Octrooirecht  

IEF 1299

Eerst even voor jezelf lezen

Lang vonnis in kort geding in de zaak tussen Philips en Heineken: "De onderhavige zaken zijn niet geschikt om in kort geding te worden beslist, omdat deze vanwege hun complexiteit niet vatbaar zijn om in kort geding genoegzaam te worden toegelicht. Op grond van art. 256 Rv. zullen de door Heineken in beide procedures gevorderde voorzieningen dan ook worden geweigerd. [...] De zaken zijn in verschillend opzicht als uitzonderlijk complex aan te merken – ook als verdisconteerd wordt dat deze rechtbank vanwege haar exclusieve bevoegdheid in octrooigeschillen in Nederland in beginsel niet terugschrikt voor omvangrijke octrooizaken in kort geding."

Persbericht Rechtbank 's-Gravenhage, 1 december 2005: Kort geding vonnissen Heineken tegen Philips en Interbrew, vonnissen KG 05-1210 en KG 05-1211 Heineken/Philips en Interbrew. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage heeft bij vervroeging uitspraak gedaan en bij vonnissen van 1 december 2005 in beide zaken alle octrooi-inbreuk vorderingen van Heineken geweigerd. Lees persbericht en vonnis hier.

IEF 1290

Schijnconstructies

Rechtbank 's-Gravenhage, 30 november 2005, KG 05/1215. Multinet tegen Bollegraaf Executiegeschil.

Kort geding naar aanleiding van het tussen partijen gewezen arrest van het Gerechtshof van 26 mei 2005, waarin Multinet onder meer werd geboden onmiddelijk elke directe inbreuk op haar octrooi met betrekking tot een sorteertransporteur voor het sorteren van oud papier en oud karton te staken. In conventie vordert Multinet nu Bollegraaf te verbieden het arrest van het Hof ten uitvoer te leggen ten aanzien van, vooral, het vermeend aanbieden van inbreukmakende machines. Multinet voert aan dat zij volledig aan het arrest heeft voldaan. Bollegraaf vordert in reconventie een herziene publicatie van een mededeling in het tijdschrift Multinet Recycling Benelux, omdat Multinet geen correcte uitvoering zou hebben gegeven aan het dictum.

Ten aanzien van punt 1: "Naar de kern genomen vraagt Multinet met het eerste onderdeel van haar vordering een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter omtrent de vraag of de sorteermachines nummers 500 en 501, ook wel aangeduid als de sorteermachines met de nummers I en II, nadat de aanzetters met lasverbindingen aan de as zijn verbonden, inbreuk maken op het octrooi. [...] Dit brengt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat de lasverbindingen alles in zich hebben van een schijnconstructie. Zij voegen niets toe aan de constructieve deugdelijkheid van de machines. Door de lassen weg te slaan of te slijpen zou direct weer sprake zijn van een onder het octrooi vallende constructie. Voorshands dient er dus van uit te worden gegaan dat de machines 500 en 501 dan wel I en II ook na de modificatie door het aanbrengen van de lashechtingen zijn aan te merken als inbreukmakend."

Ten aanzien van andere punten: "De tweede vraag in conventie is kort gezegd of de opgaven die Multinet heeft gedaan volledig en correct zijn geweest. [...] Toegegeven mag worden dat indien de registeraccountant zou menen dat deze machines niet inbreukmakend zouden zijn, hij daarvan in zijn rapportage ook geen opgave had hoeven te doen. Door toch melding te maken van deze machines maakt hij zijn rapportage wel controleerbaar. In wezen gaat het om de hierboven besproken vraag of deze machines inbreukmakend zijn. Ook in het licht van het voorlopig oordeel dat deze machines inbreuk maken, wordt de opgave hierdoor niet onjuist of onvolledig." Voor het verbod de executie voort te zetten is dan ook geen grond. Evenmin is er aanleiding de gelegde beslagen op te heffen.

Ten aanzien van vordering in reconventie stelt de rechtbank: "Multinet heeft een advertentie geplaatst met exact dezelfde tekst als opgenomen in het dictum, dat wil zeggen met overname van een verschrijving in het publicatienummer van het octrooi. Deze gang van zaken is niet als niet correct te duiden. Ook het niet toevoegen van een ondertekening of afzender is conform de aanwijzingen in het arrest en brengt evenmin mee dat geen correcte uitvoering is geven aan de beslissing van het gerechtshof." Dat Multinet de advertentie in het tijdschrift Magazine Recycling Benelux heeft geplaatst en niet in het door het gerechtshof aangewezen - maar niet bestaande - Multinet Recycling Benelux leidt volgens de voorzieningenrechter niet tot gevolgen. De vordering wordt dan ook afgewezen. Lees het vonnis hier.

IEF 1289

Mededogen

De WTO heeft gisteren bekend gemaakt de vrijstelling voor de minst ontwikkelde landen om zich te houden aan IE-verdragen en andere regels op dit gebied, te verlengen tot juli 2013. De vrijstelling zou aflopen op op 1 januari a.s.. Het besluit geldt voor alle IE-rechten, met uitzondering van farmaceutische octrooien, waarvoor reeds een vrijstelling tot 2016 geldt.

WTO-chef Pascal Lamy reageerde verheugd op de beslissing. "Deze overeenkomst, zo vlak voor de WTO-top in Hongkong, is goed nieuws", aldus Lamy. De WTO top zal volgende maand in Hong Kong worden gehouden. Lees hier of hier iets meer.

IEF 1278

Wijzigingen (2)

Nog even een paar extra documenten, inclusief de begeleidende briefjes, m.b.t de implementatiewetgeving Handhavingsrichtlijn (zie twee berichten hieronder), via de website van Justitie: 

- "Hoi Nicole,  Hierbij, zoals afgesproken, het commentaar van mevrouw Fasseur op het wetsvoorstel IE. Groeten Dorien" (hier)

- "Nicole, Dank voor je reactie. Inmiddels kreeg ik van een lid van de Adviescommissie nog nadere opmerkingen over het voorstel. De Adviescommissie als geheel heeft er niet meer naar kunnen kijken, maar er lijken ook geen bezwaren tegen te bestaan. Daarom neem ik - gezien de tijdsdruk - de vrijheid om dit je op deze wijze informeel toe te sturen. Met vriendelijke groet, Adrienne Hoevers, Nederlandse Orde van Advocaten (hier)

- Nader rapport, Ministerie van Justitie (hier)
- Advies Raad van State, Ministerie van Justitie (hier)
- Advies Raad voor de Rechtspraak, Ministerie van Justitie (hier)
- Advies van Adviescommissie Intellectuele eigendom NOvA o.l.v. Mr W.A. Hoyng (hier)

IEF 1276

Belangrijke en interessante wijzigingen

Op donderdag 24 november jl. is het wetsvoorstel tot implementatie van de Europese richtlijn m.b.t. de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten naar de Tweede Kamer gestuurd. Naar dit wetsvoorstel werd reikhalzend uitgezien omdat de betreffende richtlijn betrekkelijk veel ruimte laat aan de nationale wetgevers.

Brengt het wetsvoorstel interessant nieuws? Ja.

De belangrijkste en interessantste wijzigingen zijn:

a) Er komen uitgebreidere mogelijkheden voor het leggen van bewijsbeslag (art 1019 a-d Rv).
b) Er komt een Einstweilige Verfügung: (een verbod in) kort geding zonder dat de gedaagde wordt gehoord (art. 1019e) (maar dan moet er wel sprake zijn van dreigende onherstelbare schade).
c) Er komt een verruimde mogelijkheid voor veroordeling in proceskosten in IE-zaken (art. 1019h)

Daarnaast wordt het noemen van de voorman en het verschaffen van andere informatie over het distributie-kanaal gecodificeerd (art. 1019f). verder worden er in de Auteurswet, de WNR en Databankenwet enkele wijzigingen ingevoerd ter zake van (kort gezegd) ‘vermoeden van makerschap’ en ten aanzien van beslagmogelijkheden. In Landbouwkwaliteitswet (!?) worden enkele procedures inzake geografische benamingen vastgelegd.

“Uitkristalliseren en naar bevind van zaken handelen”

Het meest fascinerend is op het eerste gezicht het voorgestelde art. 1019h Rv dat ruimere proceskostenveroordelingen in IE-zaken mogelijk maakt. Dit kan heel interessant worden, maar is volledig afhankelijk van hoe de rechterlijke macht dit gaat invullen. In de MvT staat te lezen dat één en ander zich opnieuw moet uitkristalliseren en dat de rechter “naar bevind van zaken [moet] handelen”. Let op: ook eisers/rechthebbenden kunnen in ruimere proceskosten worden veroordeeld.

Artikel 1019h Rv luidt als volgt:

“Voor zover nodig in afwijking van de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste Boek en in afwijking van artikel 843a, eerste lid, wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet”.

Memorie van Toelichting:

Artikel 14 van de richtlijn verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling van de verliezende partij. In het Nederlandse civiele procesrecht wordt thans uitgegaan van forfaitaire kostenveroordeling, gebaseerd op vaste tarieven (artikel 239 Rv en de Wet tarieven in burgerlijke zaken). Daarnaast voorziet artikel 6:96 BW in schadevergoeding voor de redelijke kosten tot verkrijging van voldoening buiten rechte.

De proceskostenveroordeling zal zich onder het nieuwe regime in intellectuele-eigendomsinbreukzaken opnieuw moeten uitkristalliseren. De rechter zal moeten komen tot een veroordeling in evenredige kosten, te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. Deze billijkheid zal bijvoorbeeld meespelen bij de proceskostenveroordeling van een inbreukmaker te goeder trouw. Beperking van de proceskostenveroordeling tot hetgeen onder het huidige recht gebruikelijk is, ligt dan meer voor de hand dan een volledige kostenveroordeling.

Deze laatste ligt vooral in de rede wanneer het gaat om grootschalige namaak of piraterij. Voor de inbreuken die daartussen liggen, zal de rechter naar verwachting naar bevind van zaken handelen en beoordelen wat redelijke en evenredige kosten zijn die door de verliezende partij dienen te worden gedragen. Door de formulering van de aanhef van het artikel - voor zover nodig in afwijking van de artikelen 237 e.v. - wordt aangegeven dat in situaties waarin de forfaitaire kostenveroordeling meer op zou leveren dan de werkelijk gemaakte kosten, de forfaitaire kostenveroordeling voorgaat.

Prof. mr Dirk J.G. Visser

Voorstel van wet

Memorie van Toelichting

IEF 1269

traplift met geheugen

Vonnis Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 november 2005, rolnr. 05/0439 Stannah Stairlifts Ltd. Tegen Freelift B.V.  Vaststellingsovereenkomst staat aan inbreuk op octrooi in de weg.

Stannah en Freelift houden beide zich onder meer bezig met het onderzoek naar en de ontwikkeling, productie en wereldwijde verhandeling van trapliften. Stannah is houdster van het Europese octrooi EP 0 738 232 voor een “inrichting voor het horizontaal zetten van een traplift”. Stannah heeft dit octrooi ingeroepen tegen de verhandeling van de traplift model “Van Gogh” door Freelift.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 18 december 2002 de inbreukvorderingen van Stannah toegewezen. Freelift heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Partijen hebben de zaak geschikt en daartoe een “Deed of Settlement (DoE) gesloten. De DoE komt er kort gezegd op neer dat het Freelift verboden is de Van Gogh traplift te exploiteren, dat Stannah geen inbreukactie start tegen Freelift wanneer zij een nieuwe versie van de Van Gogh traplift (Van Gogh II) gaat produceren waarvan een onafhankelijke deskundige heeft verklaard dat deze niet onder het octrooi van Stannah valt.

Een onafhankelijke deskundige heeft aan Stannah verklaard dat de vervanger van de Van Gogh traplift van Freelift niet onder haar Europese octrooi valt.

Stannah vordert in deze procedure onder meer dat Freelift toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de DoE, een verklaring voor recht dat de traplift inbreuk maakt op haar octrooi en een inbreukverbod. Freelift vordert in reconventie onder meer dat de ontbinding geen effect heeft, dat het beslag ongegrond is en een aansprakelijkstelling vanwege de geleden schade.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stannah onvoldoende onderbouwd dat de Van Gogh II lift wezenlijk afwijkt van het prototype dat door de deskundigen is onderzocht. Heel kort door de bocht betreft het EP van Stannah een geheugenkaart die de stoelhoek bepaald. Opvallend is dat Freelift heeft erkend dat de traplift naast de tiltsensor ook is voorzien van een geheugenkaart. Volgens Freelift wordt de stoelhoek bepaald door de trilsensor en de snelheid door de geheugenkaart. Uit het onderzoek door de deskundige is gebleken dat de geheugenkaart de stoel recht houdt wanneer de tiltsensor mechanisme werd uitgeschakeld. Een door een TNO verricht onderzoek toont aan dat “de stoel tot zekere grenzen horizontaal werd gehouden onder invloed van het tweede “levellingsysteem”via de data op de geheugenkaart.

De rechtbank weigert echter hieraan de consequentie te verbinden dat er sprake zou zijn van inbreuk: “De tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst heeft nu eenmaal tot effect dat nadat het prototype is goedgekeurd volgens de voorgeschreven procedure, na een onderzoek van de door Stannah aangewezen deskundigen, tussen partijen vast staat dat trapliften conform dat onderzochte prototype door Freelift op de markt mogen worden gebracht.”

Stannah heeft nog een drietal trapliften van Freelift als inbreukmakend opgevoerd. De rechtbank oordeelt dat één traplift in strijd is met de DoE. De rechtbank begroot de schade op 5000 euro. De overige vorderingen van Stannah worden afgewezen. De eis in reconventie wordt grotendeels toegewezen. Lees vonnis hier.

IEF 1260

En nog twee conclusies

- Conclusie AG Jacobs,  24 november 2005, zaak C-421/04,  Matratzen Concord AG tegen Hukla Germany SA.

"I would accordingly answer the question referred by the Audiencia Provincial, Barcelona, as follows:

Article 3(1)(c) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks must be interpreted as meaning that a sign consisting solely of a word or words which denote the product which it covers or describe the kind, quality, quantity, intended purpose, value, geographical origin or other characteristics of the product in the language of one Member State may not be registered as a trade mark in another Member State where a significant proportion of traders in and consumers of that product can reasonably be expected to understand the meaning of the word or words." Lees conclusie hier. (Geen NL tekst beschikbaar).

- Conclusie AG Léger, 24 november 2005 , zaak C-431/04. Massachusetts Institute of Technology. Reference for a preliminary ruling from the Bundesgerichtshof. Rights conferred by a patent – Proprietary medicinal products – Supplementary protection certificates for medicinal products – The term ‘combination of active ingredients of a medicinal product’

"In the light of the above considerations, I suggest that the Court answer the questions referred by the Bundesgerichtshof as follows:

‘The concept of “combination of active ingredients of a medicinal product” within the meaning of Article 1(b) of Council Regulation (EEC) No 1768/92 of 18 June 1992 concerning the creation of a supplementary protection certificate for medicinal products must be interpreted as meaning that it does not preclude the grant of a supplementary protection certificate to a combination of two substances, one of which is a known substance with pharmacological properties of its own for a specific therapeutic indication and the other is necessary for the therapeutic efficacy of the first substance, for this indication’." Lees conclusie hier. (Geen NL tekst beschikbaar).

IEF 1226

Glanswaarde geeft de doorslag

Rechtbank te ’s-Gravenhage d.d. 16 november 2005, rolnr. 04/3224,Trespa International B.V. tegen N.V. HDM

De Haagse rechter heeft zich moeten verdiepen in EP0216269 met betrekking tot een ‘Dekorative Platte mit verbesserten Oberflächeneigenschaften’ van Trespa. Trespa heeft dit octrooi ingeroepen tegen HDM vanwege de verhandeling van zelfklevend flexibel laminaat onder de naam Elesgoflex, wandpanelen onder de naam Pan O’flair en vloerpanelen onder de naam Imperial.

Volgens Trespa maakt HDM inbreuk op conclusie I van haar octrooi met de verhandeling van deze producten. HDM verweert zich door de nietigheid van het Nederlands deel van het Europese octrooi in te roepen vanwege gebrek aan inventiviteit en nieuwheid. De rechter verwerpt dit verweer en wijst de vorderingen van Trespa toe beperkt tot Nederlands territoir.

NIEUWHEID: De Rechtbank maakt korte metten met het nietigheidsverweer. ”Trespa heeft ter zitting uitvoerig uiteengezet dat HDM de uitvoeringsvoorbeelden beschreven in EP 153, DE 582, DE 597 geenszins precies heeft nagewerkt (pleitnota mr. Hendrick nrs 62-116). HDM heeft dat niet weersproken. Aldus heeft HDM – op wie de stelplicht en bewijslast terzake rust – in het licht van de gemotiveerde stellingen van Trespa, onvoldoende aangevoerd op grond waarvan de rechtbank kan aannemen dat nauwkeurige  uitvoering van één van de in voornoemde documenten beschreven werkwijze(n) onvermijdelijk (noodzakelijkerwijs en zonder enige gerede twijfel, zie T793/93) leidt tot het product dat door conclusie I van EP 269 onder bescherming wordt gesteld.”

Ook het argument van HDM dat EP 153 het kenmerk “en een reflectometerwaarde in het gebied van maximaal 50 bij een instralingshoek van 85? (DIN 67 530)” openbaart, wordt door de rechtbank verworpen. HDM heeft niet voldoende onderbouwd dat “de reflectometerwaarde niet anders zou zijn dan een representatie van een mate van matheid” en dat het de gemiddelde vakman op het relevante vakgebied bekend is dat een reflectometerwaarde van 50 bij een instralingshoek van 85? de grens aangeeft tussen mat en glanzend.

INVENTIVITEIT: HDM heeft verder aangevoerd dat het Europese octrooi dient te worden vernietigd wegens gebrek aan inventiviteit gelet op DE 060 in combinatie met DE 582, alsmede in verband met EP 591 in combinatie met de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman. Volgens de rechtbank heeft HDM “onvoldoende onderbouwd dat en waarom – indien de gemiddelde vakman er al toe zou worden gebracht om DE 060 met DE 582 te combineren – de gemiddelde vakman zonder inventieve arbeid tot de inrichting volgens het Octrooi derhalve met alle kenmerkende elementen – zou zijn gekomen.”

Ook het octrooi DE 597 staat niet aan de inventiviteit van het Europese octrooi van Trespa in de weg. “Naar het oordeel van de rechtbank kan dit kenmerk immers niet anders worden begrepen dan dat het aandeel onverzadigde acrylaten en methacrylaten uit de componenten waaruit de kunsthars is opgebouwd, in elk geval meer dan 50% dient te zijn.” Uit DE 597 volgt dat “bij de nauwkeurige nawerking van voorbeeld 13 een buitenste laklaag verkregen wordt die maximaal voor 40,5% bestaat uit een kunsthars dat is opgebouwd uit chemische componenten die tot de groep van de onverzadigde acrylaten en methacrylaten behoren”.

Verder: “De gemiddelde vakman die zoekt naar krasvaste matte plaat, wordt derhalve volgens die passages uit DE 597 juist ervan weerhouden het aandeel (metha)crylaten te verhogen. Tenslotte ontbreek ook de waarde van de krasbelasting in DE 597.” 

INBREUK: Trespa heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde inbreuk op EP 269 een rapport overgelegd. Tegen de door Trespa gestelde inbreuk heeft HDM aangevoerd dat de Elesgoflex laminaatfolie niet voldoet aan het kenmerk (plaat, omvattende een kernlaag) en dat niet al haar producten met de naam Elesgoflex voldoen aan de kenmerken van de conclusies van EP 269.

De rechtbank verwerpt beide verweren. Uit de productinformatie van HDM blijkt ondubbelzinnig dat de folie wel geschikt en bestemd is om te worden aangebracht op een kernlaag, waarna het aldus verkregen product voldoet aan alle kenmerken van conclusie I van EP 269. Nu de vorderingen van Trespa slechts betrekking hebben op de inbreukmakende producten verwerpt de Rechtbank ook het tweede verweer. Niet duidelijk is welke producten met de naam Elesgoflex niet onder het octrooi zouden vallen. Naar het oordeel van de Rechtbank is er sprake van inbreuk.

Naast het verbod wordt ook de vordering tot vergoeding van de door Trespa geleden winst en/of afdracht van de door HDM met inbreukmakende handelingen genoten winst toegewezen. De Rechtbank verwijst Trespa daarvoor naar een schadestaatprocedure. De Rechtbank merkt daarbij op dat geen cumulatie van vergoeding van de door Trespa geleden schade en afdracht van de door HDM genoten winst kan plaatsvinden, in die zin dat niet meer dan een bedrag gelijk aan het hoogste van de bedragen ter zake van winstafdracht en schade bestaande uit gederfde winst, kan worden toegewezen.De Rechtbank is van oordeel dat uit de sommatiebrief van 10 februari 2004 van Trespa aan HDM GmbH (die tot dezelfde groep van ondernemingen behoort als N.V. HDM) volgt dat HDM vanaf dat moment schadeplichtig is. De bekendheid die uit deze brief voortvloeit acht de Rechtbank tevens aanwezig bij HDM.

Uit het vonnis blijkt dat er in Duitsland een nietigheidsprocedure gaande is tegen het Duitse deel van EP 269. Wellicht is dit voor HDM reden om tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen. IEForum wacht af. Lees hier het vonnis.
IEF 1225

Hamerstuk

Goedkeuring en uitvoering van de op 17 december 1991 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 1992, 47), het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120), het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21) en de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64)

Het voorstel is op 11 oktober 2005 aangenomen door de Tweede Kamer. ChristenUnie, SGP, Groep Nawijn en SP stemden tegen. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 15 november 2005 als hamerstuk afgedaan. Lees het stemmingsoverzicht hier.

IEF 1220

Rechtsmacht

Wat ouder, maar vers op rechtspraak.nl: Gerechtshof 's-Gravenhage, 24 maart 2005, 00/1018, LJN: AU6180. Parteurosa tegen Fokker c.s. Rechtsmacht Nederlandse rechter en vernietiging Europees octrooi Parteurosa c.s. voor zover verleend voor Nederland. Even kort wat rechtsoverwegingen:

“Niet duidelijk is daarom en door Parteurosa c.s. is ook niet duidelijk gemaakt, hoe een aanvulling van het octrooischrift kan worden geformuleerd, waardoor de grenzen van de bescherming (na het wegvallen van de hoofdconclusie) met voldoende duidelijkheid worden getrokken. De door Parteurosa c.s. verdedigde nieuwheid en inventiviteit van de verschillende onderwerpen doen in dit verband niet ter zake. Slotsom van het voorgaande is dat partiële vernietiging van het octrooi niet toelaatbaar is gebleken en dat het octrooi in zijn geheel moet worden vernietigd.

Slotsom van het voorgaande is ook, dat het inbreukverbod en de vordering tot schadevergoeding voor wat betreft Nederland door de rechtbank terecht zijn afgewezen, wat er ook zij van de overwegingen van de rechtbank…Met betrekking tot het gevorderde inbreukverbod voor de andere gedesigneerde landen en de vordering tot schadevergoeding wegens gepleegde inbreuk aldaar, overweegt het hof het volgende. De enkele omstandigheid dat er serieuze aanwijzingen bestaan, dat een buitenlands gedeelte van een Europees octrooi nietig is, behoeft de Nederlandse rechter niet te weerhouden van een oordeel omtrent een gestelde inbreuk op dat octrooi door een partij te wier aanzien hij (overigens) rechtsmacht bezit, nu een eenmaal verleend octrooi geldigheid bezit, zolang het niet is nietig verklaard of vernietigd.Het hof zal mitsdien onderzoeken of de door Fokker op de markt gebrachte constructie inbreuk maakt op de in andere landen geldende conclusie 1 van het octrooi.

…Met grief VI stellen Parteurosa c.s. de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de orde om te oordelen over de reconventionele vordering van Fokker c.s. met betrekking tot de niet-inbreuk van de nieuwe constructie van Fokker c.s. in alle gedesigneerde landen. Hieromtrent oordeelt het hof als volgt… Het hof kan Fokker c.s. hierin niet volgen. Parteurosa c.s. immers stellen, dat een bepaalde constructie van Fokker c.s. inbreuk maakt op het octrooi. Die vordering is gegrond op het octrooi en de gestelde inbreuk met die bepaalde constructie. Fokker c.s. vorderen een verklaring voor recht, dat een andere constructie, die zij voornemens zijn in de toekomst te gaan vervaardigen, geen inbreuk maakt op het octrooi. Die tegenvordering is gegrond op het octrooi en de gestelde niet-inbreuk van die andere constructie. Niet gezegd kan daarom worden, dat de tegeneis van Fokker c.s. voortspruit uit het rechtsfeit, waarop de oorspronkelijke eis van Parteurosa c.s. is gegrond.

De derde grief van Fokker c.s. in het incidenteel appèl is gericht tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot artikel 16, lid 4 EEX. Fokker c.s. vorderen een verklaring voor recht dat Parteurosa c.s. aan het octrooi geen rechten kan ontlenen jegens Fokker c.s. in alle overige gedesigneerde landen. Deze vordering kan slechts worden toegewezen indien komt vast te staan, dat het octrooi in ieder van de desbetreffende landen nietig is. Het oordeel over de geldigheid van een octrooi in een bepaald land is, ingevolge genoemd artikel 16, lid 4 EEX, voorbehouden aan de rechter in dat land.

Mitsdien kan het hof niet vaststellen (ook niet alleen tussen partijen, zoals door Fokker c.s. betoogd), dat het octrooi in ieder van de desbetreffende (andere) landen nietig is. Hoogstens kan het hof vaststellen, dat op gronden als in het tussenarrest en in dit arrest uiteengezet, er serieuze aanwijzingen bestaan dat het octrooi in andere landen dan Nederland zal worden vernietigd of nietig verklaard, indien aldaar dezelfde (of andere zwaarwegende) argumenten tegen het octrooi worden aangevoerd, als thans door Fokker c.s. zijn aangevoerd. Dergelijke serieuze aanwijzingen zijn evenwel onvoldoende om de vordering toe te wijzen.” Lees het arrest hier.