Alle rechtspraak  

IEF 1211

pseudo-anagram

O.a. Adformatie bericht dat Coca-Cola en Pepsi ruzieen over de naam Ipsei, het nieuwe drankje van Coca-Cola met rode druiven en rooibos. Pepsi wil dat de concurrent die naam niet langer gebruikt. Om Coca-Cola te dwingen de naam te schrappen, is er morgen een kort geding in Den Haag. Pepsi vindt dat Ipsei op verwarringwekkende wijze overeenstemt met Pepsi. Lees hier iets meer.
IEF 1203

Horen, zien en navolgen

Opinion of Advocate general Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer, 10 November 2005, Case C-206/04. Muehlens./.OHIM (ZIRH). Nadere uitleg Lloyd/Loints en tik op de vingers van het Hamburgse Landsgericht door A-G Colomer.

Cosmeticafabrikant Muehlens stelt oppositie in tegen de aanvrage van het woordmerk ZIRH en baseert zich daarbij op haar oudere woord/beeldmerk SIR. Beiden zijn aangevraagd voor dezelfde waren in o.a. klasse 3. Muehlens stelt dat er auditieve overeenstemming is tussen beide merken en meent, onder verwijzing naar Lloyd/Loints, dat dit voldoende is om gevaar op verwarring aan te nemen. Zowel het de Opposition Division, de Board of Appeal van het OHIM, GvEA en nu ook A-G Colomer zijn het hier niet mee eens.

De A-G legt uit dat de zinsnede "niet valt uit te sluiten dat de enkele auditieve gelijkenis tussen de merken verwarring kan doen ontstaan" uit het Lloyd/Loints-arrest, niet inhoudt dat enkele auditieve overeenstemming tussen twee merken altijd voldoende is om verwarring aan te nemen; verwarring kan zich voordoen, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn:
42.   My approach to the admissibility of the appellant’s submission having been thus clarified, consideration of this part of the plea must focus on the dicta of the Court of Justice in its judgment in Lloyd Schuhfabrik Meyer, referred to above, specifically in paragraph 28 thereof, where it states that the possibility cannot be ruled out ‘that mere aural similarity between trade marks may create a likelihood of confusion’.

43.   Logically, the meaning of that sentence is not absolute, as the appellant contends, since the judgment declares that phonetic similarity is sufficient for a referring court, where the products are similar, to decide that such likelihood exists. A grammatical interpretation of those words suggest that the Court of Justice does not rule out the possibility that such similarity is sufficient to infer that there is a likelihood of confusion, but it does not necessarily require that conclusion to be arrived at merely on the basis of acoustic resonances.

44.   From the logical and linguistic point of view, where ‘the possibility is not excluded’ that something may happen, it is recognised that it is not very probable and, implicitly, that such an event is unusual. In any case, that statement provides no basis for inferring a general rule according to which it is doubtful that a specific case will arise.

In het onderhavige geval oordeelde de voorgaande instanties dat de begripsmatige en visuele verschillen tussen ZIRH en SIR ervoor zorgden dat, ook al was er (enige) auditieve overeenstemming, er geen verwarringsgevaar te duchten is.

Boeiend wordt het wanneer de A-G uithaalt naar het Landgericht Hamburg, dat het waagde te concluderen dat er wel sprake was van gevaar op verwarring tussen beide merken en daarmee lijnrecht inging tegen eerdere rechtspraak van het OHIM en GvEA.

75.   The German court’s decision rejects the Court of First Instance’s thesis that the degree of phonetic similarity between the two trade marks is so insignificant that it will not give rise to any likelihood of confusion, since the degree of identity of the marks is not sufficiently great. In giving reasons for its decision, the Landgericht Hamburg relies on the case-law of the Bundesgerichtshof (German Supreme Court in civil and criminal matters), according to which failure to consider phonetic similarities when evaluating the likelihood of confusion unjustifiably deprives the proprietor of the trade mark of some of the protection to which he is entitled.

76.   Even if it is accepted that the national judicial authorities to which Article 234(2) EC applies, such as the Landgericht Hamburg, enjoy a degree of latitude as regards preliminary references, (44) the need for the uniform application of Community law dictates that recourse must be had to Article 234 EC, specifically where the approach taken by a national high court is at odds with that taken by a Community Court, particularly if the decisive impact which a request for a ruling might have had in resolving the dispute is taken into account.

77.   The fact that the decision given by the first German court was open to appeal does not diminish the harm caused, essentially by creating legal uncertainty, as the Commission has emphasised. Faced with such a clear conflict of interpretation of a Community provision, the only course open to that court was to use Article 234 EC; (45) it is to be hoped, however, that an appeal court will mitigate the effects of the situation that has arisen, for the sake of interpretative rigour and the European spirit that has presided over the comportment of the judicial authorities in that country, which has always led the field so far as concerns the sincere cooperation with the Court of Justice provided for by the Treaties.

Lees hier conclusie.
IEF 1197

Focus op het bewijs

GvEA, 9 november 2005, zaak T-275/03, Focus Magazin Verlag tegen OHIM. Meer procesrecht dan merkenrecht. Wat begint met een beroep op de relatieve weigeringsgronden, eindigt met een beslissing op formele gronden. Gevraagd bewijs was wel tijdig ingediend, OHIM wordt in het ongelijk gesteld.

ECI Telecom heeft inschrijving aangevraagd voor het woordteken Hi-FOCUS voor telecommunicatiesystemen. Focus Magazin Verlag heeft oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk op basis van het woordmerk FOCUS, ingeschreven voor waren en diensten in 24 klassen. De oppositieafdeling heeft de oppositie afgewezen op grond dat verzoekster, Focus, bij gebreke van overlegging van de volledige vertaling van het bewijs van inschrijving van haar Duitse merk het bewijs  van het bestaan van haar oudere merk niet had geleverd. De oppositieafdeling was van oordeel dat de verwijzing naar de lijst van waren en diensten van het internationale merk niet kon worden beschouwd als een volledige Franse vertaling van het Duitse inschrijvingsbewijs.

De kamer van beroep heeft het beroep van Focus verworpen. Zij heeft geoordeeld dat Focus verplicht was, het bewijs van het bestaan van haar oudere merk te leveren door overlegging van de vertaling van haar inschrijvingsbewijs, en dat het overgelegde bewijs in casu onvoldoende was.

Vast staat "dat verzoekster samen met het oppositiebezwaarschrift het Duitse inschrijvingsbewijs van het oudere merk en het in het Frans gestelde inschrijvingsbewijs van haar internationaal merk nr. 663 349, dat op het oudere merk is gebaseerd, heeft overgelegd. Tevens staat vast dat verzoekster als bijlage bij haar beroepschrift tegen de beslissing van de oppositieafdeling de Franse vertaling van het Duitse inschrijvingsbewijs van het oudere merk heeft gevoegd." (...) "Aangezien het betrokken document tijdig [...] is aangevoerd [...] mocht de kamer van beroep in casu derhalve niet weigeren, met dit document rekening te houden."

De ter verwering aangevoerde arresten van het Gerecht doen niet ter zake. Ook faalt het argument van het OHIM dat de procedure van inschrijving van gemeenschapsmerken aanzienlijk langer zal duren indien partijen nog feiten of bewijzen voor het eerst voor de kamer van beroep mogen aandragen. "Aangezien reeds in de procedure voor de oppositieafdeling een aantal onderling overeenstemmende elementen die wijzen op het bestaan van een ouder recht, waren aangedragen, heeft juist het niet-aanvaarden van de voor de kamer van beroep overgelegde extra vertaling ertoe geleid dat deze procedure langer duurt."

Bestreden beslissing vernietigd, zonder dat uitspraak moet worden gedaan op de andere middelen. Lees het arrest hier.

IEF 1169

We gaan naar Duitsland toe

Wereld voetbalbond FIFA meldt op haar website dat ze een ‘landmark victory’ heeft geboekt inzake een merkenconflict met het Duitse bedrijf Ferrero. FIFA heeft een aantal CTM-aanvragen gedaan voor namen als: World Cup 2006, WM 2006, World Cup Germany en Germany 2006. Ferrero is van mening dat de merken onderscheidend vermogen missen en stelde een nietigheidsactie in bij OHIM. Het OHIM heeft echter, volgens het persbericht, de registraties van de FIFA bevestigd voor alle waren en diensten waarvoor het was aangevraagd.

FIFA is natuurlijk blij met deze overwinning: “FIFA welcomes this very important decision by OHIM and the positive decisions in Germany. The safeguarding of the commercial rights is essential for the future of a privately financed FIFA World Cup, for the organisers of other major sports events, and for the game of football as a whole. The revenue that the FIFA World Cup generates from marketing serves as the basis for FIFA’s extensive range of grassroots development activities.”, aldus FIFA General Secretary Urs Linsi. De uitspraak van OHIM is op dit moment nog niet beschikbaar (wie het heeft mag het natuurlijk mailen).

IEF 10472

Life/Thomson Life

HvJ EG 6 oktober 2005, zaak C-120/04 (Medion tegen Thomson; inzake Life/Thomson Life) - dossier

Merken – Richtlijn 89/104/EEG – Artikel 5, lid 1, sub b – Verwarringsgevaar – Gebruik van merk door derde – Samengesteld teken dat bestaat uit benaming van derde gevolgd door merk [afbeelding is niet het betreffende merk]

Ouder merk ‘LIFE’ tegen jonger merk ‘THOMSON LIFE’. Verwerping Duitse ‘Präge-theorie’. Volgens deze theorie zou bij de vergelijking van de totaalindrukken het meest ‘geprägte’ (pregnante) bestanddeel, te weten ‘THOMSON’, het ‘slechts medebepalende’ bestanddeel ‘LIFE’ grotendeels naar de achtergrond doen verdwijnen.

Er kan bij het publiek verwarring tussen merken voor dezelfde waren en diensten bestaan, ‘wanneer het bestreden teken wordt gevormd door samenvoeging van de firmanaam van een derde met het ingeschreven merk, dat een normaal onderscheidend vermogen heeft, en het ingeschreven merk weliswaar niet als enige bepalend is voor de totaalindruk van het samengestelde teken, doch daarin een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt.’ (Dictum). IER 2006/1

Verklaart voor recht: Artikel 5, lid 1, sub b, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, dient aldus te worden uitgelegd dat er bij het publiek verwarring tussen dezelfde waren en diensten kan bestaan, wanneer het bestreden teken wordt gevormd door samenvoeging van de firmanaam van een derde met het ingeschreven merk, dat een normaal onderscheidend vermogen heeft, en het ingeschreven merk weliswaar niet als enige bepalend is voor de totaalindruk van het samengestelde teken, doch daarin een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt.

IEF 1146

BMW/Deenik uitgevoegd? (3)

Het arrest in de zaak tussen Subaru en de voormalige dealers van Subaru staat inmiddels ook op rechtspraak.nl. Onduidelijk blijft waarom het eerdere persbericht (waarover meer hier) spreekt over een op 25 oktober jl. gewezen arrest (terwijl hierover bij het Hof Amsterdam niets bekend is) en waarom het persbericht pas 3 maanden na het arrest is afgegegeven (wellicht i.v.m. het verstrijken cassatietermijn?). Wie meer helderheid kan verschaffen wordt uiteraard uitgenodigd te mailen. Lees hier het arrest op rechtspraak.nl.

IEF 1140

Oog in oog

Eiser voert al vanaf 1997 een optisch bedrijf te Amsterdam onder de naam OOG IN OOG. Verder is hij houder van het Benelux woordmerk OOG IN OOG. Gedaagde voert sinds 2001 een optisch bedrijf onder de naam OOG VOOR OOG te Moordrecht.

De rechtbank oordeelt (terecht) dat het teken OOG IN OOG niet zonder meer een verwijzing is naar een brillenwinkel. Bovendien verleent de dubbele lading het teken OOG IN OOG onderscheidend vermogen. Verder is er sprake van een sterke mate van overeenstemming tussen het merk OOG IN OOG en het teken OOG VOOR OOG. Aannemelijk is dat bij een groot deel van het in aanmerking komende publiek het onderscheid bestaande uit een ander voorzetsel, in het geheel niet zal worden opgemerkt en beide tekens als identiek worden ervaren. Naast de merkenrechtelijke vordering wordt tevens de vordering op grond van artikel 5a Handelsnaamwet toewijsbaar geacht.

De rechtbank toont derhalve oog voor het onderscheidend vermogen van het merk OOG IN OOG en gedaagde komt bedrogen uit. Lees - na deze flauwe woordspelingen - hier het vonnis.

IEF 1133

Onthouding

Rechtbank Den Haag, 26 oktober 2005, zaaknr. 182466. Polo/Ralph Lauren & Timberland tegen Trio Bakker Sport c.s. Drie gedaagden die allen in (een bepaalde) relatie tot elkaar staan wordt inbreuk ter kwade trouw op de  merkrechten van eisers verweten.

Eén van de gedaagden is in 2001 al eens aangesproken door SNB voor het verhandelen van namaakproducten van Nike. Deze gedaagde had een onthoudingsverklaring van de SNB getekend die op zijn minst gezegd nogal ruim geformuleerd was. Deze gedaagde heeft in de onthoudingsverklaring aan de SNB toegezegd geen namaakprocucten (in z'n geheel!) meer te zullen verhandelen, te importeren of te produceren op straffe van een dwangsom van 1.000 gulden per dag, zonder maximering.

 

De Rechtbank te Den Haag stelt inbreuk ter kwade trouw op de Timberlandmerken vast. Op de Polo merken wordt ook inbreuk geconstateerd, echter niet te kwader trouw. Omdat de gedaagden allemaal met elkaar verbonden leken te zijn (gedaagde sub 2 is enig aandeelhouder en bestuurder/directeur van gedaagde sub 1 en 3 en alle gedaagden voeren in de handelsnaam de woorden "Bakker" en "Sport") wordt de inbreuk aan allen toegerekend.

Ook het feit dat de onthoudingsverklaring slechts door één van de gedaagden is ondertekend mag niet baten. Gedaagden worden alledrie geacht gebonden te zijn aan de onthoudingsverklaring. Bakker c.s. heeft gehandeld in strijd met de onthoudingsverklaring en de geëiste boete van 100.000 EURO wordt toegekend.

Bakker c.s. probeerde met het oog op het Haviltex criterium nog de reikwijdte van de onthoudingsverklaring te beperken. Brinkman wil er echter niet aan. "(…) een andere uitleg (bijvoorbeeld dat alleen Nike-producten daaronder zouden vallen) in strijd zou komen met de immers veel ruimere bewoordingen van de onthoudingsverklaring." Lees vonnis hier.