Octrooirecht  

IEF 7215

Voortbrengselconclusies en werkwijzeconclusies

Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 oktober 2008,  HA ZA 08-752, Clyde Bergemann GmbH tegen X.

Woensdag octrooidag. Octrooirecht. EP ‘stoomgeneratorsysteem en werkwijze voor de afvoer van as’. Eiser vordert vernietiging van het Octrooi, omdat tijdens de verlening ongeoorloofde uitbreiding van materie heeft plaatsgevonden, omdat het octrooi niet nieuw en niet-inventief is en ziet de vordering gedeeltelijk toegewezen. Alle voortbrengselconclusies blijven in stand, alle werkwijzeconclusies van het Octrooi worden vernietigd.

Ongeoorloofde uitbreiding: “4.2 De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Hoewel Bergemann worden nagegeven dat de letterlijke tekst van bedoeld deelkenmerk niet vinden in de ingediende conclusies en/of beschrijving, leidt dat onder de omstandigheden niet tot het oordeel dat sprake is van toegevoegde materie van artikel 75 lid 1 onder c ROW 1995. Naar het oordeel van de rechtbank gemiddelde vakman, die de ter inzage gelegde octrooiaanvrage zou hebben geraadpleegd, uit de toenmalige conclusies, beschrijving en tekeningen redelijkerwijs hebben moeten concluderen dat de luchtstroom door de onderkant van de ketel ingevoerd. (…)”

Nieuwheid: “4.5 De rechtbank stelt voorop dat het er bij de beoordeling van de nieuwheidschadelijkheid van de Brochure om gaat vast te stellen wat de gemiddelde vakman ten tijde van de indiening van de octrooiaanvrage redelijkerwijs uit de Brochure zou hebben begrepen en of dat de vakman in staat zou hebben gesteld de uitvinding toe te passen. Daarbij moet – naast de inhoud van de Brochure zelf – mede in aanmerking worden genomen de normale vakkennis van de gemiddelde vakman. Anders dan Bergemann - overigens zonder nadere motivering - stelt (pleitnota § 2.8), kan WO 231 naar het oordeel van de rechtbank niet worden gerekend tot de algemene vakkennis die de gemiddelde vakman geacht moet worden werkelijk tot zijn beschikking te hebben gehad ten tijde van de octrooiaanvrage. Naar het oordeel van de rechtbank betreft hetgeen in WO 231 is geopenbaard gespecialiseerde, niet algemeen gangbare vakkennis die buiten beschouwing dient te blijven. Ware dat anders, dan zou dat feitelijk ook neerkomen op het combineren van twee afzonderlijke documenten, waarvan ook Bergemann erkent dat dit bij de beoordeling van de nieuwheidschadelijkheid van een voorpublicatie niet is toegestaan.

4.7 Tijdens het pleidooi heeft Bergemann gesteld dat de Brief en Brochure tezamen als één enkel document dienen te worden beschouwd, waarbij de Brief kan dienen tot uitleg van de Brochure. De rechtbank overweegt daaromtrent dat, zelfs als dat al zou zijn toegelaten, hetgeen X heeft betwist, zulks Bergemann niet zou baten.

 (…) 4.17 De slotsom luidt dat alle kenmerken van conclusies 10, 11, 12, 14 en 15 direct en ondubbelzinnig zijn geopenbaard in de Brochure, zodat deze conclusies wegens gebrek aan nieuwheid nietig zullen worden verklaard. De overige conclusies 1 tot en met 9, alsmede conclusie 13 zijn ten opzichte van de Brochure nieuw te achten, zodat niet tot nietigverklaring van deze conclusies wegens gebrek aan nieuwheid kan worden gekomen.”

Conclusies gedeeltelijk niet-inventief: “4.20 (…) Naar het oordeel van de rechtbank is de leer uit het arrest Spiro/Flamco sinds de inwerkingtreding van het Europees Octrooiverdrag 2000 niet langer van toepassing op Europese octrooien. Ter beoordeling ligt derhalve voor de vraag of de door X voorgestelde wijziging van conclusie 10 voldoet aan de eisen die voor ieder octrooi gelden, zoals die met betrekking tot inventiviteit.

(…) 4.23 Aldus zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat toepassing van meer luchtopeningen inventief zou zijn ten opzichte van de stand van de techniek zoals geopenbaard in de Brochure. Om die reden kan de door X voorgestelde aanpassing van conclusie 10 niet leiden tot een ander oordeel omtrent de geldigheid van die conclusie. De gewijzigde conclusie 10 is nietig wegens gebrek aan inventiviteit.

(…) 4.24 Bergemann heeft ten aanzien van conclusie 13 nog naar voren gebracht dat in het octrooischrift geen enkele aanwijzing is te vinden dat een aangejaagd koelsysteem iets anders zou zijn dan de door de onderdruk aangezogen lucht en dat het verder voor de gemiddelde vakman op grond van zijn algemene vakkennis voor de hand ligt dat de as tot beneden het smeltpunt moet worden afgekoeld – dat wil zeggen in een vaste toestand moeten worden gebracht – alvorens deze aan de vergruizer toe te kunnen voeren. X heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Aldus kan ook conclusie 13 niet in stand blijven wegens gebrek aan inventiviteit.

(…) 4.27 Aangezien JP 319 mede betrekking heeft op de afvoer van as uit een verbrandingsketel, zal de gemiddelde vakman die een oplossing zoekt voor het hiervoor geformuleerde objectieve probleem, van JP 319 kennis nemen. JP 319 leert hem dat hij bij de afvoer van de as gebruik kan maken van een vergruizer en een tweede transportband voor afvoer ervan. Anders dan Bergemann heeft gesteld, zal JP 319 de gemiddelde vakman evenwel niet zonder inventieve denkarbeid brengen tot de uitvinding volgens het Octrooi.

(…) 4.31 Eerst bij pleidooi heeft Bergemann aan haar nietigheidsvordering een nieuwe grondslag toegevoegd, te weten dat het Octrooi niet inventief zou zijn in het licht van de Brochure in combinatie met WO 231. De rechtbank is met X van oordeel dat dit argument, als in strijd met de goede procesorde in een octrooiprocedure volgens het verkorte regime, buiten beschouwing dient te blijven. Niet valt in te zien waarom Bergemann niet veel eerder, zo nodig bij akte buiten de rol om, kenbaar had kunnen maken dat en onder aanvoering van inhoudelijke argumenten op grond waarvan, zij zich ook op deze aanvullende rechtsgrond wenste te beroepen. Nu zij dat evenwel heeft nagelaten, heeft X er geen rekening mee hoeven houden dat Bergemann eerst ter zitting met dit niet-inventiviteitsargument zou komen en heeft zij onvoldoende gelegenheid gehad zich op dit verweer voor te bereiden. Anders dan Bergemann stelt maakt het enkele feit dat de stukken waarop Bergemann zich in dat verband wenste te beroepen reeds onderdeel uitmaakten van het geding, dat niet anders. Zo is bijvoorbeeld discussie mogelijk over de niet onbelangrijke vraag welk document bij die inventiviteitsaanval zou moeten worden aangemerkt als meest nabije stand van de techniek en hoe het objectieve probleem dan zou luiden. Op deze vragen heeft X zich niet kunnen en hoeven voorbereiden.   

4.32 Bergemann heeft verder aangevoerd dat het niet-inventiviteitsargument gebaseerd op een combinatie van de Brochure en WO 231 als impliciet subsidiair standpunt besloten ligt in de dagvaarding omdat iedereen weet dat je bij een aanval op de nieuwheid je maar op één document mag beroepen. De rechtbank passeert die stelling omdat Bergemann, inderdaad in weerwil van vaste jurisprudentie op dit punt, expliciet heeft gesteld dat de Brochure in samenhang met EP 967 dient te worden gelezen als één enkele publicatie (dagvaarding, pagina 12, voorlaatste alinea, nader uitgewerkt met verwijzingen naar WO 231 in de tabel in paragraaf 5.5).

4.33 De stelling van Bergemann ten slotte dat het niet-inventiviteitsargument op grond van de combinatie van de Brochure met WO 231 reeds vervat is in haar dagvaarding en in de beoordeling zou moeten worden betrokken op grond van artikel 25 Rv (aanvulling van rechtsgronden) wordt verworpen. Een voldoende feitelijke onderbouwing voor dat niet-inventiviteitsargument ontbreekt in de dagvaarding. Daarbij wijst de rechtbank erop dat Bergemann in de dagvaarding uitsluitend WO 231 heeft genoemd als meest nabije stand van de techniek, terwijl zij bij het nietinventiviteitsargument op grond van de combinatie van de Brochure met WO 231 bij pleidooi heeft aangevoerd dat de Brochure heeft te gelden als meest nabije stand van de techniek.”

Proceskosten: (…)  “5.1 Nu enerzijds alle voortbrengselconclusies in stand zullen blijven, maar anderzijds alle werkwijzeconclusies van het Octrooi zullen worden vernietigd, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, zodanig dat iedere partij zijn eigen kosten dient te dragen.”  voortbrengselconclusies en  werkwijzeconclusies.

Lees het arrest hier.

IEF 7214

Het tussenschot tussen de hartkamers

Klik voor vergrotingRechtbank ’s-Gravenhage, 29 oktober 2008, HA ZA 07-3614, Occlutech GmbH tegen AGA Medical Corporation (met dank aan Peter Burgers, Brinkhof)

Octrooirecht. Rechtbank verklaart voor recht dat de occlusie-inrichtingen (voor het dichten van gaten in het atriale septum – het tussenschot tussen de hartkamers) van Occlutech niet vallen onder de beschermingsomvang van AGA’s Euopese octrooi.

De conclusies vereisen twee klemmen “…clamps (15) are adapted to clamp the strands at the opposed ends of the device.”, terwijl de aangevallen inrichtingen slechts één klem hebben. De uitleg die AGA aan dit kenmerk geeft is in strijd met de bewoording van de conclusie, ook omdat AGA tijdens de verleningsprocedure dit kenmerk heeft toegevoegd om een nieuwheidsbezwaar te ondervangen. Het Landgericht Düsseldorf had eerder in een parallele inbreukprocedure geoordeeld dat de occlusie-inrichtingen van Occlutech wel inbreuk maken op het Duitse parallelle octrooi.

De Rechtbank passeert het beroep van AGA op equivalentie onder verwijzing naar HR 7 september 2007, Lely/ Delaval. Ten overvloede overweegt de Rechtbank, op basis van de octrooibeschrijving en de tekeningen, dat de beschermingsomvang van het octrooi van AGA zich niet kan uitstrekken tot de toepassing van de geclaimde inrichting als septum-afsluiter. Proceskostenveroordeling €102.341,36.

Lees het vonnis hier of, in de inmiddels ontvangen mooie, copypastable pdf van de rechtbank zelf, hier. Genoemde Duitse uitspraak hier (LG Düsseldorf, rolnr. 4b O 297/06 - Intravaskuläre Okklusionsvorrichtung).

IEF 7213

Het voorkomen van klontvorming

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 oktober 2008, zaaknr. 105.004.963/01, Darome S.P.A.S. Tegen Orogel Surgelati S.P.A. c.s. (met dank aan Ruprecht Hermans, Brinkhof).

Eerst even voor jezelf lezen. Octrooirecht. Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Geen equivalente inbreuk op Europees octrooi dat oplossing biedt voor culinair probleem. “Wanneer een potje diepgevroren ruiden uit de diepvries wordt gehaald, bijvoorbeeld voor het kruiden van een gerecht, blijft dat potje vaak enige tijd op het aanrecht staan. Dan treedt echter ontdooiing van water op, waarna  de producten eenmaal terug in het vriesvak (door bevriezing van het ontdooide water) klonten vormen”.

Het Hof volgt HR Lely / Delaval (“een element dat essentieel is voor de uitvinding kan niet worden weggeïnterpreteerd en ook niet ruim (functioneel) kan worden geïnterpreteerd”) en concludeert dat de gestelde inbreuk niet ziet op de essentie van het octrooi:

“20. Uit het voorgaande volgt dat de geoctrooieerde uitvinding juist de maatregelen D, E en F betreft en dus een (veel) beperktere strekking heeft dan Darome stelt. Derhalve is het niet gerechtvaardigd om haar bescherming te verlenen voor de ruimere uitvinding die in alléén de maatregelen A t/m C en G zou zijn gelegen; (…).

22. Nu de maatregelen D, E en F als essentieel koor de uitvinding zijne beschouwen is voor het weginterpreteren of functioneel interpreteren daarvan geen plaats, althans niet zonder nadere toelichting die evenwel ontbreek. De meergenoemde samenhang tussen deze maatregelen wijst er zelfs temeer op dat zij letterlijk moet worden opgevat.

22. De slotsom luidt dat conclusie 1 van het octrooi naar de letter moet worden uitgelegd. De maatregelen D, E en F, en in ieder geval de maatregelen D en F, daarvan worden door Orogel c.s. niet of niet letterlijk toegepast. Zelfs al zou met de werkwijze van Orogel c.s. in wezen hetzelfde resultaat worden bereikt als met de geoctrooieerde werkwijze – hetgeen Darome stelt, maar Orogel c.s. betwisten – dan brengt het oordeel dat de maatregelen D, E.en F letterlijk moeten worden genomen mee dat dit niet gebeurt met in wezen dezelfde middelen en/of op in wezen dezelfde wijze. Orogel c.s. plegen dus geen inbreuk op het octrooi volgens conclusie 1, en evenmin op het octrooi volgens de overige conclusies aangezien deze van conclusie 1 afhankelijk zijn en niet (gemotiveerd) is gesteld dat zij aan die conclusie iets nieuws of inventiefs toevoegen. De inbreukvorderingen van Darome dienen dan ook te worden afgewezen.

24 (..) Dat vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van Darome in de kosten van het principaal appel, waarbij nog wordt aangetekend dat Orogel c.s. geen kostenveroordeling op voet van artikel 1019h Rv hebben gevorderd.”  [maar kwam daar ook geen beroep op toe i.v.m. appeldagvaarding van voor implementatiedatum handhavingsrichtlijn – IEF].

Lees het arrest hier. Zie voor vonnis Rb. DH: IEF 1440

IEF 7212

Een goed octrooibeleid

Kamerstukken, 25017, nr. 63, 2e Kamer. Bijlage. Advies van de Commissie naar aanleiding van de Midterm evaluatie van de Bsik-projecten

"De vraagstukken rond intellectueel eigendom, waar de Commissie in eerdere adviezen nadrukkelijk op gewezen heeft, zijn door de meeste projecten goed opgepakt. Met name in de thema’s Microsysteem- en Nanotechnologie en het thema Gezondheids-, voedings-, gen- en biotechnologische doorbraken is dit goed op orde. In de andere thema’s is de aanwezigheid van een goed octrooibeleid door de aard van de projecten vaak minder voor de hand liggend, maar verdient wel serieuze afweging.

Lees het kamerstuk hier.

IEF 7208

Niet bijzonder geschikt

Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 oktober 2008, KG ZA 08-1106, Capres A/S tegen Smarttip B.V.

Eerst even voor jezelf lezen. Octrooirecht. Kort geding. EP ‘multipoint probe’ (sonde voor het doen van (vierpunts)metingen ter bepaling van elektrische eigenschappen. Vorderingen afgewezen. Aanpassing waardoor EP is verleend, is bepalend voor het afwijzen van de vordering. Geen inbreuk. Rectificatie en verbod tot verspreiden van onheuse berichtgeving (wapperen). €85.000,- aan (overeengekomen) proceskosten.

“4.29. Naar voorlopig oordeel voert een en ander tot een stand van zaken waarbij Smarttip met een uitvoerige en begrijpelijke onderbouwing aannemelijk heeft gemaakt dat de probe van Smarttip met onderling verbonden multitude of electrodes niet bijzonder geschikt is voor toepassing van active guarding, terwijl Capres niet aannemelijk heeft kunnen maken dat in een dergelijke probe met enig voordeel active guarding kan worden toegepast.

4.30. In het kader van een kort geding dient dat tot het voorlopig oordeel te leiden dat de probe van Smarttip niet bijzonder geschikt is voor active guarding zodat niet wordt voldaan aan onderdeel 1 van conclusie 1 en er naar voorlopig oordeel geen sprake is van inbreuk op EP 282.

4.34. Als in het ongelijkgesteld zal Capres worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Partijen zijn voorafgaand aan de zitting overeengekomen dat deze over en weer zullen worden gesteld op het bedrag van € 85.000. Capres zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7207

Eigendom is niet altijd de optimale oplossing

Kamerstuk 29826, nr. 33, 2e Kamer.  Industriebeleid; Brief van de minister van Economische Zaken over TNO, MKB en intellectuele eigendom

“Op opdrachten aan TNO, het contractonderzoek, zijn de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO van toepassing. Volgens deze voorwaarden komen als hoofdregel de intellectuele eigendomsrechten van de uitkomsten van het contractonderzoek toe aan TNO. De reden daarvoor is dat TNO de opdrachten alleen kan uitvoeren dankzij de brede kennisbasis die is opgebouwd met publiek geld. Daarom moet TNO als deels publiek gefinancierde onderzoeksinstelling de ontwikkelde kennis zo breed mogelijk verspreiden. Maatschappelijk en economisch gezien is het voordeel dat TNO de kennis weer op andere markten voor andere bedrijven kan gebruiken. Ik vind dat van groot belang voor het bevorderen van innovatie.

De opdrachtgever verkrijgt het volledige en vrije gebruiksrecht op resultaten binnen het gebied van de opdracht. Dit recht is exclusief gedurende de geheimhoudingsperiode van 2 jaar na de factuurdatum, of de datum van het eindrapport (eerst bereikte datum geldt).

Aan het (onder)houden van intellectuele eigendomsrechten zijn overigens hoge kosten verbonden. Veel kleinere bedrijven geven er mede daardoor ook de voorkeur aan om de rechten bij TNO te laten en een licentie overeen te komen. Eigendom is niet altijd de optimale oplossing voor een bedrijf.”

Lees de volledige brief hier.

IEF 7203

Recente divergerende beslissingen

Alison Brimelow, President EPOPresident EPO vraagt Grote Kamer van Beroep om duidelijkheid t.a.v. de octrooieerbaarheid van computerprogramma’s:

“Recent diverging decisions by the EPO's boards of appeal have created uncertainty regarding the patentability of programs for computers under the European Patent Convention (EPC). EPO President Alison Brimelow has therefore referred a number of questions on this subject to the Enlarged Board of Appeal (EBoA), since it is the EBoA's task to ensure uniform application of the EPC. The answers to the questions are necessary to enable the further harmonious development of case law in this field.

The referral does not call into question the applicable provisions of the EPC: Article 52(2) and (3) states that programs for computers as such are not to be regarded as inventions, in other words they are excluded from patentability. However, guidance is sought on how some of the finer aspects of this exclusion are to be applied.

The questions seek clarification not only on when a claim as a whole falls under the exclusion, but also on the circumstances under which individual features relating to programs for computers can contribute to the technical character of a claim (in which case they are relevant for assessing novelty and inventive step).

It is hoped that the answers to these questions will lead to greater clarity concerning the limits of patentability, thereby facilitating application of the EPC by patent examiners and enabling both applicants and the wider public to understand the law regarding the patentability of programs for computers.

Specifically, the questions address four different aspects of patentability in this field. The first question relates to the relevance of the category of the claim. The other three questions ask where the line should be drawn between those aspects excluded from patentability and those contributing to the technical character of the claimed subject-matter: the second question concerns the claim as a whole; the third, individual features of the claim; and the fourth - relevant for defining the skills of the (technically) skilled person - concerns the activity (the programming) underlying the resulting product (the computer program)."

Lees hier meer.

IEF 7186

Waarom?

Kamerstukken 2008/09, 31700 XIII, nr. 7. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2009; Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden.

“Waarom worden in Nederland drie keer zo veel Europese octrooien aangevraagd dan het gemiddelde in Europa?
 
Nederland heeft een relatief kleine thuismarkt, maar kent relatief veel technologiebedrijven, die sterk internationaal georiënteerd zijn. Deze bedrijven hebben al snel behoefte aan internationale octrooibescherming en vragen derhalve veelal rechtstreeks een Europees octrooi aan. In landen met een grotere thuismarkt ligt dit vaak genuanceerder.”

Lees hier het gehele verslag.

IEF 7183

Down gebracht

Het octrooicentrum bericht: “Digitaal Bijblad momenteel niet beschikbaar. De website voor het bijblad (www.bijblad.nl) is wegens technische problemen down gebracht. Het archief van het bijblad zal op zeer korte termijn heropend worden als onderdeel van de vernieuwde website van Octrooicentrum Nederland.” De website hoofdblad.nl is overigens wel bereikbaar.

IEF 7159

Het eigendomsrecht ligt bij de universiteit

Universiteit Leiden, via het OCN: Instructie werken voor/met derden. Regels rond werken voor en met derden gebundeld. De regeling betreft netto-inkomsten uit licenties of andere vormen van verhandeling van intellectueel-eigendomsrechten, uitgezonderd aandelen. Voorwaarde voor de privébeloning is dat de uitvinder zich heeft ingespannen om de kennisexploitatie tot een succes te maken.

“Het intellectueel eigendom van nieuwe kennis en uitvindingen ligt volgens de Nederlandse wetgeving bij de werkgever van diegene die de kennis heeft gegenereerd. De werknemer heeft hierbij de verplichting om een potentiële uitvinding in een zo vroeg mogelijk stadium aan de werkgever te melden. Ook voor kennis die door medewerkers van de universiteit in projecten met derden wordt gegeneerd ligt het eigendomsrecht bij de universiteit. (…) Voor kennis en uitvindingen die door studenten worden gegenereerd berust het eigendomsrecht bij de student. Om deze reden dienen altijd aanvullende afspraken te worden gemaakt voor het betrekken van studenten in werkzaamheden met derden. (…) In geval kennis wordt vertaald in beelden of geschriften als boeken en publicaties, dan ligt het auteursrecht op die publicaties hiervan krachtens de universitaire traditie in beginsel bij de maker; dit heeft echter geen invloed op het eigendomsrecht.”

Lees de gehele instructie hier.