Alle rechtspraak  

IEF 1311

pseudo-anagram (II)

Kortgeding vonnis Rechtbank ’s-Gravenhage van 6 december 2005, rolnr. KG 05/1311 PEPSICO, INC, en SEVEN-UP NEDERLAND B.V. tegen THE COCA-COLA  COMPANY c.s. Geen overeenstemming tussen het Gemeenschaps woordmerk PEPSI en het teken ípsei.

PepsiCo roept haar Gemeenschapsmerk PEPSI in tegen het gebruik van de naam ípsei voor een niet-alcoholische drank van Coca-Cola. Het betreft een rood gekleurd drankje waaraan onder meer rode druiven en rooibos extract is toegevoegd. PepsiCo haalt, na eerdere afwijzing van een “Einstweilige Verfugung” in Duitsland en een voorlopig negatief advies in een Engels oppositieprocedure, ook bakzeil in Nederland. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is bij vergelijking van het woordmerk PEPSI en het teken ípsei zoals gebruikt door Coca-Cola er geen sprake van overeenstemming die er toe zal leiden dat het publiek een verband legt tussen merk en teken.

Opvallend is dat beide partijen een markonderzoek hebben laten verrichten inzake het verwarringsgevaar. Het onderzoek van PepsiCo betrof een straatinterview waarbij aan de personen een kaart met de tekst IPSEI werd getoond met de mededeling en vraag “Dit is de naam voor een frisdrank. Wilt u mij vertellen waar u aan denkt bij deze naam?” 73% antwoordde: “Pepsi” of “Pepsi Cola”. Het onderzoek van Coca-Cola betrof ook een straatinterview. Voorbijgangers werden het flesje ípsei getoond met de vraag “Dit gesprek gaat over een niet alcoholische drank. Wilt u deze afbeelding eens bekijken. <pauze> Wilt u mij eens vertellen waar u aan denkt als u deze afbeelding ziet?” 2% antwoordde: “Pepsi” of “Pepsi Cola.” De voorzieningenrechter laat zich als volgt uit over de markonderzoeken. “Dit betekent dat er op beide onderzoeken kritiek valt te leveren, en er is dan ook geen aanleiding om in dit kort geding verder in te gaan op deze “battle of surveys” maar wel om te constateren dat geen van de in deze procedure gepresenteerde resultaten van enig marktonderzoek aanleiding geeft om terug te komen van het in r.o. 13 uitgesproken oordeel.”

 

Het is aardig om te zien hoe de voorzieningenrechter en het Landgericht hebben geoordeeld over de overeenstemmingsvraag.

Visuele overeenstemming

“Wat het visuele aspect betreft is duidelijk dat er in elk geval sprake is van overeenstemmende punten waar gaat om het aantal letters (5), het gebruik van dezelfde letters (e, i, p, en s), dezelfde laatste letter (i) en het voorkomen van de combinatie ps. Daar staan evenwel belangrijke verschillen tegenover, die in hoofdzaak betrekking hebben op de opmaak van het woord ípsei zoals dat wordt waargenomen door het publiek. Dat woord kenmerkt zich immers doordat (a) het is geschreven in kleine letters en niet in hoofdletters zoals het merk PEPSI, (b) de eerste twee letters vet zijn gedrukt en de laatste drie letters niet en (c) op de eerste letter een opvallend accent voorkomt. Door deze verschillen in opmaak, gevoegd bij de andere combinatie van letters ten opzichte van PEPSI levert het teken ípsei naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een zodanig andere totaalindruk op dan het ingeroepen merk dat niet van een relevante mate van overeenstemming kan worden gesproken.”

Landgericht Hamburg heeft hierover het volgende gezegd: “Dennoch ist der optische Gesamteindruck der beiden Worte höchst unterschiedlich, da seitens PEPSI nur Großbuchstaben verwendet werden, ípsei hingegen ausschließlich aus kleinen Buchstaben besteht. Insbesondere der Anfangsbuchstabe “í” des Verletzungszeichens ist, weil er klein geschrieben ist und einen im Deutschen nicht bekannten Akzent auf dem “i” trägt, außergewöhnlich und prägend für das Zeichen. Da die ersten zwei Lettern zudem im Fettdruck präsentiert werden, fallen sie besonders ins Auge. Diese Merkmale finden sich im Schriftbild von PEPSI nicht wieder. Insgesamt kommen dem Verbraucher bei der visuellen Betrachtung von ípsei keine Assoziationen an PEPSI, wie die Kammer selbst zu beurteilen vermag

Auditieve overeenstemming

“Boordeling van een mogelijke auditieve overeenstemming tussen PEPSI en ípsei voert tot dezelfde slotsom. De op zich duidelijk aanwezige overeenstemmende factor, bestaand in het voorkomen van de klank ps in merk en teken, is in elk geval onvoldoende om tot overeenstemming te concluderen. PepsiCo heeft (niet in de dagvaarding, doch voor het eerst) ter terechtzitting het standpunt betrokken dat in een belangrijk gedeelte van de Europese Unie, waaronder, naar de voorzieningenrechter begrijpt, Engeland en Nederland, het woord ípsei zal worden uitgesproken als IPSI. Die –door Coca-Cola uitdrukkelijk en gemotiveerd bestreden- stelling is, voorshands oordelend, onjuist. De Nederlandse taal voert immers dwingend tot een uitspraak van de laatste lettergreep van ípsei als -sei zoals in “wei” en niet als -si zoals (bijvoorbeeld) in Pepsi. PepsiCo heeft geen overtuigende bewijzen overgelegd dat dit in enig relevant onderdeel van het taalgebied van de Europese Unie anders zou zijn.”

Landgericht Hamburg heeft hierover het volgende gezegd: “Auch klanglich unterscheiden sich die gegenüberstehenden Marken so deutlich von einander,dass eine Verwechslungsgefahr nicht zu befürchten ist. Schon die jeweils betonten ersten Silben “pe” und “ip” sind phonetisch durch das harte, stimmlose “p” einerseits und das weiche, offene “i” andererseits sehr unterschiedlich. Nach dem allein übereinstimmenden “ps” stehen sich sodann “ih” und “ai” gegenüber, denn jedenfalls für die deutschsprachigen Verkehrskreise ist zu erwarten, dass sie ípsei wie “ipsai” und nicht wie “ipsäi” oder gar “ipsi” aussprechen. Da also Anfangs- und Endlaute der Bezeichnungen so deutlich von einander abweichen, ist mit überwiegender Wahrscheinlichkeit davon auszugehen, dass es auch unter akustisch schwierigen Bedingungen - etwa in dem von der Antragstellerin angeführten Sportclub oder der Diskothek - nicht zu Missverständnissen kommen wird.

De voorzieningenrechter weigert de door PepsiCo gevraagde voorzieningen. Lees het vonnis hier.
IEF 1310

Effe wachten (2)

Het trammelant in pizzaland krijgt een vervolg. Eerder berichtte IEForum al dat New York Pizza het Duitse concern Dr. Oetker ervan beschuldigt drie pizza's in Nederland op de markt te hebben gebracht drie zeer sterke gelijkenissen vertonen met die van New York Pizza. New York Pizza meent dat Dr. Oetker over de grens gaat van wat wettelijk toelaatbaar is en eist onder andere het staken en gestaakt houden van het gebruik van de naam ‘New York Pizza’. Verder dienen de drie gewraakte soorten pizza’s uit de schappen te verdwijnen. Partijen staan op 9 december a.s. tegenover elkaar bij de rechter.

IEF 10471

Krafft/Vitakraft

HvJ EG 1 december 2005, zaak C-512/04 P (Vitakraft tegen OHIM/Krafft; inzake: Krafft/Vitakraft) - dossier

(verwarring)

Hogere voorziening. Het Spaanse Krafft stelde op basis van haar Spaanse woordbeeldmerken met het woord ‘Krafft’ oppositie in tegen de inschrijving van het woordmerk ‘Vitakraft’.

Volgens het Gerecht van Eerste aanleg is er sprake van verwarringsgevaar, onder andere omdat het bestanddeel ‘Kraft’ voor het Spaanstalige publiek het meest onderscheidende bestanddeel is, aangezien dit geen betekenis heeft in het Spaans. Dit is een feitelijk beoordeling waar het HvJ EG zich niet over uitspreekt.

In zaak C-512/04 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 14 december 2004, Vitakraft-Werke Wührmann & Sohn GmbH & Co. KG, gevestigd te Bremen (Duitsland) (advocaat: U. Sander), andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigde: G. Schneider), Krafft SA, gevestigd te Andoain (Spanje) (advocaat: P. Koch Moreno), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Schiemann, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur) en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 1 december 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1. De hogere voorziening wordt afgewezen.

2. Vitakraft-Werke Wührmann & Sohn GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten die in het kader van het procesincident zijn opgekomen.

IEF 1293

Form einer Limonadenflasche

Arrest  GvEA, 30 november 2005, zaak T-12/04.   Almdudler-Limonade  tegen OHIM. (Alleen beschikbaar in het Duits en het Frans).

Daher ist es mit dem Grundsatz, dass die Unterscheidungskraft einer Marke im Hinblick auf die Waren zu prüfen ist, für die sie angemeldet worden ist, nicht unvereinbar, dass die Beschwerdekammer auf den allgemeinen Limonadenmarkt und nicht nur auf den Kräuterlimonadenmarkt, abgestellt hat.

Da, genauer gesagt, die Verpackung eines flüssigen Produkts ein zwingendes Vertriebserfordernis ist, misst ihr der Verbraucher in erster Linie bloße Verpackungsfunktion bei. Eine dreidimensionale Marke, die aus einer solchen Verpackung besteht, hat nur dann Unterscheidungskraft, wenn sie es dem normal informierten und angemessen aufmerksamen und verständigen Durchschnittsverbraucher einer solchen Ware ermöglicht, diese ohne Untersuchung, Vergleich oder besondere Aufmerksamkeit von der Ware anderer Unternehmen zu unterscheiden.

Hinsichtlich der Unterscheidungskraft ist mit der Beschwerdekammer festzustellen, dass die angemeldete Marke eine durchsichtige Glasflasche in einer für die Abfüllung von Limonaden gängigen Form ist, die gegenüber der üblichen Gestaltung keine Besonderheiten aufweist. Somit ist die Form der Flasche lediglich eine Variante der Grundverpackungsform der betreffenden Waren, die es dem betroffenen Verbraucher nicht ermöglicht, die fraglichen Waren von denen anderer Unternehmen zu unterscheiden.

Was den gemaserten oberen und unteren Flaschenbereich betrifft, so ist dieses Merkmal nur von Nahem und nur nach einer eher aufmerksamen Prüfung wahrnehmbar und wird daher nicht die Aufmerksamkeit des Durchschnittsverbrauchers erregen.

Daraus folgt, dass die Form der Flasche bei einer Beurteilung des von ihr hervorgerufenen Gesamteindrucks in Bezug auf die in der Markenanmeldung beanspruchten Waren nicht unterscheidungskräftig ist.

Folglich muss sich das HABM bei der Prüfung der Unterscheidungskraft einer dreidimensionalen Marke auf die der Anmeldung beigefügte Wiedergabe der angemeldeten Marke und gegebenenfalls auf die in dieser Anmeldung enthaltende Beschreibung beziehen. Daraus ergibt sich, dass das HABM Merkmale der angemeldeten Marke, die nicht in der Anmeldung und den sie begleitenden Unterlagen enthalten sind, nicht berücksichtigen kann.

Im vorliegenden Fall war die Goldfärbung der Ware weder in der der Anmeldung beigefügten grafischen Wiedergabe noch in der in dieser Anmeldung enthaltenen Beschreibung angegeben. Somit war die Limonadenfarbe entgegen dem Vorbringen der Klägerin nicht Gegenstand der Markenanmeldung.

(..)ist zu bemerken, dass das Vorbringen der Klägerin zu der Neigung der Wettbewerber zur Vermarktung ähnlicher Produkte in mehr oder minder identischer Verpackung nicht entscheidungserheblich ist. Ein solches Verhalten mag zwar unter Umständen für das nationale Recht des unlauteren Wettbewerbs relevant sein, kann aber einem Zeichen, dem Unterscheidungskraft von vornherein fehlt, nicht zu einer solchen verhelfen. Lees arrest.

 

IEF 1270

Overeenstemming in de Eerste Kamer

GvEA 23 november 2005, zaak T-396/04 (Noky/Nicky). In deze zaak neemt ook de Eerste Kamer van het Gerecht van Eerste Aanleg overeenstemming aan. Het arrest betreft de oudere Franse beeldmerken NOKY van Sodipan en het aangevraagde beeldteken NICKY van Soffass voor klasse 16, te weten onder meer zakdoekjes, gezichtsdoekjes etc.

Visueel stemmen de tekens in zekere mate overeen, daar het dominerende bestanddeel de in het Frans ongebruikelijke uitgang 'KY' is. Ditzelfde uitgangspunt geldt bij de beoordeling van de auditieve overeenstemming.
"Ook fonetisch stemmen de betrokken tekens overeen, aangezien de laatste lettergreep „ky”, die de conflicterende tekens gemeen hebben, de Franse consument bij blijft. De eerste lettergreep van deze tekens, die verschillend is, is daarentegen fonetisch minder belangrijk.
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak de mate van fonetische overeenstemming van twee merken van ondergeschikt belang is bij waren die aldus in de handel worden gebracht dat het relevante publiek het merk ervan bij de aankoop gewoonlijk visueel waarneemt (arrest BASS, punt 19 supra, punt 55)."

"Begripsmatig kan de Franse consument, zoals verzoekster heeft opgemerkt (zie punten 18 en 19 hierboven), het woord „Nicky” opvatten als een verkleinwoord van de voornamen Nicolas of Nicole. Het belang van dit argument wordt echter ten dele bepaald door de aard van de betrokken waren en de omstandigheden waarin ze in de handel worden gebracht. Bijgevolg mag dit argument niet los van de andere eventueel relevante factoren worden beoordeeld.

Aangezien de tekens in bepaalde opzichten (zie punten 34 en 35 hierboven) overeenstemmen, heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat een vergelijking van de waren noodzakelijk was om in casu het verwarringsgevaar globaal te beoordelen. Dit is met name het geval wanneer er tussen de tekens elementen van – zelfs geringe – overeenstemming bestaan die in het kader van een globale beoordeling kunnen worden afgezwakt door andere factoren, zoals de aard van de waren en de omstandigheden waarin ze in de handel worden gebracht.

Wanneer de conflicterende tekens niet overduidelijk volledig van elkaar verschillen, doch er een aantal elementen van overeenstemming en een aantal mogelijke punten van verschil bestaan, mag het respectieve belang daarvan immers niet los van elkaar worden beoordeeld, maar moet dit gebeuren in het kader van een globale beoordeling van het verwarringsgevaar, met inachtneming van alle relevante factoren (zie punt 29 hierboven).

Uit het voorgaande volgt dat het enige middel, te weten schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, dient te worden afgewezen."
Lees hier het arrest.

IEF 1265

Klopt als een bus

GvEA 24 november 2005, zaak T135/04, GfK / OHMI - BUS (Online Bus).
Zou Charles Gielen's constatering in de laatste IER ("Lijkt het nu allemaal minder op elkaar dan vroeger?") dan toch juist zijn? Gielen merkte op dat er nogal wat verschil bestaat tussen de opvattingen van de verschillende kamers van het GvEA over de beschermingsomvang van merken. De Vierde Kamer zou in dat opzicht sneller overeenstemming aannemen dan de andere Kamers.

De onderhavige zaak is door de Vierde Kamer behandeld en, jawel, in het voordeel uitgevallen van de oudere merkhouder.

GFK vraagt het woordmerk ONLINE BUS aan, BUS – Betreuungs- und Unternehmensberatungs GmbH stelt oppositie in op basis van haar oudere woord/beeldmerk BUS. Eerste obstakel in de oppositieprocedure is het bewijs van gebruik van het oudere merk: BUS – Betreuungs- und Unternehmensberatungs heeft haar merk de afgelopen jaren niet gebruikt zoals gedeponeerd, maar in een gewijzigde vorm. OHIM en GvEA nemen echter beiden aan dat dit gebruik in gewijzigde vorm beschouwd kan worden als instandhoudend gebruik:
34. Allereerst zij opgemerkt dat beide vormen van het oudere merk, te weten de ingeschreven vorm en de gebruikte vorm, het woordelement „bus” en een beeldelement bestaande uit drie verstrengelde driehoeken bevatten. Het onderscheidend vermogen van deze elementen wordt door partijen niet betwist.

35     Wat de afwijkende voorstelling van deze elementen in de gebruikte vorm betreft, dient te worden vastgesteld dat noch de typografie van het element „bus” noch de kleuren, wit en zwart, van het oudere merk bijzonder origineel of ongebruikelijk zijn in elk van de twee vormen van het oudere merk. De variatie op dit punt tast het onderscheidend vermogen van dit merk derhalve niet aan.

Vervolgens komt de mate van overeenstemming aan de orde. Het gaat hierbij om de vraag of het element BUS opgevat kan worden als dominerend bestanddeel binnen het beeldmerk. GFK meent dat dit niet zo is en voert aan dat de term "bus" wijst op een bij markstudies gebruikt type van onderzoeken; ter staving hiervan legt zij onder meer een lijst met zoekresultaten van Google over. 'BUS' zou volgens GFK dan ook een zeer zwak onderscheidend vermogen hebben. Het Gerecht vindt dit niet voldoende.

67. Met betrekking tot de lijst van via de zoekmachine Google verkregen resultaten, volgens welke de term „bus” op internet zeer vaak naast de term „marketing” wordt aangetroffen, zij vastgesteld dat een dergelijke opzoeking, waarvoor zeer algemene criteria zijn gehanteerd, niet volstaat als bewijs dat het relevante publiek deze twee termen associeert. Zij bevat immers geen enkele aanwijzing met betrekking tot het gebruik van de term „bus” ter onderscheiding van de betrokken diensten op het relevante grondgebied.

68. Met betrekking tot de opzoeking in de databank Cedelex, zij opgemerkt dat het feit alleen dat een aantal merken voor klasse 35 het element „bus” bevatten, niet volstaat als bewijs dat dit element thans nog slechts een zwak onderscheidend vermogen bezit door het veelvuldige gebruik ervan in de betrokken sector. Enerzijds verstrekt deze opzoeking geen enkele informatie over de merken die daadwerkelijk voor de betrokken diensten worden gebruikt. Anderzijds heeft zij betrekking op een aantal merken waarin het woord „bus” op beschrijvende wijze voor openbaarvervoerondernemingen wordt gebruikt.

Het Gerecht komt dan ook tot de conclusie dat er gevaar voor verwarring aanwezig is en verwerpt het beroep van GFK:

"Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder op de grote soortgelijkheid van de betrokken diensten en de sterke fonetische overeenstemming van de conflicterende merken, dient te worden geoordeeld dat het loutere visuele verschil tussen deze merken, dat wordt gecreëerd door de aanwezigheid van het beeldelement in het oudere merk, in casu niet in staat is, verwarringsgevaar uit te sluiten. Wanneer de betrokken consument wordt geconfronteerd met de betrokken merken, zal hij immers vooral het woordelement „bus” onthouden, dat deel uitmaakt van beide merken en de uitspraak ervan domineert. Derhalve heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd tot het bestaan van gevaar van verwarring van de conflicterende merken".

Lees hier arrest.
IEF 1262

Arthur wint van et Felicie

GvEA 24 november 2005, zaak T-346/04, Sadas SA tegen OHMI LTJ Dissufsion SA. Gemeenschapsmerk ARTHUR ET FELICIE geweigerd vanwege ouder Frans beeldmerk ARTHUR.

De langdurige rechtstrijd tussen LTJ Diffusion en Sadas over het teken ARTHUR ET FELICIE levert aardige rechtspraak op. Denk bijvoorbeeld aan het arrest C-291/00 van het Hof van Justitie.

Het GvEA heeft zich moeten buigen over de weigeringsgronden van artikel 8 lid 1 sub a en b van verordening nr. 40/94. LTJ Diffusion heeft oppositie ingesteld tegen de gemeenschapsmerkaanvraag van het woordteken ‘ARTHUR ET FELICIE’ door Sadas, op basis van haar oudere beeldmerk ARTHUR. De oppositieafdeling is van mening dat de tekens niet identiek zijn en evenmin overeenstemmen en ziet geen reden over te gaan tot een vergelijking van de waren. LTJ Diffusion komt hiertegen in beroep. De Kamer van Beroep heeft de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd voorzover de oppositie was afgewezen op grond van ontbreken van gevaar van verwarring van de conflicterende merken. Volgens de Kamer van Beroep had de oppositieafdeling ook rekening moeten houden met de vergelijking van de waren en verwijst de zaak terug naar de oppositieafdeling. Deze wijst de oppositie dan gedeeltelijk toe. Volgens haar bestaat er verwarringsgevaar voor de waren van klasse 25. Tevens heeft de oppositieafdeling vastgesteld dat het oudere Franse merk op de Franse markt een zekere bekendheid genoot.

Tegen deze beslissing is Sadas op haar beurt tevergeefs in hoger beroep gekomen. De Kamer van Beroep heeft het beroep verworpen. “Zij heeft geoordeeld dat, gelet op de belangrijke gelijkenissen tussen de betrokken merken en het feit dat de desbetreffende waren dezelfde zijn en dat het oudere merk van huis uit een groot onderscheidend vermogen heeft en op de markt bekend is, de visuele en fonetische verschillen voortvloeiend uit de aanwezigheid van de termen ” ET “ en “ FELICIE ” in het aanvraagde merk, niet in staat zijn, voor de waren van klasse 25 verwarringsgevaar bij de Franse consument uit te sluiten “.

Vervolgens probeert Sadas haar gelijk te halen bij het GvEA. Het Gerecht sluit zich echter grotendeels aan bij de beslissing van de Kamer van Beroep.

Het Gerecht stelt eerst vast wie het relevant publiek is. “De bestreden beslissing is uitsluitend gebaseerd op het oudere Franse merk, wat door partijen niet wordt betwist. Derhalve moet het Gerecht zijn onderzoek beperken tot het gevaar van verwarring van het aangevraagde merk met het oudere Franse merk, en dus tot het Franse grondgebied”. Nu het gaat om gangbare consumptiegoederen, namelijk kleding bestaat het relevante publiek volgens het Gerecht uit de gemiddelde Franse consument.

Het Gerecht is van mening dat de door het oudere merk aangeduide waren dezelfde zijn als de door verzoekster geclaimde waren. “In casu is het oudere merk ingeschreven voor “confectie- en maatkleding, met inbegrip van laarzen, schoenen en pantoffels” van klasse 25. De door verzoekster geclaimde waren die in het onderhavige geding aan de orde zijn, zijn “kledingstukken, schoeisel (uitgezonderd orthopedisch schoeisel); hoofddeksels, al deze waren voor kinderen en verkocht via postorder en in gespecialiseerde kledingzaken die de waren uit de catalogus verkopen”, die ook tot klasse 25 behoren.”

De tekens stemmen volgens het Gerecht visueel en auditief en begripsmatig overeen. Visueel: “Aangezien het oudere merk Arthur volledig in het aangevraagde merk ARTHUR ET FELICIE voorkomt, weegt het verschil bestaande in de toevoeging van de termen „et” en „Félicie” aan het einde van het aangevraagde merk niet op tegen de overeenstemming die wordt gecreëerd door het identieke dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk, te weten de term „Arthur”.”

Auditief: “Het feit dat het teken waaruit het oudere merk bestaat, volledig in het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk voorkomt, wettigt immers de conclusie dat er sprake is van een grote fonetische overeenstemming.”

Begripsmatig: “Aangezien zij dezelfde mannennaam bevatten, is een zekere begripsmatige overeenstemming niet uitgesloten, ook al lijkt het aangevraagde merk betrekking te hebben op een paar. De toevoeging van een vrouwennaam aan de voornaam Arthur kan immers de indruk wekken dat het gaat om een uitbreiding of een variant van het merk dat alleen uit de voornaam Arthur bestaat.”

Verwarringsgevaar wordt ook aangenomen. LTJ Dffusion heeft aangetoond dat het teken ARTHUR een bekend merk is. Dit wordt ook erkend door het BHIM. Sadas betwist dat het oudere merk van huis uit een groot onderscheidend vermogen heeft, maar niet de bekendheid als zodanig. Het Gerecht verwerpt het argument van verzoeksters dat de coëxistentie van het oudere merk en het Franse merk ARTHUR ET FELICIE in casu elk verwarringsgevaar uitsluit. De Franse rechter heeft dit merk na jarenlang procederen nietig verklaard. Ook de bekendheid van het teken ARTHUR ET FELICIE in Frankrijk baat Sadas niet. “Bovendien zij eraan herinnerd dat de vergelijking van de betrokken waren moet gebeuren op basis van de beschrijving van de waren die bij de inschrijving van het oudere merk is gegeven. Deze beschrijving bevat geen enkele beperking met betrekking tot de wijze waarop de door het oudere merk aangeduide waren kunnen worden verkocht.” “Verder komt het in de kledingsector vaak voor dat hetzelfde merk verschillende verschijningsvormen heeft naar gelang van het erdoor aangeduide type waren. Ook is het gebruikelijk dat eenzelfde onderneming ter onderscheiding van verschillende productlijnen (voor vrouwen, mannen, jongeren) gebruik maakt van submerken, te weten tekens die van een hoofdmerk worden afgeleid en met dit merk een dominerend element gemeen hebben.” Het Gerecht verwerpt het beroep. Lees het arrest hier.>

IEF 1261

Springende wasbeer

GvEA 24 november 2005, zaak T-3/04, Simonds Farsons Cisk tegen OHMI - Spa Monopole (KINJI by SPA). Na de spingende roofkat-zaak een aantal jaren terug, nu de springende wasbeer-zaak.

Eiser Simonds Farsons Cisk plc heeft oppositie ingesteld tegen de CTM-aanvrage van het beeldmerk KINJI door Spa Monopole, op basis van haar oudere woordmerk KINNIE. De oppositie wordt gewonnen door eiser, omdat de merken (beide ingeschreven voor identieke producten in klasse 32) volgens het OHIM zeer sterk op elkaar lijken. Spa gaat hiertegen in beroep en krijgt gelijk. De Kamer van Beroep oordeelt dat, hoewel de waren (bijna) identiek zijn, de conflicterende tekens visueel, fonetisch en begripsmatig verschillen waardoor verwarringsgevaar is uitgesloten. Vervolgens probeert Simonds Farsons Cisk haar gelijk te halen van het GvEA. Het Gerecht sluit zich echter grotendeels aan bij de beslissing van de Kamer van Beroep.

Het Gerecht oordeelt: “Daarbij komt dat het visuele verschil tussen de twee tekens, dat is gecreëerd door het verschillende karakter van deze twee woordelementen, wordt versterkt door de aanwezigheid van de (…) bijzondere beeldelementen in het aangevraagde merk. Dienaangaande zij gepreciseerd dat (…) het feit dat een teken zowel uit beeld- als uit woordelementen bestaat, niet automatisch impliceert dat het woordelement altijd als het dominerende bestanddeel moet worden aangemerkt.”

“In deze omstandigheden dient te worden geconcludeerd dat, hoewel de door de betrokken merken aangeduide waren dezelfde of zeer soortgelijk zijn, op grond van de visuele en begripsmatige verschillen tussen de conflicterende tekens elk verwarringsgevaar bij het relevante publiek kan worden uitgesloten. Derhalve heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat er geen gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk met het oudere merk bestaat.” Lees hier het arrest.

IEF 1260

En nog twee conclusies

- Conclusie AG Jacobs,  24 november 2005, zaak C-421/04,  Matratzen Concord AG tegen Hukla Germany SA.

"I would accordingly answer the question referred by the Audiencia Provincial, Barcelona, as follows:

Article 3(1)(c) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks must be interpreted as meaning that a sign consisting solely of a word or words which denote the product which it covers or describe the kind, quality, quantity, intended purpose, value, geographical origin or other characteristics of the product in the language of one Member State may not be registered as a trade mark in another Member State where a significant proportion of traders in and consumers of that product can reasonably be expected to understand the meaning of the word or words." Lees conclusie hier. (Geen NL tekst beschikbaar).

- Conclusie AG Léger, 24 november 2005 , zaak C-431/04. Massachusetts Institute of Technology. Reference for a preliminary ruling from the Bundesgerichtshof. Rights conferred by a patent – Proprietary medicinal products – Supplementary protection certificates for medicinal products – The term ‘combination of active ingredients of a medicinal product’

"In the light of the above considerations, I suggest that the Court answer the questions referred by the Bundesgerichtshof as follows:

‘The concept of “combination of active ingredients of a medicinal product” within the meaning of Article 1(b) of Council Regulation (EEC) No 1768/92 of 18 June 1992 concerning the creation of a supplementary protection certificate for medicinal products must be interpreted as meaning that it does not preclude the grant of a supplementary protection certificate to a combination of two substances, one of which is a known substance with pharmacological properties of its own for a specific therapeutic indication and the other is necessary for the therapeutic efficacy of the first substance, for this indication’." Lees conclusie hier. (Geen NL tekst beschikbaar).

IEF 1258

Eerst even voor jezelf lezen

- GvEA 24 november 2005, zaak T-346/04, Sadas / OHMI - LTJ Diffusion (ARTHUR ET FELICIE).

Op visueel vlak zij vastgesteld dat, aangezien de beeldelementen van het oudere merk ondergeschikt zijn aan het woordelement ervan, de tekens kunnen worden vergeleken op basis van het woordelement alleen met inachtneming van het beginsel dat de beoordeling van het verwarringsgevaar, wat de overeenstemming van de tekens betreft, dient te berusten op de door deze tekens opgeroepen totaalindruk. Bijgevolg moeten de betrokken tekens worden geacht visueel overeen te stemmen. Het feit dat het teken waaruit het oudere merk bestaat, volledig in het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk voorkomt, wettigt immers de conclusie dat er sprake is van een grote fonetische overeenstemming. Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat er belangrijke gelijkenissen tussen de betrokken tekens zijn.

- GvEA 24 november 2005, zaak T-135/04, GfK / OHMI - BUS (Online Bus)

"Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder op de grote soortgelijkheid van de betrokken diensten en de sterke fonetische overeenstemming van de conflicterende merken, dient te worden geoordeeld dat het loutere visuele verschil tussen deze merken, dat wordt gecreëerd door de aanwezigheid van het beeldelement in het oudere merk, in casu niet in staat is, verwarringsgevaar uit te sluiten. Wanneer de betrokken consument wordt geconfronteerd met de betrokken merken, zal hij immers vooral het woordelement „bus” onthouden, dat deel uitmaakt van beide merken en de uitspraak ervan domineert. Derhalve heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd tot het bestaan van gevaar van verwarring van de conflicterende merken".

- GvEA 24 november 2005, zaak T-3/04, Simonds Farsons Cisk / OHMI - Spa Monopole (KINJI by SPA)

Gemeenschapsmerk - Door houder van het gemeenschapsmerk "KINNIE" voor waren van de klassen 29 en 32 gevorderde vernietiging van beslissing R 996/2002-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 4 november 2003, houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot weigering van de inschrijving van het woord- en beeldmerk "KINJI by SPA" voor waren van de klassen 29 en 32