DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 11489

The Pirate Bay: a never ending story


Een bijdrage van Bjorn Schipper, Bousie advocaten

Betreft een artikel over de saga rondom The Pirate Bay.

Met de opkomst van internet nam ook de digitale exploitatie van muziek een aanvang. Eind jaren ’90 van de vorige eeuw was het onder andere Napster dat als een van de eerste muziekplatforms de mogelijkheden liet zien van muziekdistributie via internet. Aanvankelijk zonder toestemming van de rechthebbenden hetgeen Napster uiteindelijk duur is komen te staan. Met Napster was de digitale geest uit de fles en nam illegale muziekdistributie een
vlucht. Omdat onder andere legale alternatieven (te) lang op zich lieten wachten, kreeg de
bestaande muziekorde het aan de stok met soortgelijke muziekplatforms die probeerden te voorzien in de groeiende digitale muziekbehoefte bij consumenten. Dit leidde wereldwijd tot een aanhoudende stroom van rechtszaken waarbij de ene na de andere digitale aanbieder van programma’s waarmee muziek kon worden uitgewisseld op zwart ging. Denk aan Kazaa, Streamcast, Grokster en Mininova. In Nederland is op dit moment al een aantal jaar de strijd om The Pirate Bay gaande. In deze bijdrage ga ik in op de aanloop naar deze juridische strijd en geef ik een overzicht van de tegen The Pirate Bay gevoerde rechtszaken. In een volgende bijdrage voor Muziekwereld zal ik meer de nadruk leggen op de argumenten die recent door de internet providers zijn gehanteerd in de principiële procedures over het al dan niet moeten blokkeren van de toegang naar de website van The Pirate Bay.

Eerder verschenen in Muziekwereld 2012-2.

Lees hier het volledige artikel.

IEF 11487

IP-Translator arrest: stap in goede richting of gemiste kans?


Een bijdrage van Bas Kist, Chiever.

In deze bijdrage wordt het IP-Translator arrest besproken (IEF 11454).

Hè, hè, met de uitspraak in de zaak IP-Translator heeft het Europese Hof van Justitie eindelijk weer eens een ‘merkengemachtigde’-arrest geproduceerd. Een echt ‘classificatie-arrest’, daar waren we wel aan toe, bijna 10 jaar na de Europese geur-, kleur- en klankmerk arresten.

(..)

Standaardzinnetje
Helaas heeft het Hof naar mijn mening echter verzuimd zijn nuttige werk af te maken. Hoewel het Hof deposanten dus verplicht voor een duidelijke en nauwkeurige producten en dienstenomschrijving te kiezen, zwakt het Hof zijn heldere standpunt ook meteen weer af. In RO 61 bepaalt het Hof namelijk dat als iemand de class heading gebruikt, hij altijd aan de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid kan voldoen door eenvoudigweg aan deze class heading toe te voegen dat zijn aanvraag betrekking heeft op alle in de alfabetische lijst van de betrokken klasse opgenomen waren of diensten. Kortom, een class heading met de toevoeging ‘de aanvraag heeft betrekking op alle producten en diensten uit deze klasse’, geeft de breedst mogelijke claim en dekt de totale klasse, dus ook de producten die niet in de class heading genoemd worden. Daarmee zijn we terug bij af en is het systeem na IP-Translator feitelijk niets anders dan het systeem dat OHIM tot op heden hanteerde: class heading covers all, alleen dan met een extra standaardzinnetje.

Gemiste kans
Je kunt er vergif op innemen dat vanaf nu elke class heading-classificatie voorzien wordt van deze toevoeging. Je zou wel gek zijn dat niet te doen. En daarmee is de duidelijkheid die IP-Translator leek te willen scheppen weer verdwenen. Het is doodzonde dat het Hof hier niet zonder afslag heeft durven kiezen voor een systeem dat echt 100 % duidelijk, nauwkeurig en voor iedereen meteen te begrijpen is: noem het beestje gewoon bij de naam en biedt de deposant niet de hiervoor genoemde ‘vangnet’ optie. Een gemiste kans, zou ik zeggen.

En de bestaande registraties?
Tot zover de consequenties van IP-Translator voor de nieuwe aanvragen. Dan zijn nu de bestaande registraties aan de beurt. Want hoewel IP-Translator alleen iets zegt over de regels die gelden voor nieuwe aanvragen, kunnen er wellicht ook wat voorzichtige conclusies getrokken worden met betrekking tot bestaande registraties met onduidelijke classificaties.

(...)

Nieuwe vragen aan het Hof

Natuurlijk, we kunnen nu niet anders dan afwachten hoe de nationale rechters de begrippen ‘onvoldoende duidelijk’ en ‘onvoldoende nauwkeurig’ gaan invullen. En vervolgens zullen er dan wel weer vragen aan het Europese Hof worden gesteld. Al met zal het dus nog wel even duren voordat we echt weten waar we aan toe zijn.

Zanger, Six Flags, danslokaal: ontspanning (kl. 41) bieden ze allemaal
Hoewel de exacte consequenties voor bestaande registraties met vage classificaties na IP-Translator nog onduidelijk zijn en ik de lat voor de begrippen ‘nauwkeurig’ en ‘duidelijk’ misschien wel hoog leg, zit het mij toch niet lekker. Zanger, Six Flags, danslokaal: ontspanning (klasse 41) bieden ze allemaal. Vooralsnog houd ik mijn hart vast.

Lees hier het volledige artikel.

IEF 11483

Richtlijn bewijsbeslag en inzage

Richtlijn bewijsbeslag en inzage, werkwijze voor de gerechtsdeurwaarder bij bewijsbeslag en werkwijze deskundige op grond van exhibitievonnis, 2012.

De richtlijn is uitgegeven ter gelegenheid van de benoeming van Jeanne Voogt tot gerechtsdeurwaarder en is aangeboden aan mr. A.J. van der Meer, voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem, redacteur van de beslagsyllabus.

Medio ’90-er jaren heeft het bewijsbeslag schoorvoetend zijn intreden gedaan in het Nederlandse rechtsbestel. Inmiddels heeft zij een niet meer weg te denken betekenis verworven in de bewijsvoering in civiele zaken, mede door de Handhavingsrichtlijn Intellectuele Eigendomsrechten. De feitelijke uitvoering van het bewijsbeslag wordt echter nog overgelaten aan de persoonlijke inzichten van deurwaarders en (it-)deskundigen.

De behoefte aan een leidraad is meerdere keren geagendeerd door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, maar vond geen weerklank. De wetgever en rechterlijke macht laten de rechtsontwikkeling voorlopig aan de praktijk.

Vanwege deze redenen hebben enkele ervaringsdeskundigen de euvele moed opgevat een richtlijn op te stellen. Zonder pretenties, maar wel om aan te geven welke regels zij aan zichzelf stellen.

De opstellers van de richtlijn hebben geput uit eigen ervaring en hun oren te luister gelegd bij toezichthouders, zoals de Opta, Fiod en NMa. Het bewijsbeslag vertoont namelijk sterke gelijkenis met een bedrijfsbezoek door een toezichthouder. De richtlijn van de NMa 2010 heeft uiteindelijk de basis gevormd voor de richtlijn voor gerechtsdeurwaarders. De richtlijn is geen overzicht van tips & tricks voor de beslagene en geen vrijbrief voor de beslaglegger. Zij is bedoeld als balans, met in de andere hand het zwaard.

Het uitgeven van deze richtlijn is tevens een mooie gelegenheid om luister bij te zetten bij de benoeming van Jeanne Voogt tot gerechtsdeurwaarder bij de rechtbank Dordrecht. Als ervaringsdeskundige van het eerste uur heeft zij bewezen een gedreven deurwaarder te zijn die tot het uiterste durft te gaan. Hierbij heeft zij ook altijd streng de grenzen bewaakt van het rechterlijke verlof dat haar machtigde tot de uitvoering van een bewijsbeslag. Bijstand van onafhankelijke deskundigen is voor haar een primaire vereiste waarbij zij de regie nimmer uit handen geeft.

Een equilibrist pur sang!

In opdracht van bierbrouwerij Heineken heeft ze het biermerk Olm ten grave gedragen en ook Medtronics weet nog in lengte van dagen dat er ooit een deurwaarder in opdracht van Abbott is langs geweest.

Professor Van Nispen in zijn voorwoord bij de Richtlijn:
Het valt daarom toe te juichen dat Equilibristen gerechtsdeurwaarders, die ongetwijfeld - met de door hen aangezochte deskundigen -verreweg de meeste ervaring hebben met de praktijk van de bewijsbeslagen, het initiatief hebben genomen om een richtlijn op te stellen voor de gerechtsdeurwaarder die een bewijsbeslag legt en de IT-deskundigen die hem daarbij bijstaan.

Deze richtlijn is echter meer dan een praktische handleiding voor de gerechtsdeurwaarder. De jurist die deze ter hand neemt, krijgt een idee welke problemen zich bij het leggen van een bewijsbeslag in de praktijk kunnen voordoen. Dit zal zeker de voorzieningenrechter die zich moet buigen over een verzoek tot het leggen van een bewijsbeslag behulpzaam zijn bij het formuleren van een toewijzende beschikking. En allicht zal het ook de wetgever, mocht deze uiteindelijk besluiten over te gaan tot het tot stand brengen van een specifieke regeling, doordringen van de kwesties die op dit gebied spelen.

Kortom, ik beveel deze richtlijn graag ter lezing aan.

De opstellers van de richtlijn:
Mr. Govert Bakker (Equilibristen gerechtsdeurwaarders) en Ing. Hans (M.J.) van Rossen IB (Agritect Advies / Probatius) hebben ruime ervaring met het fenomeen bewijsbeslag en de inzage. Hun ervaringen hebben zij proberen te bundelen, ieder vanuit eigen perspectief om te komen tot een richtlijn ten behoeve van beslaglegger en beslagene – op zoek naar transparantie in uitvoering en op weg naar een juiste balans.

IEF 11465

Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht: positief, maar kan (en moet) beter

Een opinie, reactie op wetsvoorstel van Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.

Dinsdag 19 juni werd het langverwachte wetsvoorstel Auteurscontractenrecht gepubliceerd [ red. zie IEF 11458]. Dat alleen al mag een belangrijke en positieve stap genoemd worden: het traject naar een daadwerkelijk wetsvoorstel is lang geweest. Het IvIR stelde al in 2004 vast dat de Nederlandse wet fundamenteel achterloopt in de bescherming van auteurs en artiesten. In onder meer België, Duitsland en Frankrijk werden al jaren geleden maatregelen in de wet opgenomen om tot redelijke auteurs- en artiestencontracten te komen.

Tegenvallend aan het huidige wetsvoorstel is daarom dat 8 jaar na het IvIR rapport het wetsvoorstel, op enkele details na, niet veel verder gaat dan de genoemde wettelijke bepalingen in de landen om ons heen. Hier en daar blijft het wetsvoorstel zelfs achter in vergelijking met de genoemde landen.
Waar het kabinet Balkenende IV nog een ambitieus wetsvoorstel in consultatie gaf kondigde de huidige (demissionair) staatssecretaris Fred Teeven vorig jaar al aan de scherpe kantjes van het voorstel te laten vallen. Al met al blijft daardoor een wetsvoorstel over met veel positieve punten, een zeer positieve intentie, maar helaas ook met onduidelijkheden en een beperkte ambitie.

Om, zonder volledig te zijn, enkele belangrijke punten te noemen:

• Het wetsvoorstel bevat (zoals eerder ook het consultatiedocument) een merkwaardige, zeer uitgebreide procedure om collectieve onderhandelingen over een billijke (minimum)vergoeding mogelijk te maken. Maar liefst twee ministeries krijgen een rol in beoordeling en vaststelling van onderhandelingsresultaten. Een uitzondering op het mededingingsrecht, zoals inmiddels al jaren opgenomen in de Duitse Auteurswet, zou voor de handliggender zijn geweest.

• Het is van groot belang de onbalans in onderhandelingspositie tussen exploitanten en individuele makers op te heffen door collectief onderhandelen toe te staan. De Duitse praktijk heeft echter bewezen dat het enkel toelaten van dergelijke onderhandelingen onvoldoende effect heeft. Voor exploitanten en producenten ontbreekt immers elke prikkel vrijwillig tot betere collectieve afspraken te komen.


Het voorontwerp uit 2010 bevatte in de vorm van een periodieke opzegbaarheid van 5 jaar (een termijn waarvan alleen via collectieve onderhandeling zou kunnen worden afgeweken) wel een dergelijke prikkel. Te vrezen is dat zonder een dergelijke stok achter de deur, zoals in Duitsland weinig daadwerkelijke onderhandelingsresultaten zullen worden bereikt, waardoor de nieuw geschapen mogelijkheid feitelijk een dode letter zal blijken.


• In het voorontwerp van 2010 werd overdracht van auteursrecht uitgesloten en in plaats daarvan een exclusieve licentie van maximaal 5 jaar geïntroduceerd. Van exploitantenzijde is daar veel kritiek op geuit. Een opzegbaar auteursrecht zou hen niet in staat stellen om investeringen in voldoende mate terug te verdienen. Een logische bewering vanuit het belang van exploitanten, maar ook een bewering die op weinig feiten gebaseerd bleek. Hoewel het Platform Makers er op wees dat een opzegperiode van vijf jaar in diverse sectoren zelfs nog aan de lange kant zou zijn, honoreerde Teeven de doemscenario’s van exploitantenzijde door het systeem van opzegbaarheid direct te schrappen. Waarom heeft Teeven niet eerst de effecten van de invoering van dat systeem op de langere en kortere termijn onderzocht? Nu zelfs in Amerika muziekauteurs hun rechten na 35 jaar kunnen terugeisen, is de claim van exploitanten dat een opzegbare overdracht economisch onwerkbaar zou zijn niet meer geloofwaardig te noemen: wat in de grootste entertainmentmarkt van de wereld economisch mogelijk blijkt moet ook in Nederland en Europa kunnen werken.


• Tot slot bevat het wetsvoorstel voor filmmakers een broodnodige verbetering van artikel 45d: feitelijk een reparatie van de huidige Auteurswet die altijd al beoogde om filmmakers het recht op een redelijke vergoeding voor elke exploitatie te geven. Het wetsvoorstel geeft de “hoofdmakers” als bedoeld in artikel 40 en andere makers die tot het ontstaan van het filmwerk een wezenlijke bijdrage van scheppend karakter geleverd hebben, het recht op een proportionele vergoeding voor de exploitatie (artikel 45d lid 3). Andere makers hebben recht op een billijke (niet proportionele) vergoeding. Van het recht op de proportionele en de billijke vergoeding kan geen afstand worden gedaan.

In de Memorie van Toelichting wordt nog eens nadrukkelijk vermeld dat het recht op de billijke vergoeding niet in één keer kan worden afgekocht. Voor veel filmmakers is dit goed nieuws, hoewel vooralsnog onduidelijk blijft hoe de proportionele vergoeding wordt vastgesteld en over welke inkomsten. Voor bijvoorbeeld acteurs zal gelden dat hoofdrolspelers onder de regeling voor “hoofdmakers” zullen vallen, daar waar “ondergeschikte bijrollen” niet aan de norm voldoen; de status van het tussengebied is niet helemaal helder.

De richting van het filmartikel is de juiste. Om tot een voor alle bij een film betrokken partners werkbaar systeem te komen, waarmee makers daadwerkelijk een billijke vergoeding wordt gegarandeerd, zal de formulering echter krachtiger en duidelijker moeten worden.


Het wetsvoorstel bevat voor auteurs en artiesten grote, maar vooral al jaren noodzakelijke verbeteringen, maar kan (en moet) op belangrijke punten helderder en ambitieuzer. De eerste belangrijke stap is gezet, maar in de komende maanden zullen nog fundamentele stappen moeten volgen.


Erwin Angad-Gaur, Platform Makers

IEF 11463

Hof Den Haag introduceert nieuwe procedure voor IE-zaken

Uit't persbericht: In het kader van het streven naar meer efficiency en kwaliteitsverbetering heeft het Gerechtshof ’s-Gravenhage een verkorte appelprocedure ontwikkeld, de ‘VIA-procedure’ (Versneld Innovatief Appel).

Doel van de VIA-procedure is vereenvoudiging en versnelling van het geding in hoger beroep, alsmede meer interactie met partijen. De belangrijkste kenmerken van de VIA-procedure zijn:
- korte termijnen en korte processtukken;
- aanwijzing van een regie-raadsheer;
- een van tevoren door de regie-raadsheer in overleg met partijen vastgesteld tijdpad;
- beperking van de devolutieve werking;
- een interactieve, meervoudige pleitcomparitie;
- een ‘agreed primer’ in octrooizaken.

De VIA-procedure moet worden gezien als een door het hof geboden alternatief voor de gewone (bodem- of kort geding-)procedure, waar partijen gezamenlijk voor kunnen kiezen. Met de voorgestelde maatregelen kan sneller tot de kern van het geschil worden doorgedrongen, kan het hof efficiënter werken en krijgen partijen sneller een uitspraak.
In verband met de vergaande inperking van de omvang van processtukken en de devolutieve werking is wel een eenparig verzoek vereist.

De VIA-procedure is een experiment. De gedachte is om haar voorlopig – tijdens een testfase – alleen open te stellen voor intellectuele-eigendomszaken. Bij gebleken succes kan eventueel worden besloten de VIA-procedure open te stellen voor andere soorten zaken. Het hof heeft over het initiatief en een blauwdruk voor de procedure overleg gepleegd met de IE-adviescommissie van de Nederlandse Orde van Advocaten. Deze commissie ondersteunt het experiment volledig.

Het hof zal zich de komende maanden zetten aan het opstellen van een procesreglement. Het streven is dat de VIA-procedure per 1 september 2012 wordt opengesteld. Nadere berichtgeving volgt op www.rechtspraak.nl.

IEF 11438

Een (een)tweetje

BBIE 21 mei 2012, oppositienr. 2005732 (Twitter inc. tegen Bennis)

Met samenvatting van Jetske Zandberg, Inaday Merken B.V..

 

Merkenrecht. TWEET en TWEETJEMEE mogen naast elkaar bestaan.

 

Twitter mag intussen als een bekend merk worden beschouwd. Twitter Inc. heeft ook het begrip “TWEET” als Europees woordmerk geregistreerd. Tweet betekent “tjilpen” en zal door het overgrote deel van het publiek worden herkend als aanduiding voor het via twitter verzenden van een berichtje. Het merk TWEET is geregistreerd voor – kort gezegd – internetdiensten, verspreiden van berichten en sociale netwerkdiensten. Twitter heeft oppositie ingesteld tegen de Benelux merkaanvraag TWEETJEMEE van Bennis te Bloemendaal, vanwege het gebruik van het element TWEET in TWEETJEMEE.

 

Bennis heeft deze naam ingediend voor diensten op het gebied van reclame, schrijven van publicitaire teksten, professionele zakelijke consultatie, en beheer van databanken, een en ander in het bijzonder gericht op een zgn. digitale vrijmarkt voor kokers en eters, en voor horecadiensten, met name de materiële levering van voedsel en drank. Concreet gaat het om een digitaal platform waar mensen die graag koken maaltijden kunnen aanbieden voor mensen die weinig tijd of zin hebben om te koken. Deze laatsten kunnen via de website tweetjemee.nl voor een redelijke prijs een maaltijd of hapjes bestellen bij een deelnemer in hun omgeving, die dan zorgt dat de gewenste maaltijd wordt bereid en kan worden afgehaald. Een deel van de opbrengst gaat naar een toepasselijk goed doel, The Hunger Project.

Bennis verweerde zich o.a. met het argument dat in dit geval TWEETJE een samentrekking is van tweeten en eten, en het in de horeca bekende begrip “TWEETJE” voor een etentje voor twee personen erin opgenomen is. De uitspraak is niet hetzelfde, omdat in zijn merk de uitspraak niet is TWIET JE MEE maar TW-EET JE MEE.

Het BBIE is met dit verweer in zoverre meegegaan, dat diensten die niet specifiek op eten en drinken betrekking hebben moeten worden geschrapt uit de merkaanvraag van Bennis, maar dat de diensten gericht op het kookgebeuren niet voor verwarring zullen zorgen met het merk van Twitter. Het BBIE geeft aan het begrip TWEETJE uit de horeca niet te kennen. Of dit een goede reden is voor het al dan niet meegaan met een argument is de vraag, maar de uitkomst van de oppositieprocedure is dat het BBIE van mening is dat, hoewel er een duidelijke link is tussen de merken TWEET en TWEETJEMEE, deze toch naast elkaar kunnen bestaan zonder dat er verwarringsgevaar zal ontstaan.

IEF 11425

Tijd voor een schrijversstaking

Erwin Angad-Gaur, 'Tijd voor een schrijversstaking', Muziekwereld 2012-2.

 

Deze bijdrage van Erwin Angad-Gaur, Platform Makers, secretaris/directeur van de Ntb, verschijnt 14 juni in het Ntb-magazine Muziekwereld (nr. 2, 2012).


Gedurende de afgelopen jaren was er meer en gedetailleerder politieke en maatschappelijke aandacht voor het auteursrecht dan ooit te voren. Een parlementaire werkgroep, bestaande uit vier kamerleden van SP, VVD, CDA en PvdA kwam in juni 2009 met een rapport over de toekomst van het auteursrecht. Daarna volgde een ‘Speerpuntenbrief’ van staatssecretaris Fred Teeven en diverse Kamerdebatten.

 

Opvallend hierbij was vooral de grote focus op het collectief beheer (rechtenorganisaties als Buma/Stemra, Sena, NORMA en Stichting de Thuiskopie). De individuele auteur en de individuele uitvoerend kunstenaar kregen aanzienlijk minder aandacht.


Dit is vreemd te noemen, aangezien het auteursrecht (het woord zegt het al) toch in eerste aanleg geschreven is ten behoeve van auteurs. Het is hun relatie met hun publiek en hun exploitanten die bij discussies over het auteursrecht centraal zou moeten staan. Zeker omdat ook uit diverse rechtsvergelijkende onderzoeken bleek, dat de Nederlandse wetgeving juist wat betreft de bescherming van auteurs en uitvoerenden ver achterloopt bij de wetgeving in de landen om ons heen.

NMa

Zo is een schrijversstaking zoals die inmiddels bijna vier jaar geleden in Amerika plaatsvond in Nederland niet mogelijk. Niet omdat de noodzaak tot dergelijke acties in Nederland ontbreekt, maar omdat de NMa (de Nederlandse Mededingingsautoriteit) vermoedelijk al direct na de oproep tot een dergelijke staking bij de initiatiefnemers voor de deur zou staan. Collectief onderhandelen door kleine zelfstandigen wordt in Nederland beschouwd als ‘kartelvorming’ en is in strijd met de mededingingswet. Dit terwijl hetzelfde mededingingsrecht in de landen om ons heen niet op de culturele sector wordt toegepast. In Duitsland werd zelfs een wettelijke uitzondering voor de culturele sector gemaakt.

 

Hier is uiteraard alle reden toe. Door toegenomen mediaconcentratie, door het ontstaan van steeds grotere omroep-, uitgevers- en mediaconglomeraten is de onderhandelingspositie van individuele auteurs en uitvoerend kunstenaars steeds verder verslechterd. De mededingingswetten, ooit geschreven om de consument te beschermen tegen grote bedrijven als Phillips en Microsoft, is nooit bedoeld geweest om de publieke of de commerciële omroepen te beschermen tegen scenaristen, musici en acteurs, maar wordt door de NMa nu wel op die wijze toegepast.

 

Extra pijnlijk is daarom dat de NMa onlangs een klacht, mede namens de Ntb ingediend door Platform Makers (het samenwerkingsverband van alle belangenorganisaties van auteurs en artiesten) geen prioriteit gaf. De publieke omroep dwingt componisten en tekstschrijvers van omroepmuziek niet alleen tot het tekenen van een uitgavecontract (waardoor 1/3 van Buma/Stemra-opbrengsten terugvloeien naar de omroep), maar sluit daarnaast steeds vaker ook zogenaamde ‘kickback contracten’ af, waarbij de auteur verplicht wordt ook een groot aandeel van het ‘auteursdeel’ (de overgebleven 2/3 van de vergoedingen) aan de omroep terug te betalen.

 

Een belangrijk deel van de argumentatie van de NMa is dat de mededingingsautoriteit onvoldoende reden ziet te veronderstellen dat de gedragingen van de omroep in het nadeel van de consument uitpakken (in kwaliteit of prijs van het aan de consument gebodene). Goed beschouwd is dat een bizar standpunt: het belang bij opdrachtmuziek creëert een prikkel bij de omroep om financiële afwegingen in de programmering voorrang te verlenen boven andere, legitieme overwegingen en leidt tot verschraling en kwaliteitsverlaging van het muziekaanbod op de (publieke) omroep. Maar vooral is treurig vast te stellen dat de NMa wel actief beroepsorganisaties en vakbonden verbiedt prijsafspraken te maken met opdrachtgevers of zelfs maar adviestarieven te publiceren, maar de auteurs zelf geen bescherming biedt.

 

Auteurscontractenrecht

Tot slot wees onderzoek door het Instituut voor Informatierecht (IViR) in opdracht van het ministerie van Justitie in 2004 al uit dat de Nederlandse wet ook op andere gebieden achterloopt in de bescherming van auteurs en uitvoerenden. Invoering van het zgn. ‘auteurscontractenrecht’ werd door de Nederlandse regering echter telkenmale uitgesteld.

 

Het kabinet Balkenende IV gaf een sterk conceptwetsvoorstel in consultatie, maar staatssecretaris Teeven kondigde in 2011 aan de scherpe kantjes van het voorstel te zullen verwijderen. Hoewel het wetsvoorstel al geruime tijd klaar ligt voor verzending aan de Kamer is bij het ter perse gaan van deze Muziekwereld nog altijd niet duidelijk of en wanneer dat ook werkelijk zal gebeuren.

 

De prioriteit, zo lijkt de discussie van de afgelopen jaren uit te wijzen, ligt helaas vooral op het inkaderen van die gebieden waarop namens muzikanten, schrijvers, acteurs en fotografen de afgelopen jaren wel collectief onderhandeld mocht worden. De Thuiskopieheffing moest worden afgeschaft; rechtenorganisaties moeten onder strenger toezicht worden geplaatst. Dit alles vooral om de institutionele gebruikers van beschermde werken (zoals Horeca Nederland, VNO/NCW en de omroep) tegen in rechtenorganisaties verenigde rechthebbenden te beschermen.

 

Voor de helderheid: er is op zichzelf niets mis met onafhankelijk toezicht op en grotere transparantie bij rechtenorganisaties. De aanscherping van de Wet Toezicht op Collectief Beheersorganisaties, die dit jaar door de Kamer werd aangenomen, juichen wij op veel punten toe. De Ntb beschouwt collectief beheer en vergoedingsstructuren als de oplossing voor het reguleren van rechtengebruik op onder meer het internet: daar hoort grote transparantie en een goed toezicht bij.

 

Het wordt echter tijd dat de politiek zowel in Nederland als in Europa zich werkelijk in gaat spannen voor het faciliteren van het toekomstige auteursrecht; een auteursrecht dat er in eerste instantie moet zijn voor auteurs. Niet alleen voor de auteurs zelf, maar ook voor het maatschappelijke draagvlak voor het auteursrecht is van belang er voor te zorgen dat het grootste deel van auteursrechtelijke vergoedingen daadwerkelijk bij de auteur (en de artiest) terecht komt. Door rechtenoverdrachten en een slechte onderhandelingspositie gebeurt dat in praktijk te weinig.

 

Invoering van een sterk auteurscontractenrecht, dat auteurs en artiesten een eerlijke vergoeding voor hun werk garandeert, zou een belangrijke eerste stap zijn.

Erwin Angad-Gaur

 

IEF 11405

Om te lezen: Using Copyright to Promote Access to Information and Creative Content

S.F. Musungu, R.A. Ghosh, C.A. Jasserand & P.B. Hugenholtz, Part I, II and III of a study commissioned by WIPO on Using Copyright to Promote Access to Information and Creative Content, WIPO.int 25 maart 2012. - in .doc-bestand.

The Annex to this document contains a Study on Using the Copyright Framework to Promote Access to Information and Creative Content prepared under the project on Intellectual Property, Information and Communication Technologies (ICTs), the Digital Divide and Access to Knowledge (CDIP/4/5/REV).  The part one of this Study addressing the Education and Research, has been prepared by Mr. Sisule F. Musungu, President, IQsensato, Geneva, the second part on Software Development Practices has been prepared by Mr. Rishab Aiyer Ghosh, Senior Researcher, Maastricht University, UNU-Merit, Maastricht, The Netherlands, and the third part on Public sector information has been prepared by Ms. Catherine Jasserand, LL.M, Researcher, and Professor Bernt Hugenholtz, Director, Institute for Information Law (IViR), University of Amsterdam, The Netherlands.

Part I: Using the Copyright Framework to Promote Access to Information and Creative Content for E&R Resources – Case Studies
Part II: IPR regimes for software:  Copyright, Open Source and Limitations and Exceptions
Part III: Public Sector Information

 

Recommendations Part I, p. 22 - 23:

(...) In addition to its role as a discussion/negotiations forum, WIPO invests significantly and is an important source of E&R resources on IP and related subjects.  The relevant E&R resources range from course and training materials through to studies, such as this one, through to a journal and other publications.  Taking into account the work that has already began under the Development Agenda Project on IP, ICTs, the Digital Divide and Access to Knowledge, WIPO could, within its mandate, play a more significant role with respect to OA for E&R resources.


To start with, as a significant provider of E&R resources on IP and related subjects, a first question that needs to be asked is what WIPO’s copyright management model for these E&R resources is.  To the extent that OA approaches can enhance access to E&R information and content WIPO could, as an institution adopt or, at least, pilot this approach to its E&R resources.  As noted in section 2.5 above, WIPO has already begun a process to consider the potential for OA with respect to its own materials and possible open licensing models for international organizations.  By adopting or piloting this approach at the institutional level, WIPO could achieve several objectives.  In addition to enhancing the availability of the said E&R information and content, the WIPO Secretariat could learn valuable lessons and gain experience that could be used in providing advice or assistance to those developing countries that are interested in using OA approaches.  Overtime, WIPO could also develop replicable best practices and generate useful information for assessing sustainability and effectiveness of these approaches.


There is also a clear role for awareness and education in this area.  While there is has been a significant rise in the uptake of OA as a copyright management model or practice for E&R resources, OA is still not well understood even by those who may associate with its principles.  Leveraging its mandate as a forum for discussion on copyright and related matters, WIPO should ideally continue to provide a space, in the CDIP or elsewhere, for raising awareness regarding this model and what it can and cannot do.  In the same context, WIPO provides an ideal forum and space to examine best practices in this area from different countries.


The greater interest and investment by governments and institutions in OA as a model for managing copyright in E&R resources is an important development.  As the uptake of this approach grows, it will be critical that better evidence is made available to policymakers, especially in developing countries, on the sustainability and effectiveness of this model. Taking advantage of WIPO’s increased investments in research and evidence gathering coupled with the broader interest in evidence-based IP policies and strategies, another role for WIPO in future could be evidence gathering and dissemination.  As this Study reveals, there remains limited data and evidence regarding sustainability and longer-term effectiveness of this model.  The body of evidence, particularly in developing countries, could be significantly enriched by WIPO.

 

Recommendations Part II, p. 64-65:

Recommendations are listed below with a primary focus on WIPO initiatives, and a secondary focus on member states activities:


1.    Avoid aggravating policy lag;  increase awareness of open source as a source of innovation in software.  WIPO, like many member states, has in the past not paid much positive attention to open source, although this has changed in the past few years.  The world's software industry is now, with few exceptions, run on open source software.  The global economy – the New York and London Stock Exchanges and NASDAQ – run on open source software (Linux) .  Mobile computing, the fastest growing way for ICT distribution in developing countries, is also dominated by open source software such as Linux and Google's Android .  It is important for policy makers at all levels to recognise that open source licensing is an innovation and licensing model that has been widely accepted by industry and provides a legitimate way for broadening ICT access.


2.    WIPO should include open source licensing and IPR issues in technical training.  Unlike many sectors of IPR, broadening access to software does not necessarily depend on exceptions and limitations;  open source software relies on copyright law within the boundaries set by TRIPS.  National PTOs and copyright offices often lack awareness of the IPR issues involved with open source software;  as it is an important policy option, WIPO should ensure the provision of technical training to increase knowledge and awareness among member states.  Several resources for this purpose have been created by member states themselves (especially within the EU's OSOR project)


3.    WIPO should specifically address open source in discussions on standards and IPR, specifically Standards Policy and Patent Policy, where open source software may be penalised.  Recent publications and policy statements in the EU (specifically, European Commission) are highly relevant for an appropriate approach


4.    Encourage the study of fiscal policies, such as equitable tax treatment for open source creators:  open source software contributions should be treated as charitable donations for tax purposes.  Where this is already possible, spread awareness among firms, contributors and authorities.  (Primarily an issue for member states, although perhaps also for WIPO – the ToR for this study specifically called for a discussion of fiscal issues)


5.    Avoid penalising open source in innovation and R&D incentives, public R&D funding and public software procurement that is currently often anti-competitive and favours specific proprietary brands to a far greater extent than most other sectors of procurement (member states)


6.    Avoid lifelong vendor lock-in in educational systems by teaching students skills, not specific applications;  encourage participation in open source-like communities (member states)

 

Recommendations Part III, p. 94:


1.    For any model of promoting access to and re-use of government information, having rigorous freedom of information laws in place is a sine qua non.  There are still numerous countries in the world that have yet to adopt such laws.   In those countries that already have such laws in place, public awareness thereof needs to be raised or increased.


2.    Governments should be encouraged to clear the copyright status of public sector information and other intellectual property rights that might prevent the public from accessing and re-using public sector information.  Governments might consider implementing one of three models:  (1) placing all public sector information in the public domain;  (2) excluding only official acts from copyright protection and allowing re-use of other types of public sector information under permissive (open) licenses, or (3) protecting all public sector information but allowing re-use through copyright waivers or permissive (open) licenses.  WIPO could play a dual role here by (a) drafting model laws, and (b) educating lawmakers in member states and/or providing technical assistance.  Alternatively, Governments might combine the different models to set up their own.  WIPO could also guide countries in finding the suitable model matching national copyright law and policy with public sector availability and funding options.


3.    Governments should be encouraged to set up their own national portals to facilitate the accessibility, dissemination and re-use of public sector information.  However, the decision to set up and maintain a governmental portal should be taken following an assessment of the financial sustainability of the model.


4.    In those countries where public sector information is (fully or partially) protected by copyright, this should be released under an open license, either by way of a (standard) license (such as Creative Commons) or a tailor-made license.  Here again, WIPO could possibly play a role, either by publishing best practices or by developing suitable standard license models.  Alternatively, countries might consider setting legal standards by regulatory means, such as laws or guidelines, permitting reutilization of public sector information under generous conditions.

IEF 11395

Oracle vangt bot tegen Google inzake bescherming functionaliteit

District Court for the Northern District of California 31 mei 2012 (Oracle/Google)

Met samenvatting van Polo van der Putt, Vondst Advocaten.

Uit Amerika, maar niet minder interessant. Auteursrecht op functionaliteit. "This action was the first of the so-called “smartphone war” cases tried to a jury. This order includes the findings of fact and conclusions of law on a central question tried simultaneously to the judge, namely the extent to which, if at all, certain replicated elements of the structure, sequence and organization of the Java application programming interface are protected by copyright."

Op 2 mei jl. heeft het Hof van Justitie zich uitgelaten over de auteursrechtelijke bescherming van functionaliteit van software (zie HvJ 2 mei 2012, zaak C-406/10 (SAS Institute), IT 771):

"Article 1(2) of Council Directive 91/250/EEC of 14 May 1991 on the legal protection of computer programs must be interpreted as meaning that neither the functionality of a computer program nor the programming language and the format of data files used in a computer program in order to exploit certain of its functions constitute a form of expression of that program and, as such, are not protected by copyright in computer programs for the purposes of that directive." 

Geen bescherming van functionaliteit dus. De rechtbank van het noordelijke district van Californië komt tot dezelfde conclusie (p. 34):

"Contrary to Oracle, copyright law does not confer ownership over any and all ways to implement a function or specification, no matter how creative the copyrighted implementation or specification may be. The Act confers ownership only over the specific way in which the author wrote out his version. Others are free to write their own implementation to accomplish the identical function, for, importantly, ideas, concepts and functions cannot be monopolized by copyright."

Zo worden er de laatste tijd meer principiële zaken uitgevochten over de omvang van het auteurecht op software (zie bijvoorbeeld de UsedSoft zaak, IT 763 inzake uitputting en tweedehands software en IT 197 inzake auteursrecht op gebuikersinterface).

Ik kan me niet aan de indruk ontrekken dat de klassieke softwarebedrijven, die hun markt zien verdwijnen door de opkomst van Cloud Computing en apps, het laatste slaatje proberen te slaan uit hun soms archaïsche systemen. De stroom (beweerdelijke) licentie-inbreukzaken op mijn bureau en de bureaus van mijn confrères (naar ik heb vernomen) spreekt boekdelen.

IEF 11394

Toespraak directievoorzitter Buma/Stemra

Samenvatting toespraak directievoorzitter Hein van der Ree tijdens de ALV (Algemene Ledenvergadering) Buma/Stemra 16 mei 2012

We kijken terug op een roerig jaar, met bijzondere hoogte- en dieptepunten. Voor ons én voor onze 200 medewerkers, die zich dagelijks volop inzetten voor muziekauteurs en uitgevers. Maar voordat we naar de bijzondere resultaten van het afgelopen jaar gaan, wil ik jullie eerst kort meenemen langs de financiële resultaten.

Dit keerden we uit: Aan Nederlandse leden en deelnemers keerde Buma vorig jaar 70,3 miljoen euro uit en Stemra 24,4 miljoen euro. Zo keerden we uit: Waar we wel één-op-één kunnen uitkeren, doen we dat. Uitkering aan SoCu: Vorig jaar ging 9,6 miljoen euro naar het Fonds voor Sociale en Culturele doeleinden (SoCu).

Aantal leden: Een toename dus van 1.133 leden. Ook de database met werken groeit:het totaal komt nu op zo’n 6,8 miljoen werken. Onze positie in Europa: Net als voorgaande jaren zitten we in 2011 weer in de Europese top 3 van Collectieve Beheersorganisaties (CBO’s) met de laagste exploitatiekosten.

De tevredenheid van onze leden: Onze leden wilden graag verbeteringen op het gebied van:
•    Betere en snellere opvolging van klachten
•    Meer transparantie en duidelijkheid
•    Makkelijker opgeven van nieuwe liedjes
•    Meer rekening houden met de online werkelijkheid
•    De kerntaken – het innen en verdelen – beter uitvoeren

 

Verbeterpunt: klachtenafhandeling: we zetten volop in op klant- en servicegerichter werken én in het werken conform ‘case ownership’. Dat betekent dat er nog maar één persoon verantwoordelijk is voor de gehele behandeling van de klacht.

 

Verbeterpunt: transparantie en communicatie
•    Deze zomer wordt de portal grotendeels vernieuwd met onder meer een overzichtelijk dashboard waar alle relevante informatie in één oogopslag is te zien.
•    Vorig jaar oktober lanceerden we onze nieuwe website.
•    Begin dit jaar introduceerden we de Songtracker-app, waarmee auteurs het gebruik van hun muziek op landelijke radiozenders kunnen volgen.
•    Een van onze andere innovatieve toepassingen is de nieuwe website Airplayclaim.nl, bedoeld om muziek waarvan de auteur of uitgever niet bekend is, te claimen.

 

Nieuw in 2011: Buma Jr.
Ons nieuwe initiatief Buma Jr. is bedoeld om componisten en tekstschrijvers tot 26 jaar te adviseren over hun auteursrechten.

Voor de muziekgebruikers
Als klanten dit willen, dan krijgen ze van Buma, Sena en Videma nog maar één factuur. Via Mijnlicentie.nl gaan jaarlijks zo’n 130.000 facturen naar muziekgebruikers.

Politiek en tariefdifferentiatie: De politiek pleit voor tarieven op maat, gedifferentieerd naar de mate van en soort muziekgebruik.
En verder: onze omgeving, Downloadverbod, Veranderingen in de organisatie