Alle rechtspraak  

IEF 6354

Doe het zelf (af)

home.gifGerechtshof Amsterdam, 26 juni 2008, zaaknrs. 106.003.119 en 106.004.021, Homer TLC Inc. & Home Depot U.S.A. Inc. tegen Demp B.V. (met dank aan Marlou van de Braak, De Brauw Blackstone Westbroek).

Merkenrecht. Tussenarrest in geschil over de merken THE HOME DEPOT en THE HOME STORE. Op twee procedurele punten wordt alvast een beslissing genomen.

Demp heeft "zekerheidshalve" tot driemaal toe appel ingesteld tegen hetzelfde vonnis (tussentijds appel, gewoon appel en incidenteel appel). Demp is al eerder niet-ontvankelijk verklaard in het tussentijds appel en het Hof volgt de redenering van Homer dat dit in strijd is met de goede procesorde. Demp wordt nu ook niet-ontvankelijk verklaard in haar incidenteel appel, nu dit van een later datum is dan het gewone appel.

Demp wordt voorts in het ongelijk gesteld waar zij vordert dat de zaak in conventie naar de Rechtbank 's-Gravenhage verwezen had moeten worden, omdat de Rechtbank Utrecht niet bevoegd zou zijn. De Rechtbank Utrecht had zich namelijk eerder onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen van Demp in reconventie, nu deze zagen op de nietigheid van de gemeenschapsmerken van Homer, maar had de zaak in conventie, zo te lezen aangaande de nietigheid van de  Beneluxmerken van Demp, aan zich gehouden. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank Utrecht wel bevoegd was de zaak in conventie te beoordelen.

Wat de inhoud van de zaak betreft wil het Hof door partijen nog nader geïnformeerd worden over de stand van zaken in de parallelle Duitse procedure bij het Bundesgerichtshof.

Lees het arrest hier.

IEF 6350

Verwateren, verband, meeliften, vervagen en aantasten

dilution-2.gifHvJ EG, 26 juni 2008, conclusie van A-G Sharpston in zaak C-252/07, Intel Corporation Inc. tegen CPM United Kingdom Limited

Merkenrecht. Leesbaar college over verwateren, meeliften, vervagen, aantasten, inkrimpen, vervloeien, achteruitgaan, afzwakken, uitgeput worden, verzwakken, ondermijnd worden, vervagen, uitgehold worden, stiekem aan geknaagd worden en verloederen.

Verzoek om een prejudiciële beslissing betreffende de vraag in hoeverre een bekend merk kan worden beschermd tegen „verwatering. Artikel 4, lid 4, sub a Merkenrichtlijn. Kan de houder van het merk „Intel”, bekend is voor informaticaproducten en -diensten, nietigverklaring vorderen van het jongere merk „Intelmark”, dat is ingeschreven voor marketingdiensten? Misschien. Maar misschien ook niet. Elke relevante factor moet de betekenis toekomen die deze behoort te krijgen, doch doorslaggevend is de algehele afweging.

Samengevat wenst de verwijzende rechter te vernemen wanneer er sprake van is dat:

1- het relevante publiek een „verband” legt,
2- ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie(26) van het oudere merk (meeliften),
3- een merk is verwaterd, waarbij verwatering twee vormen kent, namelijk wanneer:
a-  afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk (vervaging)
b-  afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het oudere merk (aantasting).

De A-G komt bij de beantwoording tot de volgende conclusies:

Verband: Bij de vaststelling moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Het is mogelijk een aantal relevante omstandigheden aan te geven, doch een exhaustieve opsomming geven is uitgesloten. Het feit dat het oudere merk bij de gemiddelde consument in gedachten komt wanneer hij of zij in aanraking komt met het jongere merk dat voor de waren of diensten van het jongere merk wordt gebruikt, komt er in beginsel op neer dat het relevante publiek een verband legt in de zin van zaak C-408/01 (Adidas-Salomon en Adidas Benelux);

Indien de omstandigheden aldus zijn dat zij de gemiddelde consument doen veronderstellen dat er een economische verbondenheid bestaat, zijn er meer dan voldoende factoren op basis waarvan een verband in de zin van de rechtspraak kan worden vastgesteld. Wanneer dergelijke omstandigheden ontbreken, leidt dit echter niet automatisch tot de omgekeerde conclusie.

In de richtlijn gaat het overduidelijk over niet-soortgelijke waren of diensten en er kan geen vereiste van soortgelijkheid worden opgelegd. Toch kan de aard van de door de respectieve merken aangeduide waren of diensten in een bepaald opzicht relevant zijn bij de beoordeling of het publiek een verband legt. Wanneer een van beide merken wordt gebruikt voor waren of diensten waarmee het algemene publiek vertrouwd is of wanneer beide merken worden gebruikt voor soortgelijke waren, is de kans dat het betrokken publiek elkaar overlapt en een verband legt, veel groter. Bij verschillende productsectoren kan echter niet worden verondersteld dat een dergelijk verband ontbreekt en het is geen noodzakelijk criterium dat wordt aangenomen dat de merken economisch met elkaar verbonden zijn.

Meeliften: Bij het begrip „ongerechtvaardigd voordeel” ligt de nadruk op het profijt dat het jongere merk daaruit haalt, en niet zozeer op de schade die het oudere merk wordt berokkend. Er dient te worden aangetoond dat het jongere merk een soort van impuls krijgt dankzij het verband dat met het oudere merk wordt gelegd. Indien de connotaties die het oudere merk, ondanks de bekendheid ervan, oproept, de prestaties van het jongere merk afzwakken of zelfs gewoon neutraliseren, lijkt ongerechtvaardigd voordeel minder waarschijnlijk. Indien, bijvoorbeeld, een exclusieve lijn van handgemaakte juwelen onder het merk „Coca-Cola” of een overeenstemmend merk werd verkocht, zou de verkoop van de juwelen hoogstwaarschijnlijk geen ongerechtvaardigd (of geheel geen) voordeel halen uit het merk van The Coca-Cola Company.

Ingeval inschrijving van een nog niet gebruikt merk moet worden voorkomen, kan het noodzakelijk zijn om het mogelijke effect deductief af te leiden uit het geheel van omstandigheden van het concrete geval.

Verwatering, in de zin van vervaging: Anders dan bij meeliften ligt bij het begrip vervaging de nadruk op de schade die het oudere merk wordt berokkend. Afbreuk aan het onderscheidend vermogen van een merk impliceert noodzakelijkerwijs dat het onderscheidend vermogen verzwakt.

Een door het relevante publiek gelegd verband is een voorafgaande voorwaarde voor het onderzoek of er sprake is van vervaging en, zo het publiek inderdaad een verband tussen de twee merken legt, is het mogelijk dat de eerste stap naar vervaging is gezet, doch andere factoren en bewijsstukken zijn nodig om te kunnen bepalen of daadwerkelijk afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen.

Dat het oudere merk ‘uniek’ is, is niet essentieel, maar hoe groter het onderscheidend vermogen van een merk, hoe groter de kans dat aan het onderscheidend vermogen ervan wordt afgedaan door het bestaan van andere, overeenstemmende merken.

De artikelen 4, lid 4, sub a, en 5, lid 2, van de richtlijn strekken tot voorkoming of uitsluiting van herhaaldelijk conflicterend gebruik waardoor het oudere merk, inzonderheid het onderscheidend vermogen ervan, verwatert, inkrimpt, vervloeit, achteruitgaat, afzwakt, wordt uitgeput, verzwakt, wordt ondermijnd, vervaagt, wordt uitgehold of daaraan stiekem wordt geknaagd. Een eerste gebruik kan op zich dat gevolg niet doen ontstaan, maar de kans dat dit gevolg ontstaat door een herhaaldelijk gebruik – dat per slot van rekening voor merken de regel is – kan worden afgeleid uit de omstandigheden van het gebruik.

Afbreuk aan het onderscheidend vermogen impliceert niet noodzakelijkerwijs een economische afbreuk, zodat een wijziging in het economische gedrag niet essentieel is. Indien het merk Coca-Cola of een overeenstemmend merk of teken werd gebruikt voor een assortiment van niet-gerelateerde waren of diensten, is het goed mogelijk dat het onderscheidend vermogen ervan verzwakt, maar dat de consumenten het drankje in even grote hoeveelheden blijven drinken.

Verwatering, in de zin van aantasting: Aantasting gaat verder dan vervaging, aangezien het merk niet zonder meer verzwakt, maar daadwerkelijk verloedert doordat het publiek een verband legt met het jongere merk. De belangrijkste factor is of de connotaties die het jongere merk oproept, inderdaad van dien aard zijn dat de reputatie van het oudere merk wordt geschaad.

Wanneer aantasting wordt aangevoerd, moeten de connotaties van elk merk worden vergeleken met betrekking tot hetzij de betrokken waren of diensten hetzij de meer algemene boodschap die zij kunnen overbrengen, en moet de aldus berokkende schade worden begroot.

Conclusie:

Voor de toepassing van artikel 4, lid 4, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad geldt het volgende:

–        het feit dat het oudere merk bij de gemiddelde consument in gedachten komt wanneer hij of zij in aanraking komt met het jongere merk dat voor de waren of diensten van het jongere merk wordt gebruikt, komt er in beginsel op neer dat het relevante publiek een verband legt in de zin van de punten 29 en 30 van het arrest van het Hof in zaak C-408/01 (Adidas-Salomon en Adidas Benelux);

–        het feit dat het oudere merk een enorme bekendheid heeft voor bepaalde specifieke waren of diensten, dat deze waren of diensten niet soortgelijk zijn aan de waren of diensten van het jongere merk, en dat het oudere merk uniek is met betrekking tot welke waren of diensten dan ook, is op zich niet voldoende voor de vaststelling dat hetzij een dergelijk verband wordt gelegd, hetzij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel of afbreuk in de zin van dat artikel;

–        bij de beoordeling of er een verband of een ongerechtvaardigd voordeel of afbreuk is aangetoond, moet de nationale rechter alle relevante omstandigheden van het concrete geval in aanmerking nemen;

–        de aard van de waren of diensten kan relevant zijn bij de beoordeling of het publiek een verband legt, maar bij verschillende productsectoren kan niet worden verondersteld dat een dergelijk verband ontbreekt en het is geen noodzakelijk criterium dat wordt aangenomen dat de merken economisch met elkaar verbonden zijn;

–        opdat is voldaan aan de voorwaarde van afbreuk aan het onderscheidend vermogen (i) is het niet noodzakelijk dat het oudere merk uniek is, (ii) is een eerste conflicterend gebruik op zich niet voldoende, en (iii) is niet vereist dat het economische gedrag van de consument wordt beïnvloed.

Lees de conclusie hier.

IEF 6347

Extreem gespecialiseerd en duur

pola.gifGvEA, 26 June 2008, zaak T-79/07, SHS Polar Sistemas Informáticos SL tegen OHIM / Polaris Software Lab Ltd (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Oppositieprocedure. Aanvraag gemeenschapsmerk beeldmerk POLARIS. Oppositie o.g.v. ouder gemeenschapsmerk woordmerk POLAR. Financiële software. Oppositie afgewezen. Een gespecialiseerd publiek laat zich minder snel verwarren.

“34. Furthermore, even if the applicant’s argument were to be interpreted as meaning that the consumer concerned would notice the earlier mark when purchasing non-specialised software and pay less attention on such an occasion, that argument does not preclude account being taken of the particularly high degree of attention paid by such a consumer when he purchases the specialised software in question. Accordingly, the Board of Appeal cannot be criticised for failing to have envisaged the possibility that the choice made between different specialised software by the professional consumer concerned could be influenced by his earlier experience acquired when purchasing software for personal use.

48. In the light of those considerations, the Board of Appeal was right to point out that, for a very attentive consumer, the significant differences between the marks at issue, each considered as a whole, overrode their similarities.

50. In the present case, the Board of Appeal observed, in paragraph 22 of the contested decision, that the goods at issue were extremely specialised, expensive and often developed over many years in collaboration with the end consumer. The consumers concerned, the staff of financial institutions responsible for the acquisition of such goods, will carry out a scrupulous examination of the products on the market and very probably contact the manufacturers. In the course of that selection process, those consumers will be aware not only of the characteristics of the goods, but also of the identity of the manufacturers and the marks on the market and will therefore be very attentive to even slight differences between those marks.

51. Having regard to those particular circumstances in which the goods concerned are marketed, which have not been called into question by the applicant, the Board of Appeal rightly considered that there were sufficient differences between the marks at issue to dispel, in this case, any likelihood that the consumer concerned, who is especially attentive, might believe that the goods covered by those marks originated from the same undertaking or, as the case may be, from economically linked undertakings.”

Lees het arrest hier.

IEF 6341

ACI / Thuiskopie - Solatube / Atlas - Sun Company / Sol - Izumi / Philips

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008,  HA ZA 05-2233, ACI Adam B.V. c.s. (20 eisers) tegen Stichting De Thuiskopie c.s.

Auteursrecht. “4.4.3. De rechtbank stelt voorop dat het maken van een privé-kopie van illegaal materiaal een illegale handeling is. Deze handeling valt niet onder de werkingssfeer van artikel 16c Aw. In de parlementaire geschiedenis zijn weliswaar aanknopingspunten te vinden voor een andere uitleg, maar de door de minister voorgestane en door de regering onderschreven uitleg, waarbij ervan wordt uitgegaan dat een privé-kopie van een illegale bron legaal is, is in strijd met de drie-stappen-toets van artikel 5 lid 5 van de Richtlijn."

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, KG ZA 08-492, Solatube International Inc. tegen Atlas-Acomfa B.V.

Merkenrecht, vergelijkende reclame, onrechtmatige mededelingen. Daglichtsystemen.

“4.9. Atlas-Acomfa kan zich niet beroepen op de in artikel 12 lid 1 sub b GMeVo genoemde beperking van de aan het Gemeenschapsmerk verbonden rechtsgevolgen, alleen al omdat voorshands aannemelijk is dat geen sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Het teken wordt immers primair aangewend om potentiële klanten van Solatube, die bij het invoeren van het merk in een zoekmachine een kennelijke verschrijving hebben gemaakt, naar de website van Atlas-Acomfa te leiden. Deze intentie blijkt uit de oorspronkelijke tekst: “De naam Solartube, die bestaat niet. Maar uw ‘tikfoutje’ heeft u toch mooi op het spoor gezet van Solarspot”. Het feit dat deze zinnen inmiddels zijn verwijderd, verandert niets aan de intentie van Atlas-Acomfa.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, HA ZA 06-3533, The Sun Company Benelux B.V. tegen Sol de Mallorca B.V.

Merkenrecht, handelsnaamrecht, auteursrecht huisstijl. Zo te zien het 6e vonnis in dit zonnestudiofranchisegeschil.

“4.41. Sol de Mallorca c.s. (…) vorderen daarom in reconventie primair een verklaring voor recht dat zij binnen twee weken na de betekening van voormeld vonnis het gebruik van de handelsnaam, het merk en de huisstijl van Sun hebben gestaakt en gestaakt hebben gehouden.

(…) 4.44. Hierboven onder 4.8 heeft de rechtbank al overwogen dat de kwestie van de inbreuk in 2006 juist door Sol de Mallorca c.s. in reconventie aan de orde is gesteld. Sun kan zich daaraan niet onttrekken door te stellen dat zij dat debat gaarne in een andere door haar nog te initiëren procedure had gevoerd. Het dient dan ook voor rekening van Sun te komen dat zij geen of summier verweer heeft gevoerd in reconventie.

4.45. Zodanig verweer lag in het bijzonder op de weg van Sun nu de voorzieningenrechter al het voorlopig oordeel had gegeven dat de verbeurde dwangsommen hooguit zouden kunnen zien op een tweetal cadeaubonnen met het beeldmerk. In het licht van hetgeen hierboven met betrekking tot het beeldmerk is overwogen ligt het niet in de rede deze bonnen als inbreukmakend, dat wil zeggen inbreukmakend op enig recht van Sun, aan te merken.

4.46. Bij gebreke aan onderbouwd verweer zal dan ook de primair gevoerde verklaring
voor recht worden gegeven.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, HA ZA 05-447, Izumi Products Company tegen Philips Electronis N.V. c.s.

Octrooirecht. EP elektrisch scheerapparaat. ‘Verjongde messen’. GAT/LuK, Roche /Primus.

“4.3. Het feit dat Philips de nietigheid inroept van EP 043 brengt, ondanks het gegeven dat de buitenlandse rechter op grond van artikel 22 lid 4 EEX-Vo exclusief bevoegd is tot kennisneming van geschillen betreffende de geldigheid van de buitenlandse delen van EP 043 (HvJ EG 13 juli 2007, C04-03, Jur. 2006 I-06509, GAT/LuK), niet mee dat de Nederlandse rechter zijn voornoemde grensoverschrijdende bevoegdheid verliest (HR 30 november 2007, LJN BA9608, Roche-Primus).

4.4. Aanhouding van het oordeel over de inbreuk op de buitenlandse delen van EP 043 totdat de bevoegde buitenlandse rechter over het nietigheidsverweer heeft geoordeeld, is in deze zaak ook niet nodig. Zoals hierna zal blijken, kan de Nederlandse rechter in dit geval namelijk over de vorderingen van Izumi beslissen zonder te hoeven oordelen over de geldigheid van EP 043.

4.5. De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht ten aanzien van gedaagden 4, 5, 7 en 8. Deze gedaagden zijn niet in Nederland gevestigd.

(…) 4.16. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de scheerapparaten van Philips waarin verjongde messen zijn aangebracht, niet alle elementen van conclusie 1 van EP 043 bevatten, en daarmee evenmin van de van die conclusie afhankelijke volgconclusies 2 en 3.

4.17. De scheerapparaten van Philips kunnen ook niet worden beschouwd als equivalenten. Voor zover met de verjongde messen van Philips al hetzelfde resultaat kan worden bereikt als het resultaat dat de uitvinding beoogt, te weten de vermindering van de ophoping van scheerafval, wordt dat resultaat in ieder geval niet bereikt door een equivalente maatregel. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld, is volgens het octrooischrift de specifieke wijze van aanbrenging van de uitsparing immers wezenlijk voor de uitvinding. Een op die wijze aangebrachte uitsparing ontbreekt in de verjongde messen van Philips. Sterker nog, het octrooischrift leert de vakman dat met een uitsparing zoals die is aangebracht in de verjongde messen van Philips, het beoogde resultaat juist niet wordt bereikt. Gelet daarop kan niet worden volgehouden dat de uitsparing in de verjongde messen van Philips in wezen dezelfde functie vervult op in wezen dezelfde wijze.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6340

Moda

altraalba.gifGvEA, 25 juni 2008, zaak T-224/06, Otto GmbH & Co. KG tegen OHIM / L’Altra Moda SpA (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar)

Oppositieprocedure. Aanvraag gemeenschapsmerk beeldmerk "l'Altra Moda" (kleding), oppositie o.g.v. Duits nationaal beeldmerk "Alba Moda" (kleding). Oppositie afgewezen. Aan de feitelijke uitkomst kan, zoals wel vaker, getwijfeld worden, maar verder betreft het een weinig boeiend zaak.

“46. Eu égard à l’absence de similitude visuelle, phonétique ou conceptuelle, c’est à juste titre que la chambre de recours a conclu que les marques en conflit n’étaient ni identiques ni similaires, et que, partant, l’une des conditions d’application de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 40/94 n’était pas remplie en l’espèce.”

Lees het vonnis hier

IEF 6339

Oraal onderhandeld

cicar.gifGvEA, 25 juni 2008, Zipcar, Inc tegen OHIM / Canary Islands Car, SL (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Oppositieprocedure. Aanvraag gemeenschapsmerk woordmerk ZIPCAR, Oppositie o.g.v. nationaal woordmerk CICAR. Weinig interessante zaak. Verwarringsgevaar aangenomen, oppositie toegewezen voor de betrokken diensten van klasse 39 (autoverhuur). Zoveelste zaak waarbij de gebrekkige kennis van het Engels in Spanje een rol speelt (“even on the assumption that an average Spanish consumer is able to recognise, in the conflicting marks, the English word ‘car”).

47. It is true that the level of attention of the average consumer is likely to vary according to the category of goods or services in question. However, in the present case, there is no basis for the inference that the degree of attention of the relevant public is particularly high when a car rental supplier is being chosen. There are no factors present which encourage a high degree of attention, such as a high price or the technological nature of the service. Consequently, the applicant’s argument that the relevant public is particularly attentive because of the nature of the services covered in the present case must be rejected.

48.  In addition, the applicant claimed that the earlier mark was not distinctive, by arguing that it was the abbreviation of ‘Canary Islands car’. However, as was stated in paragraph 45 above, the earlier mark will not be perceived by the relevant public as being the abbreviation of ‘Canary Islands car’. Accordingly, it cannot be maintained that the earlier mark has limited protection.

49. The Board of Appeal states in the contested decision that the majority of motor vehicle rental contracts are entered into by telephone. While there is no doubt that the services in question may be chosen by sight, it is equally undeniable that a not insignificant proportion of car rental contracts are negotiated orally. Moreover, on any view of the matter, it must be pointed out that car rental suppliers are recommended and chosen orally in a significant number of cases. Consequently, while it is true that the potential customer of the services in question may encounter the visual representation of the mark first, the phonetic element may play a decisive role in his choosing the services in question, in particular as regards services, amongst those covered by the mark applied for, which are not limited to car rental in the strict sense.

50. In the light of all those considerations, the Board of Appeal was fully entitled to conclude in the contested decision that there was a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94. “

Lees het arrest hier.

IEF 6338

Een omvangrijk geschil

kwa-ap.gifVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, KG ZA 08-591, Livius Beheer B.V. tegen Fewmore Holding B.V.

Stukgelopen samenwerking. Partijen hebben de franchiseformule “Kwaliteits Apotheek” een gezamenlijke vennootschap opgericht, Bwana B.V. Gedaagde Fewmore heeft hieraan voorafgaand op eigen naam de revelante domeinnamen en merk geregistreerd. De samenwerking loopt uit op een ‘omvangrijk geschil’ en eiser Livius vordert i.c. dat gedaagde de domeinnamen, websites en merken overdraagt aan de gezamenlijk vennootschap. Gedaagde weigert dit omdat er sprake zou zijn van wanbeheer en openstaande vorderingen op eiser en de gezamenlijke B.V.

Het oordeel van de voorzieningenrechter is met recht voorlopig: nu het onduidelijk is of de gezamenlijke B.V. nog voortgezet kan worden, kan het niet zo zijn dat dat door een IE-blokkade ommogelijk wordt gemaakt. Gebruiksrecht voor de merken, overdracht van de domeinnamen en websites. Gedeelde proceskosten.

“4.1. Naar voorlopig oordeel hangt de gevorderde overdracht van het merk en de website dermate samen met andere aspecten van het omvangrijke geschil tussen Sloothaak en Van Ulden over hun mislukte samenwerking, dat het niet goed mogelijk is die vordering afzonderlijk te beoordelen.(…) Gelet daarop past terughoudendheid bij de beantwoording van de vraag of er gronden zijn om, vooruitlopend op de definitieve beslechting van het gehele geschil tussen Sloothaak en Van Ulden, een van de vele vorderingen die partijen en aan hen gelieerde ondernemingen over en weer op elkaar stellen te hebben, toe te wijzen als voorlopige voorziening. 

4.2. Livius betoogt dat een definitieve beslechting van het gehele geschil niet kan worden afgewacht omdat de overdracht van het merk en de website noodzakelijk is voor de voortzetting van de onderneming van Bwana. Fewmore en Van Ulden hebben echter terecht aangevoerd dat overdracht van het merk en de intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de content van de website niet noodzakelijk is voor de voorlopige voortzetting van die onderneming. Daartoe volstaat een gebruiksrecht (zie daarover hierna r.o. 4.4). Derhalve wijst de voorzieningenrechter, mede gelet op hetgeen is overwogen in 4.1, de gevorderde overdracht van het merk (vordering I) en de intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de content van de website (vordering II sub (i)) af.

4.3. Dit ligt anders voor de overige vorderingen. Als zodanig is onweersproken dat de zeggenschap over de domeinnamen en de beschikbaarheid van een kopie van de content van de website (dat wil zeggen van de ten behoeve van de website ontwikkelde bestanden, werken en databanken) wel noodzakelijk is voor de voorlopige voortzetting van de onderneming van Bwana. Fewmore en Van Ulden hebben hier slechts tegenin gebracht dat de overdracht niet zinvol is omdat voortzetting van Bwana reeds om andere redenen onmogelijk is, namelijk vanwege het conflict in het bestuur en de financiële problemen van Bwana. Dat verweer wordt door de voorzieningenrechter gepasseerd. Vast staat namelijk dat Sloothaak en Livius enerzijds en Fewmore en Van Ulden anderzijds juist van mening verschillen over de vraag of voortzetting van Bwana mogelijk is. In het midden kan blijven welke opvatting juist is. Het is in ieder geval niet aan Fewmore en Van Ulden om de discussie te beslechten door voortzetting van de onderneming daadwerkelijk onmogelijk te maken door het weigeren van de terbeschikkingstelling van de noodzakelijke content en de domeinnamen. Derhalve zal de voorzieningenrechter de daarop gerichte vorderingen II (ii) en (iii), die afgezien van het voorgaande onweersproken zijn, toewijzen.
4.4. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de conclusie dat op dit
moment geen grond is voor overdracht van het merk en de intellectuele eigendomsrechten
met betrekking tot de content, niet impliceert dat Fewmore en Van Ulden zich op grond van
die rechten kunnen verzetten tegen voortzetting van het gebruik van het merk en de content
door Bwana en haar licentienemers.

4.5. Naar voorlopig oordeel moet worden aangenomen dat de licentie die Fewmore en Van Ulden stellen te hebben verleend aan Bwana in de gegeven omstandigheden nog niet rechtsgeldig kan zijn beëindigd, althans dat handhaving van de betreffende intellectuele eigendomsrechten in de gegeven omstandigheden misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek oplevert. De belangen van Bwana (en daarmee de belangen van aandeelhouder Livius) zouden immers ernstig worden geschaad door een verbod op gebruik van het merk en de content, terwijl niet is gesteld of gebleken dat daar een redelijk belang van Fewmore of Van Ulden tegenover staat. Daar komt bij dat van Fewmore en Van Ulden, vanwege hun keuze samen met Livius te participeren in Bwana, juist extra zorgvuldigheid ten opzichte van Bwana en Livius mag worden verwacht. Fewmore is ingevolge artikel 3.2 van de aandeelhoudersovereenkomst zelfs verplicht is de belangen van Bwana “optimaal te behartigen”. Een en ander verdraagt zich niet met het afdwingen van een verbod op gebruik van het merk en de content hangende een discussie over de voortzetting van de onderneming.

4.6. Het gevorderde verbod op bepaalde uitlatingen (vordering III) baseert Livius op de vermelding “Kwaliteitsapotheek is een handelsmerk van Fewmore Holding” die Fewmore en Van Ulden hebben gepresenteerd op de internetpagina onder de domeinnamen (zie de afbeelding van die pagina in rechtsoverweging 2.11). De voorzieningenrechter is met Livius van oordeel dat die uitlating onrechtmatig is jegens Livius omdat die bij klanten en apothekers de indruk zal wekken dat de webwinkel en de franchise-formule worden beheerd door Fewmore in plaats van Bwana. Die mededeling en de verwarring die daardoor bij klanten en apothekers kan ontstaan, kan de onderneming van Bwana (en daarmee de belangen van aandeelhouder Livius) schade berokkenen.(…)”

Lees het vonnis hier.

IEF 6315

Het merk waarop een ander recht heeft

Hoge Raad , 24 juni 2008, LJN: BD2745, Strafzaak.

 “1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft (…) de verdachte ter zake van (…) "opzettelijk waren, die zelf valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft in voorraad hebben, meermalen gepleegd"  (...) veroordeeld tot vierentwintig maanden gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring, teruggave en bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep. “Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.”

Lees het arrest hier.

IEF 6308

Het blijft oppassen

o2.gifDirk Visser: Het blijft oppassen met merkgebruik in vergelijkende reclame. Reactie op uitspraken in  kort nieuwsbericht in Adformatie nr. 25, pagina  6.

In Adformatie nr. 25 (p. 6) stelt advocate Ebba Hoogenraad dat er door de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de O2/H3G zaak meer mogelijk wordt op het gebied van (beeld)merkgebruik in vergelijkende reclame. Je mag niet misleiden of kleineren, aldus Hoogenraad, “maar ‘spelen’ met het vergeleken merk ligt nu binnen handbereik, zonder dat merkinbreuk om de hoek komt kijken, zolang geen verwarring wordt veroorzaakt. En de financiële risico’s die gelden bij merkinbreuk (volledige proceskostenveroordeling, inclusief advocaatkosten van de merkhouder) zijn daarmee ook van de baan”. 

Hoogenraad heeft gelijk dat er nu vermoedelijk wat meer mag dan voorheen, met name ten aanzien van het gebruik van het beeldmerk van een concurrent. Gebruik van het beeldmerk van een concurrent werd in het verleden namelijk meestal door de rechter verboden.

Maar ‘spelen’ met het merk van de concurrent, zeker als het een bekend merk betreft, blijft toch spelen met vuur. Hoogenraad vermeldt namelijk niet dat óók in de wet staat dat vergelijkende reclame alleen toegestaan is als deze “geen oneerlijk voordeel oplevert ten gevolge van de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent” (art. 6:194a sub g Burgerlijk Wetboek).

Vergelijkende reclame of ‘spelen’ met het bekende beeldmerk van bijvoorbeeld de marktleider is altijd erg verleidelijk voor minder bekende merken. Maar als de rechter dat, ook zonder dat er sprake is van misleiden, kleineren of verwarring wekken, ‘oneerlijk voordeel’ vindt opleveren, dan dreigt nogal altijd een verbod, rectificatie en schadevergoeding. Bovendien kan de rechter dan ook beslissen dat er dan toch ook sprake is van merkinbreuk, waardoor die ‘volledige proceskostenveroordeling, inclusief advocaatkosten van de merkhouder’, ook weer van toepassing is.