, elementen, waarvan het resultaat een nieuw type schoen oplevert, dat is aan te merken als een werk met een eigen gezicht en derhalve auteursrechtelijke bescherming geniet. Dit heeft zij nagelaten. Voor zover de vorderingen van Hisa zijn gebaseerd op het auteursrecht zijn deze dan ook niet toewijsbaar.”

Lees het vonnis hier.