Rechtspraak  

IEF 22006

Uitspraak ingezonden door Maarten Rijks en Margot van Gerwen, Taylor Wessing.

Loungeset van Borek maakt geen inbreuk op IE-rechten Varico c.s.

Rechtbanken 22 apr 2024, IEF 22006; C/09/662217 / KG ZA 24-174 (Varico c.s. tegen Borek), https://ie-forum.nl/artikelen/loungeset-van-borek-maakt-geen-inbreuk-op-ie-rechten-varico-c-s

Rb. Den Haag 22 april 2024, IEF 22006; C/09/662217 / KG ZA 24-174 (Varico c.s. tegen Borek). Varico is rechthebbende op de intellectuele eigendomsrechten die rusten op het Suns tuinmeubilair. Sunsit beschikt over een licentie voor het gebruik van deze rechten. In 2020 heeft Varico de ‘Kota’ en ‘Aspen’ loungesets op de markt gebracht. Het verschil tussen de twee loungesets zit in het gebruikte materiaal voor de randen, aluminium bij de Kota en teakhout bij de Aspen. Borek is een bedrijf dat zich bezighoudt met de ontwikkeling en productie van tuinmeubilair. Voor het seizoen van 2024 biedt Borek een modulaire loungeset aan onder de naam ‘Yoi Vallon’. Net als de Kota en de Aspen bestaat de Yoi Vallon ook uit verschillende elementen die met elkaar gecombineerd kunnen worden. Bij brief van 23 januari 2024 heeft Varico c.s. Borek gesommeerd iedere inbreuk op de auteursrechten en Gemeenschapsmodelrechten met betrekking tot de Kota te staken en gestaakt te houden. In deze kortgedingprocedure vordert Varico c.s. een inbreukverbod. Zij legt hieraan primair ten grondslag dat Borek inbreuk maakt op haar Gemeenschapsmodellen als bedoeld in artikel 19 lid 1 GModVo. Ook voert zij aan dat sprake is van auteursrechtinbreuk en een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Borek betwist dit.

IEF 21895

Procedure betreffende Longchamps tas wordt niet geschorst

Rechtbank Den Haag 20 nov 2023, IEF 21895; ECLI:NL:RBDHA:2023:17282 (Longchamp c.s. tegen Yehwang), https://ie-forum.nl/artikelen/procedure-betreffende-longchamps-tas-wordt-niet-geschorst

Rb. Den Haag 15 november 2023, IEF 21895; ECLI:NL:RBDHA:2023:17282 (Longchamp c.s. tegen Yehwang) Longchamp is een Frans modebedrijf, bekend van de ‘Le Pliage’ tas. Deze is ontworpen door Philippe Cassegrain (eisers hierna samen: Longchamp c.s.). Van ‘Le Pliage’ is een nieuwe variant op de markt gekomen, genaamd ‘Le Pliage Filet’, die hierboven te zien is. Deze tas is geregistreerd als Gemeenschapsmodel. Yehwang is een groothandel en levert onder andere tassen aan retailers. Een van de tassen die zij aanbiedt is een één op één kopie van ‘Le Pliage Filet’, die Yehwang onder de naam ‘Trendy shopper bag with leather handle’ aanbood.  Gezien Yehwang na sommatie de verkoop van deze tas niet is gestaakt, heeft Longchamp c.s. een procedure gestart en vordert staking van inbreuk op het modelrecht, danwel het niet-geregistreerde modelrecht en/of auteursrecht dat aan Jean Cassegrain toekomt. Yehwang voert verweer en stelt incidentele vorderingen in die ertoe strekken dat Longchamp niet-ontvankelijk wordt verklaard, danwel dat de procedure geschorst dient te worden aangezien er een procedure bij het EUIPO aanhangig is betreffende de (on)geldigheid van het model. Ook betwist Yehwang dat aan Jean Cassegrain enig auteursrecht toekomt.

IEF 21859

Het Gerecht van de Europese Unie bevestigt bescherming van Lego-blokjes

Gerecht EU (voorheen GvEA) 24 jan 2024, IEF 21859; ECLI:EU:T:2024:22 (Delta Sport tegen EUIPO), https://ie-forum.nl/artikelen/het-gerecht-van-de-europese-unie-bevestigt-bescherming-van-lego-blokjes

Gerecht van de Europese Unie 24 januari 2024,IEF 21859,IEFBe 3712 ; ECLI:EU:T:2024:22 (Delta Sport tegen EUIPO) Deze zaak gaat over een juridisch geschil met betrekking tot een geregistreerd gemeenschapsmodel voor bouwstenen van Lego. Eerder oordeelde het EUIPO dat het gemeenschapsmodel ongeldig was, omdat alle kenmerken van het uiterlijk van het product werden bepaald door de technische functie ervan. In deze zaak dient er weer gekeken te worden of het gemeenschapsmodel geldig is, waarbij de kern van het debat draait om de technische functie van de betrokken productkenmerken en of ze onder de bescherming van de wet vallen

IEF 21827

Uitspraak ingezonden door Allard Ringnalda, Klos cs.

Niet onrechtmatig gewapperd met Model

Rechtbanken 27 dec 2023, IEF 21827; C/09/653415/KG ZA 23-744 (Rodachair International B.V. tegen Bungarten GMBH), https://ie-forum.nl/artikelen/niet-onrechtmatig-gewapperd-met-model

Vzr. Rb. Den Haag 27 december 2023, IEF 21827;C/09/653415/KG ZA 23-744 (Rodachair International B.V. tegen Bungarten GMBH) Rodachair International B.V. (hierna: Rodachair) drijft een groothandel, waaronder bedrijfsstoelen. Rodachair heeft een stoel ontwikkeld die bestemd is voor gebruik in een kinderopvang. Deze is rechts op de afbeelding te zien. Bungarten is een bedrijf dat producten levert die gebruikt worden in een kinderopvang. Eén van haar producten is de stoel links op de afbeelding, waarvoor Bungarten een modelregistratie heeft gedaan. 

IEF 21240

HvJ EU: onderkant fietszadel zichtbaar bij 'normaal gebruik'?

HvJ EU 16 feb 2023, IEF 21240; ECLI:EU:C:2023:105 (Monz tegen Büchel), https://ie-forum.nl/artikelen/hvj-eu-onderkant-fietszadel-zichtbaar-bij-normaal-gebruik

HvJ EU 16 februari 2023; IEF 21240; IEFbe 3620; ECLI:EU:C:2023:105, C‑472/21 (Monz tegen Büchel) Monz is een Duitse vennootschap die houder is van een model dat reeds sinds 2011 is ingeschreven bij het Duits octrooi- en merkenbureau (hierna: het DPMA). Het model is ingeschreven voor de voortbrengselen ‘fiets- en motorfietszadels’ met één enkele afbeelding van de onderkant van een zadel. Büchel heeft het DPMA verzocht dit model nietig te verklaren. Het zou namelijk niet voldoen aan de voorwaarden, nu het model is toegepast op een zadel – een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel zoals een (motor)fiets – dat bij normaal gebruik van dat voortbrengsel niet zichtbaar is.

IEF 15732

Hernieuwing van modelrecht voor bandprofielen afgewezen

Gerecht EU 23 februari 2016, IEF 15732; ECLI:EU:T:2016:92; gevoegde zaken T-279/15 tot en met T-282/15 (Pirelli Tyre)
Gemeenschapsmodelrecht bestaande uit profiel voor autobanden. Er ontbreekt een verlengingsaanvraag voor het ontwerp na het verlopen van de modelregistratie. Verzoek om herstel en vernieuwing van het modelrecht wordt afgewezen.

21      Il s’ensuit que la chambre de recours n’a pas commis d’erreur de droit en considérant que, en l’espèce, il y avait lieu de vérifier l’observation, par le mandataire agréé, de toute la vigilance nécessitée par les circonstances.
24      Ensuite, si les listes de surveillance communiquées en 2007 au mandataire agréé, à la suite du choix de retirer la mission de renouvellement des dessins ou modèles communautaires multiples à la société spécialisée et de la confier audit mandataire agréé, ne comportaient certes pas, à la suite d’une erreur imputable à la requérante, de référence aux dessins ou modèles communautaires multiples en cause, il n’en demeure pas moins que, depuis 2003, le mandataire agréé était chargé, au nom et pour le compte de la requérante, de la gestion d’un nombre important de dessins ou modèles communautaires lui appartenant, dont les dessins ou modèles communautaires en cause, qu’il a d’ailleurs lui-même déposés, en sa qualité de mandataire, en 2003. Ainsi, le mandataire agréé ne pouvait ignorer, en raison de son expérience et de son expertise en la matière, les conséquences préjudiciables, pour la requérante, liées à l’expiration du délai de renouvellement de dessins ou modèles communautaires multiples.

29      Quant à l’argumentation de la requérante relative à la bonne réception, par le mandataire agréé, des avis d’expiration du 6 septembre 2012 et par laquelle elle fait valoir que ces communications n’auraient jamais été mentionnées tant dans les décisions du 13 mars 2014 du département « Soutien aux opérations » que dans les décisions attaquées, de sorte qu’elles n’auraient fait l’objet d’aucun débat contradictoire, il suffit de relever, pour l’écarter, qu’il ressort des éléments du dossier que la requérante n’a jamais allégué, dans le cadre de la procédure devant l’OHMI, qu’il s’agisse tant de ses requêtes initiales en restitutio in integrum que de ses recours introduits devant le chambre de recours contre les décisions du 13 mars 2014 du département « Soutien aux opérations » de l’OHMI rejetant ces demandes, que la preuve de la bonne réception, par le mandataire agréé, des avis d’expiration du 6 septembre 2012, n’avait pas été rapportée. Il ressort également des éléments du dossier que l’OHMI a, tant dans les décisions du 13 mars 2014 du département « Soutien aux opérations » que dans les décisions attaquées, tenu cet élément de fait pour acquis.
IEF 15729

In alle opzichten wijkt de gedecoreerde klomp af van het model

Vzr. Rechtbank Overijssel 22 februari 2016, IEF 15729; ECLI:NL:RBOVE:2016:600 (Modelrecht gedecoreerde klompen)
Uitspraak ingezonden door Martijn Kortier, Kienhuis Hoving. Eiser heeft een Benelux modelrecht laten registreren voor 'decoratieve klompen voorzien van sierstenen' en ziet dat Chopra ook gedecoreerde klompen te koop aanbiedt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er vanuit moet worden gegaan van de modelregistratie en dat die registratie zich, gelet op de beschrijving en de bijgevoegde tekening, niet (mee) uitstrekt tot het voorkomen van een klomp. Er is een andere algemene dan wel totaalindruk dan het geregistreerde model. In alle opzichten, materialen(soorten) van klomp en steentjes en decoratie(dessin) wijkt de klomp van Chopra immers (te) veel af van het model voor een auteursrechtinbreuk. Vorderingen worden afgewezen.

4.9. Ingevolge artikel 3.1. van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE) wordt het uiterlijk van een voortbrengsel afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur of de materialen van het voortbrengsel zelf of de versiering ervan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beoordeling in dit geschil uit moet worden gegaan van de modelregistratie en dat die registratie zich, gelet op de beschrijving en de bijgevoegde tekening, niet (mee) uitstrekt tot het voorkomen van een klomp. Gelet op de beschrijving van het product en de features en op de bijbehorende representation gaat het immers om (een geheel van) decorations voor een klomp in de daarbij vermelde kleuren. De klompvorm is slechts indicatief (met een stippellijn) en kleurloos weergegeven op de tekening.

4.10 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan (...) redelijkerwijze niet staande worden gehouden dat het product van Chopra eenzelfde algemene dan wel totaalindruk wekt als het model van Eiser.
Daarbij kan er zelfs nog van worden afgezien dat beide producten geen (niet in alle gevallen bij de afbeeldingen van Chopra direct zichtbare) overeenkomst vertonen wat betreft textuur en materiaal van de klompen zelf, welke verschillen Eiser immers zelf reeds heeft bevestigd.

4.15 (...) De klomp van Chopra afgezet tegen de klomp volgens het geregistreerde model, brengt de voorzieningenrechter in ieder geval tot het voorlopig oordeel dat niet gesproken kan worden van een auteursrechtelijk inbreuk. In alle opzichten, materialen(soorten) van klomp en steentjes en decoratie(dessin) wijkt de klomp van Chopra immers (te) veel af van het model (...)

IEF 15719

Eivormige lippenbalsem is geldig, bolvormig model ongeldig

OHIM Invalidity Division 17 februari 2016, IEF 15719 (JPMC tegen EosProduct-Ei-vorminge lippenbalsem) en (Bolvorminge lippenbalsem)
Modellenrecht. Beslissing ingezonden door Margot van Gerwen, Wim Maas en Ilse Werts, TaylorWessing. Zie eerder IEF 15088/ IEFbe 1425. Het gaat in beide zaken over de nietigheid van twee geregistreerde gemeenschapsmodellen, namelijk een eivormige lippenbalsem en een bolvormige lippenbalsem. Het OHIM wijst de aanvraag tot nietigverklaring van het eivormige model af. Het OHIM wijst de aanvraag tot nietigverklaring van het bolvormige model toe en verklaart het gemeenschapsmodel ongeldig.

De eivormige lippenbalsem:

CONCLUSION
The facts and evidence submitted by the applicant do not support the grounds for invalidity under Article 25(1)(b) CDR; therefore, the application is rejected.

De bolvormige lippenbalsem:

CONCLUSION
The facts and evidence provided by the applicant support the grounds for invalidity under Article 25(1)(b) in conjunction with Articles 6 CDR; therefore, the application is upheld and the RCD is declared invalid.

IEF 15706

HR: Verbod fietsmand met dwangsom met zelfde inhoud en strekking mag op andere rechtsgrond

HR 19 februari 2016, IEF 15706; ECLI:NL:HR:2016:268 (Burgers Lederwarenfabriek tegen Basil)
Auteursrecht. Beschermingsomvang niet-geregistreerd gemeenschapsmodel. Een in eerste aanleg gegeven bevel met dwangsom kan in hoger beroep worden vervangen door eenzelfde bevel op andere grondslag, met dezelfde oorspronkelijke ingangsdatum, mits de gedragingen waartegen de houder van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel zich kan verzetten in alle gevallen ook als inbreukmakend op een auteursrecht gelden. Dat is het geval, en ook voor de door het hof bekrachtigde nevenveroordelingen. De HR verwerpt het principale beroep.

3.3.2. (...) Het staat de appelrechter vrij een in eerste aanleg uitgesproken veroordeling in hoger beroep te vervangen door eenzelfde veroordeling, berustend op een andere rechtsgrond, met handhaving van de datum van ingang waarvoor de eerste veroordeling gold, ook als daaraan een dwangsom is verbonden, mits de veroordeling op de nieuwe rechtsgrond niet meer of andere gedragingen bestrijkt dan de eerdere. Dan treft de in hoger beroep uitgesproken veroordeling immers geen andere handelingen dan die de gedaagde na de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling ook al gehouden was te verrichten of na te laten.

3.3.3. De Gemeenschapsmodellenverordening biedt ingevolge art. 19 lid 2 aan niet-ingeschreven modellen slechts dan bescherming, indien het aangevochten gebruik van het model voortvloeit uit het namaken van het beschermde model. Dat brengt mee dat, ook met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot onderdeel 3, de gedragingen waartegen de houder van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel zich kan verzetten in alle gevallen ook als inbreukmakend op een auteursrecht gelden.
Ook voor de door het hof bekrachtigde nevenveroordelingen geldt dat zij het verrichten van bepaalde handelingen bevelen (terugroeping van producten en plaatsing van een rectificatie) die voor het geval van inbreuk op auteursrechten en dat van inbreuk op niet-geregistreerde modelrechten eender zijn. Het hof heeft de veroordeling bovendien, gelet op art. 11 lid 1 GModVo, beperkt tot gebruik gedurende drie jaren na de hiervoor in 3.1 onder (iii) vermelde datum. Van een ‘andere veroordeling’ als bedoeld in het arrest HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437, NJ 2003/343 is daarom geen sprake.
IEF 15631

Vragen aan HvJ EU: Afbeelden van accessoires voor game consoles

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU januari 2016, IEF 15631; C-24/16 - C-25/16(Nintendo-afstandsbediening)
Jurisdictie. Modelrecht. Via een website worden afstandsbedieningen voor game console aangeboden met daarbij een afbeelding van een game console waarop modelrechten gelden.

Verzoekster in de gevoegde zaken is in Japan gevestigd; zij verkoopt een spelcomputer ‘Wii’ met toebehoren voor welk product zij houdster is van diverse ingeschreven gemeenschapsmodellen. Zij heeft een stakingsvordering ingesteld tegen verweersters (de in DUI gevestigde BigBen Interactive GmbH en het in FRA gevestigde moederbedrijf BigBen Interactive SA) wegens de verkoop van beweerdelijk inbreukmakende goederen. Het in FRA gevestigde bedrijf produceert onder meer afstandsbedieningen voor de ‘Wii’ en verkoopt deze aan klanten in FRA, BEL en LUX, als ook aan haar DUI dochterbedrijf, dat onder meer via internet klanten bedient in DUI en OOS. Naast de stakingsvordering maakt verzoekster bezwaar tegen reclame op de website van verweersters waarop afbeeldingen worden getoond van producten die overeenstemmen met de gemeenschapsmodellen van verzoekster, tezamen met accessoires van verweersters. FRA BigBen stelt het ontbreken van internationale bevoegdheid van de rechter tot maatregelen die voor de gehele EU gelden.

De verwijzende DUI rechter (Oberlandesgericht Düsseldorf) gaat uit van de in uitspraak C-352/13 van het HvJEU gestelde dat voor toepassing van artikel 6, lid 1 van Vo. 44/2001 er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling. Hij wijst op discrepanties in uitspraken van nationale gerechten over de vraag of de bevoegde rechter zich al dan niet dient te beperken tot de goederen binnen de toeleveringsketen van de mogelijk inbreukmakende goederen dan wel, zoals de OOS rechter eerder oordeelde, zijn internationale bevoegdheid baserend op de zetel van de afnemer, ook voor vorderingen in de hele EU tegen de in een andere EULS gevestigde leverancier. Ook het uitgangspunt van de DUI rechtspraktijk dat (minstens in de bodemprocedure) vorderingen betreffende het hele grondgebied van de EU geldend kunnen worden gemaakt wordt niet in alle EULS gedeeld.
Wat betreft het afbeelden van verzoeksters gemeenschapsmodel (op de website van verweersters, als illustratie bij de geleverde toebehoren) stelt de verwijzende rechter vast dat de vraag of en zo ja onder welke omstandigheden dat geoorloofd is nog niet door het HvJEU is beantwoord. Ook rijst de vraag volgens welke criteria moet worden bepaald wat de Staat is waarin de inbreuk is begaan, hetgeen uit de Rome II-Vo niet duidelijk wordt, mede omdat het hier reclame via internet betreft die ook op andere EULS is gericht. Ten slotte vraagt de rechter zich af of zoals verzoekster verlangt op eerste verweerster aanvullend het DUI recht en op tweede aanvullend het FRA recht wordt toegepast invloed heeft op de vraag welk recht van toepassing is met het oog op de aanknopingsregels in de Rome II-Vo.

1. Kan, in het kader van een procedure inzake vorderingen betreffende een gemeenschapsmodel, de rechter van een lidstaat, wiens bevoegdheid ten aanzien van een verwerende partij uitsluitend is gebaseerd op artikel 79, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen in samenhang met artikel 6, punt 1 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, omdat deze in een andere lidstaat gevestigde verwerende partij mogelijkerwijs inbreukmakende goederen heeft geleverd aan de in de desbetreffende lidstaat gevestigde verwerende partij, ten aanzien van eerste verwerende partij maatregelen gelasten die voor de hele Unie gelden en die verder gaan dan de leveringsrelaties waarop zijn bevoegdheid is gebaseerd?
2. Moet verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen, meer bepaald artikel 20, lid 1, onder c), aldus worden uitgelegd dat een derde het gemeenschapsmodel mag afbeelden voor commerciële doeleinden wanneer hij toebehoren bij de – met het gemeenschapsmodel overeenstemmende – goederen van de houder wil verkopen? Zo ja, welke criteria gelden hiervoor?
3. Hoe moet de plaats ‘waar de inbreuk is gepleegd’ in de zin van artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen, worden bepaald in situaties waar de inbreukmaker de goederen die inbreuk maken op het gemeenschapsmodel:
a) via een website aanbiedt en deze website ‒ ook ‒ naar andere lidstaten dan de lidstaat waarin de inbreukmaker is gevestigd, is gericht,
b) laat verzenden naar een andere lidstaat dan diegene waarin hij is gevestigd?
Moet artikel 15, onder a) en g), van de genoemde verordening aldus worden uitgelegd dat het op die manier bepaalde recht ook kan worden toegepast op de medewerkingshandelingen van andere personen?

Niet-officiële vertaling via EULawRadar.com:

1. Can a national court – whose jurisdiction in a Community design enforcement action arises from a defendant solely on the basis of Article 79(1) Council Regulation (EC) No 6/2002 of 12 December 2001 on Community designs when read together with Article 6(1) of EU Regulation 44/2001 of 22 December 2000 on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil matters – take measures against the first defendant which apply throughout the Union and which prevail over the supplier relationships, when an individual domiciled in another Member State has supplied potentially infringing goods to defendants in the Member State concerned?

2. Is Council Regulation (EC) No. 6/2002 on the Community design […], and Article 20 (1)(c) in particular, to be interpreted as meaning that a third party may depict the Community design for commercial purposes, when he wants to sell accessories to goods that correspond to the Community design owned by the right holder? And if so, then which criteria are applicable?

3. How is the place “in which the infringement was committed” in Article 8(2) of Regulation (EC) No. 864/2007 of the European Parliament and of the Council of 11 July 2007 on the law applicable to non-contractual obligations, to be determined in situations where the infringer of the Community design infringing goods
a) runs a website and this website is also directed not only to the Member State in which the infringer is domiciled but also to other Member States,
b) forwards to Member States other than the Member State in which he is domiciled?

Is Article 15 (a) and (g) of the Regulation to be interpreted as meaning that the choice of law is also applicable to the facilitating acts of other people?