DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 11637

Bij het nieuwe art. 45d Aw (2) jo. 25e Aw

Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht
Een ingezonden pleidooi/column van Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten.


Scene 45-2. D/I* Gerechtsgebouw, de advocaat van een filmregisseur heeft zojuist gepleit in verband met de vordering tot ontbinding wegens onvoldoende exploitatie door de filmproducent van het –mede- door de regisseur gemaakte filmwerk. Aan het woord is de advocaat van de filmproducent.

Edelachtbare,

Met een beroep op art. 45d lid 5 jo. art. 25e leden 1 en 2 Aw. vordert mijn geachte collega ontbinding van de vermeende exploitatieovereenkomst tussen onze respectievelijke cliënten. Dit pleidooi roept, daargelaten de vragen naar de exploitatieplicht en –inspanning en de invulling van het begrip "niet voldoende", nog een aantal andere interessante vragen op.

Immers, ontbinding veronderstelt een overeenkomst en een tekortkoming. De overdracht van rechten ex art. 45d aan mijn cliënte echter heeft plaatsgevonden op grond van de wet: "bij gebreke van andersluidende (schriftelijke) afspraken". We mogen wel spreken van een 'verbintenis uit de wet', in ieder geval is géén sprake van een verbintenis uit overeenkomst.
Voorts legt art. 45d, noch art. 25e mijn cliënte enige verplichting op in de nakoming waarvan zij tekort kan zijn geschoten.

Bovendien, wij staan nu voor U, omdat een aantal makers hun instemming aan de ontbinding onthielden. Makers met wie mijn cliënte een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten en op wie art. 45d weer niet van toepassing is. Welnu vraag ik u: waar zijn die makers? Ik zie hen hier niet staan, ik hoor hun pleidooi niet. Weten zij van deze zaak? Mijn confrère zal zeggen dat de wet daartoe niet verplicht, maar acht u het niet vreemd dat u geacht wordt te oordelen over de rechtspositie van hen die niet weten dat u ook maar gevraagd bent om daarover te oordelen?

En wat gaat u – mogelijk – ontbinden? Art. 25e Aw. spreekt – ook in lid 2 – over de overeenkomst met de maker. Maar mijn cliënte heeft talloos veel overeenkomsten met evenzovele makers: de overeenkomst met de scenarist, de overeenkomst met de director of photography, de overeenkomst met d editor, de overeenkomst met de kledingontwerper, de overeenkomst met de production designer, enzovoorts.
Gaat u al deze overeenkomsten ontbinden? Terwijl al diegenen niet in deze procedure betrokken zijn? Of gaat u alleen het rechtsvermoeden van overdracht tussen mijn cliënte en de regisseur ontbinden? En wat betekent dat dan voor de exploitatie van de film?

U ziet u voor de vraag geplaatst of de wetgever dit allemaal heeft voorzien toen zij in art. 45d lid 5 art. 25e van overeenkomstige toepassing heeft verklaard. Waarschijnlijk niet.

U zult begrijpen dat ik betoog dat hier sprake is van een vergissing van de wetgever: er kan geen sprake zijn van een ontbinding van een rechtsvermoeden. Te meer niet nu dat rechtsvermoeden is geïntroduceerd ter wille van de rechtszekerheid. En ook niet omdat aan dat rechtsvermoeden geen verplichtingen zijn gekoppeld.
U wilt ook niet, u kunt niet, overeenkomsten ontbinden in deze zaak tussen de producent en personen die geen partij in dit proces zijn, waarvan de inhoud bovendien u en de wederpartij onbekend is en waarvan het maar geheel de vraag is of mijn cliënte tekort is geschoten in de nakoming van enige verplichting, met betrekking tot exploitatie of anderszins.

* D/I staat voor Dag/Interieur
Reageren op/in deze serie? redactie@ie-forum.nl

IEF 11636

Tonen van portret imam in PVV-film 'Fitna'

Tonen van portret imam in PVV-film ‘Fitna’ geen portretrechtinbreuk

Bijdrage van Reindert van der Zaal, Kennedy Van der Laan.

Zie ook IEF 11627.

Niemand zal de in 2008 door de PVV uitgebrachte film ‘Fitna’ zijn ontgaan. Dat geldt helemaal voor Imam Fawaz Jneid, wiens portret te zien is in deze film.

In Fitna worden onder meer beelden getoond van de 9/11 aanslagen en van de moord op Van Gogh. Kort na het tonen van deze terroristische aanslagen wordt in de film een fragment weergegeven van een interview van Netwerk, waarin de imam aan het woord komt. De imam meent dat met het laten zien van dit fragment inbreuk wordt gemaakt op zijn portretrecht, omdat hij daarmee ten onrechte wordt opgevoerd als boegbeeld van islamitisch extremisme in Nederland, en eist onder meer een schadevergoeding van Eur. 55.000,- van de PVV.

De rechtbank is in eerste aanleg wegens formeel-juridische redenen niet aan een inhoudelijke beoordeling toegekomen. Het Gerechtshof Amsterdam gaat wel inhoudelijk op de zaak in.

Zoals gebruikelijk in dergelijke portretrechtkwesties bekijkt het Hof of -in dit geval- de imam een redelijk belang heeft zich tegen de publicatie van zijn portret te verzetten, waarbij dit belang wordt afgewogen tegen het grondrecht van de PVV op vrijheid van meningsuiting. Het hof stelt voorop dat het fragment uit Netwerk onverknipt en integraal is vertoond en dat de imam zelf de publiciteit heeft opgezocht met het interview. De imam wist dus dat de beelden en uitlatingen bij het grote publiek bekend zouden worden en heeft hiervoor ook toestemming gegeven. Daar staat echter tegenover dat de toestemming alleen zag op uitzending van het fragment door Netwerk.

Van belang is daarom of het fragment in een zodanige context wordt geplaatst dat daarmee goede naam van de imam als geestelijk leider en in en buiten zijn geloofsgemeenschap wordt aangetast. Het Hof overweegt dat er een duidelijke ‘caesuur’ (knip in de film) is gemaakt tussen de aanslagen enerzijds (deel 1 van de film) en de islamisering in Nederland en de bijbehorende spanningsvelden anderzijds, zoals de discussie over eerwraak (deel 2 van de film). Aangezien het betreffende fragment duidelijk deel uitmaakt van het tweede deel van Fitna, oordeelt het Hof dat de kijker geen verbinding zal leggen tussen de imam en de terroristische aanslagen. Verder wordt de imam met de plaatsing van het fragment direct na een passage over eerwraak ook niet in zijn eer en goede naam geschaad, gelet op de zeer controversiële uitspraken die hij hierover zelf publiekelijk heeft gedaan.

Het Hof bekrachtigt vervolgens het vonnis van de rechtbank en stelt de imam daarmee in het ongelijk, waarmee ook de schadeclaim van Eur. 55.000,- van tafel is.

Vanuit portretrechtelijk perspectief is nog interessant om op te merken dat hier wordt bevestigd dat, als toestemming wordt gegeven voor publicatie van een portret, het vervolgens moeilijk is om een derde, met een beroep op het portretrecht, te verbieden dit portret in een identieke (of vergelijkbare) context te publiceren. Hetzelfde was aan de orde in de zaak Stichting Maroc vs. Schuld, waarvan een bespreking hier te vinden is.

IEF 11630

Toepassing Usedsoft-zaak in verfmengsoftware

Toepassing Usedsoft-zaak in verfmengsoftware: te kort door de bocht?

Bijdrage van Menno Weij, SOLV.

Zie ook IEF 11571.

Het Europees Hof van Justitie (EHJ) heeft recent een uitspraak gedaan over de verkoop van tweedehands software. Het betreft de zogenaamde Usedsoft-zaak. De Usedsoft-zaak ligt genuanceerd. Het is dus nog niet zo simpel om de Usedsoft-leer in de praktijk toe te passen. De voorzieningenrechter in Almelo heeft dat recent wel gedaan, in een geschil rondom verfmengsoftware. En zoals de titel van deze blog al aangeeft, vraag ik mij af of de voorzieningenrechter niet te kort door de bocht gaat. Ok, het is een kort geding, maar toch.

De vraag die in de Usedsoft-zaak van het Europees Hof centraal staat is of er sprake is ‘uitputting’ bij tweedehands software. Kort gezegd betekent uitputting dat de leverancier de verdere verhandeling van een kopie van de software niet meer kan tegengaan. Belangrijke voorwaarde bij software is wel dat de oorspronkelijk verkrijger, de kopie na wederverkoop onbruikbaar of ongedaan maakt.

Laat ik eerst een de nuances aanbrengen op de Usedsoft-uitspraak, en dan behandel ik daarna de zaak van de voorzieningenrechter te Almelo.

Nuances Usedsoft-zaak

Allereerst is van belang dat de uitspraak enkel ziet op software die op dragers is verspreid of die via het internet gedownload is. Het EHJ wijst in de Usedsoft-zaak continu op het feit dat de klant een kopie van de software rechtstreeks op zijn computer downloadt via de website van de leverancier. Anders gezegd: geen kopie, geen Usedsoft.

Ten tweede is van belang dat voor uitputting sprake moet zijn van een ‘eigendomsoverdracht’ van de kopie. Volgens het EHJ is algemeen aanvaard dat sprake is van eigendomsoverdracht, wanneer een persoon tegen betaling van een prijs zijn eigendomsrechten op een zaak aan een ander overdraagt via een contract. Toegepast op de Usedsoft-zaak, zijn dan de volgende omstandigheden van belang: (i) het gaat om standaardsoftware, (ii) die wordt gedownload of op een drager verstrekt, (iii) tegen betaling van een prijs (de economische waarde van die kopie), en (iv) het gebruiksrecht is in tijd onbeperkt (“perpetual license”). Overigens is teleurstellend dat het Hof zwijgt over de wettelijke uitzondering met betrekking tot huur. De uitputting gaat niet op indien software wordt verhuurd. Het is dus jammer dat het Hof deze zaak niet aangrijpt om aan te geven wanneer er dan wel sprake is van huur. Wordt vervolgd, is mijn verwachting.

Ten derde is van belang dat softwarelicenties niet kunnen worden gesplitst. Het Europees Hof beklemtoont dat wanneer de door de eerste verkrijger verkregen licentie geldt voor een aantal gebruikers dat groter is dan zijn behoeften, de uitputtingsregel die eerste verkrijger níet het recht verleent die licentie te splitsen. Ratio: die eerste verkrijger moet namelijk zijn eigen kopie op het moment van wederverkoop daarvan onbruikbaar maken. In een splitsing situatie zal de klant de op zijn server geïnstalleerde kopie van het computerprogramma echter blijven gebruiken en deze dus niet onbruikbaar maken, aldus het Hof.

En ten vierde is de vraag van onderhoud en support van belang. In de Usedsoft-zaak had de leverancier aangevoerd dat er géén sprake is van uitputting als er ook onderhoud en support wordt verricht. Immers, zo is de redenering, er wordt dan een nieuwe kopie (een update) van de software verstrekt. In zijn algemeenheid gaat het EHJ daarin mee: “[de uitputting] geldt niet voor serviceovereenkomsten, zoals overeenkomsten voor software updates, die van een dergelijke verkoop kunnen worden gescheiden en die –in voorkomend geval voor bepaalde tijd– bij gelegenheid van die verkoop zijn gesloten”. Maar bij Usedsoft-zaak beargumenteert het Hof vervolgens dat de updates onderdeel zijn geworden van de aanvankelijke kopie, en de uitputting dus weer wel opgaat. Dat komt mij overigens enigszins gekunsteld over, maar goed.

En dan heb ik het nog niet gehad over de volgende vraagstukken bij de Usedsoft-zaak: (i) vragen rondom het contractuele kader tussen eerste verkrijger en de leverancier, (ii) het uitputtingsregime onder het gewone auteursrecht op het GUI ("look&feel") deel van de software. Ik ga hier nu verder niet op in, maar voorspel op deze punten nog de nodige discussie.

De Vermengsoftware zaak.


De feiten in deze zaak zijn beperkt. Datacolor heeft software ontwikkeld voor PPG om verfmengmachines aan te sturen en de gewenste kleur verf en kwaliteit te vervaardigen. De Voordeelmarkt is verkoper van verf en aanverwante artikelen met meerdere vestigingen. Populus is een verfgroothandel met meerdere vestigingen. De Voordeelmarkt en Populus hebben verfmengmachines met de verfmengsoftware en updates gekocht van sublicentienemers van PPG. Datacolor en PPG vorderen nu een verbod dat Voordeelmarkt en Populus geen inbreuk meer maken op de auteursrechten op die vermengsoftware en op updates. Volgens De Voordeelmarkt en Populus is sprake van de uitputtingsregel, mede onder verwijzing naar het UsedSoft-arrest (HvJ EG 3 juli 2012, C-128/11).

Het oordeel van de voorzieningenrechter is als volgt: PPG en Datacolor hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de eigendom van de software en updates niet is overgedragen. Ook het vaststellen van een licentieovereenkomst tussen PPG en haar afnemers zou bij een dergelijke verkoopsituatie geen ander oordeel meer met zich meebrengen blijkens de zeer recente uitspraak in de UsedSoft-zaak van het Hof (HvJ EG, 3 juli 2012, C-128/11). Van een inbreuk op het auteursrecht op PPG Software of Updates is dan geen sprake meer. Dat de software om niet ter beschikking zou zijn gesteld door PPG aan de door haar geselecteerde afnemers, brengt geen ander oordeel met zich, maar illustreert enkel de handelswijze van PPG in haar branche. Daar komt nog bij dat De Voordeelmarkt en Populus hebben betwist dat hun systemen na zes maanden (zonder het installeren van de updates) op zwart zijn gegaan. De enkele niet onderbouwde stelling dat De Voordeelmarkt en Populus illegale kopieën zouden hebben verkregen, is onvoldoende om deze betwisting te weerleggen. Dat sprake is van PPG Updates die telkenmale verplicht dienen te worden geïnstalleerd om het systeem draaiende te houden, is dan ook evenmin aannemelijk geworden. Nu niet aannemelijk kan worden geacht dat sprake is van een inbreuk op de auteursrechten zoals door Datacolor en PPG gesteld, zullen alle vorderingen uit dien hoofde worden afgewezen.

Er speelt ongetwijfeld een deel processtrategie mee – mijn indruk is namelijk dat PPG en Datacolor wel wat meer feiten boven water hadden kunnen halen om de inbreuk te bepleiten en/of om de verweren van De Voordeelmarkt en Populus te betwisten. Maar dan nog steeds zet ik vraagtekens bij de kwestie van eigendomsoverdracht versus huur en de 4 gezichtpunten die het Europees Hof meegeeft. Gaat het bijvoorbeeld inderdaad om de oorspronkelijke kopie? En naar mijn mening stapt de voorzieningenrechter in dit verband wel makkelijk over de ‘terbeschikkingstelling om niet’ heen. Ook besteedt de voorzieningenrechter weinig aandacht aan het uitgangspunt dat updates in beginsel níet uitputten.

Kortom,ik zie wel mogelijkheden voor een beroep zijdens PPG en Datacolor. Volgens mij loopt de termijn nog…..

IEF 11623

Meer .love dan .sex....

Introductie van nieuwe generieke topleveldomeinen

In navolging van IEF 11428.

Bijdrage van Thijs van den Heuvel, Bird & Bird.

Ruim een maand geleden heeft het ICANN (“Internet Corporation For Assigned Names and Numbers”) 1930 aanvragen gepubliceerd voor nieuwe gTLDs: generieke topleveldomeinen. Volgens het ICANN is het gTLD programma "one of the most profound changes the Internet will ever experience, and will have an amazing impact on the world of telecommunications.

Hoog tijd voor een korte beschouwing: Wat zijn gTLDs? Hoe gaat het verder na de publicatie van de lijst met aanvragen? En wat betekent de komst van nieuwe gTLDs voor rechthebbenden, bijvoorbeeld merkhouders?

Wat zijn generieke topleveldomeinen?

Een topleveldomein is het laatste, meest rechtse, gedeelte van een domeinnaam. Er bestaan topleveldomeinen voor landen (ccTLDs), zoals .nl en .be en generieke TLDs, zoals .com en .net.

Op dit moment zijn er ‘slechts’ 22 generieke topleveldomeinen, maar dit aantal zal vanaf begin volgend jaar dus mogelijk met 1930 toenemen. Op 13 juni jl. heeft het ICANN bekend gemaakt welke 1930 gTLDs zijn aangevraagd en door wie.

Uit de gepubliceerde lijst blijkt dat vanaf begin volgend jaar onder meer websites te vinden zullen zijn op bijvoorbeeld de domeinen .apple (1 x aangevraagd), .samsung (1 x), .kpn (1x), . law (6x), .lawyer (2x), .sucks (3x), .amsterdam (1x), .mail (7x) en .shop (9x). Tenminste als de aanvragen door de selectie komen, waarover later meer.

Van de 1930 aanvragen zijn er 166 zogenaamde Internationalized Domain Names (“IDNs”) aangevraagd, domeinen die niet in Latijnse alfabet worden weergeven, zoals deze aanvraag van Philips: . 84 aanvragen zijn ingediend door communities. Een community TLD mag worden aangevraagd voor een gedefinieerde gemeenschap met een beperkte omvang. Aangevraagd in deze categorie zijn onder meer .islam, .catholic, .eco en .gay.

Het .app domein is duidelijk het meest populair met 13 aanvragen. En alle vooroordelen over het internet ten spijt: .love wint het duidelijk van .sex, met maar liefst zeven aanvragen tegen twee.

Koploper onder de aanvragers is Google, met 101 verschillende aanvragen. Voor een groot aantal domeinen zal Google de strijd aan moeten gaan met Amazon, onder meer voor .app, .book, .cloud, .game, .music, .map en .search.

Hoe gaat het verder?


De komende maanden gaat het ICANN eerst van alle aanvragen kort gezegd beoordelen: (1) of het domein gelijk is aan een ander domein of zoveel lijkt op een ander domein dat er kans is op verwarring en (2) of de aanvrager de technische, operationele en financiële mogelijkheid heeft om een eigen ‘registrar’ te beheren.

Indien een topleveldomein wordt toegewezen, zal de aanvrager als registrar moeten optreden en onder meer verantwoordelijk zijn voor het onderhoud, de aanvraag van domeinnamen voor het nieuwe topleveldomein en bijvoorbeeld voor een Whois-service.

De evaluatieperiode zal naar verwachting tot in ieder geval januari 2013 duren. Voor iedere evaluatie wordt door het ICANN een bedrag van $185.000 in rekening gebracht, waarvan slechts in bepaalde gevallen een percentage van terugbetaald zal worden als de aanvraag uiteindelijk niet leidt tot een nieuw domein.

Het is goed mogelijk dat er na de evaluatie voor één domein nog steeds meerdere aanvragers in de race zijn. In dat geval geldt voor de meeste aanvragen dat partijen zullen worden aangemoedigd om in onderling overleg tot een oplossing te komen. Mochten zij hier niet in slagen, dan zal het domein uiteindelijk worden geveild (!). Dit zou nog wel eens tot interessante situaties kunnen leiden, bijvoorbeeld tussen de elf aanvragers van het .app domein en in de strijd tussen Google en Microsoft die beiden het .doc domein in handen willen krijgen.

Rechthebbenden opgelet!

Domeinnaamkaping en ander misbruik ligt met de aanstaande introductie van nieuwe gTLDs bij maar liefst 1930 verschillende registrars op de loer. Zowel de reeds aangevraagde topleveldomeinen, als de straks aan te vragen (second level) domeinnamen op deze nieuwe domeinen kunnen problematisch zijn voor rechthebbenden.

Wat zijn de mogelijkheden als een concurrent, of andere derde, (te kwader trouw) een merk heeft aangevraagd als nieuw topleveldomein (“---.JOUWMERK”)? En hoe verkrijg je straks een specifieke (second level) domeinnaam op een nieuwe gTLD, of voorkom je dat een derde inbreuk maakt? (“JOUWMERK.---“)?

Inbreukmakende gTLD

Indien een rechthebbende van mening is dat een aangevraagde gTLD inbreuk maakt op zijn merkrechten en mogelijk ook handelsnaamrechten, kan hij relatief eenvoudig bezwaar maken tijdens de door het ICANN ingestelde bezwaarperiode. Deze duurt volgens het ICANN naar verwachting nog tot 13 januari 2013.

Er zijn vier verschillende gronden voor bezwaar.

1. String confusion: de aangevraagde gTLD is verwarringwekkend overeenstemmend met een bestaande TLD of andere aangevraagde gTLD.
2. Legal Rights: de aangevraagde gTLD maakt inbreuk op de rechten van een derde.
3. Limited Public Interest: de aangevraagde gTLD gaat in tegen algemeen geaccepteerde normen op het gebied van de goeden zeden en openbare orde.
4. Community: indien een groot deel van een bepaalde gemeenschap bezwaar heeft tegen een de aangevraagde Community-gTLD, kan bezwaar worden gemaakt.

De meeste merkhouders zullen gebruik maken van de “Legal Rights” bezwaargrond. Zij kunnen bezwaar maken tegen inbreukmakende gTLD aanvragen, door een formeel bezwaar in te dienen bij de aangewezen Dispute Resolution Service Provider, het WIPO.

Kijk hier voor meer informatie over het maken van bezwaar. Overigens kan naast deze bezwaarprocedure ook worden opgetreden tegen gTLDs op grond van het reguliere civiele recht.

Zelf een domeinnaam registreren op een nieuwe gTLD

Merkhouders willen straks, wanneer de eerst gTLDs in gebruik worden genomen, wellicht graag een specifieke domeinnaam in handen krijgen. JOUWMERK.lawyer (of .love) kan best interessant zijn. Om merkhouders deze mogelijkheid te bieden, worden alle nieuwe registrars door het ICANN verplicht om een zogenaamde Sunrise periode in te stellen van ten minste 30 dagen.

In de Sunrise periode hebben uitsluitend merkhouders de mogelijkheid om een domeinnaam aan te vragen. Een van de voorwaarden is wel dat het merk staat ingeschreven in het Trademark Clearinghouse, waarover hieronder meer.

Inbreuk voorkomen

Bijna geen enkele merkhouder zit waarschijnlijk te wachten op een combinatie van een eigen merk met bijvoorbeeld het domein .sucks (“JOUWMERK.sucks”!?) of .sex. Vergelijk IEF 9977.

Om rechthebbenden zoveel mogelijk te beschermen en te voorkomen dat zij zich moeten wenden tot (maximaal) 1930 verschillende registrars, wordt er in opdracht van het ICANN een zogenaamd Trademark Clearinghouse ingericht. Dit is een centrale databank met gegevens van rechthebbenden waar alle nieuwe registrars verplicht gebruik van dienen te maken.

De volgende rechten kunnen bij het Trademark Clearinghouse worden ingeschreven:

• Nationale of regionaal geregistreerde merken uit alle jurisdicties.
• Ieder woordmerk dat geldig verklaard is door een rechtbank of in een andere juridische procedure.
• Ieder woordmerk dat wordt beschermd door wet of verdrag ten tijde van indiening bij het Clearinghouse.
• Andere tekens die worden beschermd door een intellectueel eigendomsrecht, waaronder mogelijk handelsnaamrechten.

Het Trademark Clearinghouse is bedoeld om efficiënte rechtsbescherming bieden aan rechthebbenden. Zo zal dus onder meer ondersteuning worden geboden aan de verplichte Sunrise periode en hiernaast zal een derde partij, indien zij probeert een domeinnaam te registreren die identiek is aan een merk uit het Clearinghouse, een notificatie krijgen, met onder meer de volgende tekst:

If you continue with this registration, you represent that, you have received and you
understand this notice and to the best of your knowledge, your registration and use of the
requested domain name will not infringe on the trademark rights listed below.
”.

Ook aan de rechthebbende zal een notificatie worden gestuurd over de bewuste aanvraag.

Inschrijving in het Trademark Clearinghouse zal naar verwachting rond de $150,- per inschrijving kosten en vanaf het einde van 2012 mogelijk zijn. Houd deze website in de gaten voor de actuele ontwikkelingen.

Inbreuk bestrijden


Ten slotte nog kort aandacht voor de volgende vier diensten, die rechthebbenden ter beschikking zullen staan indien zij worden geconfronteerd met (vermoedelijke) inbreuk op een nieuwe gTLD:

• URS (Uniform Rapid Suspension System): mogelijkheid om een klacht in te dienen indien inbreuk duidelijk is en snelle staking van een domeinnaam gewenst is.
• UDRP (Uniform Domain Name Dispute Resolution Policy): Mogelijkheid om op te treden tegen domeinnaam registraties te kwader trouw. Kan met name nuttig zijn indien overdracht van de domeinnaam aan de rechthebbende gewenst is.
• PDDRP (Post-Delegation Dispute Resolution Procedure): mogelijkheid om een klacht in te dienen wanneer wordt vermoed dat de gTLD registrar de inbreuk veroorzaakt.
• “Thick” Whois: Iedere registrar dient verplicht een Whois-service te bieden, waarin de gegevens van de domeinnaamhouder door rechthebbenden en anderen kunnen worden opgezocht.

Conclusie

De daadwerkelijke introductie van 1930 nieuwe gTLDs zal waarschijnlijk nog het nodige stof doen opwaaien, vooral waar verschillende aanvragers gaan strijden om één topleveldomein en we wellicht zelfs te maken gaan krijgen met veilingen van gTLDs. Voor rechthebbenden is het aan te raden op dit moment in ieder geval de lijst met gepubliceerde aanvragen voor gTLDs door te nemen. Indien een aangevraagd domein identiek is aan, of verwarringwekkend overeenstemt met, een eigen merk kunnen zij indien gewenst gepaste actie ondernemen. Wanneer het Trademark Clearinghouse eenmaal is opgericht, kunnen rechthebbenden zich bovendien daar registreren en eventueel gebruik maken van de Sunrise periode.

Het ICANN stelde bij de bekendmaking van de lijst met aanvragen: “Today is an exciting and evolutionary day for not only ICANN, but the Internet itself.” De opwinding van ICANN zelf is begrijpelijk, maar of de introductie van 1930 nieuwe domeinen daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft voor het internet, internetgebruikers en rechthebbenden, zal nog moeten blijken.

.end

IEF 11621

Oud-voorzitter NVPI, Rob Stuyt, overleden

Tevens gepubliceerd op de NVPI website.

Besturen, directie, medewerkers en leden van NVPI hebben met verslagenheid kennis genomen van het overlijden van Rob Stuyt. Rob overleed afgelopen woensdag na een kort ziekbed. Hij is 78 jaar geworden. Rob Stuyt is van grote betekenis geweest voor de muziekindustrie en het auteursrecht, zowel in Nederland als wereldwijd. Vanuit zijn management- en directiefuncties bij Polygram – waar hij van 1959 tot 1994 werkzaam was – vervulde hij diverse functies bij zowel de internationale branchevereniging IFPI als bij NVPI, waarvan hij van 1995 tot 2011 voorzitter was. Daarnaast was Rob onder andere voorzitter van de Stichting Auteursrechtbelangen en bestuurslid van de Vereniging voor Auteursrecht. Hij ontving diverse onderscheidingen.

Directeur- voorzitter Paul Solleveld: “Rob zijn kennis. intelligentie, diplomatie en humor waren een bron van inspiratie voor ons allen. Voor mij persoonlijk was hij
decennia lang een mentor en klankbord. Ik koester de vriendschap. We zullen hem ongelooflijk missen.”

De gedachten van eenieder bij NVPI gaan uit naar de familie van Rob.

IEF 11554

Bij het nieuwe art. 45d Aw

Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht.
Een ingezonden pleidooi / column van Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten.


Scene 45-1. D/I* Gerechtsgebouw, zittingzaal. De advocaat van een CBO heeft zojuist bepleit dat de CBO over bepaalde rechten bezit met betrekking tot een door een regisseur gemaakt filmwerk. Aan het woord is de advocaat van de filmproducent.

Edelachtbare,

Regelgeving wordt in dit land volgens mij nog altijd niet gemaakt middels memories van toelichting. Uitleg van een regel, middels hetgeen daarover door de Regering is opgemerkt bij de toelichting: ja, mogelijk. De memorie van toelichting kan u de betekenis van een onduidelijke regel doen "haviltexen". Daarbij zij opgemerkt dat u en uw geleerde collega's gelukkig niet altijd veel waarde hechten aan de memorie van toelichting. Maar regels, algemeen verbindende voorschriften, in de MvT: nee!
Zo is het dus ook met de opmerking van HM Regering: "Het vermoeden van overdracht van de maker aan de producent blijft gehandhaafd. Daardoor kunnen makers hun rechten aan cbo's overdragen." Die opmerking is (i) slecht Nederlands en (ii) lariekoek.

Ad (i): slecht Nederlands
"Daardoor" is redengevend. Volgens Van Dale betekent daardoor "door dat", "ter aanduiding van een oorzaak". Ik ben gisteren met de trein gegaan. De trein had vertraging. Daardoor kwam ik te laat. Ik was gisteren op de fiets. Het regende. Daardoor werd ik nat. Twee keer een volmondig ja, maar: "In Noorwegen is het vaak koud. Daardoor lag mijn ketting van de fiets." Is van hetzelfde gehalte als de eerder aangehaalde opmerking van HM Regering bij het nieuwe art. 45d.

Ad (ii): lariekoek
De opmerking van de regering is om een aantal redenen lariekoek. Ten eerste natuurlijk vanwege het feit dat er geen oorzakelijk verband is tussen het handhaven van het vermoeden van overdracht en de veronderstelde mogelijkheid van overdracht aan cbo's. Maar ook vanwege een eveneens door de regering gehandhaafde bepaling: tenzij tussen makers en producent schriftelijk anders is overeengekomen. HM Regering legt wijselijk niet uit hoe zij deze driehoeksverhouding, dit triootje, meer in detail ziet. Zij legt niet uit hoe in haar visie als de wet zegt dat alleen een schriftelijke afspraak tussen A en B van de regel kan afwijken, een afspraak tussen A en C de regel te niet doet.

Laat ik mijn standpunt illustreren aan de hand van art. 7:661 BW. Dit artikel luidt als volgt:

1. De werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, is te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.

2. Afwijking van lid 1 en van artikel 170 lid 3 van Boek 6 ten nadele van de werknemer is slechts mogelijk bij schriftelijke overeenkomst en slechts voor zover de werknemer te dier zake verzekerd is.


(Voor de onderhavige discussie ga ik voorbij aan de vraag of een werknemer verzekerd is, dat is nu even niet relevant.)

Als ik HM Regering volg, dan kan ik middels een overeenkomst met mijn grootmoeder bewerkstelligen dat mijn werknemers aansprakelijk zijn voor door hen toegebrachte schade in de zin van lid 1 van art. 7:661 BW.

Immers HM Regering meent dat als de wet voorschrijft dat slechts bij overeenkomst tussen A en B van het bepaalde kan worden afgeweken, desondanks bij overeenkomst tussen A en C hetzelfde effect wordt bereikt, dan moet zij wel menen dat in dit geval, waar niet eens de eis is van een overeenkomst tussen A (in casu werkgever) en B (in casu werknemer), bij willekeurige overeenkomst hiervan kan worden afgeweken tussen A en C, tussen B en D en wellicht ook middels een overeenkomst tussen X en Y.
De wettekst immers verlangt slechts een ("'n" overeenkomst).

Natuurlijk meen ik dat overeenkomsten slechts partijen kunnen binden. Maar in dit geval gaat het over het afwijken van de wettelijke norm. De wetgever geeft duidelijk aan dat middels overeenkomsten met derden van de tussen betrokken partijen geldende norm kan worden afgeweken.

Edelachtbare, naast mijn u reeds bekende argumenten waarom het rechtsvermoeden van overdracht voorgaat op een eventuele overdracht aan een willekeurige derde [Wigman, R.J.F., Het wettelijk vermoeden van overdracht en de overdracht bij voorbaat, IE-forum.nl, IEF 10503 in welk stuk overigens geen melding werd gemaakt van Pres. Rb Amsterdam 24 december 1993, AMI 1994 p. 194 waarin eveneens werd geoordeeld dat alleen middels een rechtstreekse overeenkomst tussen producent en maker van het wettelijk vermoeden kon worden afgeweken] (waarnaar ik u beleefdheidshalve slechts verwijs), geef ik u nog een argument.

Art. 3:39 BW bepaalt dat een niet in de voorgeschreven vorm verrichte rechtshandeling nietig is. De voorgeschreven vorm om van deze bepaling af te wijken is een schriftelijke overeenkomst tussen maker en producent, iedere niet in deze vorm voorgeschreven afwijking is mijns inziens derhalve nietig.

* D/I staat voor Dag/ Interieur
Reageren op/in deze serie? redactie@ie-forum.nl

IEF 11619

Bescherming tegen 'namaak' in de meubelbranche

Een bijdrage van Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom Advocaten.
Tevens gepubliceerd op Intellectueel Eigendomsrecht.nl.

De meubelbranche is een goed voorbeeld van een branche waarin veel producten voor auteursrechtbescherming of modelbescherming in aanmerking komen. In ieder geval wordt over deze producten genoeg discussie gevoerd of deze inderdaad zo oorspronkelijk zijn zoals de ontwerper hoopt en daarnaast of een ander meubelstuk er teveel op lijkt, waardoor er sprake is van inbreuk.

In dit artikel zullen wij de diverse producten waarover de afgelopen tijd deze discussie is gevoerd wat nader bestuderen. Daarbij zullen wij bespreken welke voorwaarden er gelden voor de bescherming van een product en wanneer er sprake is van inbreuk.

Auteursrecht

In artikel 1 van de Auteurswet 1912 (“Aw”) wordt het auteursrecht als volgt omschreven:

“Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld”.

Vereist voor het ontstaan van het auteursrecht is dat het werk een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt[1]. De eis dat het product het persoonlijk stempel van de maker moet dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest. Functionele elementen vallen daarbuiten.

Een auteursrechthebbende beschikt over het uitsluitend recht om een werk openbaar te maken en te verveelvoudigen. Bij de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van niet toegestane verveelvoudiging zal worden gekeken of auteursrechtelijk beschermde elementen zijn overgenomen, waarbij moet worden gelet op de totaalindruk van het auteursrechtelijk beschermde werk en het mogelijk inbreukmakend product[2].

Modelrecht

Een product kan als Gemeenschaps- of als Beneluxmodel worden beschermd voor zover het nieuw is en een eigen karakter heeft[3]. Een model wordt als nieuw beschouwd, indien geen identiek model voor het publiek beschikbaar is gesteld voor de datum van indiening van de aanvraag. Een model wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor de datum van aanvraag aan het publiek beschikbaar zijn gesteld. Registratie van een model is in beginsel vereist. Producten waarvan de uiterlijke kenmerken uitsluitend worden bepaald door de technische functie zijn van modelbescherming uitgesloten.

De houder van een model kan optreden tegen iedere partij die een product gebruikt met hetzelfde uiterlijk of met een uiterlijk dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk achterlaat. Daarbij dient – net als in het auteursrecht – uit te worden gegaan van de totaalindrukken van beide producten[4].

Inbreukmakend product?

Kindermeubel

In het geval een product op de markt komt dat qua uiterlijk lijkt op een al bestaand product, zal – om te beoordelen of er sprake is van inbreuk – allereerst vastgesteld moeten worden of het bestaande product auteursrechtelijke of modelrechtelijke bescherming geniet en waar de bescherming uit bestaat. Immers alleen in het geval beschermde elementen zijn overgenomen, zal er van inbreuk sprake zijn.

Onlangs heeft de rechtbank ’s-Gravenhage zich uitgelaten over de bescherming van het ontwerp van een kindermeubel[5]. Het betrof een meubel bestaand uit een tafel met twee bankjes, waarvan de bovenbladen middels scharnieren kunnen worden opengeklapt, zodat er een opbergruimte vrij komt te liggen. De ontwerper kwam bij Wehkamp een kindertafel tegen die uiterlijk overeenstemming vertoonde met zijn ontwerp.

De rechtbank oordeelt dat hoewel bepaalde kenmerken van het ontwerp terugkomen in de tafel van Wehkamp, er geen sprake is van inbreuk op het modelrecht van de ontwerper. Voor zover kenmerken van het Gemeenschapsmodel terugkomen, gaat het voornamelijk om kenmerken die uitsluitend door een technische functie zijn bepaald. Voor dergelijke kenmerken geldt het recht op een Gemeenschapsmodel niet, omdat technische innovatie niet mag worden gehinderd door modelbescherming. Functionele eigenschappen kunnen niet via het modelrecht worden gemonopoliseerd. Andere – wel creatieve – kenmerken waren juist niet overgenomen, waardoor de rechter oordeelde dat er geen sprake was van inbreuk op de modelrechten of auteursrechten van de ontwerper.

Tuinmeubel

Bij veel meubelstukken is het lastig aan te geven waar de grens ligt tussen functioneel en creatief. Immers zullen er aan veel meubelstukken functionele elementen ten grondslag liggen. Als juist deze elementen door een derde worden overgenomen, zal het in het algemeen lastig worden om daartegen op te treden. Dienen deze elementen ook een esthetisch doel, dan bestaat die mogelijkheid weer wel. Een voorbeeld van dit laatste is een tuinmeubel welke door de rechtbank ‘s-Gravenhage inbreukmakend werd geoordeeld[6].

In deze procedure betrof het een inklapbare tuinstoel gemaakt in een combinatie van hout en aluminium. De rechtbank overwoog dat de tuinstoel weliswaar was opgebouwd uit bekende stijlelementen, maar het samenbrengen van deze verschillende stijlelementen in één stoel en de specifieke vormgeving van ieder van deze elementen zorgen er toch voor dat de stoel over een nieuw en eigen karakter beschikt en er daarmee een succesvol beroep op een modelrecht gedaan kan worden. De gedaagde partij beroept zich in deze procedure ook op de technisch bepaalde elementen voor wat betreft met name de welving van de stoel, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. De rechtbank overweegt dat gelet op de verschillend vormgegeven zittingen en rugleuningen uit het vormgevingserfgoed niet valt in te zien dat de welving van de stoel ingegeven zou zijn door de anatomie van de mens. Bovendien overweegt de rechtbank dat zelfs als deze elementen functioneel zouden zijn, deze niet in hoge mate bijdragen aan de overeenstemmende algemene indruk. In dit geval waren juist de creatief vormgegeven elementen overgenomen, waardoor er sprake is van inbreuk op het model.

Kinderstoel

Veel wordt er ook geprocedeerd over de zogenaamde Tripp Trapp stoel van Stokke. Afgelopen jaar maakte het Hof Amsterdam[7] nog uit dat de in overwegende mate technisch en functioneel bepaalde kenmerken van de Tripp Trapp stoel, hoe vernieuwend die ten tijde van het ontwerp ook waren, onvoldoende zijn terug te voeren op creatieve keuzes van de maker en dat de auteursrechtelijke bescherming daarop geen betrekking kan hebben. De stoel ontleent zijn bruikbaarheid aan het feit dat de stoel is voorzien van een zit- en een voetenplankje die verstelbaar zijn op de lengte van de gebruiker en de hoogte van de tafel, hetgeen mogelijk is gemaakt door technische elementen.

Indien vervolgens deze functionele, technische elementen niet worden meegewogen, dan blijft over een strakke cursieve L-vorm van het frame van de stoel. Het strakke karakter van de vormgeving is aan te merken als creatieve inbreng van de maker. In deze procedure was een kinderstoel in het geding die wel over dezelfde functionele kenmerken beschikte als de Tripp Trapp stoel, maar voor wat betreft de strakke creatieve vormgeving geen overeenstemming vertoonde. Om die reden wijkt het totaalbeeld van deze stoel zo zeer af van dat van het door auteursrechtelijk beschermde trekken bepaalde totaalbeeld van de Tripp Trapp stoel dat van een relevante overeenstemming geen sprake is. Van auteursrechtinbreuk is volgens het Hof dan ook geen sprake.

De praktijk

In de praktijk leeft vaak de gedachte dat producten kunnen worden nagemaakt, mits er zeven verschillen in een product worden aangebracht. Helaas is dit geen juridische methode om al dan niet inbreuk te kunnen vaststellen. Niet alleen geldt dat een rechter op basis van vaste jurisprudentie de totaalindruk van een model c.q. auteursrechtelijk beschermd werk dient te vergelijken met de totaalindruk van een mogelijk inbreukmakend product[8], waardoor het aantal verschillen feitelijk geen rol speelt, maar daarnaast geldt dat ook nog moet worden gekeken naar het soort elementen dat is overgenomen. Indien er verschillen worden aangebracht, welke uitsluitend op functionele elementen betrekking hebben, maar de creatieve keuzes zijn gelijk, dan is er nog steeds sprake van inbreuk. Indien juist functionele elementen worden overgenomen en een in het oog springend kenmerkend creatief onderdeel is anders, dan ligt het voor de hand dat er geen sprake is van inbreuk.

Al met al is het dus van groot belang om zowel naar de totaalindruk van een product te kijken als naar de functie van de diverse onderdelen. Een en ander heeft immers invloed op de beschermingsomvang van een product en op de vraag of er al dan niet sprake is van inbreuk.

IEF 11611

Auteursrecht: beperkingen, uitzonderingen en fair use

Eerder verschenen in Bibliotheekblad 8, 2012. Betreft het tweede deel van een reeks, Bibliotheekblad 7, 2012.

Bibliotheken bestaan bij gratie van het auteursrecht. Het lijkt een vreemde stelling. Er waren immers al bibliotheken lang voordat er over zoiets als auteursrecht werd nagedacht. Maar sinds er auteursrecht is, is de positie van bibliotheken een lastige. Dat een instantie zomaar boeken kan kopen en die kan uitlenen, tast de economische positie van de maker aan. Of zou dat althans kúnnen doen.

Het doel van het auteursrecht is echter niet het beschermen van de positie van de auteur. Het hogere doel is tweeledig: het scheppen van een rijk cultureel aanbod én het bevorderen van het gebruik daarvan. Enerzijds moet het makers een economische prikkel geven om tijd en energie te steken in het maken van iets nieuws en moois. Anderzijds moet het zoveel mogelijk mensen in staat stellen van dat nieuws en moois te genieten.

Balans
Maar hoe uitgebalanceerd is het recht eigenlijk? Zijn de schalen van Vrouwe Justitia’s weegschaal wel identiek? Daaraan kan worden getwijfeld. Om dit aannemelijk te maken, begeven we ons op het terrein van de semantiek. Want semantiek is voor het doorgronden van het auteursrecht van belang. Auteurs en uitgevers bevinden zich bij het enerzijds; bibliotheken bij het anderzijds. ‘Enerzijds’ gaat altijd voor ‘anderzijds’. Zo ook hier. Historisch heeft het auteursrecht zich zo ontwikkeld dat in eerste aanleg rechten aan de maker worden toegekend. De standaardoptie is dat ‘makers van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst’ het alleenrecht hebben op het openbaar maken en verveelvoudigen van hun geestelijk eigendom. Ook uitlenen van een werk is een vorm van openbaarmaking, aldus artikel 12 van de Nederlandse Auteurswet (1912). Artikel 15c bepaalt vervolgens echter dat het uitlenen niet als een inbreuk op het auteursrecht moet worden beschouwd. Voorwaarde is wel dat de uitlener een billijke vergoeding betaalt. Bibliotheken van onderwijs- en onderzoeksinstellingen alsmede voorzieningen voor blinden en slechtzienden zijn van het betalen van zo’n vergoeding uitgezonderd.

Wat bibliotheken doen, in het belang van het publieke domein, wordt aldus geschaard onder de beperkingen en uitzonderingen van het auteursrecht. In de kern een zonderlinge constructie: eerst de balans doen uitslaan naar de kant van de makers en dat vervolgens weer proberen recht te trekken. Helemaal symmetrisch wordt het nooit. Auteurs en uitgevers zijn rechthebbenden. In de rechtszaal blijkt dat niet alleen een semantisch voordeel. Daar klagen de rechthebbenden degenen aan die naar hun mening op hun rechten inbreuk hebben gemaakt. Laatstgenoemden zien zich met deze aanklacht geconfronteerd en in het defensief gedrongen.

Verschillen
Niet alleen in Nederland is het bestaan van bibliotheken geregeld als een beperking van het auteursrecht. Sinds de conventie van Bern in 1886 is deze constructie de wereldstandaard, ook al hebben niet alle landen zich daaraan geconformeerd. Niettemin verschilt het auteursrecht van land tot land. Zelfs binnen de Europese Unie zijn er aanzienlijke verschillen. Die zijn voor een deel terug te voeren op fundamentele keuzes die ooit zijn gemaakt bij de opbouw van het rechtssysteem als geheel. In het Franse recht bijvoorbeeld worden rechten voornamelijk gebaseerd op geschreven wetgeving (statutory law). Het Nederlandse recht heeft daar in de Napoleontische tijd meer dan een tik van meegekregen. In andere rechtssystemen, zoals het Angelsaksische recht, is veeleer de eerdere jurisprudentie van belang (common law). Hier wordt geredeneerd dat het oneerlijk is in soortgelijke gevallen verschillend te oordelen. Rechters moeten zich in hun oordeel altijd verhouden tot eerdere uitspraken. Willen zij daarvan afwijken, dan dienen zij te motiveren waarom zij in dit specifieke geval voor een ander oordeel kiezen.

Opsomming

De rechtsordes in Europa lopen uiteen, maar de Europese Unie vaardigt richtlijnen uit om de boel meer met elkaar in lijn te brengen. De lidstaten worden geacht die richtlijnen binnen een vastgestelde termijn in hun eigen wetgeving een plek te geven. Stapje voor stapje krijgt de Europese juridische lappendeken dus een meer uniforme structuur. Van belang hierbij is de keuze voor, zoals dat heet, een ‘limitatieve opsomming’ van de beperkingen en uitzonderingen. De Europese Richtlijn 2001/29/EG noemt in artikel 5 een reeks beperkingen en uitzonderingen (ook bibliotheken, musea en archieven worden in lid 2 sub c genoemd). Critici menen dat zo’n opsomming niet bestand is tegen innovatieve ontwikkelingen. Elke zoveel jaar dient zich een nieuwe vorm van gebruik aan die naar de geest van de wet uitgelegd kan worden als zijnde ‘in het publieke belang’. Dan moet er eerst weer een Europese richtlijn worden uitgevaardigd om de opsomming uit te breiden.

Fair use

Interessant in dit opzicht is de situatie in de VS. Daar biedt de wet ruimte aan de fair use doctrine: de Amerikaanse versie van beperkingen en uitzonderingen. Deze bieden eenieder de ruimte om voor zichzelf de afweging te maken of hergebruik van andermans creatieve schepping in redelijkheid een aantasting van diens rechten betekenen. Stel: op het gouden huwelijksfeest van opa en oma zingen de kleinkinderen een lied op de wijs van een bekende hit. Een oom-met-videocamera neemt het op en plaatst het op YouTube. In theorie zou de componist van het lied die oom voor de rechter kunnen slepen. Als de oom zijn juridische huiswerk heeft gedaan, heeft hij een grote kans om de veroordelingsdans te ontspringen. Sectie 107 van de US Copyright Act schrijft namelijk voor dat er vier factoren zijn aan de hand waarvan je kunt beoordelen of je fair use van het oorspronkelijke werk hebt gemaakt.

1. Het doel en de aard van het gebruik. Bijvoorbeeld commercieel gebruik of gebruik zonder winstoogmerk?
2. De aard van het auteursrechtelijk beschermde werk. Bijvoorbeeld fictie of non-fictie.
3. De hoeveelheid van het oorspronkelijke werk dat is overgenomen. Gaat het om een beperkt deel van het beschermde werk of om het geheel?
4. Het effect van het gebruik op de potentiële markt (de waarde) van het beschermde werk. Heeft het    hergebruik die markt verstoord of is daarvan geen sprake?

De oom zal op basis hiervan wel met de schrik vrijkomen. Lastig is wel dat grote mediabedrijven probleemloos de beste en duurste advocaten kunnen inhuren. Je moet sterk in je schoenen staan om die te trotseren. Niettemin kun je je in Amerika aan eerdere uitspraken vastklampen. Dat biedt zekerheid bij het betogen dat jouw hergebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal een eerlijk doel dient. Het schept zo meer ruimte voor ‘beperkingen en uitzonderingen’ dan die twee woorden suggereren en brengt de zaak weer meer in balans.

Tekst: Frank Huysmans

Op andere blogs:
Bibliotheekblad (Auteursrecht: beperkingen, uitzonderingen en fair use).

IEF 11610

Heffing op smartphone, tablet en pc

Ontleend aan Webwereld. Stichting de Thuiskopie wil in 2013 gaan heffen op onder meer smartphones, tablets, pc's en geheugenkaartjes. De stichting wil de heffingen aanzienlijk gaan uitbreiden, zowel het vergoeden als het aantal 'heffingsplichtige' dragers.

Op het moment wordt er alleen geheven op blanco gegevensdragers zoals cd's en dvd's. De stichting probeert al langere tijd een heffing in te stellen op andere opslagmedia, maar de overheid heeft dat voorkomen door het stelsel te bevriezen. Hierdoor zijn de opbrengsten van de heffing langzaam achteruit gegaan. Blanco schijfjes worden tegenwoordig steeds minder verkocht. Deze ontwikkeling en het arrest van het hof 's-Gravenhage van 27 maart 2012 (IEF 11110) zorgen ervoor dat het kabinet het stelsel van heffingen weer dient te ontdooien.

Stichting de Thuiskopie maakt verder duidelijk dat een uitbreiding van de heffing naar andere, nieuwe dragers aan de orde is. Hierbij baseert zij zich op het hiervoor genoemde arrest, waarin het hof oordeelde dat het gaat om 'een billijke vergoeding voor die apparaten waarmee voor een meer dan verwaarloosbaar gedeelte thuiskopieën worden gemaakt.'

Voor meer informatie, zie het bericht op Webwereld.

IEF 11553

Bij het nieuwe art. 25e lid 1 Aw

Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht.
Een ingezonden pleidooi / column van Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten.


Scene 25-1. D/I* Gerechtsgebouw, zittingzaal. De advocaat van de debuterende romanschrijver W. heeft zojuist gepleit voor ontbinding van de exploitatieovereenkomst tussen uitgever en schrijver wegens onvoldoende exploitatie door de uitgever. Aan het woord is de advocaat van de uitgever.

Edelachtbare,

Het boek van W. verkoopt niet. Laat ik – voor nu – meegaan met de stelling van mijn confrère dat het verleende (auteurs)recht niet voldoende geëxploiteerd wordt, in de zin dat het weinig tot niets oplevert.

Voor u ligt dan de vraag of het feit dat het aan W. toekomende auteursrecht niet in voldoende mate wordt geëxploiteerd, is te wijten aan (i) – het gebrek aan inspanningen van de zijde van mijn cliënte, dan wel (ii) - het gevolg is van het feit dat W.'s werk zo slecht is dat het geen afnemers vindt.

U zult begrijpen dat mijn cliënt van mening is dat het laatstgenoemde zich hier voordoet. De recensies zijn zonder uitzondering vernietigend en het publiek wil het werk niet. Misschien moet W. wel ander werk zoeken [noot: Hij zou zich misschien rekenschap moeten geven van hetgeen Prof. Visser schrijft over goede en slechte auteurs: Visser, D.J.G., Alle auteurs krijgen recht op een billijke vergoeding, NJB 2011, p. 2017 - 2021].

Als productie 1 is een specificatie overgelegd van alle inspanningen en moeite die mijn cliënte zich heeft getroost om het boek van W. onder de aandacht van het publiek te brengen. Als productie 2 zijn de verschenen recensies overgelegd.

Mijns inziens is met een en ander gegeven dat de onvoldoende exploitatie is toe te rekenen aan W., de maker, in de zin van art. 25e lid 1 Aw.

Natuurlijk zal mijn confrère de vraag opwerpen waarom mijn cliënte het werk, als het zo slecht is, dan toch heeft uitgegeven. Wel nu, de wondere wegen van de lezende consument zijn ondoorgrondelijk. Ware die wegen vooraf te kennen: iedere uitgever zou uitsluitend bestsellers uitgeven. Ook in dit geval was er hoop dat een groep lezers zich aangesproken zou voelen door het werk van W. Niet iedereen immers leest Proust of Kant.

Het oordeel van de consument is hard: dertig verkochte exemplaren.

Laat ik hier ook vooruitlopen op hetgeen mijn confrère ongetwijfeld zal betogen. Indien het werk zo slecht is dat het geen afnemers trekt, waarom verzet mijn cliënt zich dan tegen ontbinding van de exploitatieovereenkomst?

Het redigeren van de tekst, het zetten van de tekst, het drukken (papier, inkt) en het binden van het werk hebben de nodige investeringen gevergd. Daar komen bij: de kosten van het omslagontwerp, het verzenden van present en recensie exemplaren, advertentie en overige marketing kosten, zie productie 1 (mijn cliënt heeft nagenoeg met iedere recensent geluncht – niet uit een voorliefde voor een goede en voedzame lunch, maar uitsluitend om de recensent tot – bij voorkeur positieve – recensie van het werk van W. te bewegen. De bonnetjes zitten bij de productie.) en de inslag- en opslagkosten bij zowel het Centraal Boekhuis als bij cliënt zelf.

Mijn cliënte aanvaardt dat deze 'flop' voor haar rekening en risico is. Zij wenst haar verliezen niet op W. af te wentelen – hoe redelijk dat ook zou zijn. Zij verlangt wel, in alle redelijkheid, dat zij de kans behoudt om deze verliezen nog goed te maken.

Indien W. onverhoopt (maar zeer gewenst) een goed boek mocht schrijven en publiceren en mogelijk, zo nog mooier, een prijs zal winnen, zal ook het onderhavige werk weer afnemers vinden (al was het maar uit nieuwsgierigheid voor W.'s vroegere werk). Het is immers ook Saramago overkomen. Zijn werken werden – hier in Nederland - slechts aan anderhalve man en een paardenkop verkocht. Na twintig jaar noeste arbeid was daar de Nobelprijs voor de literatuur. De gehele voorraad kon zo weer in de verkoop en werd ook daadwerkelijk afgenomen. Beeldt u eens in dat W. de Nobelprijs voor de literatuur wint: wellicht zit er dan nog een tweede druk in!

Maar zelfs de eerste druk zal mijn cliënte niet kunnen (uit)verkopen indien thans de overeenkomst wordt ontbonden.

* D/I staat voor Dag/ Interieur
Reageren op/in deze serie? redactie@ie-forum.nl