Alle rechtspraak  

IEF 538

Turkse overmacht

Arrest GvEA, 22 juni 2005, zaak T-34/04. Plus / OHIM - Bälz en Hiller (Turkish Power). Plus Warenhandelsgesellschaft mbH gebruikt het woordmerk POWER voor tabak e.d. Zij stelde oppostitie in tegen het woord- en beeldmerk Turkish Power dat eveneens gebruikt wordt voor de waren in klasse 34 (tobacco, smokers' articles and matches). Tussen de woorden "Turkish" en "Power" is een leeuwenkop afgebeeld. 

Het GvEA bevestigt het oordeel van het Second Board of Appeal dat als volgt luidde:

"the verbal element ‘Turkish’ of the sign sought and its figurative element, which consists of a lion’s head, could not be overlooked and that, even if the lion’s head alluded to the idea of strength, it was not a straightforward transposition of that idea. Moreover, the Second Board of Appeal stated that the element ‘Turkish’ could not be neglected either as it was important at a visual and aural level and that the overall meaning of the terms ‘Turkish power’ differed from that of the term ‘power’."

In de beoordeling of er sprake van verwarringsgevaar tussen beide merken aanwezig is, oordeelt het GvEA negatief:

The earlier national mark is a word mark, whilst the competing sign is covered by an application for registration as a figurative Community mark made up of the two terms ‘Turkish’ and ‘power’ separated by a roaring lion’s head with an elaborate mane. (rov 49); On account of its central position, this figurative element gives the sign sought a visual structure which is completely different from that of the earlier national mark. (rov 53) Nevertheless, the figurative element showing the lion’s head is, by virtue of its abovementioned characteristics, of such a kind as to neutralise, to a great extent, the relative conceptual similarity of the two conflicting signs arising from their common component ‘power’. (rov 62)

Het verweer dat het element "Power " het dominante bestanddeel in "Turkish Power" zou vormen wordt eveneens verworpen door het GveA:

It is not therefore evident that the element ‘power’ constitutes the dominant component of the sign sought, as maintained by the applicant, nor that it determines the overall impression given by the latter to the point that there is a clear likelihood of confusion on the part of the relevant German public. (rov 71)

 

IEF 522

A walking, talking trademark

De U.S. Court of Appeal heeft gisteren uitgemaakt dat een schilderij waarop Tiger Woods is afgebeeld, geen inbreuk maakt op de merkrechten die de golfer op zijn uiterlijk heeft.

De motivatie van de rechter is, zeker in de V.S. waar sport min of meer gelijk staat aan commercie, op z'n zachtst gezegd opvallend: "We hold that, as a general rule, a person’s image or likeness cannot function as a trademark," Judge James Graham wrote in the majority opinion. "ETW (de agent van Woods, red.) asks us, in effect, to constitute Woods himself as a walking, talking trademark." Lees hier meer.

IEF 500

Italiaans of toch een Spaanse citroenlikeur

Arrest GvEA, 15 juni 2005, Shaker / OHIM - Limiñana y Botella (Limoncello) Shaker di L. Laudato & C.

Sas heeft op 20 oktober 1999 een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend. Het betreft een beeldmerk voorzien van de woorden "Limoncello della Costiera Amalfitana" en "Shaker" en een met citroenen versierde rond bord. Op verzoek van het BHIM heeft Shaker haar aanvraag ingetrokken voor de alcoholvrije dranken. Deze is nu beperkt tot citroenlikeuren afkomstig uit de Costiera Amalfitana. Dit zou nl. de consument misleiden door hem te doen geloven dat de fles de "limoncello" genaamde likeur zou bevatten. Na publicatie van deze aanvraag heeft de Liminana y Botella SL oppositie hiertegen ingesteld op grond van haar ouder Spaanse woordmerk "LIMONCHELO" 

Zowel de oppositieafdeling als de kamer van beroep hebben de inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd omdat de term "LIMONCELLO", visueel en fonetisch zou overeenstemmen met het oudere merk. Het GvEA maakt korte metten met het standpunt van kamer van beroep. Volgens het GvEA is het dominerende bestanddeel niet het woord "LIMONCELLO", maar juist het met citroenen versierde rond bord. Het Spaanse publiek zal niet in verwarring raken bij het zien van het Limoncello etiket op de fles van Shaker. Lees Arrest

IEF 498

World Pack = merk

Uitspraak voorzieningenrechter 's-Gravenhage van 10 juni 2005, KG 05/434 (NMBS Holding/SNCB Holding c.s./TPG Post BV)  NMBS is houdster van het woordmerk WORLD PACK, ingeschreven in het Benelux-merkenregister onder nummer 576127. Zij gebruikt het woordmerk al vanaf 1994 onder meer op haar formulier voor pakketvervoer. TPG gebruikt sinds 2001 de aanduidingen 'Worldpack Basic" en Worldpack Special" voor vervoer van pakketten. TPG faalt in haar verweer dat het merk WORLD PACK geen onderscheidend vermogen zou hebben. TPG heeft betoogd dat het merk in de Engelse taal de waren en diensten zou beschrijven waarvoor het is gedeponeerd. NMBS heeft de voorzieningenrechter kunnen overtuigen dat het Engelse woord voor 'pakket' in de zin van 'postpakket' in de eerste plaats 'parcel' is.

Volgens de rechter wordt het woord 'PACK' niet opgevat als verwijzend naar (post)pakketten. Ook het verweer dat NMBS haar merk gedurende een onafgebroken periode van vijf jaren niet zou hebben gebruikt, gaat niet op. Vast is komen te staan dat het merk op het voornoemde formulier wordt gebruikt. Opvallend is dat op dit formulier (zie afbeelding vonnis) beeldelementen zijn toegevoegd aan het merk WORLD PACK. Kennelijk is dit beeldmerk niet geregistreerd. Misschien is NMBS er ooit wel eens opgewezen dat de woordcombinatie 'world pack' wel eens als beschrijvend zou kunnen worden opgevat. Lees vonnis

IEF 497

Spa niet in Form

Arrest GvEA 15-06-05, T-186,/04, SPA Monopole vs. OHIM/Spaform Ltd.

Na inzake SPAFINDERS (lees hier) de deksel op de neus te hebben gekregen, boekt frequent oppossant Spa Monopole nu wel een succesje. Zij het een nipte...

Het Engelse bedrijf Spaform Ltd. deponeert woordmerk SPAFORM voor o.m. (bubbel)baden (klasse 11), pompen (9) en drukmeters (7). Spa Monopole maakt bezwaar op grond van haar merken SPA THERMES (o.m. klasse 11) en SPA (klasse 32). Spa Monopole stelt dat SPA een bekend merk (dat was na SPAFINDERS immers al 'in the pocket') is en beroept zich met betrekking tot dit merk op art. 8 lid 5 van de Gemeenschapsmerkverordening.

Spa Monopole vergeet echter het inschrijvingsbewijs van SPA bij haar bezwaarschrift over te leggen, danwel het merk in haar bezwaarschrift af te beelden. Wél vermeldt Spa Monopole in haar bezwaarschrift registratienummer, -datum en lidstaat van inschrijving.

De oppositieafdeling van het OHM wijst de vordering gebaseerd op SPA THERMES wegens gebrek aan overeenstemming af, en oordeelt de vordering gebaseerd op SPA niet-ontvankelijk o.g.v. art. 18 lid 1 Uitvoeringsverordening ("uit bezwaarschrift moet blijken op grond van welk ouder merk of ouder recht oppositie wordt ingesteld"). Kamer van Beroep bevestigt beslissing.

Het GvEA redt Spa Monopole. Het oordeelt dat het merk SPA door Spa Monopole voldoende duidelijk is aangeduid om te kunnen identificeren op welk ouder merk oppositie wordt ingesteld. Art. 18 lid 1 verplicht niet dat het merk moet worden afgebeeld danwel dat een inschrijvingsbewijs moet worden overgelegd. Beslissing Kamer van Beroep vernietigd (voor wat betreft SPA).

IEForum kan niet anders dan instemmen met dit wijze anti-bureaucratische besluit van het GvEA

Lees hier het gehele arrest.

IEF 480

verbetering van een kennelijke fout

Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 27-04-2005, publicatie 9 juni 2005, 123693 LJN: AT7146.  Wolsky Products tegen WP Suspension. Vonnis in kort geding, houdende verbetering van een kennelijke fout (verzuimd is de termijn als bedoeld in artikel 260 Rv vast te stellen).

Vervolg op eerder vonnis (hier) tusen WP en Wolsky. Wisseling van namen, eigenaar, werknemers en bedrijven doet WP suspension besluiten om distributieovereenkomst te beëindigen. Vzngr oordeelt, o.a. en voorshands, dat het 'voldoende aannemelijk is geworden dat Wolsky Products belangen heeft in c.q. bij HK Suspension, en derhalve betrokken is bij het importeurschap van Wilbers Products, hetgeen in strijd moet worden geacht met artikel 6 van de distributieovereenkomst.' Kortom, rechtsgeldige beëindiging distrubutie-overeenkomst. Staking gebruik woord-, beeldmerk, domeinnaam en emailadres. Lees vonnis.

IEF 477

Prägetheorie geharmoniseerd

Nog niet in het Nederlands: Opinie van AG Jacobs in zaak C-120/04, 9 juni 2005. Medion tegen Thomson multimedia Sales. Betreft een prejudiciële vraag over de de Duitse Prägetheorie en Art. 5(1)(b) MR. 

Naar aanleiding van een zaak over het vergelijk tussen de mogelijke verwarringwekkende merken THOMSON LIFE en LIFE, wil de Duitse rechter wel eens weten wat het HvJ van de tot de Duitse merkenrechtdoctrine behorende Prägetheorie vindt. Volgens de AG komt deze theorie in beginsel overeen met de leer van het Hof, waarbij natuurlijk moet worden opgemerkt dat de leer van het Hof de enige juiste leer is.

The referring court asks essentially whether there is a likelihood of  confusion on the part of the public within the meaning of Article 5(1)(b) where a  composite word or word/figurative sign comprises a company name followed  by an earlier mark which consists of a single word with 'normal  distinctiveness'  and which, although it does not shape or mould the overall  impression conveyed by the composite sign, has an independent distinctive role therein.

The referring court explains the case-law of the Bundesgerichtshof which articulates the Prägetheorie as follows. The starting point in determining trade mark similarity where individual components of conflicting trade marks are the same is the overall impression conveyed by the marks; what must be ascertained is whether the common component characterises the composite mark to the extent that the other components are largely secondary to the overall impression. There will be no likelihood of confusion on the sole ground that the common component merely contributes to the overall impression. Nor does it matter whether a sign incorporated in a composite mark has retained an independent distinctive role. Individual elements in the overall presentation of goods may however have a distinct role that is independent of the distinguishing function of other components; the components are then viewed in isolation and compared. A component of a sign which the trade recognises as designating not the product as such but the undertaking from which it originates is not generally regarded as characterising the sign. Where a designation of an undertaking is recognisable as such it should as a rule be secondary in terms of overall impression because the market concerned identifies the actual product designation from the other component of the sign.  

However, it must be ascertained in each case whether the position might exceptionally be otherwise and whether, from the vantage point of the market concerned, the indication of the manufacturer is predominant. The decisive factors are the specific circumstances and usual practice in the relevant product sector. The Bundesgerichtshof has accepted that in the beer and fashion sectors an indication of the manufacturer is particularly important, which is why in those sectors references to the manufacturer always characterise the overall impression conveyed by the sign.

It appears that the Court of Justice has endorsed an approach similar to the Prägetheorie, which essentially consists in comparing the overall impression conveyed by two conflicting marks one of which is a component of the other. That to my mind is perfectly understandable, since it can be regarded as an application to a particular category of cases of the principles articulated in the Court 's earlier case-law. That case-law, it will be recalled, calls for a global appreciation based on the overall impression given by the marks, bearing in mind, in particular, their distinctive and dominant components. The Court's statement in Matratzen that the overall impression of a composite mark may, in certain circumstances, be dominated by one or more of its components reflects that proposition. The extent to which the overall impression is so dominated is a question of fact for the national court.

In determining whether a composite word or word/figurative sign comprising a company name followed by an earlier mark which consists of a single word with 'normal distinctiveness' and which, although it does not shape or mould the overall impression conveyed by the composite sign, has an independent distinctive role therein is sufficiently similar to the earlier mark to give rise to a likelihood of confusion on the part of the public within the meaning of Article 5(1)(b), a national court must base its assessment on the overall impression given by each mark, bearing in mind, in particular, their distinctive and dominant components, the nature of the public concerned, the category of goods or services in question and the circumstances in which they are marketed. Volledig arrest hier.

IEF 468

streng en volledig

Arrest GvEA, 8 juni 2005, zaak T-315/03. Wilfer tegen OHMI.  Beroep tegen de weigering van het woordmerk ROCKBASS voor geluidsapparatuur en (accessoires en koffers voor) muziekinstrumenten. Merk is al geregistreerd in Canada, Australië en Nieuw-Zeeland en gedeponeerd in de VS, maar dat mag zoals bekend niet baten, aangezien 'het communautaire merkensysteem een autonoom systeem is, dat uit een samenstel van eigen voorschriften bestaat en eigen doelstellingen nastreeft, en waarvan de toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook.'

"Vaststaat dat het spelen van rockmuziek een van de mogelijke bestemmingen van de betrokken waren is. Rock is een zeer bekende moderne muziekstijl, die wordt geassocieerd met elektrische gitaar. De verwijzing naar deze muziekstijl, gevolgd door de verwijzing naar de elektrische basgitaar, kan derhalve een rol spelen bij het kiezen van een gitaar, in het bijzonder wanneer de consument van plan is om rockmuziek te spelen."

Met betrekking tot basgitaren heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat het teken ROCKBASS rechtstreeks betrekking heeft op deze waren alsmede op een van de bestemmingen ervan, die voor het relevante publiek (musici en muziekliefhebbers die muziek maken, maar niet noodzakelijkerwijs bijzondere technische kennis bezitten) een rol kan spelen bij het maken van een keuze, en bijgevolg dat het teken beschrijvend is.

De band tussen het teken ROCKBASS en de kenmerken van alle in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren, dus zowel instrumenten als accessoires, koffers en geluidsapparatuur, is bovendien voldoende nauw is om ook onder het verbod van artikel 7, lid 1, sub c, te vallen.

Het Gerecht gaat niet mee in de klacht van verzoeker dat  het OHIM in strijd met artikel 74, lid 1, eerste zin, van verordening de feiten niet ambtshalve heeft onderzocht, aangezien het geen rekening heeft gehouden met de op internet gevonden informatie die voor de inschrijving van het teken pleit. Volgens verzoeker heeft het OHIM met name geen rekening gehouden met het feit dat op internet het woord „rockbass” hoofdzakelijk wordt gebruikt hetzij als verwijzing naar verzoekers waren, hetzij als aanduiding van vissen, te weten „rotsbaars”.

Het Gerecht zegt hierover in het algemeen: "Volgens de rechtspraak moet het door de bevoegde merkenautoriteit verrichte onderzoek streng en volledig zijn, teneinde te voorkomen dat merken ten onrechte worden ingeschreven. Om redenen van rechtszekerheid en goed bestuur moet er dus voor worden gewaakt dat geen merken worden ingeschreven waarvan het gebruik met succes voor de rechter zou kunnen worden aangevochten.", en in het bijzonder dat de kamer van beroep in de bestreden beslissing niet hoefde te verwijzen naar alle informatie die zij op internet kon vinden. En dat deze informatie meerdere verwijzingen naar het gebruik van het aangevraagde merk voor de waren van de aanvrager bevat,op zich niet af doet aan de conclusie van de kamer van beroep over het beschrijvend karakter van het teken.

In eerder arresten bleek al dat deposanten en opposanten heel goed zijn in het maken van procedurefouten, maar in dit arrest is het het OHIM dat, weliswaar straffeloos, wordt gecorrigeerd.

Verzoeker verwijt de kamer van beroep van het OHIM dat een aanvullende memorie niet heeft onderzocht. Het OHIM heeft  dit erkend maar niet aangetoond dat de beslissing van de kamer van beroep op het tijdstip van ontvangst van de aanvullende memorie reeds was vastgesteld en dat het voor de kamer van beroep feitelijk onmogelijk was daarmee rekening te houden. Het OHIM kan zich volgens het Gerecht niet kan beperken tot het verweer dat het om redenen van administratieve organisatie niet mogelijk was de betrokken memorie ter kennis van de kamer van beroep te brengen. Door deze memorie niet te onderzoeken heeft de kamer van beroep dus een procedurefout gemaakt. Maar aangezien de aanvullende memorie geen nieuwe elementen bevatte die het wezen van de bestreden beslissing konden beïnvloeden, kan het feit dat deze memorie door de kamer van beroep niet werd onderzocht, in deze omstandigheden niet leiden tot de vernietiging van deze beslissing. Lees arrest.