DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 1411

Assens vangnet houdt het niet (2)

Vznr. Assen, 23 december 2005, zaaknr. 5411, KG ZA 05-217, FNV-CNV ./. Cordis-Schneider (met dank aan Mark van Gardingen, Brinkhof Advocaten).

Op 13 oktober en 23 juni berichtte IEForum (hier) al over het octrooigeschil tussen Schneider en Cordis dat, nadat de Haagse rechtbank bij vonnis van 8 juni 2005 aan Cordis een inbreukverbod had opgelegd, werd "voortgezet" in Assen. Inmiddels hebben ook de bonden CNV en FNV zich in de discussie gemengd.

De Assense voorzieningenrechter beval op 23 juni 2005 staking van executie, o.m. vanwege de mogelijkheid van banenverlies bij Cordis' vestiging in Roden. Het Leeuwardense hof vernietigde dat vonnis evenwel nog geen vier maanden later, bij arrest van 12 oktober 2005. Het hof onderzocht o.m. of executie klaarblijkelijk een noodtoestand voor Cordis zou doen ontstaan. Het hof overwoog dat zij Cordis en Schneider bij het pleidooi in hoger beroep in overweging heeft gegeven om tot een licentie-overeenkomst te komen hangende het hoger beroep in de hoofdzaak, en dat zij daarvoor zelfs het wijzen van arrest met twee weken had opgeschort. Op die manier zou het dreigende (mogelijk zelfs algehele) banenverlies bij Cordis kunnen worden afgewend. Schneider had ook laten weten hier niet onwelwillend tegenover te staan. Partijen konden echter niet tot overeenstemming komen en hebben het hof aldus bericht, terwijl volgens het hof niet was gebleken dat de door Schneider aan een licentie verbonden voorwaarden dusdanig belastend waren dat Cordis daaraan redelijkerwijs niet kon of behoefde te voldoen. Onder die omstandigheden meende het hof dat de sluiting van de faciliteiten van Cordis niet zozeer een als gevolg van de executie ontstane noodtoestand is, maar dat "als causa efficiens daarvoor heeft te gelden de daartoe strekkende wilsbesluiten van (de directie) van Cordis." Ten overvloede merkte het hof nog op dat het beschermen van belangen van derden, zoals werknemers van Cordis, niet behoort te geschieden door middel van het toelaten van inbreuk op het octrooirecht.

Cordis heeft inmiddels in Roden productielijnen stopgezet. Een van de productielijnen is na verkregen positief advies van de ondernemingsraad eind oktober 2005 verplaatst naar Mexico.

Vervolgens hebben de bonden FNV en CNV in een kort geding bij de Voorzieningenrechter te Assen geprobeerd Schneider en Cordis te dwingen tot overeenstemming te komen. Bij vonnis van 23 december jl. wees de Voorzieningenrechter de vorderingen af.

De Voorzieningenrechter overwoog o.m.:

"Voorop staat dat het doorzetten van de executie door Schneider van het uitvoer bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage d.d. 8 juni 2005 de directie van Cordis heeft doen besluiten de productie van de desbetreffende katheters in Roden stop te zetten en (deels) naar het buitenland te verplaatsen. Nu dit besluit van de directie van Cordis niet tevens mede omvat het aanbieden van ander werk aan de desbetreffende werknemers op de locatie te Roden komt hierdoor de werkgelegenheid te vervallen dan wel in gevaar. Deze werkgelegenheid kan worden behouden door het sluiten van een (voorwaardelijke) licentieovereenkomst tussen Schneider en Cordis. Het hof Leeuwarden heeft partijen de gelegenheid gegeven hierover te onderhandelen, alvorens uitspraak te doen, maar gebleken is dat partijen niet tot overeenstemming hebben kunnen komen. Hoewel dit gezien de gevolgen voor de werknemers in Roden, zeer te betreuren valt, moet de vraag beantwoord worden of gedaagde partijen daardoor onrechtmatig handelen jegens de vakbonden en/of de werknemers.

Deze vraag wordt door de voorzieningenrechter voorshands ontkennend beantwoord. De essentie van het octrooirecht is nu juist, dat men anderen kan beletten geoctrooieerde producten te vervaardigen om op die wijze economisch voordeel uit de geoctrooieerde uitvinding te behalen. Het handhaven van octrooirechten is ook een zaak van mededinging. Op dit mededingingsgebied is het uitgangspunt dat ondernemingen zich op de markt in al hun contractsvrijheid moeten kunnen bewegen. In dat kader is van belang dat onderhandelende partijen jegens elkaar weliswaar verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen, maar in beginsel vrij zijn de onderhandelingen af te breken.

Het standpunt van Schneider dat zij jegens Cordis haar wereldwijde onderhandelingspositie niet wil opgeven door alleen voor Nederland een llicentieovereenkomst te sluiten, staat haar in beginsel dan ook vrij, zoals het ook Cordis vrijstaat in de onderhandelingen met Schneider vast te houden aan haar voorkeur voor een licentie overeenkomst alleen voor Nederland voor de duur van het hoger beroep in de bodemzaak voor het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Hierbij is de voorzieningenrechter van oordeel, dat het verlies aan arbeidsplaatsen dat door het sluiten van een (voorwaardelijke) licentieovereenkomst mogelijk had kunnen worden voorkomen geen omstandigheid is die het afbreken van de onderhandelingen, hetzij door Cordis, hetzij door Schneider jegens de werknemers van Cordis onaanvaardbaar doet zijn, nu de beoogde licentierechten niet strekken tot bescherming van werknemersbelangen. Cordis noch Schneider kunnen jegens deze werknemers dan ook verplicht worden met elkaar een vorm van commerci le samenwerking (tot het behalen van wederzijds voordeel) aan te gaan, waar een licentieverlening in wezen immers op neer komt."

De Voorzieningenrechter overwoog ook nog:

"Daarbij is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van de werknemers van Cordis niet behoren te worden beschermd door middel van het toelaten van octrooi-inbreuk. De voorzieningenrechter passeert hierbij de stelling van de Bonden dat deze belangen uitsluitend kunnen worden gerespecteerd door stopzetting van de executie van het vonnis d.d. a juni 2005. De Bonden verliezen daarbij uit het oog het besluit van de directie van Cordis om ha de stopzetting van de productie de vrijgekomen productiecapaciteit niet in Roden te gebruiken maar te verplaatsen naar het buitenland."

Lees vonnis hier.

IEF 1410

Geen betrekking op het oorspronkelijke verzoek

Rechtbank 's-Gravenhage 15 december 2005, Duyvis - Teckru c.s. (met dank aan Otto Swens, SteinhauserHoogenraad)

Vervolg op de beschikking van de Rechtbank Alkmaar van 14 juli 2005 waarin deze zich onbevoegd verklaarde en de zaak doorverwees naar Den Haag. Duyvis heeft uit de markt berichten vernomen die haar doen vermoeden dat Teckru c.s. persen vervaardigen en/of verhandelen die onder de beschermingsomvang van het octrooi van Duyvis vallen. Aangezien Duyvis in een bodemprocedure het bewijs van de vermoede inbreuk zal moeten leveren, wil zij getuigen doen horen. Teckru acht het verzoek misbruik van procesrecht. Het horen van getuigen zal moeten leiden tot een uitleg door de r-c omtrent de beschermingsomvang van het octrooi. Het verzoekschrift ademt bovendien de sfeer van een 'fishing expedition', aldus Teckru. Tot slot is het verzoek slecht ingegeven uit rancune, aangezien één van de getuigen oud-werknemer is van Duyvis.

De rechtbank stelt: "Indien het al juist is dat bij het horen van de getuigen omtrent de feitelijke handelingen interpretaties van het octrooi aan de orde zouden komen, ligt het op de weg van de rechter-commissaris om na te gaan in hoeverre dergelijke interpretaties wel of niet verantwoord zijn vanuit een oogpunt van aan de getuigen te stellen vragen. Die omstandigheid staat dan ook niet in de weg aan toewijzing van het verzoek."
Ook ten aanzien van de het vermoeden van een 'fishing expedition' is het "[...] aan de rechter-commissaris om het verhoor zodanig in te rechten dat daarbij met alle betrokken belangen, dus ook die van Teckru c.s. en de te horen getuigen, rekening wordt gehouden."

Tot slot overweegt de rechtbank: "De vraag of het octrooi nietig is, zoals Teckru c.s. stelt, betreft een geheel ander onderwerp dan de door Duyvis in haar verzoekschrift geponeerde inbreuk op het octrooi. Een eventuele contra-enquête in het kader van dit verzoek zal dan ook eveneens slechts op de gestelde inbreuk betrekking kunnen hebben, en niet op veronderstelde nietigheid. Om dezelfde reden is er geen aanleiding in te gaan op het voorwaardelijke verzoek tot het houden van een tegen-getuigenverhoor, nu dit verzoek niet voldoet aan de eis, neergelegd in artikel 282 lid 4 Rv, inhoudende dat een verweerschrift een zelfstandig verzoek mag bevatten, mits dat betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. Van dat laatste is immers geen sprake."

Lees hier de beschikking.

IEF 1404

Nog steeds op slot

Rechtbank 's-Gravenhage 23 december 2005, Acco - Noble

Acco is houdster van het Europees octrooi dat 'een inrichting voor de beveiliging van computers tegen diefstal' betreft (EP 123). Noble verhandelt kabelsloten welke bestemd zijn voor de diefstalbeveiliging van onder meer computers. Acco vordert een inbreukverbod in de aangewezen landen.

De rechter komt hier te lande uitsluitend rechtsmacht toe als forum delicti (art. 6 sub d Rv). Naar vaste rechtspraak is deze internationale bevoegdheid niet grensoverschrijdend.

Noble stelt dat het octrooi niet geldig is en dat de overgelegde sloten niet door haar in Nederland in het verkeer zijn gebracht, maar door anderen, mogelijk Ratto c.s.

De geldigheid van het octrooi
"EP 123 zou ongeldig zijn, zo stelt Noble, omdat het verwante Amerikaanse octrooi US 5,327,752, hierna US 752, verleend op 12 juli 1994, naar aanleiding van een verzoek van 19 augustus 2005, thans wordt onderworpen aan reexamination. Deze reexamination is voornamelijk gegrond op het Amerikaanse octrooi US 2,172,208, hierna US 208. De ongeldigheid van US 552 zou weer gevolgen moeten hebben voor de geldigheid van het Amerikaanse octrooi US 6,000,251, hierna US 251. US 251 zou volgens Noble weer nagenoeg identiek zijn aan het
octrooi.
De voorzieningenrechter begrijpt dat Noble langs deze weg nieuwheids- of inventiviteitsbezwaren oppert. Omdat Noble niet specificeert wat zij bedoelt zal de voorzieningenrechter er van uit gaan dat Noble de geldigheid van EP 123 in algemene zin aan de orde willen stellen."

"[...] In het kader van en voorlopige voorziening dient de voorzieningenrechter een inschatting te maken van de kans dat het aangevallen octrooi ongeldig zal blijken. Dit dient een meer dan aanmerkelijke gerede kans te zijn. Voor een dergelijk voorlopig oordeel heeft Noble volstrekt onvoldoende aangedragen. Dat er zoals zij stelt meer tijd nodig is om het onderwerp van de geldigheid uit te zoeken, maakt het afvuren van een losse flodder nog niet doeltreffend. De hiervoor geformuleerde norm brengt met zich mee dat de bal voor een open doel dient te liggen en het is aan degene die de geldigheid van het octrooi betwist om het daartoe te brengen. Nu Noble dat onvoldoende heeft gedaan wordt het verweer afgewezen en wordt uitgegaan van de prima facie geldigheid van EP 123."

In Nederland in het verkeer gebracht?
Gelet op de in het geding gebrachte brief van de Israëlische advocaten, waarin deze niet betwisten dat de Noble producten  door hun cliënt zijn geleverd, gaat de voorzieningenrechter er voorshands van uit dat de gewraakte sloten wel degelijk zijn geleverd met tussenkomst van Noble (gedaagde sub 1). Ten aanzien van gedaagde sub 2 en 4 acht de rechtbank voldoende grond om in elk geval dreigende inbreuk op EP 123 aan te nemen. Tevens wordt aangenomen dat gedaagde sub 3 betrokken was bij het in het verkeer brengen van inbreukmakende sloten in Nederland.
Lees hier het vonnis.

IEF 1391

Donorplaten

Rechtbank 0s-Gravenhage, 21 december 2005, zaaknr. 239738, Profile Repair tegen S.L. Meinema Assurantiën en/of Inventive Repair

Profile Repair heeft een octrooi betreffende een "werkwijze voor het repareren van een lokaal beschadigd, ingedeukt oppervlak van een wand alsmede wand voorzien van een dergelijk lokaal gerepareerd oppervlak". Op verzoek van gedaagde Meinema heeft het Bureau een advies ex art. 84 ROW gegeven met betrekking tot het octrooi, waarbij het oordeelt dat de materie van conclusie 1 niet inventief is. Profile heeft hierop de conclusies gewijzigd. Een eveneens aangevraagd Europees octrooi is weliswaar verleend, maar inmiddels, in ieder geval voor Nederland, vervallen wegens niet betaalde taksen. Van de coexistentie van twee octrooien voor hetzelfde onderwerp is geen sprake (geweest). Het Nederlandse octrooi heeft dan ook, vanuit de optiek van artikel 77 Row, nog steeds de in dat artikel bedoelde rechtsgevolgen in Nederland.

Uit de herziene conclusie volgt dat het corresponderende profiel dient te worden gezocht op dezelfde wand als de beschadigde wand. Ook de beschrijving is in deze beperkende zin op te vatten. De beschrijving indiceert immers geen andere vindplaats voor het gezochte profiel dan een onbeschadigd deel van dezelfde wand. Meinema maakt voor het afnemen van het profiel echter geen gebruik van een onbeschadigd deel van de beschadigde wand. Hij zoekt het overeenkomstig profiel zelfs geheel buiten het te repareren object door gebruik te maken van donorplaten. Aldus maakt hij geen inbreuk op de uitvindingsgedachte

Over de uitvindingsgedachte met de rechtbank nog op dat deze zich beperkt zich tot de idee het over te nemen exact overeenkomende profiel te zoeken op een onbeschadigd deel van de te repareren wand. In de beschrijving en de conclusie wordt weliswaar een werkwijze onthuld waarbij eerst een niet uitgeharde vulmassa wordt aangebracht op de beschadiging waarna de eerder gemaakte mal er op wordt gedrukt, maar deze werkvolgorde raakt niet het wezen van het octrooi. Hieruit volgt dat de toepassing van deze werkvolgorde niet dwingend is voorgeschreven.

De vorderingen in conventie worden afgewezen. Gelet op de in conventie te nemen beslissing laat de rechtbank de vorderingen in voorwaardelijke reconventie onbesproken. Lees hier het vonnis.

IEF 1367

Rode klaver in de overgang

De Volkskrant bericht dit weekend in het Kennis-katern over het maandag te houden kort geding tussen Novogen en de Nederlandse vrouwenorganisatie Care for Women. Inzet van de strijd is het octrooi dat de farmaceut bezit op een stof die gewonnen wordt uit het rode klaverplantje, welke stof gebruikt wordt als middel tegen overgangsklachten.

Care for Women heeft een nietigheidsactie tegen het octrooi ingesteld, op basis van de stelling dat de werking van rode klaver tegen overgangsklachten, zoals opvliegers en nachtzweten, al lang bekend zou zijn en dus niet nieuw is. Wordt vervolgd. Bericht hier (alleen voor abonnees).

IEF 1358

Inklappen en uitvouwen

Rechtbank Den Haag, 16 december 2005, KG 05/1386. Pozo Negro Beheer B.V. en Holbox B.V. tegen Kappa. Octrooirecht, geen auteursrecht en slaafse nabootsing

Pozo Negro is houdster van een Nederlands octrooi voor een 'draagstructuur voor displays, plano, samenstel en werkwijzen voor het in en uitklappen van de draagstructuur'. Pozo heeft aan Holbox een licentie verleend voor het produceren en verhandelen van de draagstructuur van het octrooi. De rechtbank geeft weer dat conclusie 1 het inklappen van de draagstructuur betreft: "...in het inklappen wordt voorzien door de harmonica constructie die ontstaat door de samenwerking van de vouwlijnen langs de hoeken tussen zijwanden en voor- en achterwand en de vouwlijnen door het midden van de zijwanden." Conclusie 2 betreft het opvouwen van het ingeklapte pakket. Conclusies 3 t/m 6 lossen het probleem van de materiaal ophoping op dat ontstaat bij toepassing van conclusie 2.

Opvallend is dat bij de beoordeling van de rechter conclusie 1 nergens genoemd wordt, terwijl de rechter wel oordeelt over de conclusies 2 - 6. Omdat de draagstructuur van Kappa niet voorzien is van een vouwlijn als bedoeld in conclusie 2 van het octrooi, is er geen sprake van inbreuk. "Het probleem dat het octrooi beoogt op te lossen is bij de draagstructuur van Kappa derhalve opgelost op een geheel eigen wijze welke geen inbreuk maakt op het octrooi. Daaraan wordt niet afgedaan doordat Kappa wel de maatregel bedoeld in de conclusies 3 tot en met 6 toepast."

De beroepen van Holbox op het auteursrecht en de slaafse nabootsing worden door de rechter afgewezen. Omdat de uiterlijke vorm van de draagstructuur hoofdzakelijk technisch bepaald is, is er geen sprake van een eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van de maker zoals vereist voor auteursrechtelijke bescherming van een werk.

Het beroep op slaafse nabootsing wordt afgewezen omdat van slaafse nabootsing eerst sprake kan zijn indien Kappa zonder afbreuk te doen aan de eisen van deugdelijkheid en bruikbaarheid voor de draagstructuur ook een andere vorm had kunnen kiezen en door dit niet te doen verwarring veroorzaakt. Van verwarring is in casu geen sprake. De draagstructuur van Holbox heeft immers geen eigen gezicht. Er komt geen onderscheidend vermogen aan toe, waardoor de mogelijkheid van verwarring niet ontstaat. Lees het vonnis hier

IEF 1320

Roche, Primus en de spin in het web

Conclusie van Advocaat-Generaal Philippe Léger van 8 december 2005, Zaak C-539/03 Roche - Primus

Kan de houder van een Europees octrooi krachtens artikel 6, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, tegen meerdere vennootschappen die in verschillende verdragsluitende staten zijn gevestigd en tot eenzelfde concern behoren, een rechtsvordering wegens octrooi-inbreuk indienen bij één gerecht, te weten het gerecht in het rechtsgebied waarvan een van deze vennootschappen is gevestigd?

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen van de Hoge Raad als volgt te beantwoorden:

„Artikel 6, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, [...] moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is in het kader van een geschil ter zake van inbreuk op een Europees octrooi waarbij meerdere, in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn gedagvaard voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van elk van deze staten, zelfs niet wanneer deze vennootschappen tot eenzelfde concern behoren en op gelijke of soortgelijke wijze hebben gehandeld overeenkomstig een gemeenschappelijk beleidsplan dat is uitgegaan van één van hen.”

Lees hier de hele conclusie.

IEF 1315

Onrechtstreekse octrooi-inbreuk

Hof van Beroep Antwerpen, 8 november 2005, Sara Lee/DE N.V. - Fort Koffiebranderij/Café Liégeois/Beyers Koffie

Op 20 februari 2004 heeft de rechtbank te Antwerpen geoordeeld dat met de verkoop van vergelijkbare koffiepads naar Belgisch recht van directe inbreuk (volgens conclusie 23) noch van indirecte inbreuk (volgens conclusie 1) sprake is. Het Hof van Beroep komt tot de conclusie dat onrechtstreekse/indirecte inbreuk is bewezen: "De omstandigheid dat de aangeboden middelen ook toepassingsmogelijkheden hebben die vreemd zijn aan het octrooi belet niet dat er van onrechtstreekse octrooi-inbreuk sprake is. De middelen moeten niet exclusief geschikt zijn voor de uitvinding. Het is voldoende dat de middelen werkelijk aangeboden en wetens bestemd zijn om de uitvinding toe te passen waardoor hun neutraal karakter irrelevant is." Aldus wordt verboden om deze koffiepads op Belgisch grondgebied aan te bieden of te leveren. Lees hier het arrest. De Nederlandse variant hier.

IEF 1314

Een streng in het haar lijmen

Kortgeding vonnis Rechtbank ’s-Gravnehage, 7 december 2005, rolnr. KG 05/1364, X tegen SES Nederland B.V. c.s.

Nietigheidsverweer slaagt tegen een octrooi met betrekking tot een werkwijze voor in het haar vastmaken van een streng. 

X roept tevergeefs haar Nederlands octrooi NL 056 en haar Europees octrooi EP 289 in tegen de verhandeling van het product SES Creative, Hairextensions cold fix door SES Nederland. Dit product bestaat uit een verpakking, met daarin latexlijm, meerdere strengen, haarspelden en haarklemmen. Op de verpakking is een gebruiksaanwijzing afgedrukt.

De octrooien van X hebben betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van strengen haar (hair extensions) in het hoofdhaar van een persoon. EP 289 voorziet bovendien in een werkwijze voor de verwijdering van een eerder aangebrachte streng en het middel daartoe. “Steeds wordt beoogd een werkwijze te verschaffen die door de gebruiker zelf kan worden toepast. De werkwijze en de middelen dienen daarom ook veilig te zijn voor toepassing met de hand op of bij de hoofdhuid en in het haar, zonodig ook indien deze worden toegepast door kinderen. Voor de bevestiging van de streng aan het hoofdhaar wordt uitgegaan van een lijmverbinding.”

Verweer SES Nederland betwist de geldigheid van de ingeroepen octrooien vanwege gebrek aan nieuwheid en inventiviteit. Zij beroept zich onder meer op het boek: Hair additions:the fourth dimension, uitgegeven in 1991 (Charlotte Jane). “In dit boek worden diverse technieken beschreven om haar te verlengen of toe te voegen. Onder hoofdstuk 4 worden verlijmingstechnieken (bonding techniques) beschreven. De voorgeschreven lijm is op latexbasis. De verlijming kan weer los worden gemaakt door gebruik van olie, mineral oil en baby oil worden genoemd. In dit hoofdstuk wordt de verlijmingstechniek uitgelegd aan de hand van het aanbrengen van zogenoemde wefts. Deze bestaan uit een grotere hoeveelheid haar die met dunne draad samengevlochten of verweven zijn tot bredere “matjes”. De techniek voorziet erin dat deze “matjes” langs de weefrand worden voorzien van latexlijm en vervolgens in eenmaal worden ingebracht. Het is mogelijk meerdere matjes boven en over elkaar aan te brengen.” “In hoofdstuk 7, Designing and styling techniques, wordt beschreven hoe de verlijmingstechniek bijzonder geschikt is voor speciale effecten door het aanbrengen van enkele strengen in verschillende kleur.”

SES beroept zich bovendien op de informatie op de internetsite garlanddrake.com, waarop de techniek van strand bonding als volgt is beschreven: “Strand Bonding when finished looks and "behaves" very much like individual braiding, except is less time consuming. Strand Bonding is done by applying an adhesive to the top portion of a small section of the addition hair. Then the addition hair (with adhesive) is applied to your own hair. The adhesive captures both the addition and your hair.”

Geldigheid van NL 056 De Voorzieningenrechter oordeelt dat de uitvindingsgedachte achter NL 056 moeilijk is te ontwaren. “De voorgestelde maatregel maakt weliswaar duidelijk dat de bevestiging door lijm is voorzien maar niet blijkt hoe het gedeeltelijk indrogen van de lijm zou kunnen bijdragen aan het doel van de uitvinding. In geen der conclusies wordt de aard van de te gebruiken lijm gespecificeerd. Deze omschrijvingen en ook de verwijzing naar warmtetoevoerende hulpbronnen suggereren in feite het gebruik van een thermoplastische lijm.”

“In het licht van D1 is de verlijming als verbindingstechniek niet nieuw. Het laten indrogen van lijm, wat op zichzelf al triviaal is, wordt in D1 omschreven als het gedurende een korte periode laten afkoelen en indrogen. Ook deze maatregel is niet nieuw. D1 openbaart derhalve ook het twijnen, dat wil zeggen het rollen tussen duim en wijsvinger van de te maken lijmverbinding. Hieruit volgt dat ook de maatregel uit conclusie 3 bestaande uit het twijnen niet nieuw is. Er dient dan ook van uit te worden gegaan dat er een gerede kans is dat NL 056 nietig zal blijken wegens gebrek aan nieuwheid.”

Prioriteitsdatum De voorzieningenrechter gaat mee met het verweer van SES dat de voor EP 289 geclaimde prioriteitsdatum, te weten het Nederlands octrooi NL 056, niet geldig is. “Het gaat hier om de vraag of het prioriteitsdocument, dat wil zeggen de aanvraag voor NL 056, dezelfde uitvinding openbaart als de uitvinding besloten in EP 289 (vergelijk artikel 87 EOV). Het wezen van het prioriteitsdocument betreft immers het enigszins laten indrogen van de lijm. De gewijzigde aanvraag ziet evenwel op een uitvinding die een werkwijze met gebruik van lijm op latexbasis betreft en voorts een verwijderingsmethode met gebruik van olie. Beide maatregelen komen niet voor in de Nederlandse aanvrage. Dat betekent in casu dat de uitvinding van EP 289 geen prioriteit kan claimen.”

Geldigheid van EP 289 De nieuwheidsbezwaren van SES Nederland voorzover die berusten op het boek Hair additions en de internetsite van Garland Drake slagen niet. Daarentegen slagen wel de inventiviteitsbezwaren: “De vakman zal direct begrijpen hoe hij de in hoofdstuk 4 uitvoerig beschreven lijmtechniek zal kunnen toepassen voor het aanbrengen van strengen en voorts hoe hij deze bij gebruik van de voorgeschreven latexlijm weer kan losmaken met gebruik van olie.” De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

Lees het vonnis hier.

IEF 1313

'a dressguard to a mudguard'

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26 mei 3005 en 1 december 2005, Hesling - De Woerd

In het geding stelt De Woerd dat het octrooi van Hesling ('Attachment means for mounting a dressguard to a mudguard', de combinatie van een jasbeschermer met een rand en een bevestigingsklem voor het monteren van de jasbeschermer aan een spatbord) vernietigd dient te worden, wegens gebrek aan nieuwheid, althans inventiviteit. Hesling op haar beurt stelt dat De Woerd inbreuk maakt op haar octrooi.
"Nu het Europees octrooi is gericht op de combinatie van jasbeschermer en bevestigingsorgaan en het Nederlands octrooi uitdrukkelijk is gericht op een bevestigingsorgaan zonder meer, rijst de vraag wat de door ieder der octrooien beschermde uitvinding is, alsmede of het Nederlands octrooi dezelfde uitvinding beschermt als het Europees octrooi." Het hof beantwoordt deze laatste vraag bevestigend; zowel het Nederlands als het Europees octrooi gaan om vorm en eigenschappen van de clip. Deze zijn voor beide gelijk.

Op het argument van De Woerd ten aanzien van de niet-nieuwheid, is het hof van oordeel dat de door De Woerd aangevoerde Nederlandse octrooiaanvrage, bestaande uit een zgn. 'StripClip systeem', niet bezwarende zijn voor de nieuwheid. Daarentegen is het wel bezwarend voor de inventiviteit van bepaalde conclusies.
"Slotsom van het vorenstaande is, dat de octrooien/het octrooi vernietigd dienen/dient te worden voorzover de beschermingsomvang van de conclusies daarvan uitgaan bovendie welke toekomt aan de combinatie van de conclusies 1, 4 en 5 van beide octrooien. In zoverre slagen de grieven die Hesling heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het Europees octrooi in zijn geheel vernietigd dient te worden. Het is het hof evenwel niet geheel duidelijk, welke processuele houding Hesling inneemt met betrekking tot het Nederlands octrooi. Enerzijds merkt zij op [...], dat zij het geschil in volle omvang aan het hof wenst voor te leggen, vordert zij vernietiging van het vonnis, toewijzing van de conventionele vorderingen en afwijzing van de reconventionele vorderingen. Anderzijds heeft zij (bij pleidooi) betoogd, zo begrijpt het hof althans, dat zij zich neerlegt bij de vernietiging van het Nederlands octrooi. Om hierover duidelijkheid te verkrijgen zal het hof de zaak naar de rol verwijzen, opdat Hesling zich bij akte uitlaat over de vraag of zij zich al dan niet verzet tegen de vernietiging van het Nederlands octrooi."

Gerechtshof 's-Gravenhage 1 december 2005, Hesling - De Woerd

"Door Hesling is thans verduidelijkt, dat zij niet de intentie heeft gehad de vordering tot vernietiging van het Nederlandse octrooi niet (langer) te betwisten. Dit zo zijnde zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen."
Partijen zijn door het hof in staat gesteld zich over de inbreukvraag nader uit te laten. De Woerd heeft de gestelde inbreuk gemotiveerd bestreden. "Naar het oordeel van het hof vertoont de jasbeschermer van De Woerd niet de kenmerken van de oorspronkelijke conclusie 4, te weten dat een wand die de (door de benen van de clip begrensde) ruimte begrenst, voorzien is van een ribbel, en dat een eerste been aan de naar de ruimte gerichte zijde in hoofdzaak is gevormd naar de vorm van de rand van de jasbeschermer, waarbij het uiteinde van het eerste been is voorzien van een naar de ruimte gerichte verdikking, zodanig dat de rand van de jasbeschermer in een klikverbinding klemmend opneembaar is in de ruimte begrensd door enerzijds de ribbel en de verdikking en anderszijds het eerste been." De Woerd maakt aldus geen inbreuk op de beperkt gehandhaafde octrooien. Lees de arresten hier en hier.