Merkenrecht  

IEF 2001

De benaming van een kleur

Rechtbank Utrecht, 2 mei 2006, LJN: AW6732. Red Bull GmbH tegen Procter & Gamble Nederland B.V.

Procter & Gamble hebben energy pastilles op de markt gebracht onder de naam "Red Energy". Volgens Red Bull maakt die naam inbreuk op haar, Red Bulls, exclusieve recht op het internationale woordmerk "RED BULL".

In dit geval gaat het niet om dezelfde waren, zodat de soortgelijkheid moet worden beoordeeld. Overwogen wordt dat in dit geval, anders dan Red Bull heeft gesteld, betwijfeld moet worden of er wel sprake is van soortgelijke waren, nu het teken van Procter & Gamble voor snoepjes wordt gebruikt en het merk van Red Bull voor frisdrank. Er is wel sprake van enige verwantschap, nu de beide producten als energie-opwekkend gepresenteerd worden, maar dat kan op zich zelf niet meebrengen dat er van soortgelijkheid sprake is.

Aldus komt aan de orde of aan de eisen van subonderdeel c is voldaan. In dat geval moet het gaan om een bekend merk. Gelet op de onweersproken stellingen van Red Bull op dit punt, kan "RED BULL" als een bekend merk beschouwd worden. Wat de soort van waren betreft, kan volgens vaste rechtspraak in het midden blijven of het gebruik van het teken soortgelijke of niet-soortgelijke waren betreft. Vervolgens moet beoordeeld worden of er (voldoende) overeenstemming tussen teken en merk bestaat.

De vergelijking betreft aldus, enerzijds, het teken "RED ENERGY", dat door Procter & Gamble wordt gebruikt met grote, in kleur opgevulde hoofdletters in een bepaalde stijl, en, anderzijds, het merk "RED BULL", geschreven met hoofdletters, die niet in een bijzondere vorm of kleur zijn uitgevoerd.

Dat Procter & Gamble voornemens is de verpakking van de pastilles enigszins te wijzigen, kan buiten beschouwing blijven, nu het teken "RED ENERGY" op de nieuwe verpakking op dezelfde wijze zal worden afgebeeld als op de oude verpakking.

Visueel gezien valt dan op dat de totaalindrukken van het teken en het merk alleen al door de lettervorm van het teken "RED ENERGY" niet of nauwelijks overeenkomen. Wat de woorden zelf betreft, is de overeenstemming beperkt tot het woord RED. Dit woord is enkel de benaming van een kleur, waaraan op zich zelf geen onderscheidend vermogen toekomt. Ook in de beide woordcombinaties komt aan dat woord geen of onvoldoende onderscheidend vermogen toe.

Immers, het woord RED staat weliswaar in de beide combinaties voorop, doch - anders dan Red Bull heeft gesteld - brengt dat niet mee dat dit woord als het kenmerkende of meest onderscheidende deel moet worden aangemerkt, nu het in de beide combinaties slechts een kwalificatie vormt van het daaropvolgende zelfstandige naamwoord.

Om die reden zal bij globale waarneming van de woordcombinaties door een gemiddelde en normaal oplettende consument het woord RED dan ook niet in overwegende mate de aandacht trekken.

Bij een auditieve beoordeling spelen de lettervormen uiteraard geen rol, maar voor het overige geldt hetgeen ten aanzien van de visuele beoordeling reeds is overwogen, nu immers ook in auditief opzicht geldt dat de overeenstemming beperkt is tot het woord RED.

In begripsmatig opzicht moet vooralsnog gelden dat "RED ENERGY" als begrip zó zeer verschilt van "RED BULL" als begrip, dat in dit opzicht tussen teken en merk weinig of geen overeenstemming bestaat.

Voor zover Red Bull voorts nog heeft bepleit dat ook andere elementen in de vergelijking betrokken moeten worden, zoals de vermelding van bepaalde slagzinnen of ingrediënten, geldt dat deze elementen bij het bepalen van de mate van overeenstemming buiten beschouwing moeten blijven, nu het daarbij alleen gaat om het merk zoals dit is ingeschreven en in dit geval de merkregistratie enkel de woorden “RED BULL” zonder nadere toevoegingen omvat.

De voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat het teken "RED ENERGY" niet in voldoende mate overeenstemt met het merk "RED BULL" om tot een merkinbreuk te kunnen leiden. Het gevorderde bevel om het gebruik van dat teken te staken, is derhalve niet voor toewijzing vatbaar.

Voorafgaand aan deze inhoudelijke bespreking verwerpt de voorzieningenrechter overigens het argument van Procter & Gamble, onder verwijzing naar een lopende procedure in Oostenrijk, dat er sprake zou zijn van misbruik van procesrecht door Red Bull.

Red Bull heeft in dit kort geding haar vordering gebaseerd op de Benelux-inschrijving van haar internationale merkregistratie, zodat de Benelux-Merkenwet (BMW) van toepassing is. De bevoegdheidsregels van deze wet gaan vóór op de bevoegdheidsregels van de EEX-Verordening, nu het Benelux-Merkenverdrag, waar de BMW deel van uitmaakt, als een verdrag in de zin van artikel 71 EEX-Verordening moet worden aangemerkt.

Ook indien artikel 27 EEX-Verordening van toepassing zou zijn, zou het beroep op onbevoegdheid niet kunnen slagen. Dan zou immers gelden dat het niet gaat om zaken tussen dezelfde partijen. Het enkele feit dat alle gedaagde vennootschappen tot dezelfde groep behoren en dat zij respectievelijk in Oostenrijk en in Nederland dezelfde Vicks-pastilles verhandelen, brengt immers nog niet mee dat die vennootschappen met elkaar vereenzelvigd zouden kunnen of moeten worden.

Procter & Gamble heeft verder nog verzocht om aanhouding van de zaak op grond van artikel 28, lid 1, EEX-Verordening. Zij heeft daarbij echter geen of onvoldoende belang, nu zij zelf - zoals gezegd - niet gebonden wordt door de uitspraak in de Oostenrijkse procedure en het risico van onverenigbare beslissingen zich niet voordoet, gezien het voorlopige karakter van een eventuele voorziening in dit kort geding.

Lees het vonnis hier. eerder bericht hier.

IEF 1998

Als afkorting gebruikelijk

Voorzieningenrechter Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 28 april 2006, LJN: AW5676. Assutel B.V tegen Yoron B.V, Lancyr Oeben Holla B.V. En Adrijenski B.V.,

Eind 2005 is Assutel ter kennis gekomen dat Yoron c.s. in een advertentie in het Verzekeringsblad en op de VerzekeringsBranchedag internetapplicaties voor de intermediairbranche hebben aangeboden onder de aanduiding 'ASSU'. Assutel is sinds 1954 actief in de verzekeringsbranche en is zich in 1982 hoofdzakelijk gaan bezig houden met het ontwikkelen, vervaardigen en commercialiseren van softwareprogramma's.

Ondanks de sommatie zijdens de merkengemachtigde van Assutel, mevrouw mr. A. Verkuijl, bij brief van 30 van november 2005 hebben Yoron c.s. nagelaten om ieder gebruik van de door Assutel geregistreerde merken "ASSU" en "ASSUTEL" te staken.

Als meest verstrekkende verweer hebben Yoron c.s. aangevoerd dat Assutel in het onderhavige geval niet voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt, nu de door Assutel geregistreerde merken "ASSU", "ASSUTEL" en "ASSUWEB" louter beschrijvend van aard zijn en daardoor elk onderscheidend vermogen missen.

Anders dan Yoron c.s. stellen is de rechter echter voorshands van oordeel dat voormelde merken niet louter beschrijvend zijn voor de waren waarvoor inschrijving is gevraagd, zodat dit verweer faalt. Niettemin kunnen de merken als 'zwakke merken' worden aangemerkt, waarvan het onderscheidend vermogen navenant beperkt is.

Daartoe overweegt de rechter dat uit de door Yoron c.s. ter adstructie van hun betoog overgelegde producties  kan worden afgeleid dat het teken "assu" in de assurantiebranche (als afkorting van assurantiën) gebruikelijk is en veelvuldig wordt gebruikt ter aanduiding van assurantiegerelateerde waren en diensten en derhalve door het publiek waarvoor de waren bestemd zijn, ook als zodanig zal worden opgevat.

Het voorgaande geldt, weliswaar in enigszins beperkte mate, ook voor de geregistreerde merken "ASSUTEL en "ASSUWEB", nu het teken "assu" daarvan een bestanddeel vormt.

In het onderhavige geval gaat het om de vraag of er zodanige gelijkenis bestaat tussen de woordmerken: ASSU, ASSUTEL en ASSUWEB enerzijds en de tekens: ASSU Website, ASSU Branche, ASSU Downloads, ASSU Kennisbank, ASSU Offertedesk, ASSU Office, ASSU Plugins en ASSU Shop, anderzijds, dat het gebruik van deze tekens bij de gemiddelde consument gevaar voor verwarring met de merken ASSU, ASSUTEL en ASSUWEB kan doen ontstaan. Daarbij is de totaalindruk die door het merk en het teken bij de gemiddelde consument wordt opgeroepen van belang.

In het licht van het voorgaande is de rechter van oordeel dat, gelet op het feit dat Yoron c.s. de aanduiding "ASSU" uitsluitend in combinatie met andere tekens gebruikt, welke woordcombinaties (in auditieve, begripsmatige en visuele zin) dermate sterk afwijken van de merken "ASSU" en "ASSUTEL", dat hierdoor geen directe of indirecte verwarring is te duchten bij het in aanmerking komend publiek.

Evenmin behoeft te worden gevreesd dat bij iemand die met het teken ASSU Website wordt geconfronteerd een associatie zal worden gewekt met het merk ASSUWEB. Immers, de beschermingsomvang van het merk is, zoals hiervoor reeds is overwogen, door zijn geringe onderscheidende vermogen beperkt, terwijl het teken, in tegenstelling tot het merk WEBSITE bovendien bestaat uit twee afzonderlijke woorden, en het woord website niet geheel in hoofdletters is geschreven.

Ook een beroep op artikel 13 A lid 1 sub c en d kan Assutel niet baten, enerzijds omdat van een overeenstemmend teken in de zin van deze artikelen geen sprake is en anderzijds omdat niet aannemelijk is geworden dat door het gebruik ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidende vermogen.

Op grond hiervan is de beweerdelijke inbreuk in de zin van artikel 13 A lid 1 sub b, c en d BMW niet genoegzaam aannemelijk geworden.

Lees het vonnis hier.

IEF 1996

Gehakt van het dossier

Nog meer voetbalshirtnieuws. Prachtig bericht in de Tubantia: “ Door geblunder met data in processen-verbaal zijn gisteren drie verdachte handelaren in valse voetbalshirts vrijgesproken. Politierechter P. Derks voelde wel aan dat het trio ‘neppers’ aanbood, met 1500 procent winst, maar kapittelde politie en Justitie scherp.

(…) Aanklager K. de Valk blaast hoog van de toren. Hij weet dat nepshirts ‘scoren’ als een gek. ‘FC Twente loopt zo een hoop geld mis.’ Volgens hem wilden de R.’s en H. ‘snel veel geld’ maken. FC Twente zou imagoschade door de nephandel lijden. Dat de verdachten niet wisten dat hun nering illegaal was? Daar gelooft de officier van justitie niets van. ‘Elke Nederlander kan het weten.’

H.’s advocate F. Landerloo maakt gehakt van het dossier. (…)  Rechter Derks is het met haar eens. Hij spreekt de drie vrij. ‘Niet omdat ik niet onder mijn klompen aanvoel dat u ‘neppers’ verkocht. Maar als het om grote belangen gaat, moet Justitie een zorgvuldig proces-verbaal maken, waarin de data kloppen. Hier klopt het hele proces-verbaal niet.'''

Lees het volledige artikel hier.

IEF 1995

Badge of honour

Het Noord-Hollands Dagblad bericht dat zowel AZ als AZ-supporters dit seizoen allebei een retroshirt van voorloper Alkmaar '54 op de markt hebben gebracht. “Het gemeenschappelijke idee heeft beide partijen lijnrecht tegenover elkaar gebracht. AZ eist dat de fans de verkoop staken. De fans voelen zich door de 'eigen club' in hun hemd gezet.”

Twee supporters hebben vijfhonderd replica's van 'hoge kwaliteit' laten maken. AZ meent dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op haar auteursrecht op het door AZ verkochte Alkmaar '54-shirt  Omdat de verkoop niet is gestaakt, heeft AZ de zaak in handen gegeven van de Stichting Namaakbestrijding. ''Vervelend dat dát moet'', zegt AZ-juriste Sandra Kool. ,,Maar we staan lijnrecht tegenover elkaar. Wij hoeven echt niet financieel gecompenseerd te worden, eisen geen schadevergoeding of boetes. We willen alleen die shirts uit de handel. Maar de illegale verkoop gaat op internet gewoon door.''

De supporters betwisten dat zij het auteursrecht schenden. ,,We hebben een eigen logo op het shirt laten zetten'', zegt Van Berkel. ,,Omdat er in de geschiedenis van Alkmaar '54 diverse logo's zijn gebruikt.”

Lees hier meer. Eerder voetbalclublogoconflict hier.

IEF 1986

Meeuw

HvJ EG, 27 april 2006, zaak C-145/05. Levi Strauss & Co tegen Casucci SpA.

Over het tijdstip dat relevant is voor beoordeling van gevaar van verwarring van merk met overeenstemmend teken en het verlies van onderscheidend vermogen door gedrag van merkhouder na aanvang van gebruik van teken.

1980 heeft Levi Strauss in de Benelux de inschrijving verkregen van het boven afgebeelde beeldmerk met de naam „meeuw”, dat bestaat uit een in het midden naar beneden gebogen dubbel sierstiksel in het midden van een vijfhoekige opgenaaide broekzak. Tot ongenoegen van Levi Strauss heeft Casucci in de Benelux jeansbroeken op de markt gebracht die zijn voorzien van een naar haar mening overeenstemmend teken (onder).

Het Hof van Beroep te Brussel was van oordeel was dat de mate van overeenstemming van het betrokken teken met het merk „meeuw” te gering was. 

In  cassatie heeft Levi Strauus gesteld dat het Hof van Beroep te Brussel zich had moeten conformeren aan het standpunt dat het Benelux-Gerechtshof in zijn „Quick”-arrest, volgens hetwelk de rechter bij de beoordeling of een merk een groot onderscheidend vermogen heeft, moet uitgaan van het tijdstip waarop het gebruik van het betrokken teken een aanvang heeft genomen, en dat dit slechts anders kan zijn, indien het betrokken merk zijn onderscheidend vermogen geheel of ten dele heeft verloren na dit tijdstip, doch uitsluitend in die gevallen waarin dit verlies geheel of ten dele toe te rekenen valt aan het doen of laten van de houder van dit merk.

In casu heeft het Hof van Beroep zich echter bij de beoordeling van het verwarringsgevaar evenwel op de datum van de uitspraak van zijn arrest gesteld, en niet op het tijdstip waarop het gebruik van het betrokken teken is begonnen.

In die omstandigheden heeft het Hof van Cassatie de behandeling van de zaak geschorst en het Hof prejudiciële vragen voorgelegd, waarop het Hof in dit arrest tot de volgende antwoorden komt.

1- Artikel 5, lid 1 Merkenrichtlijn moet aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling van de beschermingsomvang van een merk dat volgens de regels is verkregen op grond van het onderscheidend vermogen ervan, de rechter moet uitgaan van de opvatting van het in aanmerking komende publiek op het tijdstip waarop het op dat merk inbreuk makende gebruik van dat teken is begonnen.

2- Wanneer de bevoegde rechterlijke instantie vaststelt dat het betrokken teken, op het tijdstip dat het gebruik ervan is begonnen, inbreuk maakte op het merk, dient zij de maatregelen te nemen die ? gelet op de omstandigheden van de zaak ? het meest geschikt lijken om het door de merkhouder aan artikel 5, lid 1ontleende recht te waarborgen, en deze maatregelen kunnen inzonderheid het bevel tot stopzetting van het gebruik van dit teken omvatten.

3- De stopzetting van het gebruik van het betrokken teken dient niet te worden gelast wanneer is vastgesteld dat het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder zijn onderscheidend vermogen heeft verloren, zodat het een gebruikelijke benaming in de zin van artikel 12, lid 2, van de merkenrichtlijn is geworden, en de rechten van de merkhouder dus vervallen zijn.

Lees het arrest hier.

IEF 1981

Luchtje

Mooi voorbeeld van het begrip Strijd Met de Openbare Orde: “Het parfum Flowerbomb van het Nederlandse designersduo Viktor & Rolf heeft in Noorwegen voor ophef gezorgd. Het flesje met geurige vloeistof mag niet langer verkocht worden op de luchthaven van de hoofdstad Oslo (…) Reden voor het uit de schappen halen van het in samenwerking met L'Oreal ontwikkelde product is de vorm van de fles.

Volgens de Noorse autoriteiten lijkt de glazen houder te veel op een handgranaat, wat in strijd is met bepalingen over wapens in de luchtvaartwetten. Op wapens lijkende zaken mogen niet worden meegenomen in een vliegtuig."Lees hier meer (Telegraaf).

IEF 1980

Nog meer BVIE

In het Belgisch Staatsblad verscheen vandaag de Wet van 22 maart 2006, houdende instemming met het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom, gedaan te Den Haag op 25 februari 2005.  (Met dank aan Bart Van de Venster, LVV advocaten, Antwerpen )

"Albert II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Art. 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2. Het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), gedaan te Den Haag op 25 februari 2005, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt."
 
Lees de gehele wet hier.

IEF 1978

BVIE

Goedkeuring Benelux-verdrag inzake intellectuele eigendom (Kamerstukken 30.403)

Laatste nieuws: Eerstekamer.nl bericht dat “De Eerste-Kamercommissie voor Economische Zaken heeft op 25 april 2006 een brief (EK 30.403, C) van de staatssecretaris van Economische Zaken besproken en besloten dat het wetsvoorstel zonder stemming kan worden aanvaard. Het voorstel wordt op 9 mei 2006 als hamerstuk afgedaan.”

Kennelijk zijn de bezwaren van de Eerste-Kamercommissie EZ gisteren, na bestudering van de brief van de Staatsecretaris weggenomen.

Het BMB verwacht dat het BVIE op 1 augustus in werking zal treden. Lees de kamerstukken hier.

IEF 1968

Kunnen wij dat namaken?

De Telegraaf van 18 april bericht dat het  OM bij de rechtbank in Haarlem een half jaar voorwaardelijke gevangenisstraf, 240 uur werkstraf en 10.000en  euro’s  boete heeft geeïst voor de handel in nagemaakte Bob de Bouwer-poppen, Nijntjes en Winnie the Pooh-beren.

“In 2002 verkocht het bedrijf een partij van ruim 38.000 vervalste Bob de Bouwer-poppen aan het Kruidvat. De drogisterijketen ging ervan uit dat het om de originele poppen ging. (…) Volgens verkoopleider Van der S. handelde hij te goeder trouw: „In mijn beleving waren ze uitdrukkelijk in orde.” Ook zei hij dat hij een monster uit China en de originele poppen had laten zien bij het Kruidvat en dat men daar ook geen argwaan had gekregen.

De verdachte gaf wel toe dat hij e-mails aan de Stichting Namaakbestrijding had vervalst om de schade in de zaak van de Nijntjes te beperken. „Dat waren misstappen.” (…) Officier van justitie A. Drogt vond bewezen dat de verantwoordelijken bij de groothandel bewust inbreuk hebben gemaakt op het merkenrecht. „Hier is winst gemaakt over de rug van de rechthebbenden.” Volgens advocaat A. van Voorthuizen was er geen sprake van opzet.”

Lees hier meer.

IEF 1967

Te verleiden

Zibb.nl bericht dat “Automakers strijd voeren om letters. S, Z en X zijn populaire achtervoegsels in namen van autotypes. O, P, U en Y daarentegen worden zelden gebruikt om de kopende automobilist te verleiden.

(…) Met het toenemende gebruik van letters wordt het echter steeds moeilijker voor de automakers om zich te onderscheiden. Er zijn immers maar 26 letters, die bovendien ook niet allemaal even gewenst zijn.  De M heeft een uitgesproken positief imago. BMW en Nissan waren eerder dit jaar in Canada verwikkeld in een juridisch gevecht. De Duitse autofabrikant sprak van inbreuk op zijn merkrecht van M3, M5 en M Roadster, maar uiteindelijk trok het Japanse Nissan met zijn Infiniti M35 en M45 aan het langste eind.”

Lees hier meer.