DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 8512

Verse bananen en droomdeals

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 24 december 2009, KG ZA 09-2505 Pee/CN, KPN B.V. tegen UPC Nederland B.V. (met dank aan Eveline Rethmeier, Howrey).

Reclamerecht. Vergelijkende reclame televisiediensten. Tarievenvergelijkingen in mailings zijn misleidend. De prijsvergelijking dient zo nauwkeurig mogelijk te zijn. Een gebrek in de presentatie wordt niet goed gemaakt door met een asterisk te verwijzen naar een onder de tabel in zeer kleine letters opgenomen tekst. Claim/term ‘voordelig bellen’ mag wel. Acties hoeven niet worden meegenomen in vergelijkingstabellen. Kort in citaten:

4.4. (…) In de 'Verse Bananen' mailing wordt in het geheel niet vermeld dat bij de kosten voor het Alles-in-één Voordeelpakket nog de kosten van het Standaardpakket moeten worden opgeteld, ook niet elders in folder door middel van een asterisk. Dat de mailing is gezonden naar klanten die het bedrag van € 16,70 al betalen doet er niet aan af dat op deze manier geen correct vergelijkbaar totaaloverzicht wordt gegeven. UPC heeft er in dit verband op gewezen dat de Reclame Code Commissie (hierna RCC) in enkele uitspraken tot het oordeel is gekomen dat degene die al abonnee is bij UPC moet begrijpen dat hij bij een aanbod van UPC van een nieuwe dienst behalve de kosten voor die dienst ook de kosten van het al lopende abonnement (het Standaardpakket) dient te voldoen, maar, wat er verder zij van de juistheid van die uitspraken van de RCC in het licht van de artikelen 6:193a BW en de artt. 6:194 en 6:194a BW, in dit geding gaat het niet enkel om het aanbieden van een product aan een bestaande klant, maar om een prijsvergelijking waarin UPC haar prijs voor een bepaald product vergelijkt met volgens haar vergelijkbare producten van concurrenten, onder wie KPN. In een dergelijk geval dient de prijsvergelijking zo nauwkeurig mogelijk te zijn, zodanig dat alle prijzen die vergeleken worden op dezelfde manier zijn samengesteld. Gezien de wijze waarop UPC de prijzen in de tabel heeft vergeleken, is aannemelijk dat een 'maatman'-consument door deze tabel zou kunnen worden misleid bij zijn keuze voor de overstap naar een Voordeelpakket van UPC in plaats van een pakket van KPN. Gelet op het voorgaande is voorshands sprake van een onjuiste prijsmededeling in de zin van artikel 6:194 BW en een ongeoorloofde vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.

4.5. In de 'Droomdeals' folder staat - zij het na verwijzing met een asterisk met veel kleinere letters - wel vermeld dat het Voordeelpakket alleen in combinatie met het Standaardpakket verkrijgbaar is, zodat de kosten dan €45,- per maand bedragen. Ook hier geldt echter dat de vergelijking misleidend is. De asterisk staat niet bij de prijs van €28,30 voor het product van UPC, maar staat bij de voor alle vergeleken producten geldende kolom 'vaste maandelijkse kosten'. Een handelspraktijk als bedoeld in art. 6:194a lid 2 is blijkens artikel 6:193c onder meer misleidend indien de consument bijvoorbeeld door de algemene presentatie van de verstrekte informatie kan worden misleid. Dat is ontegenzeggelijk het geval indien in een prijsvergelijking in grote cijfers prijzen van concurrenten worden vergeleken met de eigen prijs en in die eigen genoemde prijs een wezenlijk deel van de werkelijke kosten voor de consument ontbreekt. Dat gebrek in de presentatie wordt niet goed gemaakt door met een asterisk te verwijzen naar een onder de tabel in zeer kleine letters opgenomen tekst, waarin de mededeling over de bijkomende kosten bovendien nog schuil gaat achter een mededeling over de bron van de in de tabel verstrekte informatie.

(…)

Voordelig bellen: 4.9. Geoordeeld wordt dat de term 'voordelig bellen' gelet op de beperkte informatie die verder over het telefoonpakket wordt gegeven, voorshands moet worden aangemerkt als een verwijzing naar (de benaming van) het bij een aanbieder verkrijgbare belpakket (als onderdeel van het aangeboden totaalpakket) en niet als een (specifieke) vergelijking met telefonieprijzen van andere aanbieders. Zo staat in de tabel onder het 'Telefonie' kopje bij Tele2 en Het Net ook 'bellen tegen voordelige tarieven ' opgenomen. Bij KPN staat 'onbeperkt bellen'. Daarmee wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gesuggereerd dat een bepaald belpakket voordeliger zou zijn dan bet andere. Wel is juist dat het voor de consument zodoende niet in een oogopslag is te overzien wat de verschillende totaalpakketten precies inhouden. De consument zal hiertoe zelf nader onderzoek moeten verrichten. Dit maakt de vergelijking echter nog niet misleidend. Conclusie is dat de tabel op dit punt niet behoeft te worden gewijzigd.

Weergave acties: 4,11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft UPC terecht aangevoerd dat het ondoenlijk en verwarrend zou dergelijke acties in de vergelijkingstabellen om te rekenen naar een nieuw maandbedrag. Met de mededeling van UPC dat acties niet worden meegenomen in de tabellen heeft UPC de consument er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende op gewezen dat hij hiervoor elders informatie dient op te vragen, terwijl uit de informatie over de aanbieding van UPC zelf duidelijk blijkt tot wanneer deze aanbieding (waarvan de tarieven worden vergeleken) geldig is. Dat de tarieven van UPC per l januari 2010 wijzigen, brengt niet met zich dat sprake is van een tijdelijke actie.

Lees het vonnis hier.

IEF 8510

Een voor het eigen product gunstige weergave van feiten

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 januari 2010, KG ZA 09-1645, Architectenweb B.V. tegen SDU Uitgevers B.V. (met dank aan  Henriëtte van Helden,De Brauw Blackstone Westbroek)

Reclamerecht. Architectenweb stelt dat SDU zich van misleidende reclame heeft bediend bij aanprijzen vakblad De Architect. Vordering afgewezen. De claim van SDU dat De Architect in combinatie met de website dearchitect.nl het grootste gecombineerde bereik heeft onder architecten is niet misleidend, zeker niet voor een publiek waarvan een meer dan gemiddeld kritische instelling verwacht mag worden.

3.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft SDU het betoog van Architectenweb kunnen weerleggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de mededeling en de overige in de brochure opgenomen stellingen van SDU in vergelijkende zin of op zichzelf niet als onjuist kunnen worden aangemerkt. Aan Architectenweb kan worden toegegeven dat het zou hebben bijgedragen aan de duidelijkheid van de mededeling indien in de brochure expliciet zou zijn aangegeven hoe het door SDU gepresenteerde cijfer van 90% gecombineerd gebruik tot stand is gekomen. Echter, uit het geheel van de overige uitingen die in de brochure zijn opgenomen, en zoals in rechtsoverweging 3.2 hiervoor zijn weergegeven, kan naar voorlopig oordeel genoegzaam worden afgeleid dat het vooral het grote bereik van het vakblad De Architect (met een bereik van 86%) is dat aan het gecombineerde bereik van 90%  bijdraagt en is de mededeling in die zin dan ook niet als misleidend aan te merken. Door SDU is bovendien terecht aangevoerd dat het hier om een reclame-uiting gaat - gericht tot een specifiek publiek waarvan een meer dan gemiddeld kritische instelling verwacht mag worden - waaraan het hanteren van een voor het eigen product gunstige weergave van feiten nu eenmaal eigen is. Voorshands is de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, van oordeel dat SDU is geslaagd in het leveren van het bewijs als bedoeld in artikel 6:195 BW. Dat voert tot de conclusie dat sprake is van vergelijkende reclame die niet in strijd is met de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 6:194a lid 2 sub a en c BW.

Lees het vonnis hier.

IEF 8488

Het begrip merchandising

Vzr Rechtbank Amsterdam, 24 december 2009, KG ZA 09-2644 Pee/CN, LJN: BK7660, Omroepvereniging VARA tegen RTL Nederland B.V. en Henkel Nederland B.V. (met dank aan Marc de Kemp, Houthoff Buruma).

Auteursrecht. Reclamerecht. Haviltexen over het begrip 'merchandising'. Eerst even voor jezelf lezen. VARA verleent RTL licentie voor nieuwe serie van ‘Zeg ‘ns AAA” en stelt dat overeenkomst tussen RTL en Henkel m.b.t. reclamecampagne waarin de naam en het karakter Mien Dobbelsteen worden gebruikt, niet valt onder de licentie. Voorzieningenrechter oordeelt dat licentie weliswaar niet aan Henkel had  mogen worden verstrekt, maar dat nu het eenmaal is gebeurd, de licentie niet hoeft te worden ingetrokken.

RTL mag geen nadere of nieuwe licenties verlenen aan zeepfabrikant met betrekking tot het gebruik en de naam van het character Mien Dobbelsteen voor reclamecampagne. Ook mag RTL niet opnieuw muziek cd’s uitbrengen onder het merk Zeg ’ns AAA en/of Mien Dobbelsteen indien en voor zover de muziek op dergelijke cd’s geen enkele relatie met de nieuwe serie heeft. 4.4.  (…) Deze bevoegdheid valt niet binnen de Overeenkomst en RTL had hiervoor, alvorens met Henkel een overeenkomst te sluiten, toestemming dienen te vragen aan de VARA. Nu zij dit niet heeft gedaan, is aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat RTL wanprestatie heeft gepleegd in de uitvoering van de Overeenkomst.

4.5.  De sublicentie is echter door RTL reeds aan Henkel verstrekt, zodat het onder 1 van het petitum van de dagvaarding gevorderde in die zin niet kan worden toegewezen. De vraag is dan of hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen met zich moet brengen dat RTL de aan Henkel verstrekte licentie, zoals de VARA onder 2 van haar petitum heeft gevorderd, dient in te trekken, nu voorshands aannemelijk is dat zij deze in eerste instantie niet had mogen verstrekken. In kort geding is onvoldoende bekend of de contractuele relatie tussen Henkel en RTL dit intrekken mogelijk maakt en wat de gevolgen hiervan zijn. 

Daarbij komt dat Henkel, die overigens in deze procedure niet door de VARA is gedagvaard - zoals voorshands moet worden aangenomen - de overeenkomst met RTL te goeder trouw heeft gesloten en een aanzienlijke schade zal lijden indien de campagne niet doorgaat. Henkel heeft reeds contracten met derden gesloten, waarbij aan haar, naar zij stelt, in ruim 600 supermarkten schap- en winkelruimte is toegezegd om de door haar voorbereide reclamecampagne uit te voeren. 

Dit alles overziend en in aanmerking nemend dat ook de VARA zelf enig verwijt kan worden gemaakt omdat zij niet heeft voorkomen dat er over het begrip merchandising in de Overeenkomst onduidelijkheid is ontstaan door niet een definitie van dat begrip in de Overeenkomst te verlangen, gaat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver om RTL nu te veroordelen de sublicentie aan Henkel voor de op handen zijnde reclamecampagne in te trekken. De wanprestatie van RTL zal zich eventueel moeten vertalen in een schadevergoeding van RTL aan de VARA en eventueel ook een schadevergoeding van Henkel aan de VARA wegens auteurs- en merkinbreuk. Uiteraard heeft de VARA wel belang bij (het zoveel als nog mogelijk) handhaven van haar intellectuele rechten, zodat aan RTL wel na te melden beperking voor de toekomst zal worden opgelegd. De toewijzing hiervan moet worden gezien als het ‘mindere’ van het onder 1 en 2 van het petitum van de dagvaarding gevorderde.

4.6.  De VARA heeft onder 3 van het petitum van de dagvaarding gevorderd RTL te bevelen de Overeenkomst in die zin na te komen dat het haar wordt verboden om in de toekomst opnieuw muziek cd’s uit te brengen onder het merk Zeg ’ns AAA en/of Mien Dobbelsteen, indien en voor zover de muziek op dergelijke cd’s geen enkele relatie met de Nieuwe Serie heeft. Volgens de VARA kan zo’n relatie in het geval van aan de serie gerelateerde cd’s bijvoorbeeld worden aangenomen, wanneer de muziek op de cd’s in de serie te horen is geweest. Uit een overgelegde e-mail van 2 juni 2009 van RTL aan de VARA, waarin staat “Er is niet direct een verband tussen Zeg ‘ns Aaa en een CD, maar doordat er in de serie af en toe door “Mien” wordt gezongen en de crew zo veel in de kroeg is, leek het ons leuk een CD uit te brengen onder de naam Zeg ‘ns Aaa (de hits uit Amsterdam) (…)” , blijkt dat daarvan geen sprake is geweest.
Indien RTL in het door haar in die e-mail neergelegde standpunt zou worden gevolgd, zou dat betekenen dat allerhande muziek door haar onder het merk Zeg ‘ns Aaa zou kunnen worden uitgebracht, in weerwil van de beperkte licentie. Overigens heeft RTL te kennen gegeven niet voornemens te zijn nogmaals een dergelijke cd uit te brengen.

4.7.  Nu, zoals hiervoor al is overwogen vooralsnog moet worden aangenomen dat het mede gelet op de tekst van de overeenkomst niet de bedoeling is geweest van de VARA om een ongelimiteerd merchandisingrecht aan RTL te verstrekken en dat RTL niet redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat dit wel de bedoeling van de VARA was, wordt het redelijk geacht dat er voor het uitbrengen van cd’s onder het merk Zeg ’ns AAA en/of Mien Dobbelsteen, zoals de VARA heeft betoogd, een relatie moet bestaan met de Nieuwe Serie. Deze vordering van de VARA zal derhalve worden toegewezen.

Lees het vonnis hier of inmiddels ook hier op rechtspraak.nl.

IEF 8479

Dakvensters

Vzr. Rechtbank Utrecht, 11 december 2009, KG ZA 09-1105, VKR Holding A/S c.s. tegen Peters Fakro Dakramen B.V. (met dank aan Martijn van der Wel, Poelman Van den Broek)

Reclamerecht. Misleidende en/of vergelijkende reclame dakvensters. Vorderingen m.b.t. openbaar maken claims met betrekking tot ventilatiecapaciteit en superioriteitsclaims afgewezen, omdat gedaagde zich alleen tot oktober 2009 schuldig heeft gemaakt aan het openbaarmaken en deze dakvensters niet meer op de markt worden gebracht:  Derhalve geen belang bij toewijzing. Wel verbod tot het wekken van de suggestie dat dakraam is voorzien van KOMO-keurmerk; misleidend aanbrengen keurmerk is verantwoordelijkheid ditributeur niet die van medewerkers Poolse fabrikant. Bewijslast juistheid claims:

4.7. Bij deze beoordeling geldt als uitgangspunt dat het aan VKR is om aannemelijk te maken dat de bovengenoemde claims onjuist c.q. onvolledig zijn. VKR c.s. is belast met  de stelplicht en zal dus gemotiveerd moeten toelichten dat en waarom de mededeling (claim) misleidend is. Artikel 6:195 BW, waarin – kort gezegd – is bepaald dat de bewijslast ten aanzien van de onrechtmatigheid (lid 1) en ten aanzien van de toerekenbaarheid (lid 2) op de gedaagde rust, doet daaraan niet af.

Lees het vonnis hier.

IEF 8468

Het aanbod van kansspelen

HvJ EG, 17 december 2009, conclusie A-G Bot in zaak C-203/08 , The Sporting Exchange Ltd  tegen Minister van Justitie  en zaak Zaak C-258/08, Ladbrokes Betting & Gaming Ltd tegen Ladbrokes International Ltd tegen Stichting de Nationale Sporttotalisator (prejudiciële vragen van, respectievelijk, de Raad van State en de Hoge Raad)

Kansspelen. Reclamerecht. Conclusie AG na vier prejudiciële vragen RvS en HR: In de eerste plaats: kan de regeling van een lidstaat die het aanbod van kansspelen beperkt teneinde gokverslaving te beteugelen en fraude tegen te gaan en die deze doelstellingen daadwerkelijk bereikt, worden geacht deze doelstellingen op samenhangende en stelselmatige wijze na te streven, hoewel de houder(s) van het exclusieve recht zijn (hun) aanbod aantrekkelijk mag (mogen) maken door nieuwe kansspelen te introduceren en door reclame te maken? (Eerste prejudiciële vraag in zaak C-258/08.)

In de tweede plaats: dient de nationale rechter, wanneer hij heeft vastgesteld dat zijn nationale regeling inzake kansspelen met het gemeenschapsrecht in overeenstemming is, na te gaan of een uitvoeringsmaatregel in het kader van de handhaving van deze regeling in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel? (Tweede prejudiciële vraag, sub a en b, in zaak C-258/08.)

In de derde plaats: verzet de omstandigheid dat een ondernemer vergunning heeft om op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd onlinekansspelen te exploiteren, zich ertegen dat een andere lidstaat, waar deze spelen onder een stelsel van exclusieve rechten vallen, deze ondernemer verbiedt om dezelfde spelen op zijn grondgebied aan te bieden? (Eerste prejudiciële vraag in zaak C-203/08 en derde prejudiciële vraag in zaak C-258/08.)

In de vierde plaats: zijn het beginsel van gelijke behandeling en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting krachtens artikel 49 EG van toepassing op kansspelen in het kader van een éénvergunningstelsel? En, zo ja, in hoeverre kan de vergunning van de enige ondernemer worden verlengd zonder oproep tot mededinging? (Tweede prejudiciële vraag en derde prejudiciële vraag, sub a en b, in zaak C-203/08.)

192. Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging om voor recht te verklaren:

1) Een regeling van een lidstaat die het aanbod van kansspelen beperkt teneinde gokverslaving te beteugelen en fraude tegen te gaan, volgens welke het aan de houder(s) van het exclusieve recht om kansspelen aan te bieden is toegestaan om zijn (hun) aanbod aantrekkelijk te maken door nieuwe kansspelen te introduceren en door reclame te maken, moet geacht worden deze doelstellingen op samenhangende en stelselmatige wijze na te streven, wanneer deze regeling naar het oordeel van de nationale rechter, gelet op de inhoud en de toepassing ervan, daadwerkelijk aan het bereiken van beide beoogde doelstellingen bijdraagt.

2) De nationale rechter is, nadat hij heeft vastgesteld dat zijn regeling met artikel 49 EG in overeenstemming is, niet verplicht om bij de toepassing daarvan in elk concreet geval na te gaan of een maatregel ter handhaving van deze regeling, zoals een gebod aan een ondernemer tot het ontoegankelijk maken van zijn website voor deelname aan de daarop aangeboden kansspelen door ingezetenen van de betrokken lidstaat, geschikt is om de door deze regeling nagestreefde doelstellingen te bereiken en evenredig is, wanneer deze uitvoeringsmaatregel zich strikt beperkt tot de handhaving van deze regeling.

Het antwoord op deze vraag kan niet verschillend zijn naargelang de betrokken maatregel wordt gevorderd door de overheid dan wel door een particulier in een geding tussen particulieren.

3) Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een aanbieder van onlinekansspelen vergunning voor het verrichten van deze activiteit heeft van de lidstaat waar hij is gevestigd, zich er niet tegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat, waar kansspelen zijn onderworpen aan een éénvergunningstelsel, een dergelijke dienstenaanbieder verbieden om via internet kansspelen in deze andere lidstaat aan te bieden.

4) Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat het beginsel van gelijke behandeling en de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting eveneens toepasselijk is op de kansspelsector in het kader van een éénvergunningstelsel.

Artikel 49 EG verzet zich tegen een nationale regeling krachtens welke de vergunning van de als enige toegelaten exploitant zonder oproep tot mededinging wordt verlengd, tenzij een dergelijke verlenging beantwoordt aan een wezenlijk belang in de zin van de artikelen 45 EG en 46 EG of een in de rechtspraak erkende dwingende reden van algemeen belang en in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Het is aan de nationale rechter om vast te stellen of dat het geval is.

Lees de conclusie hier.

IEF 8440

Het betreft hier een reclame-uiting

Rechtbank Amsterdam, 10 december 2009, LJN: BK6060, Strafzaak reclame softdrugs.

Reclamerecht. Strafrecht. Visitekaartjes met daarop de naam en het internetadres van die coffeeshop en voorzien van een routebeschrijving naar die coffeeshop. Een aanprijzende boodschap met betrekking tot softdrugs levert een uiting op als bedoeld in artikel 3b Opiumwet.

“Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 3 heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat de tekst op de in de kelder en de publieksruimte inbeslaggenomen kaartjes dient te worden aangemerkt als een uiting die er kennelijk op is gericht om de verkoop van softdrugs te bevorderen. Immers, het betreft hier een reclame-uiting waaruit kan worden afgeleid dat het om een verkooppunt van softdrugs gaat en waarbij tevens informatie wordt gegeven over de locatie van dit verkooppunt. Dat op het kaartje geen adres is vermeld, acht de rechtbank niet doorslaggevend; aan de hand van de plattegrond die is afgedrukt op de achterkant is de locatie van de coffeeshop immers eenvoudig te bepalen. Bovendien was het adres via de vermelde website eenvoudig te achterhalen.

Van de partij (van ongeveer 17.000) visitekaartjes stonden ongeveer 100 kaartjes op de bar van de coffeeshop. Deze waren voor de klanten van de coffeeshop waarneembaar, terwijl het de bedoeling was dat deze kaartjes door de klanten werden meegenomen naar elders. Aldus is, volgens de hiervoor onder 3 weergegeven redenering, sprake geweest van een begin van ‘openbaarmaking’ van de gehele aangetroffen partij visitekaartjes in de zin van artikel 3b Opiumwet en derhalve van een strafbare poging daartoe.”

Lees het vonnis hier.    

IEF 8390

De sigarettenmerken X, D en M werden genoemd

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 28 mei 2009, LJN: BK4860, X tegen uitspraak Rb. Rotterdam in het geding tussen X en  de Minister van VWS

Reclamerecht. Tabakswet. Het College vernietigt de uitspraak van de rechtbank, nu de opgelegde boete in dit concrete geval niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de geconstateerde overtreding van de Tabakswet.

5.20  Hoewel X met de gewraakte advertentie ontegenzeglijk het in artikel 5, eerste lid, Tabakswet neergelegde reclameverbod heeft overtreden, is het College van oordeel dat de overtreding niet van dien aard is geweest dat daarmee in vergaande mate is getreden buiten de grenzen van hetgeen is toegestaan. Daartoe heeft het College mede in aanmerking genomen dat het bereik van het medium waarvan X zich bij het maken van reclame heeft bediend - het vakblad Misset Horeca - zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin beperkt is. Bedoeld blad is niet op consumenten gericht, maar op een selectief lezerspubliek, met name horecaondernemers en anderen die om professionele redenen belangstelling hebben voor de ontwikkelingen in de horecabranche. Voorts heeft Misset Horeca slechts een relatief bescheiden oplage van om en nabij 18.500 exemplaren. Het College heeft niet kunnen vaststellen dat deze in belangrijke mate voor de evenredigheid van belang zijnde omstandigheden zijn verdisconteerd in de hoogte van het boetebedrag.

5.21  Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat de aan X opgelegde boete ter hoogte van
€ 45.000,- in dit concrete geval niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de geconstateerde overtreding van de Tabakswet. Anders dan de rechtbank, is het College van oordeel dat de minister aanleiding had moeten zien toepassing te geven aan de in artikel 11b, derde lid, Tabakswet neergelegde matigingsbevoegdheid. Nu dit achterwege is gebleven om reden dat de minister de omstandigheden van het geval niet zodanig achtte dat toepassing van dit artikellid mogelijk was, heeft de rechtbank het bestreden besluit van 8 september 2006, waarbij het boetebesluit van 29 april 2005 is gehandhaafd, in zoverre ten onrechte in stand gelaten.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8341

Ook niet via Parijs

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 november 2009, KG ZA 09-2167 Pee/BB, J. de Jonge Flowsystems tegen Buitendijk Techniek B.V. (met dank aan Daan de Lange, Brinkhof).

Misleidende reclame. Oneerlijke mededinging. Gedaagde gebruikt foto’s van hosetowers van eiser in brochure: onrechtmatig en misleidend. De voorzieningenrechter wijst toepassing van art. 1019h Rv af, ook als het Unieverdrag van Parijs in ogenschouw wordt genomen (waar, zoals eiser stelt,  immers in art. 1 lid 2 oneerlijke mededinging ook als een recht van industriële eigendom wordt gedefinieerd), geen ruimte voor een kostenvergoeding in geval van misleidende reclame.

4.3. Voor de 5 afbeeldingen van hosetowers van J. de Jong Flowsystems is dat anders. De afbeeldingen nemen een dermate groot deel van de brochure in beslag dat, in tegensteIling tot wat Buitendijk Techniek heeft aangevoerd, niet kan worden gesproken van louter illustratiemateriaal. Verder wordt doordat 5 van de 6 geplaatste hosetowers afkomstig zijn van J, de Jong Flowsystems een onjuiste voorstelling van zaken gegeven omdat daarmee de indruk wordt gewekt dat de getoonde hosetowers door Buitendijk Techniek zijn gemaakt en geleverd. Voor wat betreft deze afbeeldingen is de brochure dan ook misleidend. Daar komt nog bij dat Buitendijk Techniek met haar handelen op een oneerlijke wijze met J. de Jong Flowsystems concurreert, nu aannemelijk is dat Buitendijk Techniek met het plaatsen van de afbeeldingen van hosetowers van J. de Jonge Flowsystems profiteert van de door J. de Jonge Flowsystems in de loop der jaren opgebouwde goodwill. Het plaatsen van de brochure op de website van Buitendijk Techniek in deze vorm is jegens J. de Jong Flowsystems dan ook onrechtmatig te noemen.

4.4. Gelet op het voorgaande zal het Buitendijk Techniek worden verboden de brochure openbaar te maken voor zover daarin afbeeldingen zijn opgenomen van door J. de Jong Flowsystems geleverde hosetowers. (…)

(…)

4.9. Buitendijk Techniek zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. J. de Jonge Flowsystems wordt niet gevolgd in haar stelling dat deze kosten dienen te worden vastgeste1d volgens artikel 1019h Rv. Het toepassingsbereik van titel 15 van Rv (Van rechtspleging in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom) staat limitatief opgesomd in artikel 1019h Rv en laat, ook niet via het Unieverdrag, geen ruimte voor een volledige kostenvergoeding in geval van misleidende reclame.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8273

Appels met peren

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 14 oktober 2009, KG ZA 09-598, Techcomlight B.V. tegen Bik Bouwproducten B.V. & Vaculux B.V. (met dank aan Ernst-Jan Louwers, Louwers IP/Technology Advocaten).

Vergelijkende reclame. Buisvormige daglichtsystemen. “De kern van dit kort geding is de vraag of Bik c.s. door het openbaar (laten) maken van de gewraakte reclame-uitingen onrechtmatig handelen jegens Techcomlight. Deze reclame-uitingen behelzen een boodschap van commerciële en wervende aard van Bik C.S. aan haar klanten/afnemers, waarin de Solatube van Techcomlight wordt genoemd, zodat in ieder geval sprake is van een vorm van vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.”  In het kort:

5.5.4. Zonder aan te geven dat het daglichtsysteem van Techcomlight enerzijds en de daglichtsystemen van Bik C.S. anderzijds in de basis verschillend zijn in verband met het wél respectievelijk niet aanwezig zijn van een filtersysteem (de RayBender) met het oog op de verschillend beoogde functionaliteit - hetgeen Bik c.s. in de gewraakte reclames hebben nagelaten - is het vergelijken van deze daglichtsystemen qua hoeveelheid lichtopbrengst misleidend en onrechtmatig, omdat op zijn minst de indruk wordt gewekt dat sprake is van identieke producten en de gemiddelde afnemer van zo'n daglichtsysteem niet in staat is om na te gaan dat er - spreekwoordelijk gezegd - appels met peren worden vergeleken.

5.6. Tenslotte acht de voorzieningenrechter de reclame-uitingen van Bik C.S., inhoudende dat hun daglichtsystemen 15% gemakkelijker te installeren zijn dan de Solatube, onvoldoende onderbouwd en dus onvoldoende overtuigend. De vorderingen genoemd in r.o.3.1. onder sub l .a., l .b. en l .f. zullen reeds hierom worden toegewezen op de wijze zoals hierna geformuleerd, met dien verstande dat er bij dit vonnis geen gedragingen aan OliNo kunnen worden opgelegd. De andere grondslagen voor deze onderdelen van de vordering kunnen hierna verder buiten bespreking blijven. 

Lees het vonnis hier of hieronder.

 

IEF 8187

Berusten op een vergissing (omissie)

Gerechtshof Amsterdam, 8 september 2009, zaaknr. 200.037.050/01, Unilever Nederland B.V. tegen Reckitt Benckiser Healthcare B.V. (met dank aan Marlou van de Braak, De Brauw Blackstone Westbroek).

Reclamerecht. Arrest in incident. Hoger beroep vzr. Rechtbank Amsterdam, 22 mei 2009, IEF 7925 (toiletreinigers). Hof verklaart het vonnis van de voorzieningenrechter uitvoerbaar bij voorraad.

2.6 Het hof stelt voorop dat Unilever in eerste aanleg uitvoerbaarheid bij voorraad heeft gevorderd. De voorzieningenrechter heeft geen overweging aan deze vordering gewijd. Op grond van inhoud en dictum van het bestreden vonnis moet worden aangenomen dat het feit dat dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard berust op een vergissing (omissie). Reeds uit de aard van de door Unilever ingestelde vorderingen moet - zeker nu die vorderingen in kort geding zijn gedaan - worden afgeleid dat Unilever de verkregen voorzieningen onmiddellijk wenst te benutten, ook ingeval een rechtsmiddel wordt ingesteld.

Daarbij dient mede in ogenschouw te worden genomen dat het dictum onder 5.2. van het vonnis ook ziet op toekomstige televisiereclames, waarin het product van Reckitt wordt vergeleken met een bleekproduct. Unilever heeft dan ook onmiskenbaar belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis. Hieraan doet niet af dat de gewraakte reclame inmiddels is vervangen door een andere. Denkbaar is immers dat Reckitt wederom, hangende het hoger beroep, een nieuwe televisiereclame zal (willen) uitbrengen. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat de incidentele vordering van Unilever moet worden toegewezen.

Lees het arrest hier.