DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 1818

Eerst even voor jezelf lezen

- HvJ, 23 maart 2006, zaak C-206/04.  Mülhens  tegen OHIM. Woordmerk ZIRH, Oppositie door houder van gemeenschapsmerk SIR. Lees het arrest hier.

- HvJ, 23 maart 2006, zaak C-24/05 P en C 25/04 P.  2 x conclusie AG Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer. Storck tegen OHIM. Vormmerk bonbon, onderscheidend vermogen (door gebruik). Lees de conclusies hier en hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 maart 2006, HA ZA 04-1670. Merck & Co Inc. / Merck Sharp & Dohme B.V. tegen Steunpunt Apotheek magistrale bereidingen Mierlo-Hout B.V. Octrooi-inbreuk. Vlecam Den Haag B.V. en Vanessa Euro Promotion B.V. zijn de beherende vennoten van New-Fill Center Den Haag C.V. New Fill Clinic biedt onder meer cosmetische behandelingen aan tegen mannelijke kaalheid. Deze behandeling wordt door New Fill Clinic aangeboden en verkocht onder de naam "New Hair". De New Hair behandeling omvat onder meer het gebruik van zekere capsules welke afkomstig zijn van Apotheek Mierlo- Hout. Lees het vonnis hier.

IEF 1817

Pseudopolymorfen

Rechtbank 's-Gravenhage, 22 maart 2006, HA ZA 03-2816, Smithkline Beecham PLC c.s. (SKB) tegen  Farmaceutische Analytische Laboratorium Duiven (FAL Duiven) en ICC Italian Car Company (ICC).

In deze zaak gaat het met name om twee zogenaamde pseudopolymorfen, te weten paroxetine hydrochloride hemihydraat (hierna: PHH) en paroxetine hydrochloride anhydraat (hierna: PHA; paroxetine hydrochloride wordt in het navolgende ook wel afgekort tot PHCl).

SKB spreekt FAL Duiven en ICC aan wegens octrooi-inbreuk op twee octrooien over Paroxetine respectievelijk onrechtmatig handelen. Octrooi-inbreuk terzake het anhydraat-octrooi wordt afgewezen, aangezien het octrooi nietig wordt geacht (het octrooi wordt niet nietig verklaard). De (uitgebreide) uitspraak bevat een aantal interessante punten.

Civielrechtelijke aansprakelijkheid voor strafbare directe- en/of indirecte octrooi-inbreuk? SKB heeft, zoals gezegd, mede ICC aangesproken. De grondslag daarvoor is volgens de Rechtbank civielrechtelijke aansprakelijkheid van ICC vanwege medeplegen van een strafbare directe- en/of indirecte octrooi-inbreuk, door de enkele registratie voor paroxetinepreparaat, waarvan de vermeende inbreukmaker een afgeleide registratie heeft ontvangen van ICC. Is dat onrechtmatig?

“Als enige grondslag voor haar eisen in conventie tegen ICC voert SKB aan dat ICC een registratie voor een paroxetinepreparaat heeft verkregen en FAL DUIVEN en Centrafarm van deze registratie afgeleide registraties heeft laten verwerven. Nu althans FAL DUIVEN directe en/of indirecte octrooiinbreuk zou plegen, hetgeen een strafbaar feit oplevert, is aldus strafrechtelijk sprake van medeplichtigheid daaraan door ICC, hetgeen weer tot civielrechtelijke aansprakelijkheid van ICC zou leiden volgens SKB. Voor zover de rechtbank dit kan volgen, beroept SKB zich met deze stellingen blijkbaar op een civielrechtelijke onrechtmatige daad bestaande uit schending van een wettelijk voorschrift.

De rechtbank verwerpt dit. Het enkele houden van een registratie is civielrechtelijk niet onrechtmatig. Zelfs als veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat sprake is van octrooiinbreuk door FAL DUIVEN, is vervolgens door SKB omtrent ICC onvoldoende gesteld met betrekking tot het voldaan zijn aan de vereisten voor civielrechtelijke onrechtmatige daad om tot enige toewijzing jegens ICC te kunnen komen. Alle vorderingen tegen ICC in conventie zullen dan ook worden afgewezen.”

Reconventionele eis tot nietigverklaring niet ontvankelijk. FAL Duiven heeft - bij conclusie - een eis tot nietigverklaring van NL ‘248 ingesteld als reconventionele eis. Pas bij een latere conclusie heeft FAL Duiven een advies van het Octrooicentrum Nederland ingediend in de zin van artikel 76 lid 1 ROW 1995. Te laat, volgende de Rechtbank. De Rechtbank geeft aan hoe het wél had gemoeten. Ook is er nog een uitweg: de Rechtbank mag wel acht slaan op het verweer in conventie dat het octrooi nietig is en daarom geen sprake is van inbreuk:

“Op grond van art. 76 lid 1 ROW 1995 is degene die bij het instellen van een eis tot nietigverklaring van een Nederlands registratieoctrooi geen advies van het Bureau (Octrooicentrum Nederland) overlegt, niet ontvankelijk. FAL heeft dit niet gedaan en SKB heeft zich op de betreffende niet ontvankelijkheid beroepen.

Dit verweer van SKB slaagt. De eis in reconventie (waar bedoeld wettelijk voorschrift in weerwil van de stellingen van FAL ook voor geldt) is ingesteld bij conclusie van 10 december 2003 en het advies van het Bureau is pas bij repliek in reconventie van 12 mei 2004 ingebracht, hetgeen te laat is. In afwijking van de rechtspraak waar FAL te dezen een beroep op doet, is in het onderhavige geval geen sprake van een aanvankelijk wel tijdig ingebracht advies, dat in een latere fase van de procedure is aangevuld met een tweede advies. Ook het vonnis van deze recht bank van 28 juli 2004 (BIE 2005/13), waar FAL zich bij pleidooi op heeft beroepen, maakt dit niet anders. In die zaak was in reconventie geen vernietiging gevorderd, maar een verklaring voor recht van non-inbreuk wegens beweerdelijke nietigheid, hetgeen iets anders is. Het is een procedurele keuze van FAL geweest om niet de (koninklijke) weg te bewandelen van het entameren van een separate nietigheidsprocedure na ontvangst van het advies van het Bureau op 1 april 2004, waarna vervolgens voeging zou hebben kunnen worden gevraagd met de onderhavige zaak. Deze keuze moet voor haar rekening komen, de wettelijke eis biedt – wat daar ook verder van zij – niet de door FAL bepleite ruimte. Nu heeft SKB immers pas bij dupliek in reconventie inhoudelijk op het nietigheidsadvies kunnen reageren en zodoende een schriftelijke ronde gemist.

Iets anders is dat in conventie tevens als non-inbreukverweer van de verste strekking wordt gevoerd dat NL '248 nietig is. Met betrekking tot dat verweer in conventie heeft naar het oordeel van de rechtbank in deze gewone rolzaak (derhalve geen procedure volgens het versneld regime in octrooizaken) te gelden dat geen wettelijke of procedurele beletsels bestaan daar wel acht op te slaan. Bij antwoord in conventie/eis in reconventie heeft FAL immers haar nietigheidsargumentatie gesubstantieerd door verwijzing naar haar verzoekschrift ex art. 84 ROW 1995, dat bij die conclusie als productie is ingebracht. In conventie heeft derhalve een integraal debat omtrent de geldigheid van NL '248 plaats kunnen vinden – en ook plaats gehad.”

Automatische octrooi-inbreuk? Een laatste zeer interessant punt. De Rechtbank oordeelde in deze zaak dat er geen sprake is van inbreuk op NL’248: het anhydraat-octrooi. In de procedure komt vervolgens ter sprake dat in medicijntabletten een omzetting kan plaatsvinden van anhydraat in de hemihydraatvorm. Deze omzetting kan plaatsvinden door seeding (lees r.o. 2.13 voor een uitleg over seeding) of bij het slaan van tabletten. Voor de hemihydraat-vorm heeft SKB het octrooi EP ‘403. De Rechtbank beoordeelt de juridische implicaties. Is er sprake van octrooiinbreuk op EP403 door de omzetting in de octrooirechtelijk beschermde vorm? Antwoord: nee:

“Bepaald niet uit te sluiten valt, dat in de aldus gefabriceerde paroxetine tabletten een omzetting van het thermodynamisch minder stabiele anhydraat plaatsvindt in de stabielere hemihydraatvorm ten gevolge van seeding verschijnselen en/of bij het slaan van tabletten, dat geschiedt onder (grote) druk. Dit betreft volgens de huidige inzichten immers een blijkbaar inherente eigenschap van de anhydraat pseudopolymorf (en) ná het beschikbaar komen, door synthese, van de thermodynamisch stabielere PHH. Het laatste deel van voorbeeld 8 uit EP '403, weergegeven in 2.2., wijst daar ook op. Uiteindelijk moet dit fenomeen worden toegeschreven aan het bestaan van het door SKB gesynthetiseerde PHH. Het is de vraag wat dit juridisch voor implicaties heeft.

Verscheidene rechters in binnen en buitenland hebben zich inmiddels gebogen over deze octrooirechtelijk betrekkelijk nieuwe problematiek (vgl. bijv. het in 2.13. opgenomen eerste citaat van Judge Gajarsa daaromtrent). Daarbij is tot verschillende oplossingen gekomen.

Judge Gajarsa schaart dit in zijn eerder aangegeven concurring opinion naar Amerikaans recht onder de noemer van "octrooieerbare materie" met de redenering dat – kort gezegd – materie die zichzelf spontaan in de natuur vormt zonder menselijk ingrijpen, niet octrooieerbaar is. Hij geeft het tot de verbeelding sprekende voorbeeld van seeding met "blauwe maïs" (pp. 25-26):

Paroxetine hemihydrate is presumably a synthetic compound, created by humans in a laboratory, never before existing in nature, that is nevertheless capable of "reproducing" itself through a natural process. (…) This crystalline compound raises a question similar to one that might arise when considering the invention of a fertile plant or a genetically engineered organism, capable of reproduction, released into the wild. Consider, for example, what might happen if the wind blew fertile, genetically modified blue corn protected by a patent, from the field of a single farmer into neighboring cornfields. The harvest from those fields would soon contain at least some patented blue corn mixed in with the traditional public domain yellow corn – thereby infringing the patent. The wind would continue to blow, and the patented crops would spread throughout the continent, thereby turning most (if not all) North American corn farmers into unintentional, yet inevitable, infringers. (…) The implication – that the patent owner would be entitled to collect royalties from every farmerwhose cornfields contained even a few patented blue stalks – cannot possibly be correct.

Deze concurring opinion dient de rechtbank tot inspiratie voor de onderhavige inbreukvraag. De conclusies van EP '403 zien in algemene zin, ongeclausuleerd, op PHH – derhalve met inbegrip van hemihydraat dat "spontaan" gevormd wordt door omzetting van (niet langer octrooirechtelijk beschermd) PHA ten gevolge van seeding en/of uitoefening van hoge drukkrachten, zoals die bij het slaan van tabletten.

Anders gezegd: Daar valt ook hemihydraat onder dat ten gevolge van een inherente en (inmiddels) niet (geheel) te vermijden eigenschap van "octrooivrij" anhydraat vanuit dat anhydraat "spontaan" in hemihydraat is omgezet. Die onder normale condities (inmiddels) blijkbaar onvermijdelijke (gedeeltelijke) omzetting wordt veroorzaakt door het bestaan zelf van hemihydraat, een synthetische uitvinding van SKB. Zoals een niet-inventieve variant op de stand van de techniek geen inbreuk kan vormen op een later octrooi (bekend als de Gillette-doctrine), zo valt de uit de anhydraat vorm A of vorm Z (dat tot het publieke domein moet worden gerekend en dat FAL DUIVEN derhalve vrij was te produceren) omgezette hemihydraat vorm niet onder latere octrooibescherming voor hemihydraat in het algemeen. In de visie van Gajarsa zou voor een juiste hemihydraat claim, bijvoorbeeld, een disclaimer voor uit anhydraat (in essentie ten gevolge van seeding en/of toepassing van hoge druk) omgezet hemihydraat moeten zijn opgenomen, in welk geval evenmin sprake zou zijn van inbreuk. In die zin is inderdaad sprake van "eigen schuld" van SKB, zoals FAL het (met inbegrip van de aanhalingstekens) bij repliek in reconventie onder 60 en 61 uitdrukt. In de sleutel van evenbedoelde Gillettedoctrine kan het beter een "rechtvaardiging" genoemd worden om het uit de stand van de techniek bekende PHA toe te passen, dat niet vervolgens door het hemihydraat-octrooi kan worden verboden.

Zodoende wordt op geen van de conclusies van EP '403 inbreuk gemaakt door FAL DUIVEN, omdat FAL DUIVEN door het gebruik van octrooivrij anhydraat en het aldus toepassen van de stand van de techniek onvermijdelijk inbreuk zou gaan maken op het latere hemihydraatoctrooi. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat niet juist zijn. Evenmin is aan de voorwaarden voor indirecte octrooi-inbreuk voldaan (anhydraatkristallen zijn geen middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel van de op hemihydraat ziende uitvinding in de zin van art. 73 lid 1 ROW
1995).

Daarbij komt dan ook nog dat in deze procedure door SKB geen afdoende bewijs is bijgebracht dat de van FAL DUIVEN afkomstige tabletten inderdaad hemihydraat bevatten, omdat dit alleen op voldoende te achten wijze is aangetoond voor van Centrafarm afkomstige tabletten. Maar zelfs indien daaraan zou worden voorbij gegaan op grond van het in deze procedure bijgebrachte materiaal dat bij het hanteren van PHA (inmiddels) onvermijdelijk deels PHH zal ontstaan, moeten de inbreukvorderingen van SKB stranden op het vorenoverwogene. Aan nadere bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 1816

Portretconclusie

Rechtbank Den Haag, 22 maart 2006, rolnummer: 249404 / HA ZA 05-2756 (vonnis in verzet). RPC Bramlage GMBH c.s. tegen Perfetti Van Melle Benelux B.V. en Frisk International N.V.

In deze verzetprocedure tegen een verstekvonnis dat was gewezen tegen Perfetti en Frisk, beoordeelt de rechtbank of Perfetti en Frisk met de bekende Frisk dispenser inbreuk maken op het Europese octrooi nr. 0345413 van Bramlage. Dit octrooi ziet op een "afgifte-inrichting voor het per stuk afgeven van tabletten".

Bij de beoordeling van de letterlijke inbreuk laat de rechtbank zich niet verleiden tot een uitleg van het octrooi buiten de woordelijke tekst van de conclusies. Daarbij speelt mee dat sprake is van een zogenaamde "portretconclusie". Onder verwijzing naar de standaardarresten HR 12 november 2004, NJ 2004, 674, Impro/Liko en HR 13 januari 1995, NJ 1995, 391, Ciba Geigy/Oté Optics, overweegt de rechtbank dat: "een uitleg van het octrooi die ertoe zou leiden dat ook de dispenser van Perfetti c.s. onder de beschermingsomvang daarvan zou vallen, onvoldoende recht zou doen aan de redelijke rechtszekerheid voor derden die kennisnemen van het octrooi. Hierbij is tevens de gedetailleerdheid van de conclusie (vooral met betrekking tot de spitse vormgeving van de verdeelvinger en het gebruik van tegenover elkaar liggende schuine vlakken) van belang, nu feitelijk sprake is van een zogenaamde "portretconclusie" zodat een vakman niet snel enige afwijking of ruime interpretatie van de letterlijke tekst van de conclusie zal verwachten".

De equivalente inbreuk beoordeelt de rechtbank zowel aan de hand van de "functie-wijze-resultaat" toets als aan de hand van "insubstantial differences" toets, die overigens  doorgaans vooral voor chemische octrooien wordt gebruikt. Bij beide toetsen vist Bramlage achter het net. Van equivalente inbreuk is volgens de rechtbank evenmin sprake. Het verstekvonnis wordt vernietigd.

Lees het vonnis hier.

IEF 1786

Donderdag Uitsprakendag

En nog twee vonnissen om eerst even rustig zelf te bestuderen (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird):

- Rechtbank Amsterdam, 16 maart 2006, KG 06-368 AB. Pretium Telecom tegen KPN telecom. De jonste veldslag in de oorlog tussen Pretium en KPN. Geschil over verzenden van ‘de Brief.’ Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof Amsterdam, 9 maart 2006. Merck Sharp en Dohme tegen Pharmachemie B.V. Nieuwe uitspraak in MSD's loopgravenoorlog. Lees het arrest hier.

IEF 1703

Equivalente pompen

 Gerechtshof 's-Gravenhage, 23 februari 2006, rolnr. 03/1544. Houttuin B.V. c.s. tegen Bornemann GmbH. Hoger Beroep van het (ongepubliceerde) vonnis van de Rechtbank Den Haag van 2 juli 2003.  

Bornemann is houdster van een Europees octrooi voor een multifase-schroefspilpomp. Het octrooi dateert van 1993 en bestaat uit twee onafhankelijk conclusies (conclusie 1 en conclusie 6) en meerdere afhankelijke conclusies (2-5). In dit arrest staat de vraag centraal of het (Nederlandse deel van het) Europees octrooi van Bornemann dient te worden vernietigd of, indien het octrooi geldig is, door Houttuin inbreuk wordt gemaakt op het octrooi.

Houttuin komt met nieuwheidsschadelijk materiaal en slaagt daarmee deels in zijn opzet om het octrooi van Bornemann te laten vernietigen wegens gebrek aan inventiviteit.

Met name een publicatie in het tijdschrift "Offshore" (editie november 1990) is nieuwheidsschadelijk voor (de werkwijze volgens) conclusie 1 en  voor de afhankelijke werkwijze conclusies 2 tot 5. Conclusie 6 blijft echter overeind. Houttuin produceert een pomp die equivalent is aan conclusie 6 en maakt toch nog directe inbreuk op het octrooi.

"Het artikel in "Off-shore", dat niet door het EOB is beoordeeld, maakt gewag van: "The world's first offshore multi-phase pump was supplied to Shell/ Petronas for use of Bokor "B" platform off Sarawak, Malaysia. Commissioned in August 1989, the MP40 pump receives fluids from up to six wells which are connected directly into the suction manifold and discharges to a sub-sea line via a seperator (…). The seperator which is incorporated primarily for flow measurement purposes (…). During the initial commission trials, the pump's maximum GVF (Gas Volume Fraction, hof) was 97,4% without recirculation, well above the 94% guaranteed (..). The field test loop includes a liquid recirculation line to the pump suction from the outlet of the seperator to enable close control of the GVF. As can be seen from Figure & the system has operated during well flow conditions of 100% gas. Further site testing will establish if the 1.2% recirculation can be reduced while maintaining pump hydraulic perfomance. 

Derhalve is het reeds een bekende handelswijze om bij multifase-pompen uit de stroom die uit de transportschroeven treedt vloeistof af te scheiden en de afgescheiden vloeistof naar de zuigzijde van de pomp te recirculeren in een voor de permanente spleetafdichting noodzakelijke hoeveelheid - voor de betreffende MP40-pomp 1.2% - teneinde voedingen met 100% gas ("droogloop") te verpompen. Daaraan doet niet af dat gestreefd wordt naar een werkwijze zonder recirculatie, zoals overigens ook bij de onderhavige werkwijze (...). De werkwijze volgens conclusie 1 biedt niet meer dan dit bekende toegepast op de pompwerkwijze volgens D0, hetgeen de werkwijze nog niet inventief maakt. Met andere woorden: overname van een bekende maatregel bij de beoogde werkwijze ter verkrijging van een overeenkosmtig effect van die maatregel ligt binnen het directe bereik van de gemiddelde vakman. (…) De werkwijze conclusies 1-5 zullen worden vernietigd." 

"De vraag die vervolgens rijst is of de pomp volgens conclusie 6 inventief is. Het hof beantwoord deze vraag bevestigend. Bornemann heeft het inzicht gehad, dat de multifase-pomp volgend D0 zelf is geconstrueerd als gas-vloeistofscheider en dat daarom kan worden afgezien van zulk een aparte scheider buiten de pomp zoals vermeld in het artikel in "Offshore". Nergens in de hiervoor genoemde en op multifase-schroefspilpompen betrekking hebbende literatuur is daartoe een aanwijzing te vinden, zodat Bornemann de verdienste toekomt een eenvoudig uitgevoerde multifasepomp te hebben geconstrueerd voor het uitvoeren van de reeds tot de stand der techniek behorende werkwijze volgens conclusie 1." 

Vervolgens beantwoord het hof de vraag of Houttuin inbreuk heeft gemaakt op het niet vernietigde deel van het octrooi van Bornemann (conclusie 6 dus). Volgens het hof is er geen sprake van letterlijke inbreuk, maar wel van equivalentie. 

"(…), naar het oordeel van het hof is bevochtigen door de vloeistof  langs de asafdichtingen te leiden geheel equivalent aan bevochtigen door de vloeistof door de asafdichtingen te voeren, zodat ook bij een dergelijke uitleg van conclusie 6 er sprake is van inbreuk. Immers, Houttuin c.s. bereiken met de constructie van de R/H-pomp niet alleen een eenvoudige inrichting, maar ook een inrichting waarin het voornoemde voordeel van de toepassing van "single seals" wordt bereikt. Aldus wordt met in wezen dezelfde middelen op in wezen dezelfde wijze in wezen hetzelfde resultaat bereikt."

Lees het arrest hier.

IEF 1702

Geen gesloten systeem

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 23 februari 2006, rolnr. 05/366. Habasit AG tegen Rexnord Flattop Europe B.V. Octrooirecht. (Met dank aan Klos Morel Vos en Schaap)

Over een EP voor een modulaire radiale transportband, maar vooral over het systeem van incidentele vorderingen. 

In dit incident gaat het over de vraag of een verzoek aan de rechter om op grond van artikel 83 lid 4 ROW 1995 de (inbreuk)zaak aan te houden tot er in oppositieprocedure bij het EOB over de geldigheid van het octrooi is beslist, wel als een 'incidentele vordering' kan worden aangemerkt.

Schorsing ex. Artikel 83 lid 4 betreft een discretionaire bevoegdheid die de rechter ambtshalve kan gebruiken, maar ook een partij kan de rechter verzoeken van die bevoegdheid gebruik te maken. Daartoe volstaat een schriftelijk verzoek bij conclusie of memorie of een mondeling verzoek bij pleidooi, maar dat neemt niet weg dat het een partij vrij staat zodanig verzoek te doen bij incidentele conclusie of memorie.

Er is geen sprake van een gesloten systeem van incidentele vorderingen. Incidentele vorderingen hebben gemeen dat daarop wordt beslist voordat over de hoofdzaak wordt voortgeprocedeerd (209 Rv). Zij leiden tot een incident, met bijbehorende vertraging van de rest van de procedure tot gevolg.

Het Hof vindt dat de uitoefening van deze discretionaire bevoegdheid in dit geval zozeer is verweven met de behandeling van de hoofdzaak, dat daarmee niet te verenigen valt dat de schorsing van  de hoofdzaak in dit stadium van de procedure wordt uitgesproken. Over het schorsingsverzoek kan daarom niet eerder worden beslist dan wanneer de hoofdzaak is uitgeprocedeerd. Lees het arrest hier.

IEF 1698

Terug in Den Haag

Rechtbank 's-Gravenhage, 23 februari 2006,  KG ZA 06-166. Cordis  Europa B.V. tegen Schneider GmbH. Nederlandse stent-soap. Partijen zijn na een avontuurtje in Assen (hier) en Leeuwarden (hier) weer terug in Den Haag, bij hun eigen octrooirechter.

Nu zou Cordis niet voldaan hebben aan het bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording over de met de octrooi-inbreuk genoten winst. Na afloop van het eerste executiegeschil is het vonnis van 8 juni 2005 opnieuw door Schneider aan Cordis betekend op 17 oktober 2005. Hoewel Cordis binnen twee maanden rekening en verantwoording heeft afgelegd, is de Voorzieningenrechter het met Schneider eens dat de door Cordis binnen de gestelde termijn overgelegde verklaring niet voldoet aan het bevel.

Cordis vordert, kort weergegeven, onder meer dat het Schneider wordt verboden rechtsmaatregelen, waaronder executiemaatregelen tegen Cordis te treffen ten aanzien van het bevel tot rekening en verantwoording. Schneider vordert in reconventie, kort weergegeven, onder meer een bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording conform het bevel uit het vonnis uit 8 juni 2005 op straffe van dwangsommen.

Volgens Schneider had Cordis niet alleen rekening en verantwoording moeten afleggen ten aanzien van een berekening van de winst van de binnenbuis, maar ook van de gehele ingreepkatheter, waardoor dwangsommen verbeurd zouden zijn. Cordis heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de opgave alleen de winstcijfers met betrekking tot de binnenbuis zouden moeten meetellen, omdat de overige onderdelen van de ingreepkatheter al bekend waren in de periode voorafgaand aan de indiening van het Europees octrooi.

De Voorzieningenrechter stelt eerst vast dat in dit kortgeding niet behoeft te worden beslist op de vraag of het uitgangspunt van Cordis dan wel van Schneider juist is. Uit het vonnis blijkt dat de Voorzieningenrechter in beide standpunten wel iets ziet. Zo kan het volgens de Voorzieningenrechter onjuist zijn om de inbreukwinst te beperken tot die genoten op de binnenbuis, omdat het octrooi ziet op een ingreepkatheter en niet op een daarvan deeluitmakende tweelagige binnenbuis en de betreffende ingreepkatheters ook als geheel met die binnenbuizen zijn verkocht. Anderzijds acht de Voorzieningenrechter het denkbaar dat ook de argumenten van Cordis die pleiten voor proportionele causaliteit bij de gederfde winstberekening bij octrooi-inbreuken niet kansloos zijn.

Volgens de Voorzieningenrechter kan deze controverse in dit kort geding echter blijven rusten “omdat naar voorlopig oordeel op zichzelf uit becijferingen volgens de systematiek van Cordis ook meteen te halen is wat de winst betreffende de gehele ingreepkatheters zou moeten zijn. Dan behoeft immers alleen maar de door Cordis opgevoerde inbreuk: “production cost inner body / production cost product” uit de berekening te worden geschrapt.”

Hiermee is de zaak echter nog niet afgedaan. De Voorzieningenrechter oordeelt namelijk dat de door Cordis verschafte rekening en verantwoording van de gederfde winst “in het algemeen beschouwd niet voldoet aan de aan een rekening en verantwoording van inbreukwinst te stellen eisen.” De Voorzieningenrechter stelt met behulp van de Dikke van Dale vast dat onder “rekening” wordt verstaan een “staat waarop naar debet en credit aangetekend wordt wat iemand aan de houder van die staat betalen moet of bij hem tegoed heeft” en onder “verantwoording” “rekenschap, rechtvaardiging, uitleg”. De voorzieningenrechter acht het in dit kortgeding beslissend dat Cordis “in haar becijferingen in feite slechts een winstcijfer per product als gegeven opvoert, zonder inzichtelijke cijfermatige onderbouwing, zodat daardoor niet kwantitatief en onvoldoende kwalitatief inzichtelijk wordt gemaakt hoe dat gegeven tot stand is gekomen.”

Cordis heeft in haar verklaring de volgende uitleg gegeven. “Similar principles [sc. Accounting principle according to which the profit of a given component is assumed to be proportionate to the cost of the component] are applied to both sales profits and manufacturing profits. De Voorzieningenrechter zegt hierover het volgende: “Voor zover dit al iets over de wijze van totstandkoming van de winstcijfergrootheid uit de rapportage zou zeggen, is daarmee in ieder geval geen verifieerbare inzichtelijkheid verschaft die mag worden verlangd bij een bevel tot het afleggen van rekening en verantwoording van inbreukwinst.”

Ook de accountantsbrief vindt de Voorzieningenrechter niet toereikend: “We have (…) verified (…) manufacturing profit calculation ( and) sales profit calculation.”

 

Volgens Schneider en (ook de Voorzieningenrechter) had Cordis bijvoorbeeld aan haar rekening- en verantwoordingsverplichting kunnen voldoen aan de hand van de meest gebruikelijke methode van het (minstgenomen) verschaffen van omzetcijfers minus kostencijfers (met een uiteenzetting en kwantificering van de in acht genomen kostenposten) waaruit de behaalde winst dan volgt.

De Voorzieningenrechter komt dan ook terecht tot de volgende conclusie: “Door alleen een winstcijfer per ingreepkatheter als gegeven uitkomst van een (be)rekening te verschaffen, zonder op voldoende te achten wijze kwalitatief en kwantitatief uiteen te zetten hoe dat tot stand is gekomen, is niet voldaan aan het vereiste dat rekening en verantwoording aan een rechthebbende als Schneider dié informatie moet verschaffen, die de rechthebbende in staat stelt de afgelegde rekening en verantwoording te controleren op juistheid van de verstrekte gegevens.”

“Van een partij als Cordis moet onder de werking van art. 70 lid 4 ROW 1995 worden verlangd dat zij aan de rechthebbende een voldoende verifieerbaar inzicht verschaft in haar berekeningen van de met de octrooi-inbreuk genoten winst”.

De Voorzieningenrechter wijst de vordering in conventie af. In reconventie beveelt de Voorzieningenrechter Cordis rekening en verantwoording af te leggen ook ten aanzien van de winst behaald met ingreepkatheters als geheel. De Voorzieningenrechter spreekt opnieuw het bevel uit zoals verwoord in de bodemprocedure van 8 juni 2005 en bepaalt dat onder vigeur van het in kortgeding op te leggen bevel niet langer tevens dwangsommen worden verbeurd op grond van rekening en verantwoordingsbevel uit het bodemvonnis. De geldvordering wijst de Voorzieningenrechter af omdat Schneider geen spoedeisend belang heeft gesteld. Lees het vonnis hier.

IEF 1680

Eerst even voor jezelf lezen

- GvEA, 23 februari 2006, zaak T-194/03.  Il Ponte Finanziaria Spa tegen OHIM / Marine Enterprise Projects.

Oppositiezaak. Over merkenfamilies en seriemerken en gebruik. Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat woordelement ‚Bainbridge’ bevat, oppositie op basis van oudere nationale woordmerken, beeldmerken en driedimensionale merken die woordelement ‚Bridge’ bevatten. Alle merken zijn kledingmerken. Lees het arrest hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage,  23 februari 2006. KG ZA 06-166. Cordis Europa N.V. tegen Schneider Europe Gmbh.

Partijen verschillen van mening of de door Cordis afgelegde rekening en verantwoording omtrent de met octrooi-inbreuk genoten winst juist is of niet. Zo niet, dan heeft Cordis dwangsommen verbeurd (en zou zij die elke dag vermeerderd verbeuren. Zo wel, dan valt er wat dat bevel betreft voor Schneider niets verder te executeren en zijn geen dwangsommen verbeurd. Lees het vonnis hier.

IEF 1672

Verschuimend Dispenseren

Rechtbank ’S-Gravenhage, 22 februari 2006, HA ZA 05-1343. Deb IP LTD. tegen Airspray International B.V.

Deb IP is houdster van een EP voor een Liquid dispenser for dispensing foam, of in de (onbestreden) Nederlandse vertaling: Afgifteapparaat voor het afgeven van schuim. Deb IP stelt dat Airspray met het leveren van pompjes, die worden toegepast in (verschuimende) zeepdispensers, indirecte octrooiinbreuk maakt doordat deze pompjes als middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding moeten worden gezien. Het is echter de vordering in reconventie van Airspray tot vernietiging van het octrooi  die wordt toegewezen.

Naar het oordeel van de rechtbank is het octrooi inderdaad nietig wegens gebrek aan inventiviteit en is de octrooiliteratuur waaruit dat blijkt, door de Europese Examiner niet onder ogen gezien. Voor beantwoording van de inventiviteitsvraag kan worden uitgegaan van hètzij een uit de stand van de techniek bekend samendrukbaar zeepreservoir (collapsible container), hètzij een uit de stand van de techniek bekend schuimpompje. In beide gevallen ligt de in het octrooi geclaimde uitvinding voor de gemiddelde vakman voor de hand.

De overige gesignaleerde (geringe) verschillen zijn naar het oordeel van de rechtbank hetzij ondergeschikt als technische kenmerken, danwel impliciet aanwezig te achten in het Daiwa pompje en aan deze trivialia kan geen inventiviteit worden ontleend. Lees het vonnis hier.

IEF 1671

Read Only

Rechtbank 's-Gravenhage, 22 februari 2006, KG ZA 05-1542. Koninklijke Philips Electronics tegen Advanced Optical Disc Holland. Opzegging licentieovereenkomst, geen octrooiinbreuk.

Om te waarborgen dat iedere DVD-disc in elke DVD-speler afgespeeld kan worden, is er een DVD-standaard, waarin de DVD-technologie is vastgelegd. Philips houdt een groot aantal zogenaamde essentiële octrooien op dit gebied. Dat betekent dat de in die octrooien belichaamde technologie dwingend is voorgeschreven in de DVD-Standaard en dat toepassing van de DVD-Standaard automatisch leidt tot gebruikmaking van de octrooien van Philips. AOD heeft met Philips een drietal licentieovereenkomsten afgesloten en heeft een fikse betalingsachterstand. AOD produceert evenwel nog steeds DVD's.

Philips vordert nu op grond van octrooiinbreuk een verbod op inbreuk en een aantal nevenvorderingen. AOD stelt echter dat zij geen inbreuk maakt omdat zij deze DVD's produceert onder geldige licentieovereenkomsten.

De rechtbank oordeelt dat Philips bij de ingebrekestelling die zij gestuurd heeft een onjuiste aanname heeft gehanteerd van de betalingsachterstand van AOD. Het systeem van de beëindigingsregeling in de licentieovereenkomst houdt in " (...) dat Philips, indien zij de overeenkomst wegens non-compliance wil beëindigen, een ingebrekestelling doet uitgaan waarin zij dit aankondigt en waarbij zij de wederpartij een termijn aanbiedt van dertig dagen om tot een oplossing te komen. In die termijn dient de wederpartij een faire kans te worden geboden om tot een oplossing te komen. In dit geval heeft AOD die kans niet gekregen omdat Philips, naar voorlopig oordeel, de betalingsachterstand op een onjuiste grondslag had bepaald en daardoor voor AOD ook onoplosbaar had gemaakt."

"In het licht van dit alles kan voorshands worden aangenomen dat er een gerede kans is dat in de bodemprocedure de opzegging van de DVD-Overeenkomsten ongeldig zal worden bevonden. Daaruit zal dan volgen dat AOD haar DVD’s produceert onder een geldige licentieovereenkomst, zodat van octrooi inbreuk geen sprake is." Lees hier het vonnis.