DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 11100

RE: Beroemdsheidseconomie niet voor de meerderheid

Een reactie van Tim Kuik, Stichting BREIN op interview met Bernt Hugenholtz in Amsterdams Balie Bulletin [eerder in kort nieuws 21 maart]

Hugenholtz maakt zijn opmerking dat handhaving van auteursrecht op muziek zinloos is in de context dat beroemde muzikanten hun reputatie tegenwoordig verzilveren in concerten en merchandising. Die "beroemdsheidseconomie" gaat natuurlijk niet op voor de overgrote meerderheid van auteurs en artiesten die moeten sappelen om rond te komen. Maar ook los daarvan is er voor geen enkele auteur of artiest reden om niet mee te delen in de opbrengsten uit verspreiding van hun werk via internet. Illegale sites als The Pirate Bay verdienen daar dik geld mee en steken het in eigen zak.

Er is niets mis mee dat soort sites af te sluiten tenzij zij stoppen toegang te verlenen tot illegaal aangeboden bestanden, zoals bijvoorbeeld Mininova wel gedaan heeft (op basis van een vonnis in een BREIN-zaak [IEF 8127]).

Het is heel goed mogelijk om de illegale concurrentie de pas af te snijden door zulke sites aan te pakken. Als er in elk land zo gehandhaafd zou worden als in Nederland dan zou The Pirate Bay niet meer kunnen bestaan en zouden nieuwe illegale sites nooit meer de gelegenheid krijgen om zo groot te groeien als Mininova ooit was en The Pirate Bay nu is. Vorig jaar sloot BREIN meer dan 600 sites maar een aantal daarvan kan nu nog naar malafide hosting providers in het buitenland vluchten [anti-piracy 20 maart 2012]. Implementatie van ACTA door die landen zal daar een eind aan moeten maken. Tot het zover is vraagt BREIN als uiterste redmiddel om blokkering door access providers.

Overigens is het saillant dat Hugenholtz op het gebied van privacy op internet wel verboden en regulering wil. Het is niet goed te begrijpen waarom dat wel handhaafbaar zou zijn als het auteursrecht dat niet zou zijn. Ter vermijding van misverstanden: BREIN staat pal achter de wens van Hugenholtz tot regulering mede omdat de praktijk laat zien dat ook illegale sites over privacy gevoelige informatie beschikken en daar niet altijd goede bedoelingen mee hebben.

Tim Kuik
Directeur Stichting BREIN.

IEF 11098

Om te lezen: Europees licentiëren van muziek

Via VOI©EMAIL (nieuwsbrief)

IFPI, ICMP en GESAC hebben gezamenlijk een drietal papers opgesteld over Europees licentiëren van muziek, de online muziekmarkt in Europa en de impact van piraterij daarop. De documenten zijn onder de aanbracht gebracht van het Europese Parlement, de Europese Commissie en de permanente vertegenwoordigingen.

Document 1 – The Truth about Music Licensing in Europe
Myth 1 there is a lack of legitimate online music offererings
Myth 2 improving legal offerings would solve online piracy
Myth 3 there is a lack of pan-European or multi-territory licences
Myth 4 copyright territoriality is an impediment to multi-territorial licenses
Myth 5 consumers cannot access services offered outside their country of residence
Myth 6 the problem is that the right holders are clinging to antiquated business models or licensing practices
Document 2 - The online Music Market in Europe – New Business Models and Consumer choice
Document 3 - Impact of Piracy on Cultural Diversity of European Music

Lees hier meer

 

IEF 11094

Wijn bij de maaltijd, rum niet

Commentaar in't kort van Frank Bouman, Inaday.

In navolging van BBIE serie maart 2012 [IEF 11069].

Merkenrecht. De uitspraak van MUSE vs TheMuze Tailormade [oppositienr. 2005547]  is geen wereldschokkende uitspraak, maar er wordt wel duidelijk aangegeven (in r.o. 50) dat er geen rekening mag worden gehouden met het feitelijk gebruik van de tekens. Zaken als marketing- en verkoopformules spelen geen rol in het kader van een oppositie. Immers, zij kunnen met de tijd wijzigen. Tot dusver verloopt er niets anders dan verwacht mocht worden.

Echter, in de eerdere uitspraak Charette vs Charette [oppositienr. 2004655] vindt er in dat kader iets heel anders plaats. Het geschil spitst zich toe op de soortgelijkheid tussen wijn en rum. Beide alcoholische dranken die onder andere bij een slijterij te koop zijn. In deze oppositie geeft het BBIE echter aan dat er wel degelijk rekening moet worden gehouden met het feit dat rum en wijn bij verschillende gelegenheden worden gedronken. Het BBIE is van mening dat wijn voornamelijk bij de maaltijd wordt gebruikt en dat dit niet voor rum geldt. Naar mijn mening gaat het BBIE een stap te ver en valt deze overweging (ver) buiten het bereik van een oppositieprocedure. Alsof wijn ook niet na de maaltijd zal worden gedronken, of rum niet als aperitief vlak na het dessert.

50. Met het feitelijke gebruik van de betrokken tekens (zie overweging 23) kan in het kader van een oppositieprocedure geen rekening worden gehouden, aangezien de vergelijking van de waren en diensten en de tekens uitsluitend plaatsvindt op basis van de registergegevens. Zaken als marketing- en verkoopformules, die bovendien met de tijd kunnen wijzigen, spelen dus in het kader van een oppositie geen rol (HvJEU, Quantum, C-171/06, 15 maart 2007, O2 Holdings Limited, C-533/06, 12 juni 2008, GEU, Ferromix e.a., T-305/06-T-307/06, 15 oktober 2008).

IEF 11091

De ene mededeling aan het publiek is de andere niet

B.J.V. Lukaszewicz, ‘De ene mededeling aan het publiek is de andere niet’, IEF 11091.

Een bijdrage van Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma.

Dat het doorgeven van een signaal via tv of radio in een hotel wordt bestempeld als een mededeling aan het publiek, wisten we al [(Rafael Hoteles, IEF 3022 en Organismos Sillogikis Diacheirisis, IEF 8924).. Dat het aan hotelgasten beschikbaar stellen van afspeelapparatuur in combinatie met fysieke of digitale geluidsdragers ook moet worden aangemerkt als een mededeling aan het publiek is echter nieuw (Phonographic Performance Ireland, IEF 11046). En opmerkelijk.

Zoals Visser schrijft, wordt het ter beschikking stellen van fysieke dragers in Nederland van oudsher beschouwd als een materiële openbaarmaking die vanuit systematisch oogpunt niet kan worden aanmerkt als een "mededeling aan het publiek", omdat dit begrip is voorbehouden aan de immateriële openbaarmaking door middel van bijvoorbeeld uitzending of ten gehore brengen ter plaatse (D.J.G. Visser, Het is lente in de ogen van de Turijnse tandartsassistente, IEF 11056). Nu het oordeel van het Hof dit systeem lijkt te doorkruisen, rijzen er allerlei vragen waarop de antwoorden niet eenvoudig zijn te geven.

Betekent dit bijvoorbeeld dat het - in de formulering van het Hof - ter beschikking stellen van de elementen die noodzakelijk zijn om kennis te nemen van een werk niet alleen in nabuurrechtelijke zin een mededeling aan het publiek vormt, maar ook in auteursrechtelijke zin? Is het ter beschikking stellen van een spelcomputer en bijbehorende spelcassettes in een hotel een mededeling aan het publiek of het ter beschikking stellen van boeken in een hotelkamer (ervan uitgaande dat het auteursrechtelijk beschermde werken betreft)? Ja, zou je denken na de uitspraak van het Hof in de zaak Premier League (Premier League, IEF 10278):

187 Voorts moet erop worden gewezen dat (…) de richtlijn auteursrecht is gebaseerd op beginselen en voorschriften die reeds zijn vastgelegd in de op het gebied van de intellectuele eigendom geldende richtlijnen, zoals richtlijn 92/100 die door de richtlijn naburige rechten is gecodificeerd (…).

188 In die omstandigheden moeten, gelet op de eisen inzake eenheid en samenhang van de rechtsorde van de Unie, de in al die richtlijnen gebruikte begrippen dezelfde betekenis hebben, tenzij de Uniewetgever in een specifieke wetgevende context een andere wil kenbaar heeft gemaakt.

Dankzij tandarts Del Corso weten we echter dat de Uniewetgever volgens het Hof met het begrip "mededeling aan het publiek" in de richtlijn naburige rechten een andere bedoeling heeft gehad dan met het gelijkluidende begrip in de richtlijn auteursrecht (Società Consortile Fonografici, IEF 11045):

74 Uit de vergelijking van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 vloeit voort dat het begrip "mededeling aan het publiek" in de zin van deze bepalingen in een verschillende context wordt gebruikt en weliswaar gelijksoortige, maar gedeeltelijk uiteenlopende doelstellingen beoogt.

Houders van naburige rechten beschikken volgens het Hof in de eerste plaats over een ver-goedingsrecht van economische aard, terwijl makers van auteursrechtelijk beschermde werken hoofdzakelijk beschikken over een verbodsrecht ter voorkoming van mededeling aan het publiek van hun werk. Deze tegenstelling rechtvaardigt in de ogen van het Hof een "geïndividualiseerde beoordeling" van de mededeling aan het publiek in het naburige recht ten opzichte van de mededeling aan het publiek in het auteursrecht.

Op deze gedifferentieerde benadering valt het nodige af te dingen. Het naburige recht en het auteursrecht zijn weliswaar geen identieke grootheden, maar beide beogen rechthebbenden te beschermen tegen ongeoorloofd gebruik van hun prestaties en hen in staat te stellen de economische vruchten van hun inspanningen te plukken. Ook het auteursrecht heeft een niet te onderschatten economische functie, terwijl het naburige recht op zijn beurt rechthebbenden ook toerust met een verbodsrecht ter voorkoming van ongewenst gebruik van hun prestaties (vgl. art. 3 lid 1, 8 lid 1 en 9 lid 1 richtlijn 2006/115/EG). Ik zie daarom geen reden twee categorieën van mededelingen aan het publiek te hanteren, waar in geval van de nabuurrechtelijke variant, meer dan bij louter auteursrechtelijk relevante handelingen, bijzondere waarde wordt gehecht aan de economische belangen van de rechthebbende.

Deze economische belangen leken gek genoeg niet voorop te staan in de zaak die heeft geleid tot de overwinning van tandarts Del Corso. Ergens op de lijn Ierland-Italië hebben deze belangen wat van hun glans verloren. De tandarts mag zijn patiënten namelijk naar de radio laten luisteren zonder daarvoor een vergoeding te moeten betalen. De patiënten vormen een beperkt publiek en de tandarts behaalt geen commercieel voordeel met het ten gehore brengen van de muziek, dus: geen mededeling aan het publiek in de ogen van het Hof. Dit lijkt het einde te betekenen van de inkomsten die houders van naburige rechten ontvangen voor mededeling aan het publiek van hun werk in omgevingen waar (i) het publiek een beperkte (stabiele) omvang heeft en (ii) de gebruiker geen commercieel voordeel behaalt met de mededeling aan het publiek. Exit de incasso van alle vergoedingen - ongetwijfeld een aanzienlijk bedrag - voor het ten gehore brengen van muziek op de werkvloer, zo lijkt bij deze stand van zaken alleszins verdedigbaar. Wie durft het gevecht met de betreffende beheersorganisaties aan?

Bart Lukaszewicz,
advocaat bij Houthoff Buruma, Amsterdam

Lees ook:
Overzicht auteursrechtpraktijk (IEF 10559)
IE-Forum 11090 (prof. Visser, Een tandarts zonder winstoogmerk)
IEF 11045 (Wachtkamergelde (arres))
IEF 11056 (Het is lente in de ogen van de Turijnse tandartsassistente)
IPKat (From Curia to Caries: music to the public in the dentist's chair, incl. tandartsmuzieksuggesties)
KluwerCopyrightBlog (Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”)
Wieringa Advocaten (HvJEU: beschikbaar stellen van CD + afspeelapparatuur = openbaarmaking (en tandartsbezoekers zijn geen publiek) - I) + deel II)

IEF 11090

Een tandarts zonder winstoogmerk

D.J.G. Visser, ‘Een tandarts zonder winstoogmerk. Een nadere analyse van HvJ EU 15 maart 2012, C 135/10 (SCF /Marco Del Corso), IEF 11090. 

Een bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap, Universiteit Leiden.

Nu de verdoving is uitgewerkt [IEF 11045] wordt het tijd de omvang van de schade op te nemen. Het Hof van Justitie der EU laat ons met rechtsonzekerheid achter ten aanzien van wanneer er wel en niet sprake is van openbaar making (mededeling aan het publiek). Dat is vervelend voor zowel rechthebbenden als voor gebruikers. Een poging tot nabehandeling.

Verschillende betekenis ‘mededeling aan het publiek’ als auteursrechtelijk verbodsrecht enerzijds en als naburig vergoedingsrecht anderzijds?

74 Uit de vergelijking van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 vloeit voort dat het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van deze bepalingen in een verschillende context wordt gebruikt en weliswaar gelijksoortige, maar gedeeltelijk uiteenlopende doelstellingen beoogt.

75 Auteurs beschikken krachtens artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 immers over een recht van preventieve aard om te interveniëren tussen eventuele gebruikers van hun werk en de mededeling aan het publiek die deze gebruikers overwegen te doen, teneinde deze mededeling te verbieden. Uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen beschikken krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 daarentegen over een recht van vergoedende aard dat niet kan worden uitgeoefend alvorens een voor handelsdoeleinden openbaar gemaakt fonogram of een reproductie ervan door een gebruiker wordt of reeds is gebruikt voor een mededeling aan het publiek.

76 Wat in het bijzonder artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 betreft, volgt daaruit dat deze bepaling een geïndividualiseerde beoordeling van het begrip mededeling aan het publiek inhoudt. Dit geldt ook voor de identiteit van de gebruiker en voor het gebruik van het betrokken fonogram.

77 Aangezien artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 wordt uitgeoefend in geval van gebruik van het werk, blijkt bijgevolg bovendien dat het in deze bepaling bedoelde recht een in wezen economisch recht is.

78 Om te beoordelen of een gebruiker een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 verricht, moeten aldus de situatie van een specifieke gebruiker en die van alle personen aan wie hij de auteursrechtelijk beschermde fonogrammen meedeelt, worden beoordeeld volgens de geïndividualiseerde benadering waarvan sprake in punt 76 van het onderhavige arrest.

Wat betekent dit? Wat is de consequentie van dit verschil tussen een verbodsrecht (“een recht van preventieve aard”) en een vergoedingsrecht (“een recht van vergoedende aard”)? Wat maakt het uit dat de vergoedingsaanspraak “een in wezen economisch recht” is? Wat betekent een “geïndividualiseerde beoordeling”? Het Hof komt daar in overweging 89 op terug met de mededeling dat het winstoogmerk van de gebruiker bij een vergoedingsrecht (dat een economisch recht is) a fortiori een rol speelt.

Situatie in globo beoordelen

Het Hof vervolgt:

79 Bij een dergelijke beoordeling is het van belang rekening te houden met meerdere niet-autonome en onderling afhankelijke bijkomende criteria. Bijgevolg moeten zij zowel individueel als in hun onderling verband worden toegepast, waarbij deze criteria in verschillende concrete situaties met een zeer wisselende intensiteit een rol kunnen spelen.

80 Derhalve moet de nationale rechter de gegeven situatie in globo beoordelen.

Het Hof geeft zichzelf en de feitenrechter de vrijheid en de opdracht om “meerdere niet-autonome en onderling afhankelijke bijkomende criteria” in onderling verband te gaan afwegen “waarbij deze criteria in verschillende concrete situaties met een zeer wisselende intensiteit een rol kunnen spelen”. Dit kan en mag dus kennelijk in de praktijk “in verschillende concrete situaties” tot zeer wisselende resultaten leiden.

81 In dit verband dient erop te worden gewezen dat het Hof reeds bepaalde criteria heeft uitgewerkt in de iets andere context van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

Kennelijk is die rechtspraak dus toch richtinggevend voor het naburige vergoedingsrecht.

82 In de eerste plaats heeft het Hof reeds de niet te negeren rol van de gebruiker benadrukt. Zo heeft het met betrekking tot een exploitant van een hotel en een café-restaurant geoordeeld dat hij een mededeling in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 verricht wanneer hij, met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag, intervenieert om zijn klanten toegang te verlenen tot een uitzending die het beschermde werk bevat. Zonder zijn interventie zouden deze klanten, hoewel zij zich fysiek in het ontvangstgebied van die uitzending bevinden, immers in beginsel het uitgezonden werk niet kunnen horen (zie in die zin arrest SGAE, reeds aangehaald, punt 42 en arrest van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a., C 403/08 en C 429/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 195).

Wat moeten we met “met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag”? Gaat het er ook om of je expres of per ongeluk openbaar maakt? Dat “interveniëren” lijkt steeds meer nadruk te krijgen. Zou het verkopen of verhuren van radio- of televisietoestellen in het ontvangstgebied er ook onder vallen? Waarschijnlijk niet, omdat dat publiek al is ingecalculeerd bij de toestemming voor de oorspronkelijke openbaarmaking. Er is dus geen sprake van een ruimer of een nieuw publiek.

Een vrij groot aantal personen

83 In de tweede plaats heeft het Hof reeds een aantal aan het begrip publiek inherente aspecten verduidelijkt.

84 Het „publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 ziet – aldus het Hof – op een onbepaald aantal potentiële luisteraars of kijkers en impliceert overigens een vrij groot aantal personen (zie in die zin arresten van 2 juni 2005, Mediakabel, C 89/04, Jurispr. blz. I 4891, punt 30; 14 juli 2005, Lagardère Active Broadcast, C 192/04, Jurispr. blz. I 7199, punt 31 en SGAE, reeds aangehaald, punten 37 en 38).

Dat “onbepaald aantal potentiële luisteraars of kijkers” was in de context van Mediakabel en Lagardère een hanteerbaar begrip, omdat het daar om broadcasting ging. In Rafael Hoteles werd dat al een probleem. Toen verschoof de nadruk naar “een vrij groot aantal personen”.

85 Wat allereerst de „onbepaaldheid” van het publiek betreft, is het van belang erop te wijzen dat het erom gaat „een werk [...] op elke passende wijze waarneembaar [te] maken voor personen in het algemeen, met andere woorden, niet beperkt tot specifieke individuen die tot een bepaalde private groep behoren” overeenkomstig de omschrijving van het begrip „mededeling aan het publiek” in de WIPO-woordenlijst, die, hoewel zij geen bindende rechtskracht heeft, bijdraagt aan de uitlegging van het begrip publiek.

Personen in het algemeen

Hier trekt het Hof weer eens een nieuw document uit de tas dat ook van belang blijkt: de WIPO-woordenlijst. Het moet gaan om personen in het algemeen.

86 Wat vervolgens het criterium „een vrij groot aantal personen” betreft, heeft dit tot doel erop te wijzen dat het begrip publiek een zekere de-minimisdrempel inhoudt, waardoor een te klein of zelfs onbeduidend aantal personen niet onder dit begrip valt.

De minimis

Een andere aanwijzing is dat het om “een zekere de-minimisdrempel” gaat. “Een te klein of zelfs onbeduidend aantal personen” valt niet onder „een vrij groot aantal personen”.

87 Om dit aantal te bepalen heeft het Hof rekening gehouden met de cumulatieve gevolgen van de beschikbaarstelling van werken aan de potentiële luisteraars of kijkers (zie arrest SGAE, reeds aangehaald, punt 39). In dit opzicht is het niet enkel relevant te weten hoeveel personen tegelijk toegang hebben tot hetzelfde werk, maar ook hoeveel personen er opeenvolgend toegang toe hebben.

Cumulatieve gevolgen

Het gaat niet alleen om het potentiële aantal gelijktijdige luisteraars en kijkers, maar ook om het cumulatieve aantal personen die kunnen kijken of luisteren.

88 In de derde plaats heeft het Hof in punt 204 van het arrest Football Association Premier League e.a., reeds aangehaald, geoordeeld dat het winstoogmerk van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 relevant is.

89 Dit geldt a fortiori met betrekking tot het in artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 bedoelde recht op een billijke vergoeding aangezien dit een in wezen economisch recht is.

Winstoogmerk

Het winstoogmerk is relevant, en dat geldt a fortiori voor de naburige vergoedingsaanspraak omdat dat een economisch recht is. Wat daar precies de consequentie van is, is mij niet duidelijk. Met name wordt niet duidelijk of de betreffende tandarts ondanks zijn beweerdelijke gebrek aan winstoogmerk wel aan collectieve auteursrechtorganisaties zou moeten betalen. Mijn inschatting is dat een dergelijk verschil niet zal blijken te bestaan en dat het Hof in een volgend auteursrechtelijk geval tot dezelfde conclusie komt.

90 Meer in het bijzonder heeft het Hof reeds geoordeeld dat de interventie van de hotelexploitant die tot doel heeft aan zijn klanten toegang tot een uitgezonden werk te verschaffen, moet worden beschouwd als een extra dienst die wordt verleend om er een bepaald voordeel uit te trekken, aangezien deze dienstverlening een invloed heeft op de standing van het hotel en dus op de prijs van de kamers. Naar analogie heeft het Hof geoordeeld dat de vertoning van uitgezonden werken door de exploitant van een café-restaurant gebeurt met het doel en in staat kan zijn om gevolgen te hebben voor het aantal bezoekers van die horecagelegenheid en uiteindelijk voor de financiële resultaten ervan (zie in die zin reeds aangehaalde arresten, SGAE, punt 44 en Football Association Premier League e.a., punt 205).

91 Aldus wordt verondersteld dat het publiek waaraan de mededeling wordt verricht, door de gebruiker als doelgroep is gekozen en bovendien op één of andere manier ontvankelijk is voor zijn mededeling en deze niet toevallig „opvangt”.

Een horeca-exploitant kiest er “opzettelijk” voor om zijn doelgroep muziek te bieden en doet dat met een winstoogmerk. Het publiek hoort de muziek niet toevallig.

92 Aan de hand van deze criteria moet worden beoordeeld of in een zaak als die in het hoofdgeding, een tandarts die als achtergrondmuziek fonogrammen uitzendt in aanwezigheid van zijn patiënten, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 verricht.

93 Hoewel het in beginsel aan de nationale rechterlijke instanties staat om te bepalen of dit in een concreet geval zo is en om alle definitieve feitelijke vaststellingen dienaangaande te doen, zoals in punt 80 van het onderhavige arrest is uiteengezet, moet worden vastgesteld dat het Hof aangaande het hoofdgeding beschikt over alle elementen die nodig zijn om te beoordelen of er sprake is van een dergelijke mededeling aan het publiek.

Het Hof is van oordeel dat zij deze zaak volledig zelf kan afdoen omdat zij alle feiten kent.

94 Allereerst dient te worden opgemerkt dat zoals in de zaken die hebben geleid tot de reeds aangehaalde arresten SGAE en Football Association Premier League e.a., de patiënten van een tandarts, hoewel zij zich binnen het ontvangstgebied van het dragersignaal van de fonogrammen bevinden, deze fonogrammen slechts kunnen horen omdat de tandarts dit doelbewust mogelijk heeft gemaakt. Bijgevolg moet worden aangenomen dat deze tandarts welbewust intervenieert in de uitzending van deze fonogrammen.

De tandarts intervenieert wel opzettelijk.

95 Wat vervolgens de patiënten van een tandarts als die in het hoofdgeding betreft, is het van belang erop te wijzen dat zij normaliter een geheel van personen vormen waarvan de samenstelling grotendeels stabiel is en dat zij dus een bepaald geheel van potentiële luisteraars uitmaken, aangezien andere personen in beginsel geen toegang hebben tot de zorgverlening van deze tandarts. Bijgevolg gaat het niet om „personen in het algemeen”, anders dan de in punt 85 van het onderhavige arrest gegeven omschrijving.

96 Daarenboven moet aangaande het aantal personen voor wie hetzelfde fonogram door de tandarts hoorbaar wordt gemaakt, in lijn met wat in punt 84 van het onderhavige arrest is uiteengezet, worden vastgesteld dat het aantal personen vrij beperkt en zelfs onbeduidend is in het geval van patiënten van een tandarts, aangezien de kring van personen die tegelijk in zijn kabinet aanwezig zijn, doorgaans zeer beperkt is. Zo de patiënten op elkaar volgen, neemt dit bovendien niet weg dat deze beurtelings aanwezige patiënten in de regel niet dezelfde fonogrammen, met name de via de radio uitgezonden fonogrammen, horen.

Hierin zit een belangrijk feitelijk oordeel: de kring van personen die tegelijk bij de tandarts aanwezig is, is te klein om als publiek te gelden. Dat is op zich te begrijpen. Maar dan volgt de beoordeling van het cumulatieve publiek: die horen andere muziek, dus is het niet relevant. Maar dat gold dan toch ook door de elkaar snel opvolgende bezoekers van hotelkamers en hotellobby’s? Kennelijk is dat cumulatieve effect beperkt op te vatten.

97 Ten slotte kan niet worden betwist dat, in een situatie als die in het hoofdgeding, een tandarts die als achtergrondmuziek fonogrammen uitzendt in aanwezigheid van zijn patiënten, louter wegens deze uitzending redelijkerwijs niet kan verwachten dat het aantal patiënten van zijn praktijk zal toenemen, of dat hij de prijs van de zorgverlening zal kunnen verhogen. Bijgevolg kan een dergelijke uitzending op zich geen invloed hebben op de inkomsten van deze tandarts.

98 De patiënten van een tandarts gaan immers uitsluitend voor tandverzorging naar een tandartspraktijk en daarbij is een uitzending van fonogrammen geen aan tandverzorging inherent aspect. Zij horen toevallig en buiten hun wil bepaalde fonogrammen, afhankelijk van hun aankomsttijdstip in de praktijk en hun wachttijd alsook van de aard van de behandeling. In deze omstandigheden kan niet worden verondersteld dat de normale kring van patiënten van een tandarts ontvankelijk is voor de betrokken uitzending.

99 Bijgevolg vertoont een dergelijke uitzending geen winstoogmerk, zodat niet is voldaan aan het in punt 90 van dit arrest vermelde criterium.

Hierin zitten de belangrijkste en meest betwistbare feitelijke vaststellingen. Mensen gaan niet naar de tandarts om naar muziek te luisteren. Zij hebben geen invloed op de keuze van de fonogrammen. Zij zijn dus niet “ontvankelijk”, oftewel ze hebben er geen behoefte aan. Ze horen het eigenlijk per ongeluk. De tandarts kan niet verwachten dat hij meer klanten krijgt als hij muziek draait of dat hij zijn prijzen zal kunnen verhogen. Dus de muziek heeft geen invloed op zijn inkomsten en hij (dus) heeft hij geen winst oogmerk.

Oordeel

Klopt dit? Ik denk het niet. De tandarts kiest ervoor om muziek te laten horen in zijn wachtkamer. Dat doet hij niet per ongeluk. Dat doet hij in de veronderstelling dat het verblijf daarmee ofwel voor zichzelf, of voor zijn assistenten, maar vermoedelijk met name voor zijn klanten aangenamer wordt gemaakt. Waarom wil hij het verblijf voor zijn klanten aangenamer maken? Natuurlijk wel degelijk om meer klanten te krijgen of hogere prijzen te kunnen (blijven) vragen. De doelstelling van de tandarts verschilt niet wezenlijk van de doelstelling van de horeca-onderneming. Bij tandartsbezoek is het kunnen luisteren naar muziek in de wachtkamer waarschijnlijk minder belangrijk dan in de kroeg, maar het is ook een kwestie van smaak en van gradatie. Bij gebruik van hotelkamers is de mogelijkheid naar muziek te kunnen luisteren en televisie te kijken net zo zeer bijzaak. Het feitelijk oordeel dat de tandarts bij het laten horen van muziek geen winstoogmerk heeft is naar mijn oordeel simpelweg onjuist en zelfs zeer ongeloofwaardig als we de algemene reputatie van tandartsen op het onderdeel ‘winstoogmerk’ in ogenschouw nemen. De eerste tandarts zonder winstoogmerk moet ik nog tegen komen. Dat geldt overigens ook voor advocaten. Ik denk dat de confrères in The Rock waar ik gisteren te gast was bijvoorbeeld niet de illusie zullen hebben dat zij voor de prachtige muzak in hun parkeergarage niet hoeven te betalen. Niemand gaat naar (de parkeergarage van) zijn advocaat om naar muziek te luisteren. Er zal zelden meer dan een verwaarloosbaar aantal cliënten tegelijk in die parkeergarage naar die muziek luisteren. Er zullen steeds afwisselende fonogrammen worden gedraaid. Maar het winstoogmerk is m.i. onmiskenbaar.

Ik doe een poging om de consequenties van het arrest eenvoudig en voor de praktijk hanteerbaar samen te vatten.

Vooralsnog houd ik het er op dat het arrest van het Hof een aantal cumulatieve voorwaarden bevat:

1. Het moet gaan om een besloten plaats, waar men niet zonder afspraak binnen kan lopen. Zodra je ergens wel zonder afspraak binnen kan lopen is het aantal potentiële luisteraars immers onmiddellijk ‘onbepaald’.

2. Het moet gaan om een zeer klein aantal personen. Gezien de behandeltijd bij de tandarts is bij een enkele tandarts het aantal gelijktijdig wachtenden in de wachtkamer toch hoogstens drie á vier. Meestal zelfs slechts één of twee.

3. Er mag geen sprake zijn van een winstoogmerk aan de zijde van de gebruiker. Volgens mij is dat er bij de tandarts wel, ook bij het laten horen van muziek, maar volgens het Hof dus niet. Daar zal de feitenrechter per individueel geval over moeten en mogen beslissen. Ten aanzien van feitelijke oordelen is de nationale feitenrechter niet gebonden aan het Hof EU.

Mogelijk is er een verschil tussen het auteursrechtelijk verbodsrecht als uitgeoefend door Buma en het vergoedingsrecht uitgeoefend door Sena.

Of het zo (relatief) overzichtelijk is, moet blijken. Het Hof geeft zich zelf en de feitenrechter, als gezegd, in overweging 79 de vrijheid en de opdracht om “meerdere niet-autonome en onderling afhankelijke bijkomende criteria” in onderling verband te gaan afwegen “waarbij deze criteria in verschillende concrete situaties met een zeer wisselende intensiteit een rol kunnen spelen”. Dit kan en mag dus kennelijk in de praktijk “in verschillende concrete situaties” tot zeer wisselende resultaten leiden. Er wordt nog niet gesproken over ‘het wezen’ of ‘de functies’ van het auteursrecht, maar de vaagheid is dezelfde als in het merkenrecht.

Mogelijke plaats waar van achtergrondmuziek met winstoogmerk geen sprake is: https://www.condenaststore.com/-sp/Well-look-at-it-this-way-how-many-dungeons-are-there-with-muzak-Cartoon-Prints_i8640021_.htm.

Lees ook
Overzicht auteursrechtpraktijk (IEF 10559)
IE-Forum 11090 (prof. Visser, Een tandarts zonder winstoogmerk)
IEF 11045 (Wachtkamergelde (arres))
IEF 11056 (Het is lente in de ogen van de Turijnse tandartsassistente)
IPKat (From Curia to Caries: music to the public in the dentist's chair, incl. tandartsmuzieksuggesties)
KluwerCopyrightBlog (Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”)
Wieringa Advocaten (HvJEU: beschikbaar stellen van CD + afspeelapparatuur = openbaarmaking (en tandartsbezoekers zijn geen publiek) - I) + deel II)

IEF 11087

Een nieuwe lente, een nieuw boek

Bijdrage ingezonden door Margot Verbaan, De Brauw Blackstone Westbroek.

Gisterenmiddag werd het boek Industriële Eigendom deel 3, vormen, namen en reclame gepresenteerd, ten kantore van De Brauw Blackstone Westbroek, wat geen toeval is: de auteurs zijn daar alle werkzaam (geweest). Na een historische beschouwing door Toon Huydecoper (waarin Piet Helbach natuurlijk een prominente rol speelde), reikte Constant van Nispen het eerste exemplaar uit aan de Directeur-Generaal van het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom, de heer Simon. Het boek werd onmiddellijk al van een bespreking voorzien door A-G professor Verkade, die alle hoofdstukken (modellenrecht, handelsnaamrecht, domeinnamen, ongeoorloofde mededinging, misleidende en vergelijkende reclame, oneerlijke handelspraktijken en geografische herkomstaanduidingen) de revue liet passeren.

Alleen al het hoofdstuk over modellenrecht zou -zo zei hij-  een eigen boek rechtvaardigen, zo niet een proefschrift. Gelukkig waren er ook punten van discussie, onder andere over het breken van een lans voor de handelsnaamlicentie; daar had hij toch graag een betoog bij gezien waarin de overdrachtsbeperking van art 2 Hnw naar de prullenmand zou worden verwezen. Hij eindigde met het denkbeeldig boven het hoofd houden van het bij een feestwinkel gekochte bord, met daarop een wapen en de tekst: "Hulde aan de auteurs". Het borrelde nog goed na in The Rock.

IEF 11086

Om te lezen: Orphan Works: Mapping the Possible Solution Spaces

Hansen, David Robert, Orphan Works: Mapping the Possible Solution Spaces (March 9, 2012). Berkeley Digital Library Copyright Project White Paper No. 2, SSRN-id2019121.

This paper surveys a range of proposed orphan works solutions. The goal is to acquaint the reader with the wide variety of solution types, and to identify the positive and negative aspects of each. The paper discusses four general categories of proposed solutions to the orphan works problem: Remedy-limitation approaches, such as the one advocated in the 2006 U.S. Copyright office proposal, that are predicated on a user’s good-faith, reasonable search for rights holders; administrative systems, such as the one adopted in Canada, that allow users to petition a centralized copyright board to license specific reuses of orphan works; access and reuse solutions that are tailored to rely upon the existing doctrine of fair use; and extended collective licensing schemes, which permit collective management organizations ('CMOs') to license the use of works that are not necessarily owned by CMO members, but that are representative of the CMO members’ works.

IEF 11066

Dit soort stoelen vergaand technisch bepaald

In reactie op IEF 11057, een bijdrage van Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals NV. Inzender staat steeds Dellice Holding Ltd. bij in deze zaak.

In aanvulling en ter correctie van het toch enigszins gekleurde beeld, en dan druk ik mij nog mild uit, dat wordt geschetst in uw bericht inzake “Prior design and bookshelf-like constructions” het volgende. Ik deel de conclusies van de inzender van dit bericht niet, zij vinden ook geen steun in de aard en inhoud van de aangehaalde uitspraken.

Zo wordt ten onrechte de indruk gewekt dat het OHIM de aangehaalde modelregistraties van Dellice Ltd. uit 2005 (overigens niet toebehorend aan genoemde partij H3) nietig heeft verklaard op basis van enkel het eerdere Tripp Trapp design. Het geschetste beeld, onder andere met tendentieuze aanduidingen als “kopie” stoelen, dat in deze uitspraken bovendien als het ware wel (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Hof Amsterdam inzake de Carlo stoel [red IEF 9475]) juist geoordeeld zou worden over de inbreuktoets (maar dan in modelrechterlijke zin?) is onjuist. Het OHIM heeft zich in deze enkel uitgesproken over de impact van prior art waaronder de Tripp Trapp op de betreffende modelregistraties, niets meer niets minder. Daarbij overweegt het OHIM zelfs ook dat dit soort stoelen vergaand technisch bepaald zijn. Op geen enkele wijze heeft dit een relatie met de in Nederland bij de Hoge Raad aanhangige zaken [red. afgelopen vrijdag pleidooi geweest] betreffende de door het Hof Den Haag en Hof Amsterdam ten nadele van Stokke gewezen arresten inzake de toe te passen auteursrechtelijke inbreuktoets. Overigens wordt appel aangetekend tegen deze uitspraken van OHIM.

IEF 11063

Een meer flexibel auteursrecht?

Op 9 februari 2012 vond op initiatief van het ministerie van Veiligheid & Justitie een met meer dan 150 deelnemers goed bezochte internationale conferentie plaats met als thema ‘Towards flexible copyright?'. Centraal stond de studie van de professoren Hugenholtz (UvA) en Senftleben (VU): ‘Fair use in Europe. In search of flexibilities’. Iedereen lijkt echter wat anders te verstaan onder fair use: welke problemen moeten hoe worden opgelost? Een terugblik en commentaar van Michel Frequin, VOI©E.

1. Op zoek naar meer ruimte voor creatief gebruik
2. Open normen staan haaks op Europese harmonisatie
3. Flexibiliteit noodzakelijk voor behoud draagvlak
4. Nationale oplossingen werken niet online
5. Wat is het probleem?
6. Eerst toestemming, dan innovatie, werkt niet
7. Flexibele zelfregulering vereist

1. Op zoek naar meer ruimte voor creatief gebruik
In zijn openingsspeech benadrukte staatssecretaris Teeven dat voorkomen moet worden dat nieuwe mogelijkheden voor artiesten als Justin Bieber en onze eigen Esmée Denters, die ontdekt zijn en succesvol zijn geworden door hun prestaties op internet te tonen, gehinderd worden door het auteursrecht. De Europese Richtlijn uit 2001 biedt een limitatieve opsomming van beperkingen op het exclusieve auteursrecht om het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken te stimuleren. Als de huidige tijd nu meer ruimte voor creatief gebruik vraagt, dan duurt het te lang om dat op Europees niveau te realiseren. Daarom moeten we volgens Teeven op zoek naar de reeds bestaande beschikbare ruimte om het gebruik te stimuleren, zonder de exploitatiebelangen van auteurs te schaden. Daarom is het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een onderzoek gestart naar de economische consequenties van een meer flexibel auteursrecht.

Teeven gaf aan dat het daarnaast ook van belang is dat het auteursrecht wordt beschermd tegen illegaal gebruik. Vanwege de oppositie in de Kamer tegen voorgenomen maatregelen tegen downloaden uit evident illegale bron verzuchtte de staatssecretaris dat – als het aan het ministerie ligt – het auteursrecht zeker een plaats krijgt in een volgend regeerakkoord.

Staatssecretaris Teeven heeft de Tweede Kamer beloofd om met een regeringsstandpunt over dit onderwerp te komen na dit congres en na kennisname van het advies ter zake van de Commissie Auteursrecht. Naar verluidt verwacht de Commissie nog een aantal weken nodig te hebben voor dit advies.

2. Open normen staan haaks op Europese harmonisatie
Maria Martin-Prat, hoofd van de eenheid copyright van DG Interne Markt van de Europese Commissie, ziet echter niets in nationale oplossingen. Volgens haar is er al veel bereikt met harmonisatie in Europa, met een gemeenschappelijke basis aan richtlijnen die gelden voor 28 lidstaten. Wat de beperkingen op het auteursrecht betreft is er één verplichte uitzondering (voor de tijdelijke technische kopie) en zijn er 20 optionele bepalingen, die voldoende ruimte laten voor de lidstaten. Aanvullingen zijn mogelijk, zoals momenteel worden besproken voor de verweesde werken, maar dan wel in Europees overleg. Maar open normen staan volgens Martin-Prat haaks op de gewenste harmonisatie in 28 lidstaten.

3. Flexibiliteit noodzakelijk voor behoud draagvlak
Uit de presentaties van de professoren Hugenholtz en Senftleben wordt duidelijk dat zij niet pleiten voor invoering van het Angelsaksische fair use systeem. De dynamische internetwereld vraagt om meer flexibiliteit voor de nationale auteursrechtsystemen in Europa. Harmonisering via een nieuwe richtlijn, en bij voorkeur via een Europese Auteurswet, moet zeker gaan gebeuren, maar zal minstens tien jaar vergen. Vandaar de oproep aan de lidstaten om maximaal gebruik te maken van de mogelijkheden en ruimte die de huidige in de richtlijn genoemde beperkingen al bieden, want die mogelijkheden en ruimte zijn nog niet overal benut. Hugenholtz en Senftleben denken daarbij aan een bredere onderwijsexceptie en een ruimere toepassing van het citaatrecht, met name voor het gebruik door zoekmachines. Daarnaast betogen zij dat het de lidstaten vrij staat om het recht op het maken van een bewerking zodanig aan te passen dat hiermee ruimte wordt geboden voor de zogenaamde ‘user generated content’. Het recht op bewerking is niet aan de orde geweest in de richtlijn uit 2001 en dat zou de lidstaten de ruimte bieden voor nationale oplossingen. Op termijn is daarvan wel weer harmonisering gewenst, maar als de lidstaten alvast nationaal beginnen, zou dat later op basis van best practices wel weer worden geharmoniseerd. Volgens Bernt Hugenholtz is het introduceren van meer flexibiliteit noodzakelijk voor het behoud van het draagvlak voor het auteursrecht.

In feite roepen zij de lidstaten op om de auteursrechtrichtlijn 2001 opnieuw te implementeren, daarbij de drie-stappen-toets (nodig, niet schadelijk voor de exploitatie en voor de maker) niet alleen restrictief te hanteren en het Europese Hof uit te dagen te oordelen over verruimingen.

4. Nationale oplossingen werken niet online
Het wetenschappelijke tegengeluid kwam van de Franse professor Valérie-Laure Benabou. Zij vindt het huidige stelsel al behoorlijk flexibel en ze is sceptisch over nationale uitwerkingen. Dat leidt tot niet-geharmoniseerde resultaten en dat werkt volgens haar niet online. De oplossing voor een te restrictief auteursrecht in bepaalde gevallen ligt vaak buiten het auteursrecht, namelijk in het civiele recht (onrechtmatige daad, contractenrecht), en daar is volgens haar niets mis mee: het auteursrecht maakt immers deel uit van het privaatrecht. Ook de weg van het creëren van ruimte via jurisprudentie kost vaak vele jaren, terwijl het vaak maar een beperkt effect heeft.

5. Wat is het probleem?
De titel van het congres bevatte een vraagteken. Is dat vraagteken weggenomen? De belangrijkste vraag voor veel deelnemers bleef toch wat er nu misgaat? Welke voorbeelden zijn getoond, waaruit de noodzaak blijkt dat de nationale wetgever zou moeten ingrijpen om problemen met de toegang tot informatie of met de verspreiding van nieuwe werken of van creatief hergebruik te voorkomen?

Misschien is Nederland daarbij ook wel een slecht voorbeeld, omdat de Nederlandse regering bij de implementatie van de Auteursrechtrichtlijn in 2004 al de grenzen van de beperkingen heeft opgezocht.

Teeven begon met Justin Bieber en Esmée Denters, maar die zijn er toch gekomen zonder dat het auteursrecht hun een strobreed in de weg legde.

User generated content wordt vaak genoemd, maar dat is zo langzamerhand wel een containerbegrip geworden. Wikipedia is in ieder geval heel succesvol ondanks het auteursrecht. Het probleem met de door Hugenholtz en Senftleben aangedragen voorbeelden is dat in al die voorbeelden het auteursrecht in feite geen probleem vormde. Want óf er is geen probleem van gemaakt, óf de rechter vond een weg om het gewenste gebruik toe te staan. Niet altijd binnen het auteursrecht, maar met gebruikmaking van andere (grond)rechten. De vraag is of dat voor de praktijk erg is?

6. Eerst toestemming, dan innovatie, werkt niet
Dan is het interessant om te luisteren naar Fred von Lohmann, de senior copyright counsel van Google. Volgens Von Lohmann staan we pas aan het begin van de ontwikkelingen. De auteursrechtwereld worstelt nu al met tal van vraagstukken die zijn opgekomen, maar hoe zit het met de voorbeelden van morgen, die nog niet uitgevonden zijn maar razendsnel kunnen opkomen?

Auteursrecht is een belangrijk beleidsthema geworden voor innovatie. Er zullen nog heel veel nieuwe toepassingen komen die gebaseerd zijn op het indexeren. Om dat soort nieuwe diensten mogelijk te maken moet van alles op het internet eerst worden gekopieerd. Echter, eerst toestemming verwerven en daarna innoveren werkt niet, dat houdt innovatie tegen. Innovatie is ook in het belang van rechthebbenden. Wanneer de nieuwe dienst er eenmaal is en succesvol is, kunnen afspraken worden gemaakt met de rechthebbenden, zoals dat met YouTube is gebeurd.

7. Flexibele zelfregulering vereist
Dat brengt ons terug bij de vraag: wat is fair use, of wat is een meer flexibel auteursrecht, wat moet het regelen? Het leidt er in ieder geval toe dat in minder gevallen dan nu vooraf toestemming moet worden gevraagd aan rechthebbenden voor het gebruik van hun werk en/of prestaties. Als het aan de piratenpartij ligt betekent het vrij en gratis gebruik van alles wat op internet verschijnt. Dat is volgens Hugenholtz en Senftleben in ieder geval niet de bedoeling.

Volgens een Kamermeerderheid zou het moeten gaan over het niet-commercieel (opnieuw) openbaar maken*. Hugenholtz en Senftleben willen ook helemaal niet zo ver gaan. Zij denken vooral aan vergelijkbaar gebruik wat in bestaande beperkingen is geregeld, binnen dezelfde voorwaarden.

Google is echter feitelijk op zoek naar een soort tijdelijke vrijstelling van auteursrecht om innovaties niet in de kiem te smoren, waarna na gebleken succes op basis van het auteursrecht met de rechthebbenden kan worden afgerekend.

Het is de vraag of daar wetgeving voor nodig is. Dan is de suggestie van Mark Seeley (senior vice president & general counsel Elsevier) beter om de belanghebbende partijen via zelfregulering afspraken te laten maken, desnoods met enige druk van de overheid (‘co-regulering’). In de Verenigde Staten en in Europa zijn daarvan al goede voorbeelden te vinden.

Gaan we weer terug naar Justin Bieber en Esmée Denters. Zij gebruikten muziek van anderen om zichzelf te presenteren op YouTube. Zij zijn daarin niet tegengehouden door de rechthebbenden. YouTube is onder druk gezet om rechten te regelen, maar is nooit uit de lucht gehaald. Nu heeft YouTube regelingen getroffen met o.a. Buma/Stemra, waardoor nieuwe sterren in de dop muziek van anderen op YouTube kunnen gebruiken.

Google heeft dus gelijk dat als het eenmaal werkt, dat het dan profijtelijk kan zijn voor rechthebbenden. Echter, het gebruik wettelijk toestaan onder een fair use uitzondering werkt voor de rechthebbenden contraproductief, want dan komt er ook nooit meer een regeling. Er moet dus een deal worden gesloten om het gebruik tijdelijk gratis of tegen een beperkte vergoeding toe te staan, met de afspraak na gebleken succes de rechthebbenden naar rato mee te laten profiteren. Dat kan een wetgever dus beter niet regelen, maar aan zelfregulering overlaten. Daar waar dat niet opschiet, zou de overheid de zelfregulering een handje kunnen helpen. De rechthebbenden doen er ondertussen goed aan na te denken over dergelijke flexibele oplossingen en we zien al initiatieven in deze richting**. Wat dat betreft leverde deze conferentie, bekwaam geleid door Arda Gerkens, een inspirerende dag op. Kortom een geslaagd initiatief van ons ministerie van Veiligheid & Justitie.

Lees hier de speech van de staatssecretaris en de teksten van alle presentaties.
* In een door de Tweede Kamer aangenomen motie van CDA, GroenLinks en SP wordt de regering verzocht in Europees verband te pleiten voor een fair-use-uitzondering op het vragen van een vergoeding bij hernieuwde openbaarmaking door "not-for-profit"-organisaties.
** Het Nederlands Uitgeversverbond bepleit in een brief aan staatssecretaris Teeven overleg over praktische oplossingen naar aanleiding van congres.

IEF 11062

Om te lezen: Communication to the public

E. Bonadio & M. Santo, 'Communication to the Public' in FAPL v QC Leisure and Murphy v Media Protection Services (C-403/08 and C-429/08) (2012)'. European Intellectual Property Review, Issue 4, pp. 277-279, 2012.

On 4 October 2011 the Court of Justice of the European Union released its decision in FAPL v QC Leisure and Murphy v Media Protection Services (Joined Cases C-403/08 and C-429/08 [IEF 10286] ). Amongst the many aspects dealt with, the Court gave its interpretation of ‘communication to the public’ under Article 3(1) of the Info Society Directive and concluded that the showing of live Premier League matches in pubs does amount to such communication.

Meer over de "mededeling aan het publiek".
Hotelkamergelden (arrest - IEF 11046),
Wachtkamergelden (arrest - IEF 11045), met reactie Dirk Visser [IEF 11056]