DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 1358

Inklappen en uitvouwen

Rechtbank Den Haag, 16 december 2005, KG 05/1386. Pozo Negro Beheer B.V. en Holbox B.V. tegen Kappa. Octrooirecht, geen auteursrecht en slaafse nabootsing

Pozo Negro is houdster van een Nederlands octrooi voor een 'draagstructuur voor displays, plano, samenstel en werkwijzen voor het in en uitklappen van de draagstructuur'. Pozo heeft aan Holbox een licentie verleend voor het produceren en verhandelen van de draagstructuur van het octrooi. De rechtbank geeft weer dat conclusie 1 het inklappen van de draagstructuur betreft: "...in het inklappen wordt voorzien door de harmonica constructie die ontstaat door de samenwerking van de vouwlijnen langs de hoeken tussen zijwanden en voor- en achterwand en de vouwlijnen door het midden van de zijwanden." Conclusie 2 betreft het opvouwen van het ingeklapte pakket. Conclusies 3 t/m 6 lossen het probleem van de materiaal ophoping op dat ontstaat bij toepassing van conclusie 2.

Opvallend is dat bij de beoordeling van de rechter conclusie 1 nergens genoemd wordt, terwijl de rechter wel oordeelt over de conclusies 2 - 6. Omdat de draagstructuur van Kappa niet voorzien is van een vouwlijn als bedoeld in conclusie 2 van het octrooi, is er geen sprake van inbreuk. "Het probleem dat het octrooi beoogt op te lossen is bij de draagstructuur van Kappa derhalve opgelost op een geheel eigen wijze welke geen inbreuk maakt op het octrooi. Daaraan wordt niet afgedaan doordat Kappa wel de maatregel bedoeld in de conclusies 3 tot en met 6 toepast."

De beroepen van Holbox op het auteursrecht en de slaafse nabootsing worden door de rechter afgewezen. Omdat de uiterlijke vorm van de draagstructuur hoofdzakelijk technisch bepaald is, is er geen sprake van een eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van de maker zoals vereist voor auteursrechtelijke bescherming van een werk.

Het beroep op slaafse nabootsing wordt afgewezen omdat van slaafse nabootsing eerst sprake kan zijn indien Kappa zonder afbreuk te doen aan de eisen van deugdelijkheid en bruikbaarheid voor de draagstructuur ook een andere vorm had kunnen kiezen en door dit niet te doen verwarring veroorzaakt. Van verwarring is in casu geen sprake. De draagstructuur van Holbox heeft immers geen eigen gezicht. Er komt geen onderscheidend vermogen aan toe, waardoor de mogelijkheid van verwarring niet ontstaat. Lees het vonnis hier

IEF 1320

Roche, Primus en de spin in het web

Conclusie van Advocaat-Generaal Philippe Léger van 8 december 2005, Zaak C-539/03 Roche - Primus

Kan de houder van een Europees octrooi krachtens artikel 6, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, tegen meerdere vennootschappen die in verschillende verdragsluitende staten zijn gevestigd en tot eenzelfde concern behoren, een rechtsvordering wegens octrooi-inbreuk indienen bij één gerecht, te weten het gerecht in het rechtsgebied waarvan een van deze vennootschappen is gevestigd?

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen van de Hoge Raad als volgt te beantwoorden:

„Artikel 6, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, [...] moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is in het kader van een geschil ter zake van inbreuk op een Europees octrooi waarbij meerdere, in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn gedagvaard voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van elk van deze staten, zelfs niet wanneer deze vennootschappen tot eenzelfde concern behoren en op gelijke of soortgelijke wijze hebben gehandeld overeenkomstig een gemeenschappelijk beleidsplan dat is uitgegaan van één van hen.”

Lees hier de hele conclusie.

IEF 1315

Onrechtstreekse octrooi-inbreuk

Hof van Beroep Antwerpen, 8 november 2005, Sara Lee/DE N.V. - Fort Koffiebranderij/Café Liégeois/Beyers Koffie

Op 20 februari 2004 heeft de rechtbank te Antwerpen geoordeeld dat met de verkoop van vergelijkbare koffiepads naar Belgisch recht van directe inbreuk (volgens conclusie 23) noch van indirecte inbreuk (volgens conclusie 1) sprake is. Het Hof van Beroep komt tot de conclusie dat onrechtstreekse/indirecte inbreuk is bewezen: "De omstandigheid dat de aangeboden middelen ook toepassingsmogelijkheden hebben die vreemd zijn aan het octrooi belet niet dat er van onrechtstreekse octrooi-inbreuk sprake is. De middelen moeten niet exclusief geschikt zijn voor de uitvinding. Het is voldoende dat de middelen werkelijk aangeboden en wetens bestemd zijn om de uitvinding toe te passen waardoor hun neutraal karakter irrelevant is." Aldus wordt verboden om deze koffiepads op Belgisch grondgebied aan te bieden of te leveren. Lees hier het arrest. De Nederlandse variant hier.

IEF 1314

Een streng in het haar lijmen

Kortgeding vonnis Rechtbank ’s-Gravnehage, 7 december 2005, rolnr. KG 05/1364, X tegen SES Nederland B.V. c.s.

Nietigheidsverweer slaagt tegen een octrooi met betrekking tot een werkwijze voor in het haar vastmaken van een streng. 

X roept tevergeefs haar Nederlands octrooi NL 056 en haar Europees octrooi EP 289 in tegen de verhandeling van het product SES Creative, Hairextensions cold fix door SES Nederland. Dit product bestaat uit een verpakking, met daarin latexlijm, meerdere strengen, haarspelden en haarklemmen. Op de verpakking is een gebruiksaanwijzing afgedrukt.

De octrooien van X hebben betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van strengen haar (hair extensions) in het hoofdhaar van een persoon. EP 289 voorziet bovendien in een werkwijze voor de verwijdering van een eerder aangebrachte streng en het middel daartoe. “Steeds wordt beoogd een werkwijze te verschaffen die door de gebruiker zelf kan worden toepast. De werkwijze en de middelen dienen daarom ook veilig te zijn voor toepassing met de hand op of bij de hoofdhuid en in het haar, zonodig ook indien deze worden toegepast door kinderen. Voor de bevestiging van de streng aan het hoofdhaar wordt uitgegaan van een lijmverbinding.”

Verweer SES Nederland betwist de geldigheid van de ingeroepen octrooien vanwege gebrek aan nieuwheid en inventiviteit. Zij beroept zich onder meer op het boek: Hair additions:the fourth dimension, uitgegeven in 1991 (Charlotte Jane). “In dit boek worden diverse technieken beschreven om haar te verlengen of toe te voegen. Onder hoofdstuk 4 worden verlijmingstechnieken (bonding techniques) beschreven. De voorgeschreven lijm is op latexbasis. De verlijming kan weer los worden gemaakt door gebruik van olie, mineral oil en baby oil worden genoemd. In dit hoofdstuk wordt de verlijmingstechniek uitgelegd aan de hand van het aanbrengen van zogenoemde wefts. Deze bestaan uit een grotere hoeveelheid haar die met dunne draad samengevlochten of verweven zijn tot bredere “matjes”. De techniek voorziet erin dat deze “matjes” langs de weefrand worden voorzien van latexlijm en vervolgens in eenmaal worden ingebracht. Het is mogelijk meerdere matjes boven en over elkaar aan te brengen.” “In hoofdstuk 7, Designing and styling techniques, wordt beschreven hoe de verlijmingstechniek bijzonder geschikt is voor speciale effecten door het aanbrengen van enkele strengen in verschillende kleur.”

SES beroept zich bovendien op de informatie op de internetsite garlanddrake.com, waarop de techniek van strand bonding als volgt is beschreven: “Strand Bonding when finished looks and "behaves" very much like individual braiding, except is less time consuming. Strand Bonding is done by applying an adhesive to the top portion of a small section of the addition hair. Then the addition hair (with adhesive) is applied to your own hair. The adhesive captures both the addition and your hair.”

Geldigheid van NL 056 De Voorzieningenrechter oordeelt dat de uitvindingsgedachte achter NL 056 moeilijk is te ontwaren. “De voorgestelde maatregel maakt weliswaar duidelijk dat de bevestiging door lijm is voorzien maar niet blijkt hoe het gedeeltelijk indrogen van de lijm zou kunnen bijdragen aan het doel van de uitvinding. In geen der conclusies wordt de aard van de te gebruiken lijm gespecificeerd. Deze omschrijvingen en ook de verwijzing naar warmtetoevoerende hulpbronnen suggereren in feite het gebruik van een thermoplastische lijm.”

“In het licht van D1 is de verlijming als verbindingstechniek niet nieuw. Het laten indrogen van lijm, wat op zichzelf al triviaal is, wordt in D1 omschreven als het gedurende een korte periode laten afkoelen en indrogen. Ook deze maatregel is niet nieuw. D1 openbaart derhalve ook het twijnen, dat wil zeggen het rollen tussen duim en wijsvinger van de te maken lijmverbinding. Hieruit volgt dat ook de maatregel uit conclusie 3 bestaande uit het twijnen niet nieuw is. Er dient dan ook van uit te worden gegaan dat er een gerede kans is dat NL 056 nietig zal blijken wegens gebrek aan nieuwheid.”

Prioriteitsdatum De voorzieningenrechter gaat mee met het verweer van SES dat de voor EP 289 geclaimde prioriteitsdatum, te weten het Nederlands octrooi NL 056, niet geldig is. “Het gaat hier om de vraag of het prioriteitsdocument, dat wil zeggen de aanvraag voor NL 056, dezelfde uitvinding openbaart als de uitvinding besloten in EP 289 (vergelijk artikel 87 EOV). Het wezen van het prioriteitsdocument betreft immers het enigszins laten indrogen van de lijm. De gewijzigde aanvraag ziet evenwel op een uitvinding die een werkwijze met gebruik van lijm op latexbasis betreft en voorts een verwijderingsmethode met gebruik van olie. Beide maatregelen komen niet voor in de Nederlandse aanvrage. Dat betekent in casu dat de uitvinding van EP 289 geen prioriteit kan claimen.”

Geldigheid van EP 289 De nieuwheidsbezwaren van SES Nederland voorzover die berusten op het boek Hair additions en de internetsite van Garland Drake slagen niet. Daarentegen slagen wel de inventiviteitsbezwaren: “De vakman zal direct begrijpen hoe hij de in hoofdstuk 4 uitvoerig beschreven lijmtechniek zal kunnen toepassen voor het aanbrengen van strengen en voorts hoe hij deze bij gebruik van de voorgeschreven latexlijm weer kan losmaken met gebruik van olie.” De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

Lees het vonnis hier.

IEF 1313

'a dressguard to a mudguard'

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26 mei 3005 en 1 december 2005, Hesling - De Woerd

In het geding stelt De Woerd dat het octrooi van Hesling ('Attachment means for mounting a dressguard to a mudguard', de combinatie van een jasbeschermer met een rand en een bevestigingsklem voor het monteren van de jasbeschermer aan een spatbord) vernietigd dient te worden, wegens gebrek aan nieuwheid, althans inventiviteit. Hesling op haar beurt stelt dat De Woerd inbreuk maakt op haar octrooi.
"Nu het Europees octrooi is gericht op de combinatie van jasbeschermer en bevestigingsorgaan en het Nederlands octrooi uitdrukkelijk is gericht op een bevestigingsorgaan zonder meer, rijst de vraag wat de door ieder der octrooien beschermde uitvinding is, alsmede of het Nederlands octrooi dezelfde uitvinding beschermt als het Europees octrooi." Het hof beantwoordt deze laatste vraag bevestigend; zowel het Nederlands als het Europees octrooi gaan om vorm en eigenschappen van de clip. Deze zijn voor beide gelijk.

Op het argument van De Woerd ten aanzien van de niet-nieuwheid, is het hof van oordeel dat de door De Woerd aangevoerde Nederlandse octrooiaanvrage, bestaande uit een zgn. 'StripClip systeem', niet bezwarende zijn voor de nieuwheid. Daarentegen is het wel bezwarend voor de inventiviteit van bepaalde conclusies.
"Slotsom van het vorenstaande is, dat de octrooien/het octrooi vernietigd dienen/dient te worden voorzover de beschermingsomvang van de conclusies daarvan uitgaan bovendie welke toekomt aan de combinatie van de conclusies 1, 4 en 5 van beide octrooien. In zoverre slagen de grieven die Hesling heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het Europees octrooi in zijn geheel vernietigd dient te worden. Het is het hof evenwel niet geheel duidelijk, welke processuele houding Hesling inneemt met betrekking tot het Nederlands octrooi. Enerzijds merkt zij op [...], dat zij het geschil in volle omvang aan het hof wenst voor te leggen, vordert zij vernietiging van het vonnis, toewijzing van de conventionele vorderingen en afwijzing van de reconventionele vorderingen. Anderzijds heeft zij (bij pleidooi) betoogd, zo begrijpt het hof althans, dat zij zich neerlegt bij de vernietiging van het Nederlands octrooi. Om hierover duidelijkheid te verkrijgen zal het hof de zaak naar de rol verwijzen, opdat Hesling zich bij akte uitlaat over de vraag of zij zich al dan niet verzet tegen de vernietiging van het Nederlands octrooi."

Gerechtshof 's-Gravenhage 1 december 2005, Hesling - De Woerd

"Door Hesling is thans verduidelijkt, dat zij niet de intentie heeft gehad de vordering tot vernietiging van het Nederlandse octrooi niet (langer) te betwisten. Dit zo zijnde zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen."
Partijen zijn door het hof in staat gesteld zich over de inbreukvraag nader uit te laten. De Woerd heeft de gestelde inbreuk gemotiveerd bestreden. "Naar het oordeel van het hof vertoont de jasbeschermer van De Woerd niet de kenmerken van de oorspronkelijke conclusie 4, te weten dat een wand die de (door de benen van de clip begrensde) ruimte begrenst, voorzien is van een ribbel, en dat een eerste been aan de naar de ruimte gerichte zijde in hoofdzaak is gevormd naar de vorm van de rand van de jasbeschermer, waarbij het uiteinde van het eerste been is voorzien van een naar de ruimte gerichte verdikking, zodanig dat de rand van de jasbeschermer in een klikverbinding klemmend opneembaar is in de ruimte begrensd door enerzijds de ribbel en de verdikking en anderszijds het eerste been." De Woerd maakt aldus geen inbreuk op de beperkt gehandhaafde octrooien. Lees de arresten hier en hier.

IEF 1308

Geen equivalent

Gerechtshof 's-Gravenhage 22 september 2005, Delaval tegen Lely Enterprises. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat er geen sprake is van inbreuk.

In het geding staat de vraag centraal of het Europees octrooi 0.535.754 ("An implement for milking animals and a method of after-treating the teats of a milked animal") van Lely wegens gebrek aan nieuwheid, althans aan inventiviteit, dient te worden vernietigd en zo ja, of er inbreuk wordt gemaakt op het octrooi van Delaval. Het hof concludeert ten aanzien van de eerste vraag "dat een deskundige, die kennis neemt van de door Delaval geciteerde geschriften, daarin geen aanwijzingen zal vinden om de inrichting volgens de stand van de techniek (D5) zodanig te wijzigen, dat een inrichting resulteert die overeenkomt met de inrichting volgens het octrooi van Lely. Anders gezegd: het hof acht de materie van conclusie 1 in zoverre inventief. Dit geldt eveneens voor de materie van de (onafhankelijke) werkwijzeconclusie 11." De grieven met betrekking tot de niet-inventiviteit falen derhalve.

Ten aanzien van de grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank, dat het VMS-systeem van Delaval inbreuk maakt op het octrooi van Lely oordeelt het hof:
"Van letterlijke (directe) inbreuk op conclusie 1 van het octrooi is naar het oordeel van het hof bij het VMS-systeem mitsdien geen sprake. Evenmin kan gesteld worden dat bij het VMS-systeem hetzelfde resultaat, dat door het octrooi wordt beoogd, op in wezen dezelfde wijze wordt bewerkstelligd. [...] Het VMS-systeem is, doordat het niet voorziet in de hiervoor genoemde aspecten b.2 en b.3 (die de inrichting volgens D5 wel heeft) al bij voorbaat minder compact dan de D5-inrichting. Het VMS-systeem kan reeds daarom ook niet een equivalent van de inrichting volgens het octrooi worden genoemd." De grieven slagen aldus en het vonnis wordt vernietigd. Lees het arrest hier.

IEF 1302

Over steenwol en bevochtigingsmiddel (2)

Gerechtshof 's-Gravenhage 27 oktober 2005, Rockwool - Saint Gobain.

Rockwool komt in hoger beroep tegen het door de rechtbank te 's-Gravenhage gewezen vonnis van 27 juni 1986 (zie eerder hier). In het geding heeft Isover gevorderd het Nederlands octrooi 165.798 van Rockwool nietig te verklaren. Het betreft een octrooiaanvrage uit 25 november 1970, die is geëxpireerd op 24 november 1990. Het octrooi betreft een werkwijze voor het maken van een poreus product  van minerale wol [...], gebruikt in de tuinbouw (als kweekmedium). De incidentele grief I strekt ten betoge dat de rechtbank het octrooi met terugwerkende kracht nietig had behoren te verklaren wegens gebrek aan inventiviteit. "Naar het oordeel van het hof ziet Rockwool eraan voorbij dat de conclusies van het octrooi (slechts) zijn gericht op een werkwijze en dat het er dus om gaat of deze werkwijze op zichzelf beschouwd nieuw en inventief is gezien de 'stand der techniek', dat wil zeggen 'al hetgeen voor 25 november 1969 (de prioriteitsdatum, red.) door een beschrijving of op enige andere wijze openbaar toegankelijk is geworden'. Daarbij is niet van belang of de toepassing als kweekmedium van de rechtstreeks met de onderhavige werkwijze verkregen bevochtigbare minerale wol, "iets bijzonders" zou inhouden; zelfs is daarbij niet van belang of deze toepassing nieuw en inventief zou zijn."

Isover heeft als bezwarend voor de nieuwheid en/of de inventiviteit naar voren gebracht een op 14 april 1964 gepubliceerd Zweeds octrooischrift, dat door de Octrooiraad niet in aanmerking is genomen bij de verlening van het onderhavige octrooi. Het hof acht dit octooi echter niet nieuwheidsschadelijk. Daarentegen mist het octrooi wel inventiviteit: "Naar het oordeel van het hof is het voor de gemiddelde vakman bekend om in de te verstuiven oplossing (emulsie of dispersie) van het bindmiddel andere stoffen op te nemen teneinde aan de minerale vezels van het eindproduct specifieke, gewenste eigenschappen te geven en om aldus al deze stoffen in een enkele vloeistof te verstuiven [...]. Op grond hiervan ligt het voor de gemiddelde vakman zonder meer voor de hand om het bevochtigingsmiddel in de oplossing van het bindmiddel op te nemen, waardoor het apart verstuiven van het bevochtigingsmiddel niet nodig is."

"Op grond van het voorgaande dient het Nederlandse octrooi 156.798 nietig te worden verklaard en slaagt de incidentele grief I [...]. Nu in de parallelle inbreukzaak (met rolnummer 85/019) de inbreukvorderingen van Rockwool door het hof bij zijn afgewezen, heeft Isover geen belang meer bij de door haar gevorderde 'verklaring voor recht dat geen rechten kunnen worden ontleend ter zake van onder de beschermingsomvang van dat octrooi vallende producten voor zover die afkomstig zijn uit een andere lidstaat van de Europese Unie' en behoeft niet meer te worden ingegaan op de vraag tot welk tijdstip de nietigverklaring van het onderhavige octrooi teruggaat."

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en vernietigt tevens het Nederlandse octrooi 156.798 (een kennelijke verschrijving? Het gaat in het onderhavige arrest om NL165.798). Bovendien lijkt de beslissing niet een vernietiging te zijn, maar een verklaring voor recht. Lees hier het arrest.

IEF 1300

Uitzonderlijk omvangrijk

Rechtbank 's-Gravenhage, 1 december 2005,Heineken/Interbrew en Philips. Lang vonnis in kort geding in de zaak tussen Philips en Heineken: De rechtbank gaat uitgebreid in op de beoordeling van de geschiktheid van de zaak voor kort geding: "De onderhavige zaken zijn niet geschikt om in kort geding te worden beslist, omdat deze vanwege hun complexiteit niet vatbaar zijn om in kort geding genoegzaam te worden toegelicht. Op grond van art. 256 Rv. zullen de door Heineken in beide procedures gevorderde voorzieningen dan ook worden geweigerd. [...] De zaken zijn in verschillend opzicht als uitzonderlijk complex aan te merken – ook als verdisconteerd wordt dat deze rechtbank vanwege haar exclusieve bevoegdheid in octrooigeschillen in Nederland in beginsel niet terugschrikt voor omvangrijke octrooizaken in kort geding."

Allereerst betreft het de omvang van de in kort geding aan de orde gestelde materie, te weten 5 ingeroepen Nederlandse registratieoctrooien, die elk op hun beurt ook uitzonderlijk omvangrijk zijn. Daarnaast zijn de zaken aanzienlijk feitelijk gecompliceerd. Voorts is in de twee zaken met name zijdens Heineken een in omvang buitensporig pakket producties ingebracht. Daarbij hebben de zittingen in beide zaken gezamenlijk bijna 12 uur geduurd. Bovendien zijn zowel de dagvaardingen als de pleitnota's buitengewoon omvangrijk. Ook zijn er zijdens Philips en Interbrew in de onderhavige kort gedingen 21 nieuwe, beweerdelijk nietigheidsschadelijke octrooischriften ingebracht, die niet eerder door de Europese examiners zijn getoetst of in de inbreukrapportages van de octrooigemachtigde van Heineken zijn besproken. Bovendien moet, aldus de rechtbank, bedacht worden dat Heineken op een naar zich laat aanzien rijkelijk laat moment met de onderhavige procedures is gekomen. Ook wordt meegewogen dat de inmiddels door Heineken aanhangig gemaakte bodemprocedure niet een procedure volgens het versneld regime in octrooizaken is, wat overigens een bewuste keuze is geweest. "De zaken zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ingewikkeld en te omvangrijk (gemaakt) voor kort geding, zodat het daarop gerichte formele verweer zijdens Philips en Interbrew behoort te worden gehonoreerd."

"Nu zij echter, zo stellen zij [Philips en Interbrew], toch gedwongen zijn geweest om de zaak inhoudelijk voor te bereiden [...] hebben zij in beide zaken uitdrukkelijk aangegeven dat het zeer op prijs zou worden gesteld, indien de voorzieningenrechter desalniettemin (ten overvloede) een inhoudelijk oordeel zou willen geven." De rechtbank oordeelt op een bijna verontschuldigende manier: "Het is van tweeën één: De zaken zijn geschikt of ongeschikt voor een voorlopige beoordeling in kort geding, en beetje geschikt bestaat in wezen niet. Bedoeld verzoek zou dan ook moeten worden genegeerd - hoe onbevredigend dat op zichzelf ook moge zijn; het kort geding kent nu eenmaal zijn beperkingen, een verantwoorde integrale beoordeling is op de aangegeven gronden in kort geding niet mogelijk. Daartoe moet de bodemprocedure worden afgewacht. Onbevredigend is ook, dat zij dezerzijds gaarne toegegeven, dat uit de aard van dergelijke kort gedingen pas ná de pleidooien kan worden beoordeeld, of alsdan een zodanige toelichting voorligt, dat het vereiste inzicht is verworven om tot een verantwoorde voorlopige beslissing te komen. Dat is juist het geval in mega-zaken, bij grote hoeveelheden stukken en meervoudige eis- en grondslagwijzigingen. Ook dat is evenwel nu eenmaal het gevolg van ons kort gedingstelsel."

"De voorzieningenrechter realiseert zich echter dat zowel partijen als de markt er bij gebaat zijn - althans gedeeltelijk en waar wel mogelijk - ook een inhoudelijk voorlopig oordeel te vernemen. Voor zover dat wel verantwoord wordt geacht en met de grootst mogelijke nadruk uitdrukkelijk ten overvloede, zal daartoe, mede gelet op de door partijen aangegeven grote commerciële belangen die in het spel zijn, bij wijze van uitzondering worden overgegaan."

De slotsom van de rechtbank leidt tot het afwijzen van alle inbreukeisen met nevenvorderingen van Heineken. De reconventionele eis in de zaak met rolnr. KG 05-1211 wordt toegewezen. Aldus wordt Heineken verboden te kennen te geven dat de PerfectDraft valt onder de beschermingsomvang de Nederlandse registratieoctrooien van Heineken. Tevens mag Heineken niet meer te kennen geven dat Philips bij de ontwikkeling van de PerfectDraft geheimhoudingsafspraken met Heineken heeft geschonden. Lees hier het vonnis.

IEF 1299

Eerst even voor jezelf lezen

Lang vonnis in kort geding in de zaak tussen Philips en Heineken: "De onderhavige zaken zijn niet geschikt om in kort geding te worden beslist, omdat deze vanwege hun complexiteit niet vatbaar zijn om in kort geding genoegzaam te worden toegelicht. Op grond van art. 256 Rv. zullen de door Heineken in beide procedures gevorderde voorzieningen dan ook worden geweigerd. [...] De zaken zijn in verschillend opzicht als uitzonderlijk complex aan te merken – ook als verdisconteerd wordt dat deze rechtbank vanwege haar exclusieve bevoegdheid in octrooigeschillen in Nederland in beginsel niet terugschrikt voor omvangrijke octrooizaken in kort geding."

Persbericht Rechtbank 's-Gravenhage, 1 december 2005: Kort geding vonnissen Heineken tegen Philips en Interbrew, vonnissen KG 05-1210 en KG 05-1211 Heineken/Philips en Interbrew. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage heeft bij vervroeging uitspraak gedaan en bij vonnissen van 1 december 2005 in beide zaken alle octrooi-inbreuk vorderingen van Heineken geweigerd. Lees persbericht en vonnis hier.

IEF 1290

Schijnconstructies

Rechtbank 's-Gravenhage, 30 november 2005, KG 05/1215. Multinet tegen Bollegraaf Executiegeschil.

Kort geding naar aanleiding van het tussen partijen gewezen arrest van het Gerechtshof van 26 mei 2005, waarin Multinet onder meer werd geboden onmiddelijk elke directe inbreuk op haar octrooi met betrekking tot een sorteertransporteur voor het sorteren van oud papier en oud karton te staken. In conventie vordert Multinet nu Bollegraaf te verbieden het arrest van het Hof ten uitvoer te leggen ten aanzien van, vooral, het vermeend aanbieden van inbreukmakende machines. Multinet voert aan dat zij volledig aan het arrest heeft voldaan. Bollegraaf vordert in reconventie een herziene publicatie van een mededeling in het tijdschrift Multinet Recycling Benelux, omdat Multinet geen correcte uitvoering zou hebben gegeven aan het dictum.

Ten aanzien van punt 1: "Naar de kern genomen vraagt Multinet met het eerste onderdeel van haar vordering een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter omtrent de vraag of de sorteermachines nummers 500 en 501, ook wel aangeduid als de sorteermachines met de nummers I en II, nadat de aanzetters met lasverbindingen aan de as zijn verbonden, inbreuk maken op het octrooi. [...] Dit brengt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat de lasverbindingen alles in zich hebben van een schijnconstructie. Zij voegen niets toe aan de constructieve deugdelijkheid van de machines. Door de lassen weg te slaan of te slijpen zou direct weer sprake zijn van een onder het octrooi vallende constructie. Voorshands dient er dus van uit te worden gegaan dat de machines 500 en 501 dan wel I en II ook na de modificatie door het aanbrengen van de lashechtingen zijn aan te merken als inbreukmakend."

Ten aanzien van andere punten: "De tweede vraag in conventie is kort gezegd of de opgaven die Multinet heeft gedaan volledig en correct zijn geweest. [...] Toegegeven mag worden dat indien de registeraccountant zou menen dat deze machines niet inbreukmakend zouden zijn, hij daarvan in zijn rapportage ook geen opgave had hoeven te doen. Door toch melding te maken van deze machines maakt hij zijn rapportage wel controleerbaar. In wezen gaat het om de hierboven besproken vraag of deze machines inbreukmakend zijn. Ook in het licht van het voorlopig oordeel dat deze machines inbreuk maken, wordt de opgave hierdoor niet onjuist of onvolledig." Voor het verbod de executie voort te zetten is dan ook geen grond. Evenmin is er aanleiding de gelegde beslagen op te heffen.

Ten aanzien van vordering in reconventie stelt de rechtbank: "Multinet heeft een advertentie geplaatst met exact dezelfde tekst als opgenomen in het dictum, dat wil zeggen met overname van een verschrijving in het publicatienummer van het octrooi. Deze gang van zaken is niet als niet correct te duiden. Ook het niet toevoegen van een ondertekening of afzender is conform de aanwijzingen in het arrest en brengt evenmin mee dat geen correcte uitvoering is geven aan de beslissing van het gerechtshof." Dat Multinet de advertentie in het tijdschrift Magazine Recycling Benelux heeft geplaatst en niet in het door het gerechtshof aangewezen - maar niet bestaande - Multinet Recycling Benelux leidt volgens de voorzieningenrechter niet tot gevolgen. De vordering wordt dan ook afgewezen. Lees het vonnis hier.