DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 7027

Overzeese publicatie

Tobias Cohen Jehoram and Maarten Santman (De Brauw Blackstone Westbroek) , Opel/Autec: does the ECJ realize what it has done? Journal of Intellectual Property Law Practice, August 2008; 3: 507 - 510.

“Key Words: When invoking Article 5(1)(a) of the Directive, one should also show that the attacked use damages one of the functions of a trade mark, and in particular that the public links the sign to the (undertaking of the holder of the) trade mark. • ‘Use in relation to goods or services’ in Article 5(1)(a) actually means ‘use in relation to the goods or services of the party using the sign’, in cases not similar to the BMW/Deenik situation. • Use of a trade mark on the internet, referring use and use in comparative advertising, as a result of Opel/Autec may fall outside the scope of Article 5(1) and 5(2), and thus outside the scope of harmonised trade mark law.

(Just before the going to press of this article, the ECJ rendered its decision in O2/Hutchison3G (12 June 2008, case C-533/06), dealing with the relationship between the Trademark Directive ("TMDir") and the Advertising Directive. The decision holds that trademark use in advertising may be acted against under Articles 5(1) and (2) TMDir, holding that the use by competitor of a trademark in comparative advertising can be regarded as use for the advertiser's own goods and services as referred to these articles (par. 36 of that decision). This is difficult to reconcile with the Opel/Autec decision, since in that case, the ECJ limited the scope of Art. 5(1)(a), holding that that BMW/Deenik applies only in the specific circumstances of that case. Now, in view of the O2 case, the scope of Art. 5 seems to be broadened (again) to (at least) also cover use in comparative advertising. The ECJ unfortunately did not go into the possibility to invoke national implementations of Art. 5(5) TMDir, which in our view could provide for a solution in such cases, as use in advertising could easily be qualified as "other use" within the meaning of that article.)

Lees het gehele artikel hier (subscribers only).

IEF 6593

Geen olympisch toetje

Grote sportevenementen zijn ook altijd goed voor een aantal juridische conflicten: Toetjesmaker Mona heeft haar commercial voor haar 'Olympische Spelen pudding' (sinaassappelsmaak) van de buis gehaald, na bezwaren van de sportbond NOC*NSF. De sportbond is houder van het Beneluxmerk OLYMPISCH en was van mening dat Mona inbreuk maakte op haar merkrechten door het woord te gebruiken voor haar toetje van de maand augustus. Mona heeft aangekondigd de uitzending van de commercial te staken en haar toetje voor de maand september eerder uit te brengen.

Lees hier meer, zie hier de gewraakte commercial en hier merkregistratie van NOC*NSF.

IEF 6591

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Almelo, 14 augustus 2008, KG ZA 08-197, Phi-ton B.V. tegen Koninklijke Auping B.V.(met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Vergelijkende reclame. Phi-ton stelt dat Auping de in een reclamecampagne geuite stelling “het best ventilerende bed” niet kan onderbouwen. Vordering afgewezen wegen gebrek aan spoedeisend belang + een ‘ten overvloede’:

“5. De voorzieningenrechter oordeelt ten overvloede dat het verzochte zou zijn afgewezen, als er naar zijn oordeel wel sprake van een spoedeisend belang zou zijn geweest. Wat na de toezeggingen van Auping op 14 juli 2008 resteert, is de zogeheten pariteitsclaim bestaande uit "geen bed ventileert beter". Het valt de voorzieningenrechter allereerst op dat het verwijt dat Phi-ton aan Auping maakt een wij sterk "de pot verwijt de ketel" karakter heeft immers Phi-ton adverteert met slogans als "zo goed heeft u nog nooit geslapen" en "het hoogst comfort voor alle leeftijden" en het naar de voorzieningenrechter aanneemt niet scabreus bedoelde "het enige dat het genot nog kan verhogen". De gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument zal uiteraard begrijpen dat het ook hier om enige overdrijving gaat. Dat geldt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook voor de slogan "geen bed ventileert beter", waarbij nog een factor zal zijn, dat de gemiddelde consument die een bed koopt zich laat voorlichten door dealers en die zullen zeker weten dat het hier een overdrijving betreft hetgeen ook blijkt uit correspondentie als productie 18 door Phi-ton in het geding gebracht. Gelet op de inhoud van deze brieven zullen deze dealers ongetwijfeld aan hun klanten voorhouden dat zij vinden dat Phi-ton de best ventilerende producten maakt.

Auping heeft haar bewering dat "geen bed beter ventileert" bovendien onderbouwd met een 'Deutsch Gründlich" rapport van 16 januari 2008 met de conclusie dat waar het gaat over vochtventilatie de matras van Auping "excellent" is vallend onder rating 1. Wat de voorzieningenrechter toch enigszins de indruk geeft op het verkeerde been gezet te worden is de weigering van de kant van Phi-ton om een blijkbaar ook bestaand rapport van hetzelfde Duitse instituut EIM in het geding te brengen, terwijl zij bij haar reclame (productie 3) naar dit instituut verwijst en stelt dat dit instituut heeft vastgesteld dat de vochtdoorlatendheid in waarderingsschaal "zeer goed" valt.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Haarlem, 13 augustus 2008, HA ZA 07-1173, Nike international Ltd tegen JD Commerce B.V.(met dank aan Ilan de Vré, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht, auteursrecht, domeinnamen, parallelimport. Zuinigheid (oude folders opmaken) leidt tot wanprestatie m.b.t. schikkingsovereenkomst over de domeinnaam airjordan.nl. Merkhouder is niet verplicht op haar producten aan te geven binnen welk territoir het in het verkeer brengen van het product is toegestaan. Geen inhoudelijke betwisting illegale parallelimport. Vorderingen toegewezen. Volledige (onbetwiste) proceskosten (€21,868,21).

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Haarlem, 13 augustus 2008, HA ZA 07-1174, Nike international Ltd tegen Sport Trading Copany B.V.(met dank aan Ilan de Vré, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht, auteursrecht, parallelimport. Ook gebruik voor demonstratiedoeleinden is merkgebruik. Volledige (onbetwiste) proceskosten (€39, 283,31).

“4.2.  Sport Trading heeft erkend dat de bij haar in beslag genomen losse schoenen, hiervoor onder 2.6 genoemd, namaak betreffen. Zij heeft daarbij aangevoerd dat zij die schoenen gebruikte om haar klanten het verschil tussen echte en namaak Nike-schoenen aan te tonen.

4.3 Met Nike is de rechtbank van oordeel dat ook gebruik voor demonstratiedoeleinden merkgebruik is. Sport Trading hield de namaak schoenen immers in voorraad voor haar handel, terwijl het gebruik voor demonstratiedoeleinden als reclame moet worden beschouwd. (…) De rechtbank deelt eveneens de door Sport Trading op zich niet bestreden opvatting van Nike dat het tonen van de namaak Nike-schoenen als een auteursrechtelijke openbaarmaking moet worden beschouwd. Voor wat de namaak Nike-schoenen betreft concludeert de rechtbank dan ook dat Sport Trading daarmee inbreuk heeft gemaakt op de merkenrechten van Nike en op haar auteursrecht.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6527

Met terugwerkende kracht

Rechtbank 's-Gravenhage 23 juli 2008, HA ZA 07-2779. Pretium Telecom B.V. tegen KPN B.V. (Met dank aan Sasha Schalkwijk, Bird & Bird)

Staartje in geschil over misleidende reclame. Dwangsommen en onverschuldigde betaling door Pretium aan KPN (zie eerdere berichten hier, hier en hier).

Pretium en KPN zijn concurrerende aanbieders van vaste telefoniediensten.

Bij vonnis in kort geding van 6 oktober 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem onder meer bepaald dat Pretium een dwangsom verbeurd indien zij haar zogenaamde “Laagste kostengarantie” alsmede mededelingen van gelijke aard of strekking die een absolute superioriteitsclaim van Pretium inzake kosten inhouden openbaart maakt.

Bij vonnis van 24 november 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem beslist dat Pretium in strijd heeft gehandeld met het vonnis van 6 oktober 2005. Hierdoor heeft Pretium dwangsommen verbeurd welke na opvordering door KPN ook door Pretium aan KPN zijn betaald.

Het kort geding vonnis van 6 oktober 2005 is in hoger beroep vernietigd uitsluitend voor zover daarin is beslist dat ook “mededelingen van gelijke aard of strekking die een absolute superioriteitsclaim van Pretium inzake kosten inhouden” onder het aan Pretium gegeven verbod vallen. Hiertegen heeft KPN cassatieberoep aangetekend.

Pretium stelt dat KPN de reeds betaalde dwangsommen terug moet betalen nu deze – gezien de vernietiging van het vonnis van 6 oktober 2005 door het hof – onverschuldigd betaald zijn.

 

KPN heeft als verweer aangevoerd dat de verbeurte van de dwangsommen mede is gebaseerd op overtredingen van dat deel van het vonnis dat door het hof in stand is gelaten. De rechtbank gaat hier niet in mee.

“4.3 (…) anders dan KPN betoogt [zijn] de dwangsommen door Pretium verbeurd wegens overtredingen van het ruime verbod in het vonnis van 6 oktober, welk verbod door het hof in het arrest van 1 februari 2007 is vernietigd. De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van het arrest van 13 juni 2008 (LJN: BB8949), waarin de Hoge Raad het door KPN ingestelde beroep tegen dit arrest van het hof verwerpt. De door het hof uitgesproken vernietiging is daarmee onherroepelijk geworden. Aan het verweer dat het arrest van het hof nog niet onherroepelijk is, gaat de rechtbank daarom voorbij. Gelet op het voorgaande staat vast dat de rechtsgrond aan de betaling van dwangsommen door Pretium aan KPN met terugwerkende kracht is komen te ontvallen zodat Pretium op 1 december 2005 onverschuldigd aan KPN heeft betaald. Aldus is voor KPN een verbintenis tot ongedaanmaking ontstaan (…)”

De vordering van Pretium wordt derhalve door de rechtbank toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 6520

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank 's-Gravenhage 23 juli 2008, HA ZA 07-2779. Pretium Telecom B.V. tegen KPN B.V. (Met dank aan Sasha Schalkwijk, Bird & Bird)

Staartje in geschil over misleidende reclame. Dwangsommen en onverschuldigde betaling door Pretium aan KPN (zie eerdere berichten hier, hier en hier).

"Gelet op het voorgaande staat vast dat de rechtsgrond aan de betaling van dwangsommen door Pretium aan KPN met terugwerkende kracht is komen te ontvallen zodat Pretium op 1 december 2005 onverschuldigd aan KPN heeft betaald. Aldus is voor KPN een verbintenis tot ongedaanmaking ontstaan."

Lees het vonnis hier.

IEF 6514

Geen stuntachtige wijze van uitstallen

agio.gifRechtbank Rotterdam, 3 juli 2008, LJN: BD8604, Koninklijke Agio Sigarenfabrieken N.V. tegen de Minister van VWS.

Tabaksreclame. Samenvatting Rechtspraak.nl: “De rechtbank komt tot het oordeel dat het sponsorverbod niet is overtreden, maar wel het reclameverbod omdat de presentatie van de sigaren tijdens het evenement naar het oordeel van de rechtbank een niet-regulier karakter had. De verwijzing van eiseres naar HvJ EG 5 juni 2007, C-170/04 (Rosengren) kan aan hetgeen hiervoor is overwogen niet afdoen. In deze zaak betrof het de beperking van de invoer van alcohol door particulieren uit een oogpunt van bescherming van de volksgezondheid, terwijl alcoholhoudende drank overigens via een staatsmonopolie werd gedistribueerd. De beperkende maatregel had derhalve maar een beperkt effect. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, nu het reclameverbod alle handel in tabak raakt.

Met de wijze waarop door of namens eiseres te koop aangeboden tabaksproducten zijn gepresenteerd heeft zij weliswaar het verbod op tabaksreclame overtreden, maar zij is met de wijze van presentatie slechts in beperkte mate getreden buiten de grenzen van hetgeen op grond van het in artikel 5, derde lid, onderdeel b, Tabakswet bepaalde is toegestaan. Van een stuntachtige wijze van uitstallen is naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen sprake geweest. Voorts heeft verweerder zich niet of niet afdoende gebogen over de vraag of het op niet reguliere wijze te koop aanbieden van sigaren minder ernstig kan worden beschouwd dan het op niet reguliere wijze te koop aanbieden van sigaretten. Daar komt nog bij dat het evenement waar eiseres haar sigaren te koop heeft aangeboden ook niet specifiek op jongeren was gericht. Al met al acht de rechtbank in onderhavig geval een boete van € 10.000,- passend. Van een dergelijke boete voor de geconstateerde overtreding gaat voldoende afschrikkende werking uit."

Lees het vonnis hier.

IEF 6498

Eerst even voor jezelf lezen

HvJ EG, 17 juli 2008, C-488/06 P, L & D SA tegen OHIM / Julius Sämann

Dennengeurhangers. Beeldmerk ‚Aire Limpio’, communautaire, nationale en internationale beeldmerken die dennenboom voorstellen en met verschillende opschriften. Oppositie door houder, gedeeltelijke weigering tot inschrijving. Bijzonder onderscheidend vermogen van ouder merk afgeleid uit bewijsmateriaal inzake ander merk

“66. In de punten 78 tot en met 88 van het bestreden arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat merk nr. 91991 in Italië bijzonder onderscheidend vermogen heeft verkregen wegens de bekendheid ervan in deze lidstaat, die met name voortvloeit uit het langdurige gebruik ervan als onderdeel van het merk ARBRE MAGIQUE en de bekendheid van laatstgenoemd merk in die staat.

67. Zelfs indien wordt aangenomen dat L & D kon aanvoeren dat merk nr. 91991 slechts een zeer zwak onderscheidend vermogen van huis uit bezit omdat het enkel wordt gevormd door de vorm van de waren die onder dit merk worden verhandeld en deze vorm noodzakelijk is om de beoogde technische uitkomst te verkrijgen, dient in deze omstandigheden te worden vastgesteld dat een dergelijk argument, ook al was het gegrond, in elk geval geen afbreuk kan doen aan de vaststelling van het Gerecht dat dit merk in Italië een bijzonder onderscheidend vermogen heeft verkregen wegens de bekendheid ervan in deze lidstaat.”

Lees het arrest hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 juli 2008, KG ZA 08-617, Sosecal Industria E Comercio Ltda tegen Societa Italiana Lo Sviluppo Dell' Elettronica.

Octrooirecht. Patent pool MPEG Audio technologie. Douanebeslag MP4-speles. Vervaardigingsfictie.

“4.5. Partijen zijn inhoudelijk verdeeld over de vraag of in dit kader van de zogenoemde "vervaardigingsfictie" dient te worden uitgegaan (te weten dat de MP4-spelers in Nederland zijn vervaardigd, thans te baseren op art. 10 (jo. artt. 1 en 2) in verband met de considerans sub 8 van de nieuwe APV, voorheen op art. 6(2)(b) (jo. art. 1) in verband met art. 2 van de oude APV4, die inmiddels is ingetrokken). Volgens Sosecal is dat in ieder geval na de arresten Class International en Montex/Diesel van het Hof van Justitie te Luxemburg niet (meer) het geval. Sisvel bestrijdt dat. De vervaardigingsfictie houdt in dat bij wijze van fictie ervan wordt uitgegaan dat de MP4-spelers in Nederland zijn vervaardigd en men zich vervolgens afvraagt of deze inrichtingen naar Nederlands octrooirecht inbreuk maken op de octrooien.

(…) 4.13. Bij deze stand van zaken wordt geen aanleiding gevonden om in kort geding van een vaste lijn in de rechtspraak af te wijken op grond van een uitleg die is gebaseerd op een arrest dat in een naar voorlopig oordeel andere sleutel is gewezen en die verstrekkende gevolgen zou hebben voor de beoogde en praktische werking van de APV. Anders gezegd: Er wordt voorshands onvoldoende concrete aanwijzing gezien in dit arrest dat sprake zou zijn van een trendbreuk die de bodemrechter zal doen besluiten dat de vervaardigingsfictie niet langer kan worden toegepast.

4.14. Dat sprake is van octrooiinbreuk in Nederland, indien de vraag of de vervaardigingsfictie kan worden toegepast positief wordt beantwoord, is door Sosecal niet voldoende serieus inhoudelijk bestreden, hoewel nadrukkelijk gesteld door Sisvel, zodat dit in kort geding voldoende aannemelijk is gemaakt. Aldus is thans geen genoegzame grond aanwezig voor toewijzing van de vorderingen.”

Lees het vonnis hier

Rechtbank Amsterdam, 4 juni 2008, LJN: BD7554, Stichting Stemra tegen Chellomedia Programming B.V.

Auteursrecht, kabeldoorgifte. “Artikel 13a Auteurswet Chellomedia krijgt door diverse producenten televisieprogramma’s op audiovisuele dragers aangeleverd. Deze programma’s worden na ontvangst door Chellomedia in een digitaal bestand omgezet, alvorens Chellomedia deze werken gecodeerd via een distributiesatelliet doorlevert aan kabelexploitanten respectievelijk DTH-platforms, die de programma’s (uiteindelijk) uitzenden.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vastleggingen van de aangeleverde werken in digitale bestanden tijdelijke reproducties als bedoeld in artikel 13a Auteurswet, zodat deze niet als een verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet kunnen worden aangemerkt. Nu Chellomedia geen inbreuk maakt op de door Stemra beheerde auteursrechten door de aangeleverde televisieprogramma’s met muziekwerken uit het Stemra-repertoire op voornoemde wijze vast te leggen zonder de toestemming daartoe van Stemra, wordt de vordering van Stemra afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Rotterdam, 2 juli 2008, LJN: BD7544, Ritmeester B.V. tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

Tabakswet. “Tonen van Afbeeldingen van een beeldmerk en verpakkingen van tabaksproducten in en rondom stands op een horecabeurs is reclame ingevolge artikel 5, eerste lid, Tabakswet. Niet gebleken is dar er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 5, derde lid, aanhef en onder a (oud), Tabakswet. Daarnaast is sprake van overtreding van het uitreikverbod ingevolge artikel 5, vierde lid (oud), Tabakswet nu eiseres sigaren gratis heeft uitgedeeld op de horecabeurs. Matiging van de opgelegde boeten.”

Lees het vonnis hier.

Persbericht Rechtbank Arnhem: “Radboud Universiteit mag onderzoeksresultaten kraakbaarheid Mifare Classic Chip publiceren.

Arnhem, 18 juli 2008 – NXP produceert sinds 1995 de Mifare Classic Chip. Wereldwijd zijn ongeveer 1 miljard exemplaren afgezet, voor gebruik in toegangspassen voor gebouwen en in het openbaar vervoer. Onderzoek van de onderzoeksgroep Digital Security van de Radboud Universiteit Nijmegen onder leiding van prof. Jacobs heeft uitgewezen dat de Mifare Classic Chip op een bepaalde wijze te kraken en te klonen is. De onderzoeksgroep is voornemens een wetenschappelijk artikel te publiceren waarin zij het geheime algoritme in de chip beschrijven en verslag doen van de wijze waarop zij dat hebben achterhaald. NXP vordert een verbod op publicatie daarvan. De vordering is afgewezen.

De rechter in kort geding heeft geoordeeld dat het in art. 10 EVRM vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting ook omvat het publiceren van resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Daaraan kunnen slechts beperkingen worden gesteld indien daarvoor een dringende maatschappelijke noodzaak bestaat en alleen als die noodzaak overtuigend wordt aangetoond”

Lees het persbericht hier (LJN link werkt (nog) niet.

IEF 6439

Waar rook is

Rechtbank Rotterdam, Sector Bestuursrecht, 2 juli 2008, LJN: BD7255, P.G.C. Hajenius B.V. tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tabaksreclame. “Het adverteren voor een sigarenmerk in een tijdschrift dat voor bezoekers van een horecavakbeurs gratis verkrijgbaar was, evenals het aanbrengen van displays met sigarendoosjes van een sigarenmerk op de wandplaten van de stand op die beurs, is reclame in de zin van artikel 5, eerste lid, Tabakswet. Matiging van de opgelegde boete in verband met ernst en verwijtbaarheid. Voorts matiging in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.”

Lees de uitspraak hier.

IEF 6422

Eerst even voor jezelf lezen.

tp.gifGerechtshof te Amsterdam, nevenzittingplaats Arnhem, 24 juni 2008, zaaknr. 104.004.660, Procter & Gamble Nederland B.V. tegen Philips Domestic Appliances and Personal Care B.V. en Koninklijke Philips Electronics N.V. (met dank aan Ton Artz, Leijnse Artz).

Reclamezaak over superioriteitsclaims met betrekking tot elektrische tandenborstels van Philips en Procter & Gamble.

“4.1 3 Het hof verwerpt de stelling van Philips dat het opgelegde gebod te ruim en, mede gelet op de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM, disproportioneel is. Nu Philips haar claim dat de FlexCare superieur zou zijn op het gebied van plakverwijdering niet aannemelijk kan maken, mag Philips de FlexCare naar het voorlopig oordeel van het hof niet presenteren als effectiever en/of beter dan de Oral-Btandenborstels. Weliswaar is een gebod tot het staken van dergelijke uitingen in kort geding, waar geen plaats is voor uitgebreid feitenonderzoek ingrijpend, zoals Philips terecht betoogt, maar dat neemt niet weg dat Procter&Gamble een gerechtvaardigd belang heeft bij het tegenhouden van reclame-uitingen die jegens haar als onrechtmatig hebben te gelden. (…)”

Lees het arrest hier. Vonnis Rb. Utrecht:IEF 5212.

Rechtbank Breda, 9 juli 2008, LJN: BD6815, Office Of Fair Trading tegen Best Sales B.V.

Misleidende reclame ex artikel 2 lid 2 Richtlijn nr. 84/450 EEG. Toepasselijkheid Engels recht. Op vordering van the Office of Fair Trading komt de rechtbank tot de conclusie dat Best Sales in strijd heeft gehandeld met artikel 2 van de CMAR 1988 en dat Best Sales door het verzenden van misleidende mailings de belangen heeft geschaad of de belangen zou kunnen beschadigen van Engelse consumenten. 

Lees het vonnis hier.

IEF 6397

Het verwateringproces

mos.gifRechtbank Middelburg, 2 juli 2008, LJN: BD6027, Se Zee-Land B.V. tegen Prins & Dingemanse B.V. c.s. (diverse mosselverwerkingsbedrijven).

Ongeregistreerd herkomstaanduidingenrecht, soortnaam, ongeoorloofde mededinging, misleidende reclame. Zeeuwse Mosselen moeten ‘een band’ met Zeeland moeten hebben. Die band met Zeeland ontstaat niet exclusief door verwerken, verwateren en verpakken in Zeeland, maar mosselen hoeven nou ook weer niet van alle vreemde smetten vrij te zijn om zich Zeeuws genoemd te mogen worden.

Eiser heeft mosselen met het etiket ‘Zeeuwse moddelen’ geleverd aan een Belgische supermarkt. Die mosselen waren (grotendeels) niet in Zeeland volgroeid en gevangen, maar afkomstig uit Denemarken en daar ook verwaterd, verwerkt en verpakt. Gedaagden brengen ook mosselen op de markt niet in Zeeuwse wateren, maar elders in het Noord-Oostelijk Atlantisch gebied, zijn volgroeid en gevangen onder de aanduiding ‘Zeeuwse mosselen’ op de markt. Maar deze mosselen worden wel in Zeeland verwaterd, verwerkt en verpakt. Eiser vraagt nu een verklaring voor recht dat het onderscheid dat de al dan niet in Zeeland zijn verwaterd, verwerkt en verpakt niet relevant is end at gedaagden niet meer rechten kunnen claimen dan eiser. Kortom, is de aanduiding ‘Zeeuwse mosselen ’vogelvrij’? Zowel Nederlands als Belgisch recht is toepasselijk.

Geen soortnaam, wel herkomstaanduiding. 4.6 (…) Het enkele feit dat [alle gedaagden] mosselen die niet in Zeeland zijn opgevist, maar daar alleen zijn verwaterd, verwerkt en verpakt, als ‘Zeeuwse mosselen’ verkoopt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de conclusie dat van een soortnaam sprake is, te rechtvaardigen. Deze omstandigheid maakt nog niet dat alle mosselen die aan de onder 3.1.4. genoemde eigenschappen voldoen door de gemiddelde consument als ‘Zeeuwse mosselen’ worden beschouwd en ook als zodanig kunnen worden beschouwd.

4.7.  Nu er niet van kan worden uitgegaan dat de ‘Zeeuwse mossel’ een soortnaam is geworden, is dit dus een herkomstaanduiding en dienen mosselen die als ‘Zeeuwse mossel’ op de Nederlandse markt worden gebracht tenminste een band met Zeeland te hebben. Daarbij kunnen diverse factoren een rol spelen, waaronder de vraag of de mosselen in kwestie (ook) in Zeeland zijn verwerkt, verwaterd en/of verpakt.

(…) De mosselen die [eiser] SE Zee-land op de markt heeft gebracht hebben in het geheel geen relatie met Zeeland, terwijl die benaming dat wel suggereert. De benaming is daarom misleidend voor het gemiddelde publiek zodat het SE Zee-land niet vrij staat deze mosselen op die wijze op de markt te brengen.

4.8.  Dat voor de benaming ‘Zeeuwse mossel’ tot op heden nog geen bescherming is aangevraagd en verkregen op grond van de verordeningen 509/2006 en 510/2006 van de Raad, betekent niet dat het een ieder vrijstaat om zijn producten onder die benaming op de markt te brengen. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bepaald dat verordening 2081/92 (thans 510/2006) niet in de weg stond aan toepassing van een nationale regeling die het mogelijkerwijs misleidende gebruik verbiedt van een geografische herkomstaanduiding waarbij geen verband bestaat tussen de kenmerken van het product en de geografische herkomst ervan (zie HvJEG 7 november 2000, NJ 2001, 358) . Nu ook hier de kenmerken van de door SE Zee-land verhandelde mosselen geen verband houden met de aangeduide herkomst, kan aan SE Zee-land de gevraagde verklaring voor recht worden onthouden. Ook de artikelen 28-30 van het EG verdrag staan daar niet aan in de weg. Voor zover van een maatregel van gelijke werking sprake zou zijn, geldt dat het gaat om een proportionele en doeltreffende maatregel ter bescherming van de consument tegen misleiding, die zonder onderscheid wordt toegepast op alle mosselen waarbij iedere relatie met Zeeland ontbreekt.De maatregel is dan ook gerechtvaardigd.

Dat de Nederlandse en Belgische warenautoriteiten bij hun bezoeken geen normoverschrijdingen hebben geconstateerd, betekent ook niet dat het gebruik van de benaming ‘Zeeuwse mosselen’ door SE Zee-land rechtmatig was. Het is immers aan de rechter om hierover te oordelen.

Miseliding & Zeeuwse kwaliteitseisen. 4.9.  (…) Dat het gemiddelde publiek eveneens misleid zou kunnen worden door het gebruik van de benaming ‘Zeeuwse mosselen’ op verpakkingen van mosselen die uitsluitend in Zeeland zijn verwerkt, verwaterd en verpakt, maar overigens geen band met Zeeland hebben, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het feit dat de mosselen in biologische zin geen Zeeuwse mosselen zijn geworden door het verwateringproces, betekent nog niet dat in dit geval ook sprake is van misleiding van het publiek. Het staat immers vast dat bij deze mosselen in elk geval een deel van het consumptiegereed maken in Zeeland heeft plaatsgevonden. Hieruit kan de consument afleiden dat de mosselen in Zeeland aan bepaalde kwaliteitseisen zijn getoetst. Het belang van een herkomstaanduiding is met name gelegen in de veronderstelling dat het product aan een bepaalde kwaliteitsnorm voldoet. Of de mosselen die SE Zee-land op de markt heeft gebracht wellicht (ten minste) aan de zelfde kwaliteitsnormen voldoen, is in dit verband niet relevant. Het gaat bij de vraag of mededelingen misleidend zijn in de zin van artikel 6:194 BW immers om de subjectieve beleving van het publiek. Er kan dus evenmin voor recht worden verklaard dat het Prins & Dingemanse c.s. niet vrijstaat hun mosselen onder die benaming op de markt te brengen.

De rechtbank geeft echter nog geen eindoordeel maar houdt de zaak aan. “Partijen hebben echter ter onderbouwing van hun stellingen uitsluitend verwezen naar Nederlands recht en zich niet over de consequenties van de toepasselijkheid van Belgisch recht uitgelaten. De vraag naar het toepasselijke recht is ook pas in een laat stadium van de procedure naar voren gebracht. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij nadere conclusie over de gevolgen van de toepasselijkheid van het Belgisch recht uit te laten.”

Lees het vonnis hier.