Alle rechtspraak  

IEF 13847

Vergelijking tussen ondernemingen in een productvergelijking niet relevant

Vzr. Rechtbank Gelderland 18 april 2014, IEF 13847 (De Telefoongids tegen Telefoonboek)
Uitspraak ingezonden door Linda Eijpe, Skoop Advocaten en Annelies van Zoest, Zoest Legal. Onjuiste en misleidende, ongeoorloofde vergelijkende reclame (6:194(a) BW). Merkenrecht. Telefoonboek exploiteert telefoonboek.nl en telefoongidsopzegweken.nl. Zij adverteert met "van Gids naar Boek kan u honderden euro's besparen" met een "volledige vergelijking" onder meer van het aantal medewerkers en het wagenpark (klik op afbeelding links). DTG onderneemt meer dan alleen het uitgeven van de papieren Gids en de website en daarom is een vergelijking tussen de ondernemingen in een productvergelijking niet relevant. Het aanbieden van een opzegmogelijkheid is niet als onrechtmatig aan te merken.

Het wordt Telefoonboek verboden vergelijkende, prijsvergelijkende reclame te maken of claims te doen zonder te specificeren om welke producten het gaat, en te vergelijken tussen de aard en de verbonden kostenstructuur in een prijsvergelijk. Tevens volgt een verbod op woord- en beeldmerken van DTG.

Leestips:
4.7: In de prijsvergelijking wordt het ProPakket van DTG vergeleken met een digitaal product van Telefoonboek. De vergelijking is dus niet een vermelding in de papieren gids met een in de digitale gids.

4.10: Telefoonboek heeft bezoekersgegevens van DTG van 2010 tot 2012 gebruikt, dat is geen actuele vergelijking en in de vergelijking is niet het bezoekersaantal van aan detelefoongids.nl gerelateerde websites meegenomen (vinden,nl, zoeken.nl, 1888.nl).

4.13: DTG onderneemt meer dan alleen het uitgeven van de papieren Gids en de website. Daarom is een vergelijking tussen de ondernemingen in een productvergelijking niet relevant.

4.14: Dalende cijfers geven geen actuele bezoekerscijfers anno 2014 aan.

4.15: Het aanbieden van een opzegmogelijkheid is niet als onrechtmatig aan te merken.

4.16: Voor een rectificatie is te weinig belang aangetoond, er waren slechts 271 unieke bezoekers op telefoongidsopzegweken.nl met een 39,3% bouncepercentage.

IEF 13849

Toepassing van jurisprudentie 3D-vormmerken op 2D-representatie beeldmerk is toegestaan

HvJ EU 15 mei 2014, zaak C-97/12P, IEF 13849 (Vuitton Malletier / BHIM) - dossier
Hogere voorziening tegen Gerecht EU [IEF 10669], waarbij het Gerecht gedeeltelijk het beroep van houdster van het gemeenschapsbeeldmerk, dat een sluitmechanisme weergeeft, heeft toegewezen. Het beroep wordt afgewezen. Het Gerecht EU heeft geen fout begaan door de toepassing van jurisprudentie over driedimensionale merken op een tweedimensioneel beeldmerk.

The first part of the single ground of appeal: the General Court erred in law in applying to the mark at issue the case-law relating to three-dimensional marks
54      It follows from that latter finding that the case-law relating to three-dimensional marks must be applicable also where only part of the product designated is represented by a mark. As the General Court noted in paragraph 25 of the judgment under appeal, such a mark no more consists of a sign independent of the appearance of the product it designates than a figurative mark representing the entire product (order in Wilfer v OHIM, paragraph 59).

55      Contrary to Louis Vuitton’s submissions, even if the application of the case-law relating to three-dimensional and figurative marks constituted, respectively, by the shape of the product concerned or by a representation of that shape presupposes the existence of a link between the mark and that product which will be recognised by the relevant public, such a mark need not be perceived as an essential part of the product concerned. Accordingly, the General Court correctly held in paragraph 27 of the judgment under appeal that a figurative mark constituted by part of the shape of the product which it designates is not independent of the appearance of the product it designates in so far as the relevant public perceives it, immediately and without particular thought, as a representation of a particularly interesting or attractive detail of the product in question rather than as an indication of its commercial origin.

56      Consequently, the General Court did not err in law in referring to the case-law applicable to three-dimensional marks. Accordingly, the argument relied upon in this connection in support of the first part of the single ground of appeal must be rejected as unfounded.

64      It follows from the foregoing considerations that the first part of that single ground, which is in part unfounded and in part inadmissible, must be rejected in its entirety.

IEF 13844

Wezenlijke kenmerken van de vorm van de waar kinderstoel

Conclusie AG 14 mei 2014, zaak C-205/13, IEF 13844 (Hauck) - dossier
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek en Antoon Quaedvlieg, Sven Klos en Sjo Anne Hoogcarspel, Klos Morel Vos & Schaap. Merkenrecht. Vormmerk. Verstelbare Tripp Trapp-kinderstoel. Weigering van inschrijving of nietigverklaring. Driedimensionaal teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm die door de aard van de waar wordt bepaald. Conclusie AG: 1) Het begrip vorm ‚die door de aard van de waar bepaald wordt’ in de zin van artikel 3, lid 1, sub e, eerste streepje, van de [Eerste merkenrichtlijn (89/104/EEG)] ziet op de vorm waarvan alle wezenlijke kenmerken worden bepaald door de aard van de waar. Daarbij is van geen belang of die waar ook een andere, alternatieve vorm kan aannemen.

2)      Het begrip vorm ‚die een wezenlijke waarde aan de waar geeft’ in de zin van artikel 3, lid 1, sub e, derde streepje, van deze richtlijn heeft betrekking op de vorm waarvan de esthetische kenmerken een van de hoofdelementen zijn die de marktwaarde van de betrokken waar bepalen, waarbij deze tegelijkertijd een van de redenen zijn waarom de consument beslist deze waar te kopen. Deze uitlegging sluit niet uit dat de waar andere kenmerken bezit die belangrijk zijn voor de consument.

De perceptie van de gemiddelde consument is een van de omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden bij de analyse van de toepasselijkheid van de betrokken grond voor weigering van inschrijving, onder meer naast omstandigheden als de aard van de onderzochte warencategorie, de artistieke waarde van de betrokken vorm, het verschil tussen deze vorm en andere vormen die gewoonlijk op de betrokken markt worden gebruikt, het significante verschil in prijs in vergelijking met concurrerende goederen, en het bestaan van een reclamestrategie waarbij vooral de nadruk wordt gelegd op de esthetische kenmerken van de betrokken waar. Geen enkele van deze omstandigheden is als zodanig doorslaggevend.

3)      Eenzelfde teken kan tegelijkertijd worden getoetst aan de gronden van artikel 3, lid 1, sub e, eerste en derde streepje, van deze richtlijn, maar de grond voor weigering van inschrijving of nietigverklaring van het merk bestaat enkel wanneer minstens is voldaan aan alle voorwaarden voor toepassing van een van deze gronden.”

Gestelde vragen:

1)      a)     Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e, [eerste streepje], van richtlijn [89/104] zoals gecodificeerd in richtlijn [2008/95], te weten dat vormmerken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die door de aard van de waar wordt bepaald, om een vorm die voor de functie van de waar onontbeerlijk is, of is daarvan reeds sprake bij aanwezigheid van een of meer wezenlijke gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt?

b)      Indien geen van deze alternatieven juist is, hoe dient het voorschrift dan te worden uitgelegd?

2)      a)     Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e, [derde streepje], van richtlijn [89/104], zoals gecodificeerd in richtlijn [2008/95], te weten dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, om het motief (of de motieven) van de aankoopbeslissing van het in aanmerking komende publiek?

b)      Is van ‚een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft’(4) in de zin van evenbedoeld voorschrift slechts sprake indien die vorm moet worden aangemerkt als de voornaamste of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden (zoals bij kinderstoelen: de veiligheid, het comfort en de deugdelijkheid) of kan daarvan ook sprake zijn, indien naast die waarde ook andere, eveneens als wezenlijk aan te merken waarden van die waar bestaan?

c)      Is voor de beantwoording van vragen 2.a en 2.b beslissend de opvatting van de meerderheid van het in aanmerking komende publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds de opvatting van een deel van het publiek volstaat om de betrokken waarde als ‚wezenlijk’ in de zin van voormelde bepaling aan te merken?

d)      Indien het antwoord op vraag 2.c in laatstbedoelde zin luidt, welke eis dient dan aan de omvang van het betrokken deel van het publiek te worden gesteld?

3)      Dient art. 3 lid 1 van richtlijn [89/104], zoals gecodificeerd in richtlijn [2008/95], aldus uitgelegd te worden dat de in dat artikel onder (e) bedoelde uitsluitingsgrond ook bestaat, indien het vormmerk een teken behelst waarvoor het aldaar onder [het eerste streepje] bedoelde geldt, en dat voor het overige voldoet aan het aldaar onder [het derde streepje] bedoelde?
IEF 13839

Gerecht EU week 19

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) PEDRO t. Pedro del Hierro - beroep afgewezen
B) SIMCA t. SIMCA - beroep afgewezen
C) PYROX t. PYROT - beroep afgewezen

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-38/13 (Pedro) - dossier
A) Werkelijk gebruik. Geen verwarringsgevaar. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „PEDRO” voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing Kamer van beroep van het (BHIM) houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie ingesteld door de houder van de zwart-witte communautaire en internationale beeldmerken met de woordelementen „Pedro del Hierro” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 14, 18, 25, 35 en 42 is afgewezen. Beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-327/12 (Simca) - dossier
B) Nietigheidsprocedure – Gemeenschapswoordmerk Simca – Kwade trouw – Artikel 52, lid 1, sub b. Beroep tot vernietiging van beslissing kamer van beroep van BHIM houdende vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en nietigverklaring van het woordmerk „Simca” voor waren van klasse 12 in het kader van de vordering tot nietigverklaring ingediend door de houder van het internationale en nationale merk „SIMCA”. Beroep wordt afgewezen.

55      Vastgesteld hoeft immers slechts te worden dat uit het arrest Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli, punt 19 supra (punten 38‑42) blijkt dat bij de beoordeling van bestaan van kwade trouw van de aanvrager op het tijdstip van de indiening van de inschrijvingsaanvraag van een teken, bovendien rekening moet worden gehouden met zijn „oogmerk” om een derde te verhinderen om dit teken te blijven gebruiken, waarbij het Hof heeft opgemerkt dat dit oogmerk een subjectief gegeven was dat moest worden vastgesteld aan de hand van de objectieve omstandigheden van het concrete geval.

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-575/12 (PYROX) - dossier
C) Verwarringsgevaar. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „PYROX” voor waren van de klassen 4, 7 en 11, en strekkende tot vernietiging van de beslissingen kamer van beroep van het BHIM waarbij de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke afwijzing van de oppositie die is ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „PYROT” voor waren van klasse 11 gedeeltelijk nietig is verklaard en de inschrijving van het aangevraagde merk integraal is geweigerd. Beroep wordt afgewezen.

101    Der hohe Aufmerksamkeitsgrad, den ein Teil der maßgeblichen Verkehrskreise an den Tag legt, genügt in Anbetracht der starken Ähnlichkeit, die hinsichtlich eines der geprüften relevanten Aspekte festgestellt worden ist, nicht, um die Verwechslungsgefahr zu vermeiden. Denn selbst die Verbraucher, die einen hohen Aufmerksamkeitsgrad an den Tag legen, könnten glauben, dass die in Rede stehenden Waren, die geringfügig ähnlich oder ähnlich sind, aus demselben Unternehmen oder aus wirtschaftlich miteinander verbundenen Unternehmen stammen. Daher hat der oben in Rn. 41 festgestellte Fehler hinsichtlich des Aufmerksamkeitsgrads der maßgeblichen Verkehrskreise keinen Einfluss auf die Rechtmäßigkeit der angefochtenen Entscheidung.

IEF 13824

Onderdeel Doughnuts niet verwaarloosbaar in BIMBO DOUGHNUTS-merk

HvJ EU 8 mei 2014, zaak C-591/12P (Bimbo/BHIM) - dossier
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU waarbij het Gerecht het beroep ingesteld door aanvrager van het woordmerk „BIMBO DOUGHNUTS” afwees. De oppositie met een beroep op internationale en nationale woordmerken „DONUT”, „DOGHNUTS” en „DONUTS” in dezelfde klasse 30, was gegrond. Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009. Verwarringsgevaar. De hogere voorziening wordt afgewezen. Het Gerecht EU stelde al dat het bestanddeel „bimbo” een dominerende plaats had en het bestanddeel „doughnuts” niet verwaarloosbaar was in de totaalindruk, zodat het bij vergelijking in beschouwing moest worden genomen.

29 Het Gerecht is dus niet tot de conclusie gekomen dat er verwarringsgevaar bestond op basis van de loutere vaststelling dat het bestanddeel „doughnuts” in het aangevraagde merk een zelfstandige onderscheidende plaats heeft, maar heeft het bestaan van bedoeld gevaar afgeleid uit een globale beoordeling die de verschillende fasen van het onderzoek omvatte die naar voor komen uit de in de punten 19 tot en met 25 van het onderhavige arrest gememoreerde rechtspraak en in het kader waarvan het de in casu relevante factoren in beschouwing heeft genomen. Het Gerecht heeft artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 dus juist toegepast.

37 Wat ten slotte de in punt 16 van het onderhavige arrest samengevatte argumentatie betreft, moet worden vastgesteld dat de door het Gerecht in punt 97 van het bestreden arrest gebezigde begrippen „ondeelbaar geheel” en „logische eenheid” overeenstemmen met het begrip „eenheid met een andere betekenis”, dat door het Hof is gebruikt in de rechtspraak waarnaar in punt 25 van het onderhavige arrest wordt verwezen.

45 Om te beginnen kan, zoals de advocaat-generaal in de punten 37 tot en met 42 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gelet op de redenering in met name de punten 91 tot en met 100 van het bestreden arrest, het Gerecht niet worden verweten dat het het verwarringsgevaar tussen de conflicterende tekens automatisch zou hebben afgeleid uit de vaststelling dat het bestanddeel „doughnuts” een zelfstandige onderscheidende plaats heeft in het merk waarvoor om inschrijving werd verzocht. 46 Blijkens die punten heeft het Gerecht immers een globale beoordeling van het verwarringsgevaar verricht en heeft het daartoe rekening gehouden met de specifieke factoren van het concrete geval. Bovendien is die beoordeling gebaseerd op een gedetailleerd onderzoek, in de punten 52 tot en met 89 van het bestreden arrest, van alle door Bimbo aangevoerde aspecten en inzonderheid op de bekendheid van dat merk. Het desbetreffende betoog van Bimbo voor het Hof is dus gebaseerd op een onjuiste lezing van dat arrest, en moet derhalve worden verworpen.
IEF 13818

BBIE serie april 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 7 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie maart 2014.

24-04
SENSATION
HAIR ZENZATION HAIR DANCE EVENT
Afgew.
nl
24-04
SENSATION
Hair Zenzation
Toegew.
nl
24-04
'T BIER VAN HIER
Cristal. Vers bier van hier.
Afgew.
nl
18-04
DELTACHEESE
CAMPEREILANDER ZUIVEL (H)EERLIJK IJSSELDELTA
Afgew.
nl
14-04
VVAA
VVA
Afgew.
nl
07-04
DATEV
Tatev
Gedeelt.
nl
07-04
MONCLER
MONCLER
Gedeelt.
fr

Behoefte aan een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl

IEF 13815

Leverancier, tevens ex-werknemer, van gedaagde is partijdig

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1067 (eiser tegen Hallmark Cards)
Deskundigenbericht. Eiser is ontwerper/uitvinder van een BLACK BOX waarin wenskaarten en andere voorwerpen kunnen worden opgeborgen. Nu vordert eiser schadevordering uit hoofde van nakoming inspanningsverplichting door rechthebbende na overdracht van rechten uit octrooi en Benelux merkdepot. De Hoge Raad oordeelt dat eiser de melding van onpartijdigheid van de deskundige tijdig was gedaan: in het eerste gedingstuk na deponering deskundigenrapport. De deskundige heeft tot en met 1993 bij Hallmarks rechtsvoorganger gewerkt en is nu internationaal leverancier voor Hallmark (artt. 194 en 198 lid 1 Rv). Hof heeft ten onrechte deels het deskundigenrapport aan zijn oordeel ten grondslag gelegd en het arrest wordt vernietigd.

3.2.3 (...) [eiser] stelt dat de deskundige tot en met 1993 bij Hallmark’s rechtsvoorgangster heeft gewerkt en dat Hallmark internationaal afnemer is van het bedrijf van de deskundige. Naar het oordeel van het hof is bedoeld dienstverband zo lang geleden geëindigd dat dat op zichzelf onvoldoende is om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de deskundige. Wel gaat het hof, als onvoldoende betwist, ervan uit dat vanuit het Amerikaanse Hallmark-concern zaken zijn gedaan met het bedrijf van de deskundige. Het hof acht deze zakelijke relatie, zeker in combinatie met eerdergenoemd dienstverband, niet gelukkig. Het hof laat de laatste zin van pagina 14 en de pagina’s 16 tot en met 19 van het deskundigenrapport, die volgens [eiser] suggestief zijn, buiten beschouwing, maar ziet onvoldoende reden om ook de pagina’s 1 tot en met 15, behoudens de laatste zin van pagina 14, buiten beschouwing te laten. Blijkens zijn eigen stellingen is [eiser] tijdens de bespreking met de deskundige, dus voordat het rapport werd opgesteld, reeds op de hoogte gekomen van voormelde zakelijke relatie, maar hij heeft toen niet verzocht een andere deskundige te benoemen. Voorts heeft [eiser] wat betreft de pagina’s 1 tot en met 15 van het deskundigenrapport niet concreet gesteld dat deze getuigen van partijdigheid. (rov. 10)
3.3.2. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn twijfel aan de onpartijdigheid van de deskundige onder meer gewezen op het hiervoor genoemde dienstverband van de deskundige en op de hiervoor vermelde zakelijke relatie. Daarmee heeft hij voldoende omstandigheden gesteld die, objectief beschouwd, twijfel kunnen rechtvaardigen aan de onpartijdigheid van de deskundige in de zin van art. 198 lid 1 Rv. Door te oordelen dat [eiser] bovendien concreet diende aan te geven dat de door het hof bedoelde passages van het rapport getuigen van partijdigheid van de deskundige, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de terzake op een partij rustende stelplicht. Veelal is immers niet naar buiten kenbaar op welke plaatsen of op welke wijze het rapport van een deskundige is beïnvloed door diens (gestelde) partijdigheid. Het hof diende dus te beoordelen of voormelde twijfel gerechtvaardigd was, alvorens (onderdelen van) het deskundigenrapport aan zijn oordeel ten grondslag te leggen. Nu van die beoordeling uit de bestreden uitspraak niet blijkt, slaagt het onderdeel.

Lees eerdere uitspraken hier:
ECLI:NL:GHSGR:2010:5377
ECLI:NL:GHSGR:2011:3041
ECLI:NL:GHDHA:2013:5332
ECLI:NL:HR:2014:1067

IEF 13802

Gerecht EU week 18

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Beroep BEYOND RETRO gedeeltelijk toegewezen (tegen BEYOND VINTAGE)
B) Beroep MENOCHRON afgewezen (tegen MENODRON)
C) Beroep ASOS afgewezen (tegen ASSOS)

Gerecht EU 30 april 2014, zaak T-170/12 (Beyond Vintage) - dossier
A. Beroep door de houder van het gemeenschapswoordmerk „BEYOND RETRO” voor waren en diensten van de klassen 25 en 35 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing in de gevoegde zaken houdende verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep en vernietiging van de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om de aanvraag tot internationale inschrijving voor de Europese Unie van het woordmerk „BEYOND VINTAGE” voor waren en diensten van de klassen 14, 18 en 25 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie gemeenschapsmerkrechtelijke bescherming te bieden. Beroep wordt gedeeltelijk toegewezen voor de klassen 18 en 25.

Gerecht EU 29 april 2014, zaak T-473/11 (MENOCHRON) - dossier
B. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „MENOCHRON”, voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 35, strekkende tot vernietiging van beslissing waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende weigering van inschrijving van dat merk in het kader van de oppositie van de houder van het woordmerk „MENODORON”, voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 44. Beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 29 april 2014, zaak T-647/11 (ASOS) - dossier
C. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „ASOS” voor waren en diensten van de klassen 3, 14, 18, 25 en 35 en strekkende tot vernietiging van de beslissing houdende gedeeltelijke verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „ASSOS” voor waren van de klassen 3, 12 en 25. Beroep afgewezen.

IEF 13800

Piloot in dienst handelt met merkregistratie zonder meer onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Rotterdam 28 april 2014, IEF 13800 (VLM Airlines tegen Piloot)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Onrechtmatige daad. Gedaagde is piloot in dienst van VLM Airlines en heeft een arbeidsrechtelijk geschil met VLM Airlines. Tijdens de overname van VLM Airlines door een derde partij registreert gedaagde de merk- en handelsnaam VLM AIRLINES op eigen naam. Hij presenteert zich publiekelijk als rechthebbende op dit teken en correspondeert hierover met onder meer de overnemende partij. De voorzieningenrechter gebiedt staking van gebruik van het teken VLM AIRLINES en soortgelijke tekens, doen van verboden uitlatingen met de strekking dat hij rechthebbende is op dit teken en dat derden, waaronder VLM Airlines zelf, zijn toestemming voor gebruik van dit teken nodig hebben.

Leestip: 4.12.

IEF 13796

Een Python roept geen associatie met veiligheidsschoenen op

Vzr. Rechtbank Den Haag 25 april 2014, IEF 13796 (Daamen tegen Maxguard)
Merkenrecht. Daamen is houdster van Python Merken voor o.a. veiligheidsschoenen. Maxguard biedt via haar website een schoenmodel Python aan. Op grond van artikel 9 lid 1 sub b GMVo en 2.20 lid 1 sub b BVIE zijn de (Europese) stakingsvorderingen succesvol. Python (een slangensoort) roept niet de associatie van veiligheidsschoenen op of verwijst naar de bestemming van de waar, zodat het een groot merkenrechtelijk onderscheidend vermogen heeft. Maxguard c.s. moet een brief sturen naar alle afnemers van de veiligheidsschoen. Gevorderde adresgegevens van zakelijke afnemers, zijn wel toewijsbaar, echter zonder accountantscontrole.

Dat een derde partij eveneens onder de aanduiding python een model aanbiedt, staat het geven van een inbreukverbod in deze zaak niet in de weg.

4.21. De voorzieningenrechter acht het te verstrekkend om Maxguard c.s. te verbieden de veiligheidsschoenen model “Python” en “Blue Python” die zij nog in voorraad heeft te verhandelen. Nadat de aanduidingen “Python” en “Blue Python” van de labels aan de schoenen en van de dozen waarin de betreffende schoenen zijn verpakt, zijn verwijderd, kunnen deze immers worden verhandeld zonder dat Maxguard c.s. daardoor merkinbreuk maakt en zonder dat daardoor enig belang van Daamen wordt geschaad. Derhalve wordt ook de vordering onder IV afgewezen.

4.23. Anders dan Daamen heeft gesteld, ontbreekt bij de vordering onder VI voorshands oordelend grotendeels voormelde nauwe verwantschap met de hoofdvordering. Desub ii, iii en iv gevorderde opgave van aantallen ingekochte en verkochte producten, met inkoop- en verkoopprijzen en voorraadinformatie versterkt het inbreukverbod niet. Wat betreft deze informatie wordt de vordering sub VI dan ook afgewezen. De sub VI onder i gevorderde adresgegevens van zakelijke afnemers, zijn wel toewijsbaar, echter zonder accountantscontrole, omdat deze informatie gelet op de toe te wijzen rectificatiebrieven, dient ter controle dat aan genoemd bevel wordt voldaan.

De voorzieningenrechter:
5.1. beveelt Maxguard c.s. binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het Gemeenschapsmerk in de Europese Unie en iedere inbreuk op Beneluxmerk PYTHON A en Beneluxmerk PYTHON B in de Benelux, te staken en gestaakt te houden, waaronder het aanbieden, in de handel brengen en daartoe in voorraad hebben van veiligheidsschoenen onder het teken PYTHON en/of BLUE PYTHON;

Lees hier de uitspraak:
IEF 13796 (pdf)
ECLI (link)