DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 9309

Verstektussenvonnissen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 oktober 2010, HA ZA 08-3150, Vetus N.V tegen Inno Nautic Holding B.V.

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

Octrooirecht. Verstekzaak. Aanhouding na eiswijziging met betrekking tot de proceskostenveroordeling. “De eiswijziging met betrekking tot de proceskostenveroordeling dient, nu die ziet op een verhoging van de aanvankelijk gevorderde kosten, beschouwd te worden als vermeerdering van eis, die met betrekking tot de wijziging van de grondslag van eis als een eisverandering, en zijn in het onderhavige geval, waar de gedaagde niet in het geding is verschenen, uitgesloten, tenzij de verandering of vermeerdering op de voorgeschreven wijze, met inachtneming van artikel 130 lid 3 Rv, aan gedaagde kenbaar is gemaakt. Nu daarvan niet is gebleken, zal de zaak andermaal naar de rol worden verwezen zodat Vetus zich kan uitlaten of zij de verandering en vermeerdering van eis alsnog aan Inno Nautic wenst te doen betekenen en, zo dit het geval is, het terzake uitgebrachte exploot in het geding te brengen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, vonnis van 18 augustus 2010, HA ZA 08-3150 Vetus N.V tegen Inno Nautic Holding B.V.

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

Octrooirecht. Verstekvonnis. Aanhouding. “Aanvankelijk was ook de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Entre Deux B.V. als medegedaagde gedagvaard in deze procedure. Tussen Vetus en Entre Deux is evenwel een regeling in der minne bereikt, waarna de zaak tussen deze partijen desverzocht is doorgehaald. Thans zijn derhalve uitsluitend nog de vorderingen jegens Inno Nautic aan de orde.

Gelet op de aard van het door Vetus gevorderde – vernietiging van het octrooi NL 1013030 dat op naam van zowel Inno Nautic als Entre Deux is gesteld – ziet de rechtbank zich geconfronteerd met de vraag of deze vordering, gegeven het feit dat na doorhaling van de procedure tussen Vetus en Entre Deux niet langer alle rechthebbenden op het octrooi in kwestie in de onderhavige procedure zijn betrokken, wel toewijsbaar is. Vetus zal in de gelegenheid worden gesteld zich daaromtrent bij akte uit te laten. Hiertoe zal de zaak worden verwezen naar de rolzitting van woensdag 15 september 2010.” 

Lees het vonnis hier.

IEF 9302

Een species veralgemeniseren tot een genus

EP DSSGerechtshof ’s-Gravenhage, 12 maart 2008, zaaknr. 200.013.700/01, De Europese Centrale Bank (ECB) tegen Document Security Systems, Inc. (DSS). (Met dank aan Armand Killan, Bird & Bird).

Octrooirecht. Pan-Europese octrooizaak. Octrooi-inbreuk door Euro-bankbiljetten? Het hof komt tot de slotsom dat conclusie 1 van het octrooi niet wordt gedekt door de inhoud van de ingediende octrooiaanvraag, vernietigt het vonnis waarvan beroep en vernietigt het Europese octrooi van DSS op grond van art. 75 lid 1 sub c ROW 1995 wegens toegevoegde materie. (zie eerder Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 maart 2008 IEF 5801 en voor berichtgeving overige landen vanaf IEF 9178).

9.4 Zelfs indien ervan zou worden uitgegaan dat het kopiëren in conclusie 13 een soort raster openbaart dan nog stelt ECB zich op het standpunt dat er sprake is van toegevoegde materie in conclusie 1 van het verleende octrooi. Om tot conclusie 1 te komen dient volgens ECB het kopiëren uit conclusie l3 te worden gegeneraliseerd tot alle werkwijzen om een raster te vervaardigen. ECB wijst op jurisprudentie van het EOB (T 3/03) waarin is beslist dat het niet is toegestaan om een species te veralgemeniseren tot een genus (MvG, 61)

(...) 9.6 Het hof heeft reeds overwogen dat de aanvraag bij de werkwijze voor het vervaardigen van een document omvattende rasterlijnen welke bij scannen moiré veroorzaken het voortbrengen van een rasterpatroon en het leggen van het rasterpatroon over de originele afbeelding niet openbaart, maar wel dat de afsteekafstand en wijdte van de aftastlijnen van de kopieerinrichtingen moet worden bepaald en dat de steekafstand tussen de beeldlijnen tussen bepaalde grenzen moet liggen zodat bij kopiëren moiré interferentie ontstaat. Om van deze werkwijze uit de octrooiaanvraag te komen tot de werkwijze volgens conclusie 1 van het octrooi dient aan de werkwijze de werkwijzestappen bestaande uit maatregelen D, F en G te worden toegevoegd.

9.7 Het combineren van mamgelen uit verschillende werkwijzen uit WO '046 - waarvan het hof in het midden kan lam of dat in het onderhavige geval toelaatbaar zou zijn - is onvoldoende om tot conclusie 1 van het verleende octrooi te komen. Het kopiëren uit conclusie 13 moet eerst worden gegeneraliseerd tot maatregel F. Maatregel F is breder dan conclusie 13. Naast kopiëren omvat maatregel F – zoals DSS heeft betoogd (zie onder 8.6 en voorts pleitnota DSS, 108) - ook het halftoon rasteren van een afbeelding. De gemiddelde vakman zal dit echter in het kopiëren volgens conclusie 13 op een kopieerapparaat niet direct en ondubbelzinnig meelezen. Ook het halftoon raster dat bij overeenkomstig werkwijzestap D hiervoor moet vervaardigen, zal de gemiddelde vakman eveneens niet direct en ondubbelzinnig meelezen in het kopiëren op een kopieerapparaat volgens conclusie 13. Om door middel van het combineren van verschillende werkwijzestappen uit WO '046 tot conclusie 1 van het octrooi te komen, dienen derhalve werkwijzestappen uit conclusie 13 eerst te worden gegeneraliseerd. Het hof is derhalve van oordeel dat in conclusie 1 van het octrooi sprake is van toegevoegde materie.

10. Het hof komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat conclusie 1 van het octrooi EP niet wordt gedekt door de inhoud van de ingediende octrooiaanvraag WO '046. Grief 3 treft deels doel en grief 5 slaagt geheel. Op grond van art. 75 lid I sub c ROW 1995 zal derhalve conclusie 1 worden vernietigd.

11. De volgconclusies 2 t/m 4 van het octrooi zijn alle van conclusie 1. Nu conclusie 1 nietig is wegens toegevoegde materie. zijn de volgconclusies - welke voortbouwen op conclusie 1 - op dezelfde grond nietig.

Lees het arrest hier.

IEF 9299

The so-called "broccoli" and "tomato" cases

EOB, Enlarged Board of Appeal, 9 December 2010, zaaknr. G 0001/08, State of Israel - Ministry of Agriculture tegen Unilever N.V.

Octrooirecht. No European patents for essentially biological breeding processes. The EPO's Enlarged Board of Appeal has now rendered its decisions in the so-called "broccoli" (G 2/07) and "tomato" (G 1/08) cases, bearing on the correct interpretation of  the term "essentially biological processes for the production of plants (or animals)" used in the European Patent Convention (EPC) to exclude such processes  from patentability.

In its decision the Board concludes that a process for the production of plants involving sexually crossing whole plant genomes, and the subsequent selection of plants is not patentable. The mere inclusion of a technical step which serves to enable or assist the performance of the steps of sexually crossing the whole genomes of plants or of subsequently selecting plants does not override this exclusion from patentability. While technical devices or means, such as genetic markers, may themselves be patentable inventions, their use does not make an essentially biological process patentable. The Board held finally that processes for producing plants by inserting or modifying a  trait in the genome by using genetic engineering do not rely on sexual crossing of whole genomes and may therefore be patentable. However, in such a case sexual crossing and selection steps should not be in the claims, since adding further technical processing steps before or after the steps of sexual crossing and selection does not render such processes patentable either.

To reach their decision, the Board considered the arguments put forward by the respective patent owners and opponents in the cases underlying the referral decisions (T 83/05 - Broccoli and T 1242/06 - Tomatoes), the comments submitted by the President of the EPO and the vast number of submissions by the public, the so-called "amicus curiae" letters, which it had solicited in the course of procedure.

In its 70 pages long decision the Enlarged Board of the EPO also gave a very comprehensive overview of the historical development of the relevant legislation and case law referring to the question of the patentability of essentially biological processes in Europe, including the development of the so-called Biotech Directive (98/44/EC) of the European Parliament and Council.

While the present decisions have the objective of clarifying the legal meaning of the concept of "essentially biological processes" under the EPC, a first concrete application will be provided by the Technical Boards of Appeal, which had referred the questions to the Enlarged Board of Appeal and are now called to decide upon the individual cases in the light of the guidance provided by the Enlarged Board of Appeal.

Lees de beslissing hier. (Met dank aan SJ en PvdK voor hun opmerkzaamheid)

IEF 9292

De kern van de ananas

WMF AnanassnijderRechtbank ’s-Gravenhage, 15 december 2010, HA ZA 09-2869, Vacu ProductsB.V. tegen WMF Würtembergische Metallwarenfabrik AG

Octrooirecht. EP eiser Vacu m.b.t. een ananassnijder. Gestelde inbreuk door ananassnijder van Duitse gedaagde. Vorderingen afgewezen. Niet is betwist dat de ananassnijders in Nederland worden verhandeld,  maar “het gaat er slechts om of WMF zélf ananassnijders in Nederland verhandelt, welke vraag hiervoor, gezien het daarover gevoerde debat, ontkennend moet worden beantwoord.”

2.8. Partijen hebben in Duitsland geprocedeerd over (onder meer) de vraag of sprake is van inbreuk op het octrooi door de verhandeling in Duitsland door WMF van de onder 2.7. weergegeven ananassnijder. In een uitspraak van het Landgericht Mannheim van 16 maart 2010 oordeelde de Duitse rechter dat WMF geen inbreuk maakt op EP 930 (…).
 
4.6. (…) Vacu Products heeft niet aangetoond dat via de Duitse website ook in Nederland ananassnijders worden aangeboden en/of geleverd. Met WMF is de rechtbank van oordeel dat deze site blijkens haar inrichting onvoldoende is gericht op Nederland. De Nederlandse website wordt niet door WMF gehouden, maar door een Nederlandse dochteronderneming van WMF, WMF Nederland B.V., die niet in deze procedure is betrokken, en waarvoor WMF niet aansprakelijk kan worden gehouden. Vacu Products heeft daarnaast niet aangetoond dat WMF in Nederland voorbehouden handelingen verricht met betrekking tot de hier verhandelde ananassnijders. Integendeel, ten pleidooie heeft Vacu Products zelf de stelling betrokken dat WMF Nederland B.V. de ananassnijders in Nederland in het verkeer brengt. Dat zij de ananassnijders van WMF betrekt, doet daar niet aan af.

Vacu Products heeft voorts, gelet ook op de gemotiveerde betwisting van een ander door WMF, onvoldoende steekhoudend toegelicht op welke wijze WMF invloed zou uitoefenen of in octrooirechtelijke zin anderszins relevant betrokken zou zijn bij de activiteiten van WMF Nederland B.V., of waarom WMF aansprakelijk zou zijn voor handelingen verricht door deze vennootschap. WMF Nederland B.V. is weliswaar – zo stelt Vacu Products onweersproken – een 100 % deelneming van WMF, maar is als een zelfstandige rechtspersoon niettemin in beginsel aansprakelijk voor haar eigen handelingen. Vacu Products heeft geen omstandigheden gesteld die zulks in dit geval anders zouden maken.

4.7. In het licht van het bovenstaande moet, nu Vacu Products ter zake onvoldoende heeft gesteld, het bewijsaanbod van Vacu Products met betrekking tot het aanbieden van de ananassnijders door WMF in Nederland worden gepasseerd. Voor zover het bewijsaanbod ziet op de verhandeling van WMF ananassnijders in Nederland, wordt daar als niet relevant aan voorbijgegaan nu WMF niet heeft betwist dat WMF ananassnijders in Nederland worden verhandeld. Het gaat er slechts om of WMF zélf ananassnijders in Nederland verhandelt, welke vraag hiervoor, gezien het daarover gevoerde debat, ontkennend moet worden beantwoord.

4.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat de octrooirechtelijke grondslag niet tot toewijzing van de vordering van Vacu Products kan leiden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9291

Een reële kans was aanwezig

Decision BOARechtbank ’s-Gravenhage, 15 december 2010, HA ZA 09-103, Koninklijke DSM N.V. c.s. tegen X., Arnold & Siedsma B.V. & Translatech B.V. c.s.

Octrooirecht. Hoofdelijke aansprakelijkheid gedaagde X en maatschap A&S voor definitieve herroeping van Europees octrooi van DSM na afwijzing beroep oppositieprocedure. Geen beroep op aansprakelijkheidsbeperking in de algemene voorwaarden. In citaten:

2.12. DSM c.s. heeft A&S c.s. bij brief van 10 juni 2005 aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van de definitieve herroeping van het octrooi geleden en nog te lijden schade. A&S c.s. heeft geen aansprakelijkheid erkend.

3.2. Aan haar vorderingen legt DSM c.s. ten grondslag dat X namens de maatschap een overeenkomst is aangegaan met DSM en dat de door X gemaakte fouten bij het instellen van het beroep tegen de oppositiebeslissing een toerekenbare tekortkoming van de maatschap opleveren in de nakoming van die overeenkomst. (…)

4.2. Het verweer van A&S c.s. dat DSM c.s. haar niet binnen bekwame tijd na ontdekking van de gestelde tekortkoming aansprakelijk heeft gesteld, wordt verworpen. (…)

4.3. A&S c.s. heeft zich voorts verweerd met de stelling dat het niet voldoen van de ‘Notice of Appeal’ aan de daaraan te stellen eisen, moet worden gekenmerkt als een gering verzuim en niet als een beroepsfout. Dit verweer slaagt niet. (…)

4.4. Voor de beantwoording van de vraag of DSM c.s. schade heeft geleden als gevolg van de hiervoor geconstateerde beroepsfout van X moet worden beoordeeld hoe de Technische Kamer van Beroep bij een wél ontvankelijk beroep zou hebben geoordeeld, althans moet de omvang van de schade worden geschat aan de hand van de goede en kwade kansen die DSM c.s. in beroep zou hebben gehad als dit op de juiste wijze zou zijn ingesteld (vgl. HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 257).

(…) 4.17. Op grond van het hiervoor overwogene gaat de rechtbank ervan uit dat er een reële kans aanwezig was dat de Technische Kamer van Beroep geoordeeld zou hebben dat hulpverzoek 5 als nieuw en inventief kon worden aangemerkt en het octrooi in zoverre in stand zou hebben gelaten en de beslissing van de Oppositie Afdeling zou hebben vernietigd. Nu het aldus waarschijnlijk is dat het octrooi in beperkte vorm in stand zou zijn gebleven, is tenminste aannemelijk dat zijdens DSM c.s. enige schade is geleden, zodat verwijzing naar de schadestaat zal worden toegelaten.

4.18. Het beroep op de gestelde aansprakelijkheidsbeperking in de algemene voorwaarden van de maatschap, wordt verworpen. Daartoe geldt dat DSM c.s. heeft betwist dat zij bij de totstandkoming van de opdracht op die voorwaarden, althans op de mogelijkheid tot kennisneming daarvan, zou zijn gewezen, zodat het zijdens A&S c.s. gestelde onvoldoende is om de conclusie te dragen dat deze aansprakelijkheidsbeperking is overeengekomen. De enkele verwijzing naar de algemene voorwaarden op een brief van de maatschap van na de datum van totstandkoming van de overeenkomst is daartoe niet voldoende.

(…) 4.22. Het vorenstaande betekent dat gelet op artikel 6:102 BW A&S en X hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het geheel van de schade. Daarnaast is Translatech hoofdelijk aansprakelijk voor de helft van de schade. Meer concreet betekent dit dat A&S en X ieder kunnen worden aangesproken voor het geheel van de schade, met dien verstande dat zij bevrijd zullen zijn voor dat deel van de schade dat door de ander of Translatech zal zijn voldaan. Translatech kan worden aangesproken voor de helft van de schade, met dien verstande dat zij zal zijn bevrijd voor zover A&S en/of X meer dan de helft van de schade zal hebben vergoed.

Lees het vonnis hier.

IEF 9290

Wegens een gebrek aan uitvindingshoogte

EP 961Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 december 2010, HA ZA 05-3008, Teckru Projects B.V. tegen Machinefabriek P.M. Duyvis B.V.

Octrooirecht. EP m.b.t. een pers voor het scheiden van cacaomassa in cacaokoek en cacaoboter. Eindvonnis na twee tussenvonnissen o.a. m.b.t. de beperking van de conclusies en de daarop niet meer toepasselijke Spiro/Flamco-doctrine (zie vanaf Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 december 2008, IEF 7454). De rechtbank vernietigt i.c. gehele Nederlandse deel van het octrooi: de conclusies van de hulpverzoeken kunnen het octrooi niet redden wegens een gebrek aan uitvindingshoogte. De vordering tot schadevergoeding wegens ‘handhaving van nietige octrooien’ wordt afgewezen: een enkele handhavingshandeling met betrekking tot een octrooi, dat later nietig wordt bevonden, leidt niet zonder meer tot aansprakelijkheid van de octrooihouder.

3.3. Partijen zijn evenwel nog in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de gevolgen die de wijziging van het EOV per 13 december 2007 voor deze zaak heeft, meer in het bijzonder is Duyvis in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij EP 961 op andere wijze wil beperken dan zij (in het licht van de toenmalige Spiro/Flamco-doctrine) al had voorgesteld, en, zo ja, daartoe een concreet voorstel te doen.

3.4. Duyvis heeft in dit verband de hiervoor in r.o. 2.1. – 2.4. weergegeven vier hulpverzoeken geformuleerd. (…)

(…) 3.10. Uit het vorenstaande volgt dat de materie van conclusies 1 t/m 4 van de hulpverzoeken 1 en 2 het octrooi niet kunnen redden wegens een gebrek aan uitvindingshoogte. Dat geldt ook voor volgconclusie 5 van het tweede hulpverzoek, nu die van de deze conclusies afhankelijk is en daarvan het lot deelt, terwijl het bijkomende kenmerk ‘dat het aantal persorganen wordt vergroot’ – zoals gezegd (vgl. r.o. 4.9. van het tussenvonnis van 25 oktober 2006) – evenzeer inventiviteit ontbeert.

3.11. Nu aldus is vast komen te staan dat het octrooi geen stand houdt, wordt ten slotte toegekomen aan de beoordeling van de ook door Teckru gevorderde schadevergoeding wegens ‘handhaving van nietige octrooien’ (vgl. r.o. 4.22. van het tussenvonnis van 25 oktober 2006). Deze vordering wordt afgewezen. Daartoe geldt dat een enkele handhavingshandeling met betrekking tot een octrooi, dat – zoals hier – later nietig wordt bevonden, niet zonder meer leidt tot aansprakelijkheid van de octrooihouder. Of van aansprakelijkheid van de octrooihouder sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Denkbaar is dat de octrooihouder die weliswaar niet weet maar ernstig redenen heeft om te vermoeden dat zijn octrooi niet geldig is maar zijn octrooi niettemin handhaaft, verwijtbaar onrechtmatig handelt jegens de vermeende inbreukmaker (vgl. HR 29 september 2006, LJN AU6098 en Hof ’s-Gravenhage 24 november 2009, IEF 8384). Dergelijke omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken.

Lees het vonnis hier.

IEF 9274

Bepakt met zijn algemene vakkennis

Foresee Inspector ZiuzVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 3 december 2010, KG ZA 10-1216, Global Factories B.V. tegen Ziuz B.V. c.s.

Octrooirecht. Kort geding. EP Global Factories  “stelt in tamelijk ruime bewoordingen een werkwijze en een inrichting onder bescherming voor het inspecteren (ook wel ‘schouwen’ genaamd) van zakjes medicijnen.” Global stelt dat  Ziuz c.s. met de verhandeling van de ‘Foresee inspector’ (afbeelding) in Nederland inbreuk maakt op haar octrooi, maar ziet de vorderingen afegwezen, nu er een ‘serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat de bodemrechter (ten minste) de conclusies 15 en 18 van het Nederlandse deel van EP 630 zal vernietigen wegen gebrek aan inventiviteit.

4.20. Gelet op het vorenstaande onderscheidt conclusie 15 van EP 630 zich van US 351 in feite aldus slechts door de maatregel dat op elke verpakking patiëntgegevens zijn opgenomen (deelkenmerk 2). (…) Het objectieve technische probleem waarvoor de uitvinding een oplossing biedt is dan als volgt te omschrijven: hoe kan op een eenvoudige en efficiënte wijze worden bereikt dat ook achteraf nog is vast te stellen voor welke patiënt de in een verpakking opgenomen medicijnen bestemd waren.

4.21. Ziuz c.s. heeft een verklaring van drs. C.C. de Maar, apotheker, in het geding gebracht. De Maar heeft zich als apotheker jarenlang, ook voor de prioriteitsdatum, beziggehouden met het samenstellen en leveren van patiëntspecifieke verpakkingsstrengen zoals in EP 630 bedoeld. De Maar heeft verklaard dat het voorafgaand aan de prioriteitsdatum gebruikelijk was om patiëntgegevens, zoals de naam van de patiënt, de dosering, moment van inname etc., aan te brengen op elke verpakking waarin voor een patiënt per innamemoment medicijnen werden verpakt, zoals bijvoorbeeld de in de praktijk gebruikte Baxter-verpakkings/ dispenseermachine ook werkte. Dit was (en is) volgens De Maar standaardpraktijk, niet in de laatste plaats omdat het wettelijk verplicht was (en nog steeds is) om op de verpakking van een receptgeneesmiddel patiëntgegevens op te nemen. Dit laatste is zijdens Global Factories niet weersproken. Global Factories heeft ter zitting overigens uitdrukkelijk de stelling ingenomen dat zij ook niet betwist dat het op de prioriteitsdatum gebruikelijk was om patiëntgegevens op zakjes af te drukken (vgl. paragrafen 8, 9 en 19 pleitnota mr. Pors). Een en ander behoorde naar voorlopig oordeel dan ook tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman.

4.22. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de gemiddelde vakman, uitgaande van US 351, geconfronteerd met het hiervoor geformuleerde probleem en bepakt met zijn algemene vakkennis als hiervoor in r.o. 4.21. genoemd, zonder meer zou (‘would’) komen tot de in EP 630 neergelegde kenmerkende maatregel om elke verpakking te voorzien van patiëntgegevens. Conclusie 15 wordt naar voorlopig oordeel dan ook niet inventief geoordeeld.

4.24. (…) Niet valt dan in te zien waarom de gemiddelde vakman niet – om met de woorden van de Examing Division te spreken – ‘straightforwardly’ zou komen tot het (definitief) opslaan voor archiverings- (en dus: bewijs)doeleinden van een afbeelding van de inhoud van een zakje medicijnen, nu daarop – zoals hiervoor aan de orde kwam – op de prioriteitsdatum standaard patiëntgegevens werden aangebracht, welke gegevens dan eveneens zouden worden opgeslagen.

4.25. In het licht van de gemotiveerde stellingen van Ziuz c.s. terzake, had van Global Factories verwacht mogen worden dat zij de eventuele inventiviteit van conclusie 18 afzonderlijk had onderbouwd. Door dit niet te doen, moet het ervoor worden gehouden dat de van conclusie 15 afhankelijke conclusie 18 van de eerstgenoemde conclusie het lot deelt.

4.26. Het vorenstaande leidt ertoe dat geoordeeld moet worden dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat de bodemrechter (ten minste) de conclusies 15 en 18 van het Nederlandse deel van EP 630 zal vernietigen. Onder die omstandigheden zal de gevraagde voorziening worden geweigerd. Global Factories zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, door partijen begroot op € 70.000,00.

Lees het vonnis hier.

IEF 9240

Geen intrekking inbreukverbod

PhalaenopsisRechtbank ’s-Gravenhage, 19 november 2010, KG ZA 10-1193, Middenweg B.V. tegen Multispike B.V.

Octrooirecht. NL octrooi m.b.t. een ‘verbeterde werkwijze voor het telen van orchideeën.’ Eiser Middenweg zegt de licentieovereenkomst op, maar de octrooihouder stelt dat eiser de methode ook nadien is blijven toepassen en legt o.a. beslag op de planten van eiser. Eiser vordert i.c. de opheffing van de beslagen èn de intrekking van het eerder uitgesproken octrooi-inbreukverbod (Rechtbank ‘s-Gravenhage, 21 oktober 2010, IEF 9181). Vorderingen afgewezen. Weliswaar is “thans, anders dan in het eerste kort geding, voldoende aannemelijk dat in ieder geval conclusies 1 en 2 van NL 581 niet in stand kunnen blijven”, maar daarmee is nog niet gegeven dat het vonnis berust op een juridische of feitelijke misslag.

4.2. Het gevorderde is slechts toewijsbaar indien de bevoegdheid dat vonnis te executeren wordt misbruikt. Daarvan zal sprake zijn onder meer indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust (HR 22 april 1983. LJN AG4575), in geval van door de executant gepleegd bedrog in de procedure die tot het vonnis heeft geleid (HR 5 november 1993, LJN ZC1125) en indien met het vonnis betaling van een koopsom wordt afgedwongen, waarvan vaststaat dat die reeds betaald is (HR 22 december 2006, LJN AY9224). In het executiegeschil is geen ruimte om het reeds gevoerde debat tussen partijen te heropenen omdat dit in strijd zou komen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.

4.4. Thans is, anders dan in het eerste kort geding, voldoende aannemelijk dat in ieder geval conclusies 1 en 2 van NL 581 niet in stand kunnen blijven. Uit het artikel van Kim blijkt immers een werkwijze voor de vergroting van het aantal bloeiwijzen bij Doritaenopsis orcideeën door toepassing van een koudeperiode in combinatie met besproeiing met benzyl adenine. Niet in geschil is dat benzyl adenine dezelfde stof is als 6-BAP en evenmin dat Phalaenopsis en Doritaenopsis zodanig verwant zijn dat dezelfde groei-eigenschappen verwacht kunnen worden. Voorshands moet worden geoordeeld dat Kim daarmee schadelijk is voor de inventiviteit van de genoemde conclusies. Multispike heeft ter zitting ook desgevraagd verklaard geen argumenten te kunnen aanvoeren tegen het standpunt van Middenweg, zij het dat naar zij meent de conclusies 3, 4 en 11 en daarvan afhankelijke conclusies in stand zouden kunnen blijven.

4.5. Daarmee is echter niet gegeven, zoals Middenweg ter zitting heeft aangevoerd, dat het vonnis van 21 oktober 2010 berust op een juridische misslag. De nu aangevoerde nietigheidsargumenten zijn in het eerdere kort geding immers niet gesteld. Hetgeen hiervoor onder a is weergegeven komt er op neer dat Middenweg haar verweer heeft uitgebreid. Het executiegeschil is echter geen hoger beroep. Middenweg kan deze nieuwe verweren uitsluitend in hoger beroep naar voren brengen. Voor het onder b gestelde geldt hetzelfde. Ook dit zijn nieuwe verweren van Multispike die zij in het eerdere kort geding niet heeft aangevoerd.

4.6. Van een feitelijke misslag in het eerdere vonnis is, anders dan Middenweg ter zitting heeft aangevoerd, evenmin sprake. In het vonnis is niet uitgegaan van het feit dat Orchid Gardens Patents octrooihouder is. Voor zover het beslagverlof zou zijn gegeven op basis van onjuiste, door Multispike aangevoerde gegevens en dit tot opheffing van het beslag zou moeten leiden, had Middenweg ook dat in het eerdere kort geding moeten en kunnen aanvoeren.
(…)

4.10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de vorderingen van Middenweg worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9239

Het verhogen van het aantal bloeiwijzen

PhalaenopsisRechtbank ’s-Gravenhage, 19 november 2010, KG ZA 10-1193, G. van Steekeleburg en Zn B.V. tegen Multispike B.V.

Octrooirecht. Eiser  is niet tevreden over resultaten en zegt licentie op m.b.t. een NL octrooi voor een ‘verbeterde werkwijze voor het telen van orchideeën.’ De octrooihouder stelt echter dat eiser i.c. de methode ook nadien is blijven toepassen en legt o.a. beslag op de planten van eiser. Eiser vordert de opheffing van het beslag en ziet die vordering toegewezen. Summierlijke ondeugdelijkheid en ernstige gevolgen. “Gelet op wat X Van Steekelenburg had meegedeeld, had Van Steekelenburg geen aanleiding aan te nemen dat het octrooi betrekking zou hebben op een ander middel dan Multispike.”

4.4. De e-mail van 5 december 2008 geeft nauwelijks inzicht in wat de Multispikemethode inhoudt. Of de methode waarop de overeenkomst van december 2008 ziet meer omvat dan slechts het gebruik van het Multispike-middel kan echter in het midden blijven. Niet bestreden is dat [X] aan Van Steekelenburg heeft uitgelegd dat de behandeling met het door Orchid Gardens Patents verstrekte middel ‘Multispike’ een belangrijk onderdeel van de methode was. Daarvan uitgaande wordt voorshands geoordeeld dat [X] er niet vanuit mocht gaan dat Van Steekelenburg door de enkele verwijzing in de overeenkomst naar NL 581 begreep dat hij zonder toestemming van Multispike niet alleen het Multispike-middel niet zou mogen toepassen, maar evenmin cytokinine. In dit verband is mede van belang dat tussen partijen niet is geschil is dat cytokininen veelvuldig worden gebruikt bij de kweek van orchideeën. Gelet op wat [X] Van Steekelenburg had meegedeeld, had Van Steekelenburg geen aanleiding aan te nemen dat het octrooi betrekking zou hebben op een ander middel dan Multispike.

4.5. De stelling van Multispike dat alleen al het bespuiten van orchideeën met 6-BAP en toepassing van een koudeperiode gelijk staat aan het toepassen van de Multispikemethode volgens de overeenkomst kan daarom voorshands niet worden aanvaard. Daarbij komt dat Van Steekelenburg stellig ontkent na december 2008 zijn planten met 6-BAP of een andere cytokinine te hebben bespoten en betwist dat de door Prisna onderzochte planten uit zijn bedrijf afkomstig zijn. Zoals [X] ter zitting heeft verklaard zouden de planten van Van Steekelenburg zijn gekocht en zou hij deze zelf bij Prisna hebben afgeleverd, maar ieder bewijs of onderbouwing van deze stelling ontbreekt.

4.6. Gezien het voorgaande blijkt summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor het beslag is gelegd. Het beslag heeft bovendien ernstige gevolgen voor de bedrijfsvoering van Van Steekelenburg omdat hij niet meer in staat is met de kweek van de planten inkomsten te verwerven. Onder deze omstandigheden dient het beslag te worden opgeheven. De overige door Van Steekelenburg aangevoerde gronden voor opheffing behoeven geen bespreking.

Lees het vonnis hier.

IEF 9233

Executie kort geding

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 november 2010, KG ZA 10-1074, Tédé Automatisering B.V. c.s. tegen Tetra Laval Holdings & Finance S.A.

Octrooirecht. EP m.b.t. ‘inrichtig voor het snijden en roeren van wrongel. Executie kort geding na octrooirechtelijk ex partebevel van de Rechtbank Almelo tot bewijsbeslag, inzage en de proceskosten (!) van verzoekschriftprocedure. Verbod tot verder ten uitvoer leggen van het verleende verlof. Reconventioneel inbreukverbod. Beroep op onderzoeksexceptie  afgewezen. In citaten:

Ex parte: 4.3. Partijen zijn het eens dat geen van de maatregelen waartoe verlof is verleend doel heeft getroffen. Wat betreft het gegeven bevel (de voorwaardelijke veroordeling tot betaling van de kosten) heeft de voorzieningenrechter partijen, met hun toestemming, als voorlopig oordeel voorgehouden dat titel 15 Rv geen deugdelijke grondslag biedt voor de voorwaardelijke veroordeling tot betaling van de kosten van het beslag en de beschrijving. Tetra heeft daarop aangegeven dat zij zich niet verder verzet tegen de opheffing van de verloven en de vernietiging van de voorwaardelijke veroordeling. De mondelinge behandeling heeft zich vervolgens beperkt tot de vorderingen in reconventie.

4.4. Dat de beslagen noch het verlof tot het maken van een beschrijving doel hebben getroffen, is op zich geen aanleiding deze maatregelen op te heffen, zoals gevorderd onder i. van het petitum. De voorzieningenrechter begrijpt dat Eisers in het kader van dit executie kort geding bedoelen een verbod tot (verdere) executie van de maatregelen. Dit verbod zal hierna worden gegeven, met name omdat het verlof niet had mogen worden geven onder de voorwaarden zoals verwoord onder 35-37 van het verzoekschrift en ook omdat uit haar verklaring ter zitting volgt dat Tetra geen belang meer heeft bij (verdere) tenuitvoerlegging van de verloven.

4.5. De voorzieningenrechter begrijpt voorts dat Eisers met de tevens gevorderde herziening van het verlof bedoelen de vernietiging daarvan voorzover de beschikking een bevel tot betaling van de proceskosten omvat. Ook hier geldt dat de voorzieningenrechter in het kader van een executie kort geding de aangevallen beslissing niet kan vernietigen maar wel de executie daarvan kan verbieden. Nu de beschikking in elk geval wat betreft deze veroordeling geen stand kan houden zal de rechtbank zulks doen.

4.6. De veroordeling kan geen stand houden omdat de maatregelen is verzocht in een ex parte procedure. In deze procedures is alleen een grondslag voor een veroordeling indien deze ziet op het in artikel 1019e Rv voorziene inbreukverbod, zo nodig verstrekt met een dwangsom. Voor een veroordeling tot betaling van een geldsom, ook niet indien deze ziet op de proceskosten of indien deze gebonden is aan de voorwaarde van het aanspannen van een opheffings kort geding is in titel 15 Rv noch elders in de wet een grondslag te vinden. In het algemeen kan pas achteraf over de kosten van beslag en beschrijving worden geoordeeld, nadat duidelijk is geworden dat het door verzoeker gestelde recht op en belang bij de maatregelen gegrond is gebleken.

4.7. De onder ii gevorderde veroordeling tot vernietiging zal worden afgewezen nu er geen documenten in beslag zijn genomen, geen kopieën zijn gemaakt en er geen gedetailleerde beschrijving is gemaakt. Voor vernietiging van het proces-verbaal – de voorzieningenrechter begrijpt het proces-verbaal van constatering opgemaakt naar aanleiding van de tweede poging tot tenuitvoerlegging op 26 augustus 2010 – is geen deugdelijke grondslag aangevoerd.

4.8. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat door de (mislukte) beslaglegging informatie over TéDé en haar bedrijfsvoering is verkregen welke strikt vertrouwelijk zou moeten blijven. Het gevorderde onder iii dient te worden afgewezen.

Onderzoeksexceptie: 4.19. Met betrekking tot de in september 2009 aangetroffen inrichtingen hebben eisers gen ander verweer tegen de gestelde inbreuk gevoerd dat het de hierboven besproken onderzoeksexceptie. Dit beroep slaagt niet. Het navolgende is daarvoor redengevend.

4.20. Het beroep op de exceptie dient te worden beoordeeld naar het moment waarop de inbreukmakende wrongelbereider is aangetroffen. Op dat moment beschikte Kaamps over twee door TéDé – met als voorbeeld een de inrichting van Tetra – geproduceerde en geleverde inrichtingen. Die twee inrichtingen voldeden aan alle kenmerken van het Octrooi. Door dat te doen heeft TéDé niet het geoctrooieerde (de machine welke door Tetra was geleverd) onderzocht, maar zij heeft het geoctrooieerde nagebouwd met overname van alle kenmerken van conclusie 1 van het Octrooi. Dat is niet te duiden als een innoverend onderzoek naar een verbetering. Dan had zij de machine moeten nabouwen met die verbetering. Dat in september 2009 op enigerlei wijze sprake was van innoverend onderzoek, anders dan het testen van twee nieuwe machines is door Eisers niet gesteld of gebleken. Voornoemde samenwerkingsovereenkomst, welke op zich voor dit soort overeenkomsten al zeer summier is, is eerst gesloten op 28 december 2009, nadat Tetra TéDé in het najaar van 2009 en vervolgens bij brief van 18 december had aangeschreven. Evenzo dateert de octrooiaanvrage van ruim na september 2009.

4.21. Dat er in september 2009 sprake was van enig onderzoek in de zin van artikel 53 lid 3 Row aan het geoctrooieerde hebben Eisers dan ook geenszins aannemelijk gemaakt. Het had op de weg van Eisers gelegen dit te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van afspraken tussen partijen uit die periode, of door overlegging van de resultaten van het onderzoek. Nu kennelijk als vrucht van het beweerdelijk onderzoek een octrooiaanvrage is gedaan, is er voor Eisers geen noodzaak meer zich in volle omvang op de vertrouwelijkheid van het onderzoek te beroepen.

4.22. Ten slotte verdraagt ook het eigen relaas van Eisers zich niet met hun beroep op een onderzoeksreceptie. Kaamps voert immers een onderneming welke zich toelegt op het maken van kaas. Daartoe heeft Kaamps wrongelbereiders nodig. Zij heeft daartoe één gebruikte inrichting aangekocht bij Tetra. Omdat op de markt niet meer gebruikte inrichtingen beschikbaar waren, heeft zij TéDé aangezocht nog twee gelijke inrichtingen na te bouwen, om aldus in haar productiecapaciteit te kunnen voorzien. Ter zitting hebben Eisers verklaard, anders dan in de pleitnotitie was opgenomen, dat met de twee TéDé inrichtingen wel wrongel is gesneden dan wel geroerd en dat deze wrongel zonodig tot kaas is verwerkt.

4.23. Naar voorlopig oordeel slaagt wat betreft de periode september 2009 het beroep op de onderzoeksexceptie niet. Nu Eisers tegen de toen geconstateerde inbreuk geen ander verweer hebben ingeroepen, dient er van uit te worden gegaan dat deze inbreuk zich heeft voorgedaan. Het onder A gevorderde zal worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.