Rechtspraak  

IEF 11057

Prior design and bookshelf-like constructions

OHIM Invalidity Division 14 maart 2012, ICD 8398 (Stokke, model Carlo tegen Dellice Holding)

Uitspraken en bijdrage ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Robbert Sjoerdsma en Henriette van Helden, De Brauw Blackstone Westbroek. Inzenders stonden steeds Stokke bij in deze procedures.

Vijf keer Tripp trapp-jurisprudentie. Modelrecht. Met als meegezonden bericht: Zoals jullie weten is de Carlo-kopie op dit moment inzet van een cassatieprocedure (cassatieberoep van arrest van Hof Amsterdam van 15 maart 2011 IEF 9475). H3 Products heeft –via een Cypriotische vennootschap- de kopie ook als Gemeenschapsmodel 512983-0003 geregistreerd. Het OHIM verklaart dat model –precies een jaar later- nietig ogv art 6 GModVo.

(17) The RCD has therefore taken over the same design features that characterize the bookshelf-like construction of the prior design. The only difference between both designs regards the slightly curved lines of the side postst and the round edges of the panels of the RCD. However, these differences are of minor consideration because the overall impressions are dominated by the common design features of the bookshelf-like construction. Furthermore, the RCD still retains the slanted L-shape that characterizes the side view of the prior design. As a result the RCD fails to produce a different overall impression from the overall impression produced by the prior design.

(18) The overall impressions produced on the informed user by the RCD and the prior design are, therefore, the same and hence the RCD lacks individual character within the meaning of Article 6 CDR.

OHIM Invalidity Division 14 maart 2012, ICD 8402 (Stokke, model Thomas)

Ook heeft dezelfde partij de Thomas-kopie als Gemeenschapsmodel 512983-0005 geregistreerd. Daarvan heeft het Haagse Hof geoordeeld dat deze een andere totaalindruk zou wekken (arrest van 5 oktober 2010, IEF 9132). Ook daar hangt het cassatieberoep. En ook hier vernietigt het OHIM het Gemeenschapsmodel bij gebrek aan eigen karakter t.o.v. het ontwerp van de Tripp Trapp stoel.

(17) The RCD has therefore taken over the same design features that characterize the bookshelf-like construction of the prior design. The only difference between both designs is the double "T" that is only visible from the side vied of the RCD. However, this difference is insignificant because the overall impressions produced by both designs are not dominated by their side views but by the common design features of the bookshelf-like construction that are appreciated mainly from the front view. As a result, the RCD fails to produce a different overall impression from the overall impression produced by the prior design.

OHIM Invalidity Division 15 maart 2012, ICD 8400 (Stokke, model Steve/Yasmine)
OHIM Invalidity Division 15 maart 2012, ICD 8399 (Stokke, model Bambino)

Yasmine

Bambino

Amber

Ook de modelinschrijving 512983-0006 die ziet op de Yasmine-kopie (in de uitspraak Steve geheten) wordt nietig verklaard door het OHIM. Ook daarvan had het Haagse Hof geoordeeld dat deze een andere totaalindruk zou wekken (arrest van 5 oktober 2010, IEF 9132); cassatie loopt. Ook de Bambino 512983-0002 (was al inbreukmakend geoordeeld in datzelfde arrest)

OHIM Invalidity Division 15 maart 2012, ICD 8401 (Stokke, model Amber 2)

en de Amber 512983-0001(niet inbreukmakend geoordeeld in Rb Den Haag 7 februari 2007, IEF 3423; in hoger beroep bleek H3 geen procedureel belang te hebben) hebben geen eigen karakter ten opzicht van het Tripp Trapp-ontwerp.

IEF 11040

Technisch kenmerk niet beschermd omdat alternatieven voorhanden zijn

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 14 maart 2012, KG ZA 12-76 (Fatboy tegen Garden Impressions)

Uitspraak ingezonden door Rik Geurts en Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

Modellenrecht. Auteursrecht. Fatboy heeft onder de naam HEADDEMOCK een hangmat op de markt gebracht en heeft daarvoor een gemeenschapsmodel met nummer 531694-0001 geregistreerd. Garden Impressions heeft een hangmat verhandeld onder de naam OTTOWA. De kenmerken die volgens Fatboy zouden zijn overgenomen zijn: zeskantige (dichte) vorm met brede maatvoering en een nader omschreven stikselpatroon van de gewatteerde stof.

Modellenrecht: wat betreft de omzoomde band langs de omtrek moet dit kenmerk buiten beschouwing blijven omdat het de technische functie heeft van versteviging. Voorzover Fatboy heeft willen betogen dat een technisch kenmerk voor bescherming in aanmerking komt indien er technische alternatieven voorhanden zijn, wordt die stelling vooralsnog onjuist geoordeeld. Omdat Fatboy in de vergelijking de onderzijde niet heeft betrokken, moet worden aangenomen dat die zijde geen vergelijkbaar patroon heeft. Ook ontbreekt het opvallend uitstekende vlak en is het bevestigingspunt rechthoekig in plaats van rond. Daarom ontstaat er een andere algemene indruk en is er geen modelrechtinbreuk.

Alle mogelijk auteursrechtelijke trekken worden op basis van de technische functie afgewezen. Dit betreft: de basisvorm van de hangmat, de omzoomde band, de brede maatvoering (voor meerdere personen), de wattering (voor comfort), de stofkeuze (weerbestendig) en de onderverdeling in banen (voorkomen dat de wattering zich op één plek ophoopt). Vorderingen worden afgewezen en Fatboy wordt veroordeeld in de proceskosten.

Auteursrecht
4.15. Om redenen al hiervoor overwogen is de basisvorm van de Headdemock niet aan te merken als een auteursrechtelijk beschermde trek en moet de omzoomde band geacht worden een technische functie  te hebben, waardoor het eveneens van auteursrechtelijke bescherming is uitgesloten.

4.16 De laatste geldt ook voor de brede maatvoering (nodig om de hangmat geschikt te maken voor gebruik door meerdere personen), het gebruik van stevig stof (dat  de duurzaamheid en veiligheid van de hangmat dientt) en de wattering van de stof (waardoo de hangmat zachter zal aanvoelen). De in de Headdemock gebruikte, naar de voorzieningenrechter begrijpt, polyester stof zoals getoond ter zitting iss voor een hangmat, zoals Garden Impressions onweersproken heeft gesteld, een gebruikelijk materiaal voor producten die buiten huis gebruikt worden omdat het goed weerbestendig is. Ook dit kenmerk kan niet als een auteursrechtelijk beschermde trek worden aangemerkt. De onderverdeling van de wattering in banen heeft, naar Garden Impressions onweersproken ter zitting heeft aangevoerd, de technische functie te voorkomen dat de wattering zich op één plek ophoopt.
Op andere blogs:
DeGier|Stam advocaten (IE-zaak over hangmatten: allesbehalve slaapverwekkend!)
IEF 11020

Een identiek flacon

Gerecht EU 9 maart 2012, zaak T-450/08 (Coverpla tegen OHIM/Heinz-Glas)

(Ongeregistreerd) gemeenschapsmodellenrecht. Heinz-Glas vordert de nietigverklaring van het model van Coverpla op basis van een niet-ingeschreven model van een flacon met de naam Empire. De afdeling verklaart het model nietig en het beroep wordt verworpen. Het enige aangevoerde middel is dat er wel aan de nieuwheidsvereiste wordt voldaan, want de overgelegde bewijzen dat een identiek flacon ouder is, hebben geen bewijskracht. Gerecht EU: In dit verband heeft verzoekster geen argumenten gegeven die het Gerecht laat twijfelen aan de bewijskracht van de verklaringen en de klacht wordt afgewezen.

43 À cet égard, la requérante n’avance aucun argument pouvant sérieusement mettre en doute la valeur probante de cette déclaration. Plus particulièrement, l’intérêt qu’aurait IBC à ce que la nullité du dessin ou modèle contesté soit déclarée n’apparaît pas clairement. Au contraire, le fait qu’une telle déclaration ait été effectuée par l’ancien employé d’une société totalement étrangère à la procédure renforce, faute de preuve contraire, la vraisemblance et la véracité des informations qui y sont contenues (voir, en ce sens et par analogie, arrêt Montre attachée à une lanière, point 34 supra, points 33 et 34).

IEF 10998

Een bij Christies geveild model

Proces-verbaal Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 14 december 2011, KG ZA 11-1275 (X tegen Action c.s.)

Onderliggende vonnis bij de executievonnissen van IEF 10991 en IEF 10995.

AD Inkoop is modelrechthebbende op een theelicht met de vorm van een artisjok. Het is onvoldoende gebleken dat de vorm van een artisjok bekend was bij ingewijden. Een bij Christies geveild model dat 25 jaar geleden zou zijn verhandeld, is aangepast om dit ontwerp te verkrijgen. Het is niet kenbaar hoe het oorspronkelijke model eruit zag, zodat niet aannemelijk is geworden dat deze de nieuwheid of het eigen karakter van het model wegneemt, nog daargelaten of een eenmalige veiling leidt tot het bekend zijn in de betrokken kringen in Europa. Dat de natuurlijke vorm van een plant is overgenomen en aan de hand daarvan een model is ontworpen betekent niet dat er geen geldig modelrecht voor theelichthouders kan ontstaan.

Action wordt veroordeeld tot het gestaakt houden van inbreuk en dient aan niet-particuliere afnemers een brief te zenden. Beiden op last van een dwangsom ad 5.000 euro/dag(deel) met maximum van 500.000 euro bij niet-nakoming.

1.2. Voorshands is onvoldoende gebleken dat er voor 21 december 2007 theelichthouders in de vorm van een artisjok bekend waren bij ingewijden in de betrokken sector. De verklaring van Chaozhou Sanhong Ceramics Making Co. Ltd. is dienaangaande onvoldoende, nu deze niet wordt gedragen door stukken waaruit zou blijken aan wie, hoeveel en exact wanneer de betreffende theelichthouders op de Europese markt zouden zijn gebracht. Ook uit de door Action c.s. geciteerde verklaring van the Museum of Jewelry: “This is actually a reproduction of an original candle stand that was auctioned at Christies auction house in Londen 25 years ago for about $5000 ea. We have modern the design and let them produce again” blijkt voorshands niet dat het hier in geding zijnde model in de betrokken kringen in Europa bekend was voor 21 december 2007. Het bij Christies geveilde model is door the Museum of Jewelry aangepast, zo blijkt uit de verklaring. Het is derhalve niet kenbaar hoe het oorspronkelijke model er uit zag, zodat niet aannemelijk is geworden dat deze de nieuwheid of het eigen karakter van het in het geding zijnde model wegneemt, nog daargelaten de vraag of een eenmalige veiling in Londen leidt tot het bekend zijn in de betrokken kringen in Europa. Uit de overgelegde prints van de website www.kerstpakkettenexpress.nl wordt naar voorlopig oordeel evenmin duidelijk of de betreffende artisjokvormige theelichthouder in 2007 — derhalve voor 21 december 2007 — daadwerkelijk op de markt was, nu nader bewijs van de verkoop of verklaringen van medewerkers van dat bedrijf ontbreken. Het argument van Action c.s. ten slotte dat er door het bestaan van de gewone artisjok al geen geldig model is gaat voorshands oordelend niet op. Dat de natuurlijke vorm van een plant is overgenomen en aan de hand daarvan een model is ontworpen betekent niet dat er geen geldig modelrecht voor theelichthouders kan ontstaan.

 

Inbreuk
13. De door Action c.s. aangevoerde verschillen tussen de theelichthouder zoals geregistreerd en de door Action c.s. verhandelde theelichthouder brengen naar voorlopig oordeel geen andere algemene indruk met zich mee, zodat de modelrechtinbreuk zoals door AD inkoop is gesteld, voorshands aannemelijk is geworden. De vorderingen die zien op het inbreukverbod zullen dan ook worden toegewezen zoals hieronder in het dictum bepaald.

IEF 10995

Nog geen onherroepelijk vonnis

Vzr. Rechtbank Leeuwarden 1 maart 2012, KG ZA 12-59 (Action tegen X)

Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD.

Spoedexecutiegeschil na IEF 10991. Action vordert in een tweede executievonnis de staking van de executie van het vonnis van 14 december j.l.. Dit omdat partijen een overeenkomst van zekerheid overeen zijn gekomen. X is voornemens om in strijd met deze overeenkomst de dwangsommen te executeren.

De voorzieningenrechter schorst de tenuitvoerlegging totdat in kort geding bij onherroepelijk vonnis het bedrag is bepaald dat Action heeft verbeurd als gevolg van de overtreding van het eerdere vonnis.

4.14. Vast staat dat Action tot een bedrag van €500.000,00 zekerheid heeft gesteld waarna X is overgegaan tot opheffing van het door haar gelegde executoriaal beslag op de winkelvoorraad van een filiaal van Action te Zwijndrecht. Omdat Action tot het maximum aan ingevolge het vonnis van 14 december 2011 te verbeuren dwangsommen zekerheid heeft gesteld, oordeelt de voorzieningenrechter aannemelijk dat de zekerheidsstelling op alle executiemaatregelen ziet die X op grond van het vonnis van 14 december kan treffen, waarbij het bedrag tot welk X kan executeren nadien (vooralsnog) is beperkt in het vonnis van 27 februari 2012. Door de maximering van de dwangsommen in het vonnis van 14 december 2011, kan Action aan X niet meer verschuldigd zijn dan een bedrag van €5.00.000,00 en voor de betaling daarvan heeft Action zekerheid gesteld. Als het zo zou zijn, zoals X lijkt te stellen , dat X ook met de zekerheid tot het maximum aan te verbeuren dwangsommen, executoriale beslagen kan doen leggen, dan heeft de zekerheidsstelling nagenoeg geen betekenis. Immers, X kan op grond van het vonnis van 14 december 2011 vermoedelijk vele tientallen, zo niet meer, executoriale beslagen doen leggen.

4.15. Nu in kort geding nog geen onherroepelijk vonnis is gewezen waarbij het bedrag is bepaald dat Action heeft verbeurd bij gevolg van overtreding van het vonnis van 14 december 2011, is X naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van de overeenkomst gehouden de tenuitvoerlegging van het vonnis van 14 december 2011 tot dat moment te schorsen. De vordering onder 1 zal worden toegewezen als in het dictum is vermeld.

IEF 10993

Behoort niet tot vormgevingserfgoed en geen winstafdracht

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 februari 2012, HA ZA 09-2109 (Sun Garden GmbH tegen Garden Impressions B.V.)

Eindvonnis. Modelrecht. Gemeenschapsmodelrecht. Sun Garden is rechthebbende op model "Model 6051" Garden Impressions houdt zich bezig met handel in Tuinmeubilair en biedt "de Menorca" aan.

De stoel behoort niet tot het vormgevingserfgoed zoals uiteengezet in de procedure bij het OHIM. De Menorca wekt dezelfde algemene indruk  en de overige verschillen ziet de rechtbank niet, dan wel zijn te onopvallend om opgemerkt te worden, zelfs door een geïnformeerde gebruiker.

Er wordt geen schadevergoeding gevorderd, maar uitsluitend winstafdracht. Deze vordering wordt niet toegekend omdat er geen sprake is van kwader trouw. Het verweer valt in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos aan te merken [red. (BenGH Ondeo/Michel)].

Eerder Duits vonnis wordt erkend, echter voor wat betreft de veroordeling, alleen voor zover die betrekking heeft op handelingen van Garden Impressions in Duitsland. Verder in citaten:

Vormgevingserfgoed
2.4 (...) Garden Impressions heeft zich ter comparitie nadrukkelijk beroepen op het vormgevingserfgoed zoals uiteengezet in de procedure bij het OHIM. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat Garden Impressions onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de stoel Comfort van Preston op 23 december 2002 tot het vormgevingserfgoed behoorde.

Menorca inbreukmakend?
2.8. De verschillen waar Garden Impressions op heeft gewezen, de kleurstelling van de poten en het frame (aluminium/lichtgrijs; in één van de twee uitvoeringen is ook de bekleding lichtgrijs) de platte (in plaats van afgeronde) dwarsverbindingen tussen de poten, alsmede de enigszins afwijkende kleur (lichter) en vormgeving (ronder) van de armleuningen van de Menorca, zijn in het licht van de opvallende overeenkomsten ondergeschikt en kunnen er niet aan afdoen dat de Menorca bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt als Model 6051. Overige verschillen die door Garden Impressions zijn genoemd (rechte in plaats van ingezakte rugleuning, vorming van het zitvlak, bevestiging van de stoelpoten, soort vlechtwerk, overgang tussen zitting en rugleuning) ziet de rechtbank niet, danwel zijn te onopvallend om opgemerkt te worden, zelfs door een geïnformeerde gebruiker.

Technisch bepaalde vormgeving?
2.10. Garden Impressions heeft daarnaast aangevoerd dat de vormgevingsaspecten waar Sun Garden zich op beroept technisch bepaald zijn, zodat deze buiten beschouwing dienen te blijven. De rechtbank verwerpt dat verweer. Dat de welving van zitting en rugleuning zoals toegepast in Model 6051 en op dezelfde wijze terug te vinden in de Menorca ingegeven zou zijn door de anatomie van de mens valt gelet op de vele verschillend vormgegeven zittingen en rugleuningen uit het vormgevingserfgoed niet in te zien en is door Garden Impressions na betwisting door Sun Garden onvoldoende onderbouwd. Ook van de gestelde technische bepaaldheid van andere vormgevingsaspecten, zoals de vorm van de armsteunen, de vormgeving van de poten, de positie van de dwarsverbindingen, ontbreekt na betwisting door Sun Garden iedere onderbouwing, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Overigens merkt de rechtbank op dat deze vormgevingsaspecten niet in hoge mate bijdragen aan de overeenstemmende algemene indruk, die vooral wordt veroorzaakt door overname in de Menorca van de nieuwe combinatie van vormgevingselementen genoemd in 2.7 hiervoor.

2.15. Sun Garden heeft geen schadevergoeding gevorderd, doch uitsluitend afdracht van de door Garden Impressions ten gevolge van haar inbreukmakend handelen genoten winst. Een dergelijke vordering is ingevolge artikel 3.17 lid 4 BVIE alleen toewijsbaar indien sprake is van kwade trouw bij degene die inbreuk heeft gemaakt. In haar dagvaarding heeft Sun Garden niet gesteld dat daarvan bij Garden Impressions sprake zou zijn. Eerst nadat dit ter comparitie van 15 november 2011 door Garden Impressions aan de orde is gesteld heeft Sun Garden daarop aangevoerd dat kwade trouw kan worden aangenomen gelet op de mate van overeenstemming tussen de Menorca en Model 6051, hetgeen volgens haar geen toeval kan zijn. De rechtbank acht dat – zo al niet te laat aangevoerd – onvoldoende, in het licht van het voor het aannemen van kwade trouw aan te leggen criterium. In het arrest Ondeo / Michel3 heeft het Benelux Gerechtshof uitleg gegeven aan het vereiste van kwade trouw dat gesteld wordt aan een vordering tot winstafdracht. Het Hof oordeelde, kort gezegd, dat daarvan geen sprake is indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, het verwijt van inbreuk heeft bestreden met een verweer dat in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos kan worden aangemerkt. (...) Dat de rechtbank in het nadeel van Garden Impressions heeft beslist maakt nog niet dat haar verweer ‘in redelijkheid bij voorbaat kansloos’ was. De gevorderde winstafdracht zal derhalve worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de vordering tot het doen van accountantsgecertificeerde opgave van genoten winst, die immers ten doel heeft het bedrag van de af te dragen winst vast te stellen.

Erkenning Duitse beslissingen
2.16. De rechtbank wijst het verzoek tot erkenning van de beslissing van het Landgericht Düsseldorf d.d. 14 november 2006 tussen partijen gewezen toe, echter voor wat betreft de veroordeling alleen voor zover die betrekking heeft op handelingen van Garden Impressions in Duitsland. Bij beslissing van het Oberlandesgericht Düsseldorf van 9 oktober 2007 in hoger beroep is immers de beslissing van het Landgericht Düsseldorf in die zin beperkt bekrachtigd. De gevorderde erkenning van de beslissing het Oberlandesgericht Düsseldorf van 9 oktober 2007 wordt afgewezen, nu van die beslissing geen expeditie is overgelegd, zoals vereist door artikel 53 lid 1 EEX-Vo.

IEF 10991

Verantwoordelijk voelen voor naleving

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 27 februari 2012, KG ZA 12-99 (Action NL tegen X)

Uitspraak mede ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD.

Gemeenschapsmodelrecht. Executievonnis. Dwangsommen. Frauduleuze testaankopen ná vonnis. Aparte vennootschappen en toerekenbare verhandeling.

Bij mondeling vonnis is Action bevolen zich te onthouden van inbreuk op het gemeenschapsmodelrecht voor een theelichthouder in de vorm van een artisjok van X. Voormalig werknemer Nadi heeft (litigieuze) aankopen gedaan van het genoemd product nadat Action al haar filialen duidelijk heeft geïnstrueerd de producten apart op een container per direct retour te sturen.

Het betoog van Action komt neer op fraude aan de kant van X (kopers die het product hebben gekocht hebben dit zelf meegenomen of de barcode aangebracht op andere producten). Dit wordt niet aangenomen, en uitvoerig feitenonderzoek (in de bodemprocedure) is hiervoor noodzakelijk.

X heeft niet weersproken dat de filialen zijn ondergebracht in afzonderlijk vennootschappen, met uitzondering van filiaal Zuidhorn. Daarvan uitgaande kunnen de verkopen in de andere filialen niet worden toegerekend aan Action. Uit die omstandigheden kan echter geen misbruik worden afgeleid en al zeker niet zodanig dat Action met haar dochtervennootschappen zou moeten worden vereenzelvigd.

Er worden wel dwangsommen verbeurd ad €25.000, omdat uitsluitend de verkopen in het filiaal Zuidhorn aan Action is toe te rekenen. Dat Action, zoals X stelt, zich verantwoordelijk heeft gevoeld voor naleving van het vonnis, doet niet af aan het feit dat het afzonderlijke vennootschappen betreft.

4.7. Gezien het voorgaande is in dit stadium onvoldoende aannemelijk dat de betreffende verkopen het resultaat zijn van fraude aan de kant van X. Verdere opheldering vereist uitvoerig feitenonderzoek en/of het horen van getuigen. Daarvoor is alleen in de bodemprocedure plaats.

4.8. Vooralsnog uitgaande van de verkopen van de witte theelichthouders, kan Action X niet verwijten misbruik van recht te maken door tot executie van verbeurde dwangsommen over te gaan. Het is Action zelf die in het verbod en de opgelegde dwangsom heeft berust. Ook de stelling dat de verkopen aan Nadi niet als overtreding van het vonnis kunnen worden aangemerkt kan niet worden aanvaard alleen al niet omdat niet is in te zien waarom deze als verkopen aan X moeten worden aangemerkt. Daarvoor is niet relevant dat Nadi zou hebben gehandeld op verzoek van of in samenspraak met X. Het is tot slot niet aan X het verbeuren van dwangsommen door Action te voorkomen door minder theelichthouders aan te (laten) kopen maar aan Action dat te voorkomen door zich te houden aan het haar opgelegde verbod.

4.10. Volgens X maakt Action misbruik van identiteitsverschillen binnen haar organisatie. In dit verband wijst zij er op dat Action en Action Service & Distributie B.V. op de website van Action hetzelfde Kamer-van-Koophandelnummer hanteren en dat sprake is van een fiscale eenheid. Uit die omstandigheden kan echter geen misbruik worden afgeleid en al zeker niet zodanig dat Action met haar dochtervennootschappen zou moeten worden vereenzelvigd. Evenmin is er reden op die gronden te concluderen dat, zoals X aanvoert, Action Service & Distributie B.V. in naam van Action de theelichthouders aan de filialen heeft geleverd en dat Action daarom (ook) niet heeft voldaan aan het bevel tot het aanschrijven van haar niet-particuliere afnemers.

4.11. Gezien het voorgaande zijn uitsluitend de verkopen in het filiaal Zuidhorn toe te rekenen aan Action. Het betreft vijf verkochte theelichthouders die moeten worden aangemerkt als evenzovele overtredingen als bedoeld in het vonnis. Vooralsnog moet worden geoordeeld dat daarmee in totaal een bedrag van € 25.000 aan dwangsommen is verbeurd. Het verbod op executie van het vonnis van 14 december 2011 kan daarom worden toegewezen als hierna vermeld. De door Action in dit kort geding gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd. Opheffing van gelegde beslagen is niet aan de orde omdat het door X gelegde beslag al is opgeheven. Voor de gevorderde zekerheidsstelling ziet de voorzieningenrechter bij de huidige stand van zaken geen aanleiding.

IEF 10951

Cupje van Perry

Kantonrechter rechtbank Rotterdam 7 april 2010, LJN BV6681 (verzoekster tegen verweerder [O])

Met dank aan Charissa Koster, ABC Legal: vergelijk IEF 8953 [en zie onder].

Arbeidsrecht en IE. Werkgeversauteursrecht. Verweerder is Algemeen Directeur en heeft een leidende rol in ontwikkelen van nieuwe verpakkingen van noten en zuidvruchten. Nadat de contracten voor de productie bijna rond was, heeft verweerder medegedeeld dat het 'cupje van Perry', zo werd het steevast aangeduid, op persoonlijke titel als gemeenschapsmodel heeft geregistreerd. Verzoekster wilde geen licentie afnemen onder, voor hem, onaanvaardbare condities.

Omdat het 'cupje van Perry' in eigen tijd en op eigen kosten is ontworpen, op eigen naam en kosten is geregistreerd en dat verweerder een licentie wilde aangaan, blijkt dat verzoekster deze (auteurs)rechten onderkend. Echter om de juistheid te beoordelen zal het horen van getuigen noodzakelijk zijn. Verzoekster verzet zich niet-succesvol tegen nadere bewijsgaring, zoals door verweerder gevraagd.

Uit IEF 8953: Rechtbank 's-Gravenhage 1 juli 2010, KG ZA 10-720 (PvO tegen Dutch-Nut-Group B.V./Faerch Plats A/S)

Modeldepot. Hangende de opgestarte bodemprocedure, die vanwege faillissement niet is voorgezet, heeft de ex-werknemer een kort geding gestart. DNG en Faerch zijn een samenwerking aangegaan betreffende de exclusieve ontwikkeling en productie van een notendispenser. Omdat Faerch op 25 maart 2009 de Gemeenschapsmodellen 001112361 en 001508680 heeft gedeponeerd en de ex-werknemer een evident identiek modeldepot heeft verricht op een later tijdstip 12 mei 2009, wordt de eerstgenoemde in het gelijk gesteld.

Nu de vorderingen in reconventie een direct uitvloeisel zijn van het verweer in conventie, zal de voorzieningenrechter de volledige kosten toerekenen aan het geschil in conventie [ad €24.662,89]

Arbeidsrechtelijke voortzetting: Het primaire verzoek, ontbinding arbeidsovereenkomst vanwege dringende reden, kan niet worden toegewezen nu de door werkgever hieraan ten grondslag gelegde feiten alle door werknemer gemotiveerd zijn betwist en de lezing van werknemer niet bij voorbaat onaannemelijk voorkomt, zodat van de juistheid van het door werkgever gestelde feitencomplex onvoldoende is gebleken.

Het subsidiaire verzoek van werkgever en het tegenverzoek van werknemer gaan beide uit van door de gerezen situatie veranderde omstandigheden die aan een vruchtbare voortzetting van de arbeidsrelatie in de weg staan. De kantonrechter deelt die inschatting van partijen en de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden. Gezien de omstandigheden bestaat er geen aanleiding de hoogte van de aan werknemer toe te kennen vergoeding te differentiëren al naar gelang de indiener van het verzoek.

7.3 Partijen verschillen van mening over de vraag aan wie de (intellectuele eigendoms)rechten toekomen die verbonden zijn aan de nieuw ontworpen verpakking. Door [verzoekster] is inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Den Haag om hieromtrent een uitspraak te krijgen. [verweerder] heeft bepleit dat in de onderhavige procedure nader onderzoek, in de vorm van het horen van getuigen, zal plaatsvinden naar (de afspraken over) (de aanspraken op) die rechten. Immers, eerst dan zal het handelen van partijen ten opzichte van elkaar in een juist daglicht kunnen worden gezien om een oordeel te kunnen te geven over eventuele verwijtbaarheid van (een der) partijen bij een uit te spreken ontbinding. [verzoekster] heeft zich uitdrukkelijk verzet tegen het horen van getuigen, stellende dat de aard van de onderhavige procedure zich met het hiermee gepaard gaande uitstel niet verdraagt alsmede dat de vraag wie rechthebbende is geen beantwoording behoeft om het handelen van partijen te kunnen beoordelen.

7.4 De kantonrechter is van oordeel dat op basis van de thans voorliggende gegevens niet valt vast te stellen wie de rechthebbende is en ook dat duidelijkheid hierover noodzakelijk is om de primaire grondslag van het verzoek van [verzoekster] te kunnen toetsen. Immers, indien partijen (uitdrukkelijk of stilzwijgend) overeen zijn gekomen dat [verweerder] de rechten toekwamen (zoals zijn standpunt luidt) zal dat tot een geheel andere waardering van diens handelen aanleiding geven dan wanneer [verweerder] zich eigenmachtig en zonder instemming van [verzoekster] als rechthebbende heeft laten registreren (zoals [verzoekster] stelt).

Nu de door [verzoekster] aan de primaire grondslag van haar verzoek ten grondslag gelegde feiten alle door [verweerder] gemotiveerd zijn betwist, diens lezing niet bij voorbaat onaannemelijk voorkomt en [verzoekster] zich verzet tegen nadere bewijsgaring, moet de conclusie zijn dat van de juistheid van het door [verzoekster] gestelde feitencomplex onvoldoende is gebleken. Het primaire verzoek kan dan ook niet worden toegewezen.

IEF 10919

Moet later model eerst nietig worden verklaard?

HvJ EU 16 februari 2012, zaak C-488/10 (Celaya Emparanza y Galdos International) - dossier

In navolging van IEF 10426 (Concl. AG). Modellenrecht. Moet een later model eerst nietig worden verklaard alvorens het gebruik van dit Model op basis van artikel 19 GModVo kan worden tegengegaan door de houder van het oudere model? Is daarbij het gedrag van de houder van het latere model relevant?

Antwoord:

1) Artikel 19, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen moet aldus worden uitgelegd dat, in een procedure wegens inbreuk op het aan een ingeschreven gemeenschapsmodel verbonden uitsluitende recht, het recht om derden te beletten dat model te gebruiken zich uitstrekt tot iedere derde die een model gebruikt dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, daaronder begrepen de derde houder van een later ingeschreven gemeenschapsmodel.

2) Voor het antwoord op de eerste vraag maken de intentie en het gedrag van de derde geen verschil.

Overwegingen betreffende vraag 1

42 Overeenkomstig deze procedure, die wordt geregeld in de artikelen 45 tot en met 48 van de verordening, onderzoekt het BHIM immers of de aanvraag voldoet aan de in de verordening gestelde vormvereisten voor indiening. Indien de aanvraag voldoet aan deze voorwaarden, overeenstemt met de omschrijving van een model van artikel 3, sub a, van de verordening en niet strijdig is met de openbare orde of de goede zeden, schrijft het BHIM de aanvraag in in het register van gemeenschapsmodellen als ingeschreven gemeenschapsmodel.
43 Het betreft bijgevolg een snelle, in wezen formele controle, die, zoals in punt 18 van de considerans van de verordening is aangegeven, geen onderzoek ten gronde vereist om vóór inschrijving vast te stellen of het model voldoet aan de voorwaarden voor bescherming en die, anders dan de inschrijvingsprocedure van verordening nr. 207/2009 (EG) van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1), overigens geen stadium omvat waarin de houder van een eerder ingeschreven model zich tegen de inschrijving kan verzetten.
44 Aldus kan enkel een uitlegging van het begrip „derde” van artikel 19, lid 1, van de verordening in de zin dat „derde” ook de derde houder van een later ingeschreven gemeenschapsmodel omvat, de door de verordening nagestreefde doelstelling van doelmatige bescherming van ingeschreven gemeenschapsmodellen en de nuttige werking van inbreukprocedures waarborgen.
52 Gelet op het geheel van voorafgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 19, lid 1, van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat, in een procedure wegens inbreuk op het aan een ingeschreven gemeenschapsmodel verbonden uitsluitende recht, het recht om derden te beletten dit model te gebruiken zich uitstrekt tot iedere derde die een model gebruikt dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, daaronder begrepen de derde houder van een later ingeschreven gemeenschapsmodel.

Overwegingen vraag 2
55 In dit verband dient in de eerste plaats te worden vastgesteld dat, zoals is opgemerkt door alle belanghebbenden die opmerkingen bij het Hof hebben ingediend, de omvang van de door de verordening verleende rechten objectief moet worden bepaald en niet mag verschillen naargelang van omstandigheden die verband houden met het gedrag van de aanvrager van het gemeenschapsmodel.
56 In de tweede plaats volgt uit artikel 19, lid 2, tweede alinea, van de verordening dat, zoals de advocaat-generaal in wezen heeft opgemerkt in punt 49 van zijn conclusie, de Uniewetgever wel rekening heeft gehouden met de goede trouw teneinde de ontwerper te beschermen die het door de rechthebbende openbaar gemaakte niet-ingeschreven model niet kende.
57 Daarentegen kan men alleen maar vaststellen dat de wetgever geen overwegingen in verband met de intentie van de derde heeft opgenomen in het eerste lid van dat artikel.
58 Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de intentie en het gedrag van de derde geen verschil maken voor het antwoord op de eerste vraag.

Op andere blogs:
SOLV (Mogelijkheden in modelinbreukprocedures uitgelegd door HvJ EU)
OAMI (Alicante news)

IEF 10865

Rood, beige en bruin-strepen

OHIM 7 december 2012, ICD 000008383 (Burberry Ltd. tegen Miss Accessories S.R.L.; italiaans)

In't kort: Burberry Ltd roept succesvol haar oudere modellenrechtelijke bescherming van haar ontwerp in tegen een jonger Model (000252036-0004). Haar model is verschenen in het Community Design Bulletin, dat is voldoende bewijs dat het ontsloten was ex 7(1) GModVo.

De modellen zijn niet identiek, maar visueel en conceptueel erg gelijkend. De verschillen zitten slechts in het gebruik van de kleuren roodbruin, beigekleurig bruin en bruin. Het litigieuze model vertoond ook meer verticale en horizontale lijnen dan het ouder model.

De registraties overlappen ten minste met één van de klassen. Het jonger model wordt nietig verklaard, omdat het niet voldoet aan 25(1)(e): Een Gemeenschapsmodel kan slechts in de volgende gevallen nietig worden verklaard; (e) in een later model wordt van een onderscheidend teken gebruik gemaakt en het Gemeenschapsrecht of het recht van de lidstaat dat op dat teken van toepassing is, staat de houder van het recht op het teken toe dat gebruik te verbieden;

Vanwege de leesbaarheid zijn citaten vrij vertaald uit't Italiaans:
(9) D1 is a Community trade marks published in the Bulletin Community for the first time on 13 July 1998. Therefore, the publication is sufficient evidence that D1 was disclosed under Article 7 (1) DRC.

(20) The signs are not identical, but they are very similar from a visually and conceptually point of view. In fact, both signs represent a fabric, in which the greater difference is represented by the use of a shades of reddish brown in the DMC disputed and of a beige color brownish, or brown, in the CTM. Another difference is represented by the vertical and horizontal lines, which are more numerous in the contested DMC.

(21) The DMC is registered for "scarves". The earlier Community was recorded for "leather and imitations of goods made of these materials not included in other classes, animal skins, trunks and suitcases, umbrellas,
parasols and walking sticks, whips and saddlery "in Class 18 of the International Classification of Nice, for "fabrics and textile goods, not included in other classes, bed and table covers "in Class 24 of the International Classification of Nice and "clothing, footwear, headgear" in Class 25 the International Classification of Nice. It can be concluded that products for which the mark is used in the DMC content are included in products of at least one of the classes for which is recorded the earlier Community trade mark, or the articles of clothing in Class 25.

(24) The contested Community design shall be declared void because does not meet the requirements of Article 25, paragraph 1, letter e), DRC. It is therefore necessary to examine the other grounds for invalidity indicated by the applicant, or the lack of novelty and character individual, pursuant to Article 25, paragraph 1, letter b).