DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 1183

Terecht beslagen

Rechtbank 's-Gravenhage, 9 november 2005, Rolnr. KG05/1175, Dutch Mobile-Bos tegen SISVEL.

Kort geding tot opheffing beslag in douanezaak. De Haagse Voorzieningenrechter maakt in mildere dan de gebruikelijke bewoordingen korte metten met de vorderingen.

De Italiaanse onderneming SISVEL heeft op Schiphol telefoons met MP3 functie in beslag genomen die aldaar door de douane waren tegengehouden. De telefoons werden ingevoerd door Dutch Mobile en vervoerd door Bos Transport. SISVEL is door de douane gewaarschuwd omdat zij licentieneemster is op de door een aantal grote electronicafabrikanten geoctrooieerde MP3-compressietechniek. Dutch Mobile en Bos spannen tevergeefs een kort geding tot opheffing van het beslag aan.

Als eerste grondslag voeren zij aan dat de licentieneemster op een octrooi (SISVEL dus) niet zelfstandig verbodsvorderingen met nevenvorderingen kan instellen. Hiermee zien eiseressen volgens de Voorzieningenrechter echter over het hoofd dat SISVEL niet als licentienemer zelfstandig verbodsvorderingen instelt. SISVEL beschikt over een akte, waaruit blijkt dat zij gemachtigd is om namens de octrooihouders op te treden krachtens procesvolmacht. SISVEL heeft zodoende niet namens zichzelf (en zelfstandig) het verzoek tot verlof ingediend en vervolgens beslag laten leggen, maar namens Philips c.s., hetgeen naar Nederlands procesrecht mogelijk is. Of e.e.a. reeds bleek uit het beslagrekest blijkt niet uit het vonnis.

Ten tweede stellen eisers dat de Rb. Haarlem onbevoegd zou zijn geweest om verlof tot beslag te geven. De Voorzieningenrechter te Den Haag is volgens eisers immers bij uitsluiting bevoegd om over octrooizaken te oordelen. Eiseressen zien er aldus aan voorbij dat die uitsluitende bevoegdheid geen betrekking heeft op het treffen van conservatoire maatregelen. Hiervoor geldt onverkort het bepaalde in Rv. De goederen bevonden zich in het arrondissement Haarlem, dus de Voorzieningenrechter daar was bevoegd het verzochte verlof te verlenen.

Tot slot oordeelt de Voorzieningenrechter nog dat niet gebleken is dat het summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt, wat overigens ook niet is gesteld, en dat de het beslag niet 'onnodig' in de zin van art. 70 lid 2 Rv is gelegd. Bij dit laatste oordeel weegt de rechter mee dat partijen nog hebben onderhandeld teneinde het onderhavige geschil op te lossen. Alle vorderingen worden afgewezen.

Lees hier vonnis.
IEF 1178

Op de tocht

O.a. de telegraaf bericht dat "Bierbrouwer Heineken en elektronicaconcern Philips elkaar woensdagmiddag ontmoeten in Den Haag  om voor de rechter een ruzie over de thuistap uit te vechten. Volgens Heineken maakt Philips’ PerfectDraft inbreuk op octrooien van de Beertender, het biertapsysteem dat de brouwer samen met het Duitse bedrijf Krups ontwikkelde (...) Een soortgelijke procedure is begonnen in Duitsland, waar de octrooien van de Beertender ook zijn vastgelegd." Lees hier meer. 
IEF 1143

Geïmpliceerde vertrouwelijkheid

Kortgeding vonnis van rechtbank ’s-Gravenhage van 2 november 2005, rolnr. 05-1226. Sanofi-Aventis en Sanofi-Synthelabo B.V. tegen Stada Arzneimittel AG, Centrafarm Nederland B.V. en Centrafarm Services B.V.

Sanofi is houdster van een Europees octrooi voor het gebruik van ALFUZOSINE voor de vervaardiging van geneesmiddelen bedoeld voor behandeling van aandoeningen aan de urinewegen. Het octrooi claimt als prioriteitsdatum 28 mei 1995 gebaseerd op een Frans octrooi. Op basis van dit Europese octrooi en met inroeping van de prioriteitsdatum komt Sanofi op tegen het voornemen van Stada om ALFUZOSINE HCL Stada tabletten voor behandeling van aandoeningen aan de urinewegen per 1 oktober 2005 op de Nederlandse markt te gaan verhandelen. Stada betwist de geldigheid van het octrooi vanwege normaal voorgebruik, gebrek aan nieuwheid en gebrek aan inventiviteit.

Stada heeft als bewijs van normaal voorgebruik de tekst van een voordracht van Ramsay overgelegd waaruit blijkt dat een clinical trial met betrekking tot de stof ALFUZOSINE op zijn laatst is gestart drie maanden voor de prioriteitsdatum van juni 1985. Toch acht de voorzieningenrechter dit bewijs niet voldoende om normaal voorgebruik aan te nemen. Volgens de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat aan patiënten in een clinical trial een geheimhoudingsverplichting wordt opgelegd. Stada heeft niet bewezen dat er geen sprake was van een geheimhoudingsverplichting. Zolang dit niet is komen vast te staan kunnen volgens de voorzieningenrechter de trials dan ook niet als nieuwheidschadelijk worden aangemerkt.

De aanval van Stada op de nieuwheid van het octrooi onder verwijzing naar EP 0 189 336 A1, dat prioriteit claimt voor de prioriteitsdatum van het octrooi, mislukt. EP 366 claimt niet de toepassing van ALFUZOSINE voor urologische problemen. De voorzieningenrechter overweegt in punt 4.9 van het kortgeding vonnis: “Het octrooi wordt in de beschrijving van EP 366 het dichtst benaderd waar in de beschrijving wordt opgemerkt dat de beschreven combinatiepreparaten, waaronder blijkens de voorbeelden ook preparaten met alfuzosine kunnen worden gebruikt voor ziektebeelden zoals astma en urologische aandoeningen (…). Dat is onvoldoende om EP 366 nieuwheidschadelijk te achten “.

Wel is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat er sprake is van gebrek aan inventiviteit. “Naar voorlopig oordeel zou de gemiddelde vakman op grond van de publicaties van Hedlund en Shapiro weten dat ?1-blokkers aangewezen zijn als geneesmiddel voor aandoeningen waarbij de urineafvoer wordt belemmerd. Hij zal dan ook weten dat prazosine bij toepassing voor deze aandoeningen een werkzame ?1-blokker is gebleken. De publicatie van Cavero zou een aansporing zijn om, zoekende naar een ?1-blokker, de aandacht op alfuzosine te richten. Mocht er een vooroordeel zijn voor toepassing van alfuzosine bij de mens dan zou dat zijn weggenomen door de publicatie van Guinebault.

Opvallend is dat tijdens de verleningsprocedure van EP 597 de examiner bezwaar had aangetekend tegen verlening vanwege gebrek aan inventiviteit, vanuit de wetenschap dat prazosine al werd toegepast voor de prioriteitsdatum van het octrooi en dat prazosine en alfuzosine een vergelijkbare chemische structuur hebben. De examiner achtte de verklaring van de aanvragers dat de therapeutische werking van prazosine (bloeddrukverlagende werking) niet hetzelfde is als alfuzosine (behandeling van Benigne prostaathyperplasie) voldoende om het bezwaar weg te nemen. De voorzieningenrechter is echter van mening dat het antwoord van de aanvragers voor de examiner onvoldoende had moeten zijn om het opgeworpen inventiviteitbezwaar weg te nemen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. Lees hier het vonnis.

IEF 1105

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank Den Haag, 26 oktober 2005, zaaknummer: 201754. Sara Lee / DE tegen Integro / Vomar. Senseo-zaak.

De rechtbank vindt geen aanleiding om in de onderhavige zaak anders te oordelen dan zij heeft gedaan in de procedure tussen Sara Lee en Drie Mollen, zoals hiervoor is weergegeven onder 1 sub k, meer in het bijzonder de geciteerde rechtsoverwegingen
2 en 3 uit het vonnis van 10 maart 2004. 8. Dat betekent dat ook in de onderhavige zaak de procedure ambtshalve zowel in
conventie als in reconventie op de voet van artikel 83, vierde lid, ROPW 1995, zal worden geschorst hangende de oppositieprocedure bij het EOB. Lees vonnis hier.

- GvEA 25 oktober 2005, zaak T-379/03, Peek & Cloppenburg - BHIM. Inschrijving van het woordmerk 'Cloppenburg.'

"50 In casu is de stad Cloppenburg bij het relevante publiek weinig of hooguit middelmatig bekend. Niet alleen gaat het om een kleine stad, de kamer van beroep heeft evenmin gewezen op een bepaalde categorie van waren of diensten waarvoor deze stad bekend is als de plaats waar deze waren worden vervaardigd of deze diensten worden verricht. Bovendien heeft de kamer van beroep niet aangetoond dat het in de handel gebruikelijk is, de plaats van herkomst van detailhandeldiensten aan te duiden. Verder wordt de plaats van herkomst van dergelijke diensten doorgaans niet relevant geacht voor de beoordeling van de kwaliteit of van de kenmerken ervan.

51 Het relevante publiek legt aldus thans geen verband tussen de stad Cloppenburg en de betrokken categorie van diensten, en redelijkerwijze valt ook niet te verwachten dat de betrokken benaming kan dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van deze diensten." Lees arrest hier.

IEF 7653

Pharmachemie vs. MSD: Proof it!

Haarlem District Court, 23 September 2005, KG ZA 05-495. Pharmachemie versus Merck Sharp & Dohme

Advertising. The foregoing leads to the preliminary opinion that the statements made in point 5.8 are misleading as referred to in 6:194a of the Civil Code and Article 4 of the Medicines Advertising Decree and that they are contrary to the provisions of Article 4.2 of the Code of Conduct on Medicines Advertising.In view of the recent introduction of Pharmachemie's lendronic Acid 10 and 70 PCH on the Dutch market, it is furthermore likely that Pharmachemie will suffer loss due to these misleading statements of MSD. Insofar as Pharmachemie's claim relates to these statements, it will also be awarded.

Read the entire judgment here (translation made available by Marc van wijngaarden, Bird & Bird).

IEFenglish

IEF 1081

Goed geregistreerd

Rb. Den Haag 19 oktober 2005, rolnr 03/1473, Hakron tegen De Wit.

Hakron is houdster van het (registratie) octrooi NL '055 voor een "Inrichting voor het onderling stellen van constructie-elementen, werkwijze en bouwconstructie gebruikmakend daarvan." Het octrooi is verleend op 19 juli 2000 op een aanvraag van 18 januari 1999. Op 18 januari 2005 is het octrooi verlopen.

Met gebruikmaking van bovenstaande geoctrooieerde techniek brengt Hakron een verankeringssysteem op de markt. De Wit brengt eveneens een dergelijk systeem op de markt. Op 27 december 2001 heeft Hakron gesteld dat De Wit inbreuk maakt op haar octrooi. Hangende de procedure is door De Wit op 31 oktober 2003 ex art 84 ROW advies gevraagd aan het Bureau Industriele Eigendom omtrent de geldigheid van het octrooi.

In dit advies van het Bureau komen 2 documenten aan bod: een catalogus van Gerrijn BV waarin staat "uitgave 1997" met op p. 50, 60 en 62 een verankeringssysteem voor prefab elementen (D1) en een Amerikaans octrooischrift 3,333,338 (D2). Het bureau adviseert langs twee lijnen:
a) de catalogus was openbaar toegankelijk. Het Bureau acht conclusie 1 van het octrooi niet inventief over D1 en dus vernietigbaar, maar conclusie 2 wel nieuw en inventief ten opzichte van D1 of een combinatie van D1 en D2, zodat naar zijn oordeel eveneens volgconclusies 3 t/m 8 voor zover afhankelijk van conclusie 2 geldig zijn te achten.
b) de catalogus was niet openbaar was. Volgens het Bureau blijft nu ook conclusie 1 overeind, omdat deze conclusie dan nieuw en inventief is over D2.

De rechtbank oordeelt dat De Wit niet ontvankelijk is  in haar voorwaardelijke nietigheidseis. Art. 76 ROW 1995 bepaalt namelijk dat degene die een nietigheidsactie instelt op basis van een Nederlands registratieoctrooi, niet ontvankelijk is, indien die eis niet vergezeld is van een advies van het Bureau omtrent de toepasselijkheid van art. 75 lid 1 ROW 1995. Aangezien De Wit heeft bij diens eis in reconventie niet een dergelijk rapport heeft gevoegd, is zij in haar voorwaardelijke nietigheidseis niet ontvankelijk.

De rechtbank volgt het advies waaruit blijkt dat, of er nu sprake is van situatie a dan wel b, conclusie 2 en de volgconclusies voorzover die afhankelijk zijn van conclusie 2, in ieder geval geldig zijn. Vervolgens onderzoekt de rechtbank of De Wit inbreuk maakt op conclusie 2: "Dit samenstel van maatregelen in het stelanker van De Wit is echter technisch equivalent te achten aan de in het octrooi geclaimde verbreding van de bus om ruimte te bieden voor de licht conische schacht van het andere type schroef." (rov 3.12)

Het gevorderde inbreukverbod is vanwege het verstrijken van het octrooi niet meer toewijsbaar is. Wel toegewezen wordt een verklaring voor recht dat sprake is geweest van octrooiinbreuk. Het eveneens in conventie gevorderde bevel tot het doen van opgave van de omvang van de inbreuk en daarover af te leggen rekening en verantwoording met nevenvorderingen is als controlemaatregel op de omvang van de inbreuk toewijsbaar, evenwel geclausuleerd als nader geformuleerd in het dictum, onder meer ter voorkoming van onnodige executiegeschillen. Het eveneens in conventie gevorderde recall-bevel zal vanwege het verstreken zijn van het octrooi als te ver gaande maatregel worden afgewezen.

Lees vonnis

IEF 1048

Assens vangnet houdt het niet

Gerechtshof Leeuwarden, 12 oktober 2005, Schneider tegen Cordis. In een octrooigeschil tussen Schneider en Cordis, bedrijven die zich beide bezighouden met het ontwikkelen en op de markt brengen van stents (zeer veel verkochte medische hulpmiddelen voor dotterbehandelingen), werd op 8 juni 2005 door de rechtbank in Den Haag aan Cordis een verbod op octrooiinbreuk opgelegd. Cordis vreesde banenverlies en zelfs noodgedwongen sluiting van haar productiefaciliteiten in Roden als gevolg van de executie van het vonnis door Schneider, en klopte aan bij de voorzieningenrechter in Assen om te vragen om schorsing van de executie hangende de uitkomst van het hoger beroep.

De voorzieningenrechter in Assen oordeelde bij vonnis 23 juni 2005 dat weliswaar geen sprake was van kennelijke misslagen in het vonnis van de Haagse rechtbank, maar dat er toch reden was tot schorsing van de tenuitvoerlegging omdat de gedwongen beëinding door Cordis van de productie in Roden "ernstige en onomkeerbare sociaal-economische gevolgen zal (kunnen) hebben."

Het hof in Leeuwarden is het bepaald niet eens met de voorzieningenrechter in Assen. In zijn arrest van gisteren, 12 oktober, stelt het hof voorop dat geen inhoudelijke beoordeling van het geschil in de hoofdzaak kan plaatsvinden en dat - conform vaste rechtspraak - alleen bij misbruik van de bevoegdheid tot executie ruimte kan bestaan voor staking van de tenuitvoerlegging. Van dergelijk misbruik kan sprake zijn bij een klaarblijkelijke juridische of feitelijk misslag in het vonnis in de hoofdzaak, of indien op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten executie klaarblijkelijk een noodtoestand voor de geëxecuteerde zou doen ontstaan.

Het hof ziet geen klaarblijkelijke misslagen in het vonnis in de hoofdzaak van 8 juni en merkt op dat het niet de taak is van de rechter in een executiegeschil om te onderzoeken of er in het vonnis in de hoofdzaak al dan niet processuele misslagen voorkomen. Alleen bij zodanig vormverzuim dat niet meer gesproken kan worden van een "fair trial" in de zin van art. 6 EVRM zou dan ruimte kunnen bestaan voor een schorsing.

Het hof onderzoekt vervolgens of op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten, executie klaarblijkelijk een noodtoestand voor Cordis zou doen ontstaan. Het hof overweegt dat zij Cordis en Schneider bij het pleidooi in hoger beroep in overweging heeft gegeven om tot een licentie-overeenkomst te komen hangende het hoger beroep in de hoofdzaak, en dat zij daarvoor zelfs het wijzen van arrest met twee weken heeft opgeschort. Op die manier zou het dreigende (mogelijk zelfs algehele) banenverlies bij Cordis kunnen worden afgewend. Schneider had ook laten weten hier niet onwelwillend tegenover te staan. Partijen konden echter niet tot overeenstemming komen en hebben het hof aldus bericht, terwijl volgens het hof niet is gebleken dat de door Schneider aan een licentie verbonden voorwaarden dusdanig belastend waren dat Cordis daaraan redelijkerwijs niet kon of behoefde te voldoen. Onder die omstandigheden meent het hof dat de sluiting van de faciliteiten van Cordis niet zozeer een als gevolg van de executie ontstane noodtoestand is, maar dat "als causa efficiens daarvoor heeft te gelden de daartoe strekkende wilsbesluiten van (de directie) van Cordis."

Ten overvloede merkt het hof nog op dat het beschermen van belangen van derden, zoals werknemers van Cordis, niet behoort te geschieden door middel van het toelaten van inbreuk op het octrooirecht.

Lees hier het arrest van 12 oktober

Lees hier het bericht dat eerder verscheen op IEForum.nl over het vonnis van 23 juni.

IEF 1040

Eén uit twee

Rechtbank 's-Gravenhage 11 oktober 2005, Ranbaxy - Warner-Lambert Company. Zaaknummers 248867 en 248868. Beslissingen op verzoekschriften tot een voorlopig deskundigenonderzoek.

Twee verzoeken aan de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen, met benoeming van het Octrooicentrum Nederland als deskundige. Twee antwoorden.

Het eerste verzoekschrift geschiedt ten aanzien van een bij de rechtbank 's-Gravenhage aanhangige procedure waarin het gaat om de vraag of het onderwerp van de conclusies nieuw en inventief is. De rechtbank overweegt dat verzoekster precies die vraag in het kader van een voorlopig deskundigenbericht door deskundigen beantwoord wil zien, die in de bodemzaak door de rechtbank beantwoord dient te worden. Subsidiair verzoekt verweerster het verzoek af te wijzen wegens misbruik van bevoegdheid, strijd met een goede procesorde of op grond van andere zwaarwegende bezwaren.

Zij voert daartoe aan dat verzoeksters met hun verzoek geen legitiem doel nastreven en dat verzoeksters een minitrial binnen de versnelde bodemprocedure creëren en aldus het voor de versnelde bodemprocedure bepaalde tijdschema ten nadele van haar doorkruisen. Voorts meent zij dat toewijzing van het verzoek een ongewenst precedent zal opleveren en ertoe zal leiden dat de aanvraag voor een versnelde bodemprocedure voortaan door de aanlegger zal worden gecombineerd met een verzoek om het Octrooicentrum Nederland over het geschil te laten adviseren.

De rechtbank oordeelt als volgt: "Aldus betreft de vraag niet feiten die met een deskundigenbericht bewezen kunnen worden. In deze vraagstelling ligt immers besloten dat het advies van de deskundigen een oordeel inhoudt dat niet alleen een vaststelling van de feiten omvat en eventueel een deskundig advies omtrent het gewicht dat aan deze feitenvaststelling toekomt maar daarboven (en wellicht vooral) neerkomt op de in beginsel aan de rechter voorbehouden afweging van de relevante feiten en omstandigheden tegen de toepasselijke regelgeving. De ongespecificeerde vraagstelling maakt thans nog geen enkel vraagpunt van feitelijke aard zichtbaar, dat niet door de rechtbank, vanuit eigen deskundigheid of door partijen in de procedure aan te dragen deskundigheid kan worden beantwoord." Het verzoek wordt afgewezen. De rechtbank vindt kennelijk dat er ook binnen een versnelde procedure genoeg ruimte en belang is voor een deskundigenonderzoek. Lees [download:05.670vdoverzoekdeskundigen_copy.pdf:text:hier: de beslissing.

In het tweede verzoekschrift voert Ranbaxy aan dat, ten aanzien van een ander octrooi, bij de rechtbank een procedure aanhangig is waarin het gaat om de vraag of het onderwerp van EP 633 uitsluitend betrekking heeft op 'racematen' en niet ook op 'enantiomeren', alsmede de vraag of de stof 'atorvastatine' genoemd in het aanvullende beschermingscertificaat een enantiomere stof is. Dit verzoek wordt tot deskundigenonderzoek wordt wel toegewezen. Dit omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat een onderzoek door onafhankelijke deskundigen duidelijkheid kan verschaffen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en/of omstandigheden.

Het verweer dat het Octrooicentrum Nederland niet geëigend is om een voorlopig deskundigenrapport uit te brengen, daar zij niet over specifieke deskundigheid zou beschikken, gaat niet op. "Deze stelling is door verweerster onvoldoende duidelijk gemaakt. Mocht echter blijken dat het Octrooicentrum Nederland inderdaad over onvoldoende deskundigheid beschikt om de vragen volledig te kunnen beantwoorden, dan gaat de rechtbank er van uit dat zij dit zelf in haar rapport zal aangeven."
De rechtbank heeft haar huiswerk kennelijk goed gedaan. Ambtshalve voegt zij nog een vraag toe en ziet de rechtbank aanleiding de eerste vraag van verzoeksters te herformuleren, zulks om duidelijk te maken dat de deskundige de rechtbank feitelijke informatie dient te geven vanuit het perspectief van de vakman. Lees hier de beslissing.

IEF 1039

Rechtbank vernietigt ABC

Rechtbank 's-Gravenhage, 12 oktober 2005, rolnr. 04/4233. Merial Ltd tegen Sankyo Lifetech company Ltd. en Virbac S.A. 

Merial komt met succes op tegen het aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (ABC) van Sankyo voor het product: Praziquantel en Ivermectine (een dierengeneesmiddel, met name voor behandeling van wormen bij paarden) Merial vordert nietigverklaring van het ABC  omdat volgens haar de inhoud van het ABC niet wordt gedekt door het onderliggende basisoctrooi. Sankyo vordert in reconventie een inbreukverbod. Het product Equimax waarop het ABC is gebaseerd is een combinatiepreparaat van Prazinquantel en Ivermectine. Merial produceert en verhandelt het product Eqvalan Duo, dat het racemisch mengsel van Praziquantel bevat.

Merial stelt dat uit het ABC niet duidelijk blijkt wat onder "Praziquantel" moet worden verstaan: de I-isomeer, de d-isomeer of het racemisch mengsel. Volgens Merial verwijst het ABC naar het I-isomeer, en maakt haar product geen inbreuk omdat deze het racemisch mengsel bevat. Dit is een andere actieve stof. De rechtbank volgt dit betoog niet en stelt vast dat het ABC betrekking heeft op het racemisch mengsel. Bovendien volgt uit vergunningen die in Groot Brittanie en in Nederland zijn verleend voor het in de handel brengen van het product Equimax dat het racemisch mengsel moet zijn bedoeld.

De rechtbank volgt wel het standpunt van Merial dat het product Equimax niet onder de beschermingsomvang van het basisoctrooi valt. "Naar het oordeel van de rechtbank is het synergetisch effect dan ook wezenlijk voor het octrooi." "De thans te beantwoorden vraag is of met de samenstelling Ivermectine en Praziquantel in het product Equimax, ook het synergetisch effect wordt bereikt." Op basis van door Merial overgelegde studies inzake Equimax komt de rechtbank tot een ontkennend antwoord. Het ABC is nietig, nu Equimax niet het synergetisch effect vertooont dat wezenlijk is voor het octrooi. Lees vonnis