DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 1589

De kwaliteit van de openbare ruimte

Raad van State, 1 februari 2006,LJN: AV0905. Winkelier tegen Stadsdeel Amsterdam Oud Zuid. Zeer lokaal reclamerecht. Voor de liefhebber.

"Voorts heeft de rechtbank, volgens appellante, ten onrechte geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen. Dit welstandsadvies is volgens appellante gebaseerd op de kleur van de gevel, die in het kader van de beoordeling van de reclame geen rol had mogen spelen, aldus appellante. Lees het vonnis hier.

IEF 1580

Parasitaire bijbedoelingen

Rechtbank Groningen 1 februari 2006, Impag Toys Europe - Hasbro Österreich (met dank aan Paul Mazel, Trip Advocaten & Notarissen).

Vordering tot intrekking van de beslissing tot tenuitvoerlegging in Nederland van een Oostenrijks vonnis waarbij Impag is veroordeeld zich te onthouden van het op de markt brengen van en reclame maken voor speelgoed.

Impag en Hasbro hebben in in Oostenrijk gerechtelijke procedures gevoerd met betrekking tot het verhandelen en op de markt brengen van voor speelgoedklei geschikte kleipersen. Deze procedures hebben geleid tot een viertal uitspraken, waarvoor Hasbro verzocht heeft verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging, welk verlof (tweemaal) verleend is op grond van de artikelen 31en 38 EEX-Verordening).  Impag vordert nu tevergeefs de vernietiging van de beschikking.

"De EEX-Verordening is van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld na haar inwerkingtreding op 1 maart 2002. De rechtsvorderingen die hebben geleid tot de Oostenrijkse vonnissen zijn ingesteld vóór 1 maart 2002 en de EEX-Verordening is derhalve hier niet van toepassing.[...] Het verlof tot tenuitvoerlegging had aldus niet gegeven mogen worden. Bovendien is ten aanzien van de Oostenrijkse vonnissen tweemaal verlof tot tenuitvoerlegging verleend. Aangezien twee erkenningen niet naast elkaar kunnen bestaan, dient de beslissing tot erkenning ook om deze reden te worden ingetrokken. Daarnaast leiden de Oostenrijkse uitspraken ertoe dat het speelgoed in Europa verhandeld mag worden behalve in Oostenrijk. De Oostenrijkse uitspraken zijn daardoor in strijd met het vrije verkeer van goederen zoals is omschreven in artikel 28 EG-Verdrag."

Hasbro verweert zich met het feit dat Impag in haar vordering niet-ontvankelijk is omdat de rechtbank de beschikking niet kan vernietigen, er geen rechtsregel bestaat waaruit volgt dat voor een vonnis niet meer dan één keer verlof tot tenuitvoerlegging kan worden verleend en is er geen stijd met de Nederlandse rechtsorde. De rechtbank acht Impag wel ontvankelijk omdat in de voetnoot bij conclusie van repliek Impag te kennen heeft gegeven dat haar vordering ziet op de intrekking van het verlof tot tenuitvoerlegging.

De rechtbank erkent weliswaar dat het eerste verlof tot tenuitvoerlegging ten onrecht is gebaseerd op de EEX-Verordening, maar constateert dat dit enkele feit blijkens de artikelen 34 en 35 geen grond oplevert voor intrekking van het verlof. De rechtbank zal derhalve aan dit argument voorbijgaan en niet nader ingaan op de data waarop de rechtsvordering, die tot de Oostenrijkse vonnissen hebben geleid, zijn ingesteld.

Ten aanzien van het tweemaal verleende verlof overweegt de rechtbank dat dit niet als grond voor intrekking wordt genoemd en bovendien Impag niet heeft gesteld in welk belang zij wordt aangetast door het bestaan van twee erkenningen naast elkaar. "Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat door het per abuis naast elkaar bestaan van twee beschikkingen, die voor een deel zien op dezelfde te executeren beslissingen van de Oostenrijkse rechter, een onwenselijke situatie is ontstaan. [...] De rechtbank overweegt hieromtrent dat de tweede beschikking van de voorzieningenrechter moet worden geacht de eerste beschikking deels [...] buiten werking te hebben gesteld. Door het opnieuw verlenen van verlof tot tenuivoerlegging van deze vonnissen heeft het eerste verleend verlof immers zijn betekenis verloren. De eerste beschikking zal derhalve niet worden ingetrokken, maar kan ten aanzien van de genoemde vonnissen niet meer ten uitvoer worden gelegd."

En met betrekking tot de kennelijke strijdigheid met de Nederlandse openbare orde. "De rechtbank merkt daarbij op dat het haar, op grond van de artikelen 36 en 45 lid 2 van de EEX-Verordening, in geen geval is toegestaan de juistheid van de buitenlandse beslissing te onderzoeken en dat zij de vordering tot intrekking daarom slechts marginaal zal toetsen." De Oostenrijkse rechter is in beide instanties aan het beroep op schending van het vrije verkeer dat volgens Impag leidt tot strijd met de openbare orde voorbijgegaan en heeft geoordeeld dat "[...]Impag - door te imiteren van het door Hasbro geproduceerde speelgoed om met parasitaire bijbedoelingen aan te haken bij het succes ervan - heeft gehandeld in strijd met de goede zeden. [...] De Oostenrijkse rechter heeft aldus het beroep van Impag op het vrije verkeer van goederen aan het EG-Verdrag getoetst en gemotiveerd overwogen waarom het aan Impag opgelegde verbod gerechtvaardigd wordt geacht." Gelet op de marginale toetsing zal de rechtbank hier niet verder over oordelen.

Lees hier het vonnis.

IEF 1514

Het farmaceutische veld

Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 19 januari 2006, LJN: AU9846. 59 eisers tegen Menzis c.s. Vonnis in aansluiting op dit eerdere bericht.  Zorgverzekeraars en reclame-makers in het farmaceutische veld. Patiëntenverenigingen en huisartsen tegen zorgverzekeraar die premie voor de huisarts stelt op voorschrijven van bepaalde, goedkopere geneesmiddelen. De vordering om dit - kort gezegd - te verbieden, wordt afgewezen.

"Zoals de voorzieningenrechter ook in zijn vonnis van 14 oktober 2005 heeft overwogen, strekt het Reclamebesluit ter implementatie van Richtlijn 92/28/EEG betreffende reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik en Richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Uit de consideransen van deze richtlijnen blijkt dat de richtlijnen uitgaan van het belang van harmonisatie van de wetgeving die gericht is tot degenen die zich bezighouden met de afzet van geneesmiddelen. Zorgverzekeraars houden zich daarmee niet bezig.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt niet af te leiden dat de richtlijnen ook regels stellen voor zorgverzekeraars. Bovendien blijkt uit een aantal bepalingen met zoveel woorden dat hetgeen daarin is opgenomen zich niet richt tot een zorgverzekeraar. Dit betreft onder meer de artikelen 93, 96 en 98 van Richtlijn 2001/83. Verder is het zo dat de Richtlijnen slechts bepalingen bevatten die reclame over de inhoud van de producten betreffen. Dit is dus de reclame die de medische, professionele keuzehandeling bij het voorschrijven van geneesmiddelen raakt, waarbij de arts voorgelicht, maar niet beïnvloed mag worden. Reclame voor de inhoud is iets anders dan het verkoopbevorderende effect van het optreden van Menzis dat gebaseerd is op prijsvergelijking. Het laatste betreft een keuze van de arts die volgt op de professionele; zij kan onder meer een commerciële keuze zijn.

Uit dit citaat blijkt niet dat het Reclamebesluit zich anders dan de richtlijnen, wél tot de zorgverzekeraars zou richten. In de nota van toelichting wordt meerdere malen gesproken van ‘farmaceutische sector’ of ‘farmaceutische bedrijfstak’, terwijl daarin op geen enkele wijze een verband wordt gelegd met de zorgverzekeraars. Er wordt zelfs, met betrekking tot artikel 14 van het Reclamebesluit, met zoveel woorden aangegeven dat dit verbod (gunstbetoon) zich richt tot de ondernemers in de ‘farmaceutische bedrijfstak’. Verderop in de nota van toelichting wordt gesproken over ‘reclame-makers in het farmaceutische veld’ en ‘binnen farmaceutische ondernemingen’. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter leidt dit tot de conclusie dat de wetgever met betrekking tot het Reclamebesluit zich (vooral) heeft gericht tot de farmaceutische industrie en in ieder geval niet tot de zorgverzekeraars.

(…) Geoordeeld kan slechts worden dat het handelen van Menzis materieel hetzelfde effect heeft als doeltreffende reclame voor deze geneesmiddelen.

(…) Het voorgaande laat onverlet dat Menzis desbewust een situatie kan creëren waarin het voorschrijven van geneesmiddelen op een ontoelaatbare wijze wordt gepropageerd en waardoor derden schade lijden.

Het gegeven op zichzelf dat de wetgever in het Reclamebesluit strenge regels stelt om ontoelaatbare beïnvloeding van de arts in zijn in vrijheid te nemen keuze over het voorschrijven van een geneesmiddel door de producenten van geneesmiddelen tegen te gaan, betekent nog niet - zoals eisers betogen - dat de voorzieningenrechter moet uitgaan van het bestaan van een algemene regel dat tegenover de arts geen handelingen mogen worden verricht die het propageren van een geneesmiddel tot doel of effect hebben. In het algemeen en op de eerste plaats moet van de eigen verantwoordelijkheid van de arts worden uitgegaan. De hier bedoelde wetgeving is geen uitvloeisel van een andere, tegenstrijdige hoofdregel, maar een ingreep in een bijzondere, om regelgeving vragende situatie.

Het blijft de eigen verantwoordelijkheid van de arts om eerst zelfstandig, volgens de geldende normen, een beslissing te nemen over de vraag welk geneesmiddel hij aan een patiënt kan en moet voorschrijven. Vooralsnog is ook in het kader van dit kort geding niet gebleken dat artsen zozeer in strijd met hun professionele normen handelen of zullen gaan handelen dat zij van de voor hen geldende normen zullen afwijken om de keuze welk geneesmiddel aan een patiënt dient te worden voorgeschreven afhankelijk te stellen van de door Menzis in het vooruitzicht gestelde premie. Het voorgaande betekent dat Menzis niet op een ontoelaatbare wijze het voorschrijfbeleid van de arts beïnvloedt." Lees het vonnis hier.

IEF 1492

grote terughoudendheid

Rechtbank Amsterdam 26 oktober 2005, LJN: AU9723, Babybike - Stichting Consument en Veiligheid (vandaag op rechtspraak.nl).

Babybike produceert en verkoopt sinds 1993 fietsstoelen om peuters en baby's vanaf 6 weken op de fiets te vervoeren. Stichting Consument en Veiligheid ("SCV") heeft de afgelopen jaren via diverse media aandacht besteed aan het vervoer van baby's per fiets en heeft, aldus Babybike, het vervoer van baby's per fiets in daartoe bestemde zitjes ontmoedigd.

Babybike legt aan haar eis ter rectificatie ten grondslag dat SCV ten opzichte van Babybike onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld door, zonder te beschikken over wetenschappelijk onderzoek, in diverse publicaties te adviseren om baby’s die nog niet zelfstandig rechtop kunnen zitten (tot negen maanden), niet op de fiets te vervoeren. SCV maakt bij haar advisering ten onrechte geen onderscheid tussen zit- en ligstoeltjes. Dit terwijl Babybike nu juist een fietsstoel heeft ontwikkeld die (mede) is ontwikkeld voor zeer jonge baby’s die in de Babybike fietsstoel kunnen liggen. Onderzoeken die zich in positieve zin uitspreken over de Babybike fietsstoel zijn door SCV ten onrechte genegeerd. Bovendien heeft SCV zelf geen onderzoek gedaan naar de Babybike fietsstoel. Een en ander klemt te meer nu de adviezen van SCV door de media en de consument zeer serieus worden genomen.

De rechtbank verwerpt allereerst de stelling van Babybike dat SCV zich ten onrechte voordoet als onpartijdige instantie. Onvoldoende is gebleken dat SCV door de samenwerking met het bedrijfsleven haar onpartijdigheid zou hebben verloren.

Ten aanzien van de onrechtmatigheid van de publicatie oordeelt de rechtbank als volgt: "Voorop staat dat SCV tot doel heeft consumenten in algemene zin voor te lichten over de preventie van ongevallen in de privé sfeer. Een dergelijke organisatie is in beginsel vrij om zelf uit te maken op welke grondslagen zij die voorlichting baseert. Dat geldt in het bijzonder als het gaat om een product als het onderhavige, waarvoor de normering destijds nog in ontwikkeling was. Er zijn immers geen algemeen erkende beoordelings-criteria voor fietsstoeltjes voor baby’s jonger dan negen maanden. Daar staat tegenover dat de keuze om voorlichting op bepaalde grondslagen te baseren binnen de grenzen van het redelijke moet vallen en niet onzorgvuldig mag zijn. De gekozen grondslagen moeten bovendien juist worden toegepast. Een en ander geldt te meer indien de voorlichting en adviezen afkomstig zijn van een organisatie als SCV waarvan, gezien de navolging van haar adviezen in de landelijke media, mag worden aangenomen dat deze adviezen een ruime mate van gezag hebben.

Babybike verwijt SCV allereerst dat zij aan haar voorlichting geen eigen onderzoek ten grondslag legt. Dit verwijt is ongegrond nu SCV zelf geen onderzoeksinstituut is. Babybike verwijt SCV voorts dat zij bij de voorlichting over fietsstoeltjes voor baby’s ten onrechte geen acht heeft geslagen op het afstudeerproject van een student bewegingstechnologie en de hiervoor onder 1e. en 1f. genoemde conclusies van de Fietsersbond en de ANWB. Het naast zich neerleggen van voornoemde (niet wetenschappelijke) stukken acht de rechtbank evenwel niet onzorgvuldig en passen binnen de hiervoor on-der 4.4 omschreven keuzevrijheid.

Resteert de vraag op welke grondslagen SCV dan wel haar voorlichting over het gebruik van fietsstoeltjes voor baby’s jonger dan negen maanden heeft gebaseerd en of zij in redelijkheid haar voorlichting daarop heeft kunnen baseren.

SCV baseert zich bij haar advisering over het vervoer van baby’s jonger dan negen maanden, zo begrijpt de rechtbank, op enerzijds algemene ervaringsregels en anderzijds een aantal buitenlandse onderzoeken.

"Aldus is de rechtbank van oordeel dat op basis van bovengenoemde algemene ervaringsregels er voldoende aanleiding is om grote terughoudendheid te adviseren bij het vervoeren van baby’s jonger dan negen maanden op de fiets. Te meer nu concrete normering op dit vlak ontbreekt. Er is evenwel geen deugdelijk onderzoek beschikbaar op grond waarvan het alternatief voor de fietsstoel - waarbij de baby liggend wordt vervoerd - zoals aangeboden door Babybike, specifiek moet worden ontraden."

Echter uit het gestelde blijkt dat door SCV voldoende aannemelijk is gemaakt dat de door Babybike gestelde schade niet in een zodanig verband met voornoemde uitlating staat dat de gestelde schade SCV kan worden toegerekend. Ook de gevorderde rectificatie wordt afgewezen wegens onvoldoende belang. Lees hier het vonnis.

IEF 1479

Wakkere weken

Rechtbank Arnhem, 7 december 2005, 125610 / HA ZA 05-628, Wakker Beheer Hillegom B.V. en SlaapkamerCentrum B.V. tegen Intres B.V.

SlaapkamerCentrum voert sinds oktober 1998 één of twee keer per jaar een reclamecampagne onder de naam “De Wakkere Weken”. Dit is ook als woord- en beeldmerk gedeponeerd. Gedaagde Intres B.V. drijft een slaapkamerspeciaalzaak onder de naam Morgana Slaapkamers en start in januari 2005 een reclamecampagne waarbij de aanduiding “Wakkere Weken” wordt gebruikt. Na sommatie staakt Intres gebruik van “Wakkere Weken”, maar wijzigt dit in “Wakkere Dagen”.

De rechtbank stelt vast dat het woordmerk “De Wakkere Weken” is ingeschreven voor de klassen 16, 20 en 24 en niet voor promotionele activiteiten (klasse 35) waarvoor het concreet wordt gebruikt. Het merk wordt dus niet gebruikt voor de waren waarvoor het is ingeschreven, waardoor een beroep op de merkrechten volgens de rechtbank faalt. Het wordt wat ongelukkig geformuleerd in het vonnis, maar waarschijnlijk bedoelt de rechter hier dat Intres het merk van SlaapkamerCentrum niet gebruikt waarvoor zij het heeft ingeschreven. Waarvoor SlaapkamerCentrum haar merk zelf gebruikt, doet in dit geval namelijk niet ter zake.

Wél acht de rechtbank het gebruik van de aanduiding “Wakkere Weken” en “Wakkere Dagen” door Intres ongeloorloofd en derhalve onrechtmatig. Er is “sprake van een nabootsing van een door Wakker Beheer en SlaapkamerCentrum al jarenlang gebezigde reclame-uiting waarmee zij hun actieweken aankondigen.” Lees het vonnis hier (met dank aan Hugo van Heemstra, Brinkhof Advocaten).

IEF 1401

Misleidende telemarketing

Rechtbank Rotterdam 30 november 2005, LJN: AU8551, Refill - European Office Systems
Kunnen uitspraken, gedaan via telemarketing, misleidend zijn?

Partijen concurreren op de markt voor “office supplies” in Nederland. Zij verkopen beide - onder meer - remanufactured toner cartridges: originele lege toner cartridges, waarvan alle aan slijtage onderhevige onderdelen zijn vervangen en waaraan vervolgens nieuw tonerpoeder is toegevoegd. EOS benadert haar klanten onder meer telefonisch met het volgende verkoop verhaal:
“ (…) onze nieuwe Super Long Life toner patronen, die u direct kunt gebruiken. Deze patronen bevatten een veel fijner poeder, dat u een veel betere resolutie en printkwaliteit bieden bij al uw grafische kopieën. Bovendien werden deze patronen ontworpen om geld te besparen, omdat ze bestaan uit een nieuw soort lang houdbare drum met een lange levensduur, die tot drie keer langer mee kan gaan als uw standaardpatronen die u nu gebruikt. Ik ben ervan overtuigd, dat wij het met elkaar eens zijn, dat het tegenwoordig zeer belangrijk is, geld te besparen, of niet soms? (mijnheer/mevrouw) (…)
Wij leveren de Super Long Life drums in een verpakking met twee patronen tegen een introductieprijs van … per patroon. Met deze drums kunt u dus tot drie keer langer doen dan met uw huidige standaard tonerpatronen, die tussen 100 en 200 € kosten. U ziet dus dat er grote mogelijkheden zijn om geld te besparen, of niet soms?
(Indien de klant zegt, dat hij minder betaalt dan 70 euro vertelt u hem, dat het recyclebare patronen moeten zijn en niet opnieuw geprepareerde tonerpatronen - de kwaliteit wordt vele malen slechter.) (…)”.

Refill vordert op grond van art. 6:194 jo. 6:162 BW EOS te verbieden om omtrent de eigenschappen van de producten van EOS onjuiste en/of misleidende mededelingen openbaar te (laten) maken dan wel bedrijven in persoonsgerichte benaderingen voor te houden. Tevens vordert Refill tijdens pleidooi vergoeding van haar schade. Nu deze wijziging van eis, inhoudende een vermeerdering, niet schriftelijk heeft plaatsgevonden, wordt deze niet toegestaan.

Heeft EOS nu daadwerkelijk aan potentiële klanten meedgedeeld dat haar toners langer mee gaan, goedkoop zijn en origineel zijn?
Getuige [C.] zegt hierover: “Tijdens de telefoongesprekken moest ik aangeven dat de cartridges van EOS drie tot vier keer zolang meegaan als gewone cartridges. … Ik vertelde de klanten dat de toners van EOS niet gerecycled waren. Ik weet niet wat het verschil is tussen gerecycled en geremanufactured. Als klanten mij vroegen of wij originele cartridges verkochten, beantwoordde ik deze vraag positief. Dat was mij zo verteld door de managers tijdens onze bijeenkomsten. … Desgevraagd vertelde ik klanten dat zij met onze toner tussen de 15.000 en 20.000 afdrukken konden maken. De genoemde aantallen mochten wij zelf bepalen.”
De rechtbank concludeert als volgt: "Op grond van de pitch, de hiervoor aangehaalde verklaringen van getuigen en bedrijven moet worden aangenomen dat de verkoopmedewerkers van EOS daadwerkelijk voormelde mededelingen hebben gedaan."

Vervolgens moet worden nagegaan of deze verkoopmededelingen “openbaar zijn gemaakt” in de zin van artikel 6:194 BW. EOS stelt zich op het standpunt - met een beroep op de parlementaire geschiedenis - dat telefonische mededelingen uitdrukkelijk zijn uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 6:194 BW. De rechtbank: "Het EG Hof van Justitie heeft in het arrest Toshiba-Katun van 25 oktober 2001 (zaak C 112/99, rov 28) overwogen dat reclame gelet op deze bijzonder ruime definitie zeer verschillende vormen kan aannemen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voormelde verkoopmededelingen van EOS moeten worden beschouwd als reclame in de zin van artikel 2 lid 1 van de gewijzigde richtlijn 84/450. Deze mededelingen zijn op te vatten als productaanprijzingen in de uitoefening door EOS van haar commerciële activiteiten, gericht op vergroting van haar afzet. Dat hierbij telefonie is gekozen als verspreidingsvorm is irrelevant. Vast staat dat de namens EOS optredende telemarketeers per dag tientallen en per jaar enige honderdduizenden bedrijven telefonisch benaderen en dat zij daarbij gebruik maken van een pitch, waarin standaardvragen en antwoorden zijn vastgelegd. Indien op deze wijze potentiële klanten worden benaderd, kan niet meer gesproken worden van een louter persoongerichte benadering, waarbij de klant individueel wordt benaderd en een op die klant toegesneden aanbieding wordt gedaan. EOS gebruikt telemarketing als één van de vele ontwikkelde vormen om reclamemededelingen op een gestandaardiseerde wijze bij het (voor EOS relevante) publiek kenbaar te maken. Telemarketing in deze vorm dient dan ook te worden beschouwd als het openbaar maken van mededelingen waarop artikel 6:194 BW ziet."

Is er sprake van misleiding? "Nu de Super Long Life toner remanufactured is, is het reservoir van de toner gelijk aan die van de originele toner. De vergelijking “tot drie keer meer” vindt dan ook geen enkele grond in de door Tinto, remanufacturer van de Super Long Life toner, aangegeven pagina aantallen [...]. Deze aantallen komen overeen met die van de toners van de gangbare merken [...]. Mededeling (b) dat de Super Long Life toner naar verhouding goedkoper is dan de toners van gangbare merken is gebaseerd op het tot drie maal meer afdrukken van pagina’s dan deze, zodat ook die mededeling onjuist en misleidend is."
De gevorderde schade vergoeding wordt als ongegegrond afgewezen.

Lees hier het vonnis.

IEF 1396

Geen fysieke gelijkenis

Rechtbank Amsterdam, 23 november 2005, Maurice de Hond tegen Peugeot Nederland (met dank aan Jolette Wiersema, DLA Schutgrosheide)

Peugeot plaatst in een blad voor Peugeot-rijders en op haar website een advertentie met afbeeldingen voor de nieuwe Peugeot 1007. Kenmerkende van de advertentie is de cartoon van een hond die zit achter zijn laptop aan zijn bureau waarop een naambordje staat met als tekst: "ONDERZOEKSBUREAU "DE HOND"". Peugeot heeft voor het gebruik van de cartoon van het karakter De Hond een bedrag betaald aan Gerrit de Jager, ontwikkelaar van de strip 'De Familie Doorzon'. Al geruime tijd verschijnt de strip in het AD onder de naam 'Liefde en geluk'. Sinds de enige tijd is De Jager het karakter De Hond in zijn strips gaan afbeelden als marktonderzoeker. Uit eigen onderzoek  van Maurice de Hond blijkt dat 63% het karakter ziet als een soort persiflage op Maurice de Hond.

Maurice de Hond vordert een verklaring voor recht dat Peugeot onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door het voeren van deze reclamecampagne. Niet alleen profiteert Peugeot van de bekendheid en reputatie van De Hond als onderzoeker/opiniepeiler, tevens wekt Peugeot de indruk dat De Hond onderzoek zou hebben verricht naar de autotrend van 2005 en dat dit onderzoek gunstig zou zij uitgevallen voor Peugeot. Een en ander zonder toestemming.

Peugeot stelt dat het slechts heeft willen aanhaken bij de bekendheid en populariteit van het karakter van De Jager, waarvoor hij betaald is. "Het idee van de reclamecampagne was om op een humoristische wijze aan te knopen bij het fenomeen marktonderzoeken en om daarbij op een ludieke wijze gebruik te maken van de gefingeerde resultaten van een gefingeerd marktonderzoek. [...] De functie van de cartoon is niet om geloofwaardigheid aan de vermelde autotrends en het gefingeerde onderzoek te geven.

Gebruik van de naam van een persoon zonder diens voorafgaande toestemming is slechts onrechtmatig indien "[...] de betreffende reclameboodschap en het daarin aangeprezen product in zodanige mate in verband worden gebracht met de betrokkene en de eigenschappen waarvoor hij bekendheid geniet, dat daardoor bij het publiek, waartoe de reclameboodschap zich met name richt, een positieve waardering voor het product wordt opgeroepen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in het onderhavige geval geen sprake. Immers, vaststaat dat Peugeot in haar reclamecampagne gebruik heeft gemaakt van een tekening van een hond, welke hond geen fysieke gelijkenis vertoont met Maurice de Hond." Daarbij komt dat in de reclamecampagne van Peugeot het karakter De Hond, net als in de cartoon, op een ludieke wijze wordt ingezet. "Het karakter De Hond en Maurice de Hond liggen derhalve dusdanig ver uiteen dat niet valt te verwachten dat het publiek in ernst zal veronderstellen dat de Peugeot 1007 in de reclamecampagne wordt aangeprezen door Maurice de Hond, dat de Peugeot 1007 uit onderzoek van Maurice de Hond als beste naar voren komt of dat er een serieus marktonderzoek ten grondslag ligt aan de constatering van de genoemde Autotrends 2005. Dat uit door Maurice de Hond verricht onderzoek [...] is gebleken dat een deel van het publiek het karakter De Hond in de strips van De Jager ziet als persiflage van Maurice de Hond noopt de rechtbank niet tot een ander oordeel."
Lees hier het vonnis.

IEF 1387

Reclame exclusief exclusiviteit

Rechtbank Arnhem 5-10-2005, LJN: AU8383: Wegener Suurland tegen Makelaardij Zoelen.  Relatief weinig vonnissen in de aanloop naar de Kerstdagen, zeker nu de Luxemburgse arrestenmachine met reces is. Vandaag wel de publicatie van een in oktober uitgesproken kort geding vonnis van de Rechtbank Arnhem.

Makelaarskantoor Zoelen komt met Suurland overeen dat Suurland voor haar reclame in plattegrondkasten plaatst. De plattegrondkasten waarop de reclame komt te staan bevat echter aan de bovenzijde ook een reclame van Westbetuwe, met de toevoeging Hypotheken en Verzekeringen. Deze reclame bevat voorts het NVM-logo, maar dit wordt door Suurland na 8 maanden verwijderd.

Zoelen stelt schade te hebben geleden doordat voor haar verrichte exclusieve promotiewerkzaamheden ook ten behoeve van een andere makelaar zijn verricht. De Voorzieningenrechter gaat deze stelling te ver, aangezien exclusiviteit voor wat betreft het soort adverteerders niet was bedongen en Westbetuwe bovendien de woorden Hypotheken en Verzekeringen aan haar naam had toegevoegd. Het publiek vat de reclame van Westbetuwe volgens de rechter niet op als een makelaarsreclame. Dit is wel het geval in de periode waarin de Westbetuwereclame het NVM logo bevatte.

 

hier vonnis.

IEF 1361

Volgens goed drukkersgebruik

Rechtbank Haarlem,16 december 2005, KG ZA 05-653. Pretium Telecom B.V., tegen KPN Telecom B.V. Het zal waarschijnlijk niet lang meer duren voor rectificeren een keuzevak is en het eerste Handboek Rectificatie op de markt komt. 

In deze zaak maakt KPN aanspraak op de bij het vonnis van 24 november 2005 vastgestelde dwangsommen omdat, naar zij stelt, de rectificaties die Pretium heeft geplaatst in de dag-bladen en op haar website, niet voldoen aan de veroordelingen van dat vonnis. Voorts acht KPN de uitingen waarmee Pretium thans reclame maakt voor haar garantieregeling in strijd met dat vonnis.

Met betrekking tot de rectificaties in de dagbladen maakt KPN bezwaar tegen het feit dat de tekst ervan slechts circa 10 % van de gehele krantenpagina beslaat, dat de rectificaties ongebruikelijke zijmarges hebben van circa 80 % van de breedte van de tekst en boven- en ondermarges van circa 90 %, respectievelijk 180 % van de hoogte van de tekst, dat de teksten een voor Pretium ongebruikelijke opmaak, lettertype en letterdikte hebben en dat de kop “RECTIFICATIE” een grootte heeft van slechts 0,7 centimeter.

Ten aanzien van de advertenties staat echter vast dat deze, conform de veroordeling, een gehele krantenpagina beslaan en dat geen commentaar of verdere tekst is toegevoegd. In zoverre voldoen de rectificaties aan de veroordeling. Dat de door Pretium gekozen vorm, naar KPN stelt, niet kan worden bestempeld als “volgens goed drukkersgebruik”, zoals de veroordeling luidt, kan voorshands niet worden vastgesteld. KPN heeft destijds bij dit onderdeel van haar vordering - dat integraal is toegewezen - niet nader gespecificeerd wat dient te worden verstaan onder “volgens goed drukkersgebruik”.

Dat geldt ook voor “in de gebruikelijke opmaak van Pretium”. Ook heeft zij niet aangegeven dat daar waar zij vorderde “onder de kop RECTIFICATIE ter ‘grootte’ van 8 cm”, haar letters met een hoogte van 8 cm voor ogen stonden. Bij gebreke daarvan heeft Pretium aansluiting gezocht bij de gewraakte advertenties, hetgeen geen onlogische keuze was. KPN stelt voorts dat Pretium, door aldus te rectificeren, heeft gehandeld in strijd met de strekking van het vonnis. Die strekking was de schade die KPN ten gevolge van de onrechtmatige uitingen van Pretium heeft geleden weg te nemen. Pretium heeft echter, aldus KPN, gerectificeerd op een wijze die zo weinig mogelijk de aandacht trekt.

Pretium stelt hiertegenover dat de rectificaties als eyecatcher hebben gewerkt, juist door de opvallende witte vlakken die de tekst omgeven. Wat hiervan zij - ter zitting heeft KPN desgevraagd verklaard dat de attentiewaarde van de rectificaties niet is onderzocht - al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat Pretium, hoewel zij ook voor een andere vorm had kunnen kiezen, met de geplaatste rectificaties in de dagbladen aan de desbetreffende veroordeling heeft voldaan. Op basis van dit onderdeel van de veroordeling zijn derhalve geen dwangsommen verbeurd.

Met betrekking tot de rectificatie op de website stelt KPN dat Pretium evenmin aan de veroordeling heeft voldaan, omdat de rectificatie een hoogte heeft van minder dan de helft van de bevolen hoogte, te weten 6.7 cm in plaats van 20 cm (bemeten van een 17" scherm), omdat de kop "RECTIFICATIE" een grootte heeft van 15% van de bevolen omvang, te weten met 0,3 cm in plaats van 2 cm en omdat de tekst is uitgevoerd in donkergrijze letters op een grijze achtergrond, waarbij Pretium bovendien onder en boven de rectificatietekst buttons, logo's en opnieuw misleidende reclame-uitingen heeft geplaatst.

Vast staat dat de rectificatie conform de veroordeling is geplaatst op de homepage van Pretium zonder commentaar of toevoeging. Dat de homepage tevens een aantal links bevat kan aan Pretium niet worden tegengeworpen. Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat het formaat waarin de rectificatie op een beeldscherm getoond wordt, afhankelijk is van de resolutie van het betreffende beeldscherm. Pretium heeft, naar zij stelt, haar rectificatie afgestemd op de veel gebruikte resolutie van 800-600 pixels. Op een dergelijk scherm is de gehele rectificatietekst zichtbaar. Bij andere resoluties beslaat de rectificatie niet het gehele scherm of is de tekst maar voor de helft te lezen. Naar het oordeel van de voorzieningen-rechter kan dat laatste echter geen grond zijn om vast te stellen dat de rectificatie niet aan de veroordeling voldoet, nu KPN de vordering die tot deze veroordeling heeft geleid ten aanzien van de schermresolutie niet heeft gespecificeerd. Dat geldt ook voor de omvang van de letters van de kop, die geen 2 cm hoog zijn, zoals door KPN was beoogd, maar niet expliciet gevorderd. Door het feit dat de kop ook geen 2 cm. breed is KPN niet benadeeld. De grootte van de letters doet geen afbreuk aan het effect van de publicatie. Voorts is de kleur – een donkergrijze tekst op een lichtgrijze achtergrond – in overeenstemming met de rest van de website. Op grond van het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat Pretium niet aan de veroordeling tot rectificatie op de website heeft voldaan. Dit betekent dat op dit punt evenmin dwangsommen zijn verbeurd.

 Bij het vonnis van 24 november 2005 is het Pretium verboden mededelingen als “de laagste kosten per maand, of u ontvangt dubbel het verschil terug” in enigerlei vorm of op enigerlei wijze openbaar te (doen) maken.

KPN stelt in de eerste plaats dat op vrijdag 25 november 2005 op de website nog de mededelingen stonden te lezen als “bellen en internetten tegen de laagste kosten per maand of u ontvangt dubbel het verschil terug” en “Pretium garantie Voice: bellen tegen de laagste kosten per maand of u kunt dubbel het verschil claimen”. Hiermee heeft Pretium volgens KPN het bovengenoemd verbod overtreden.

Pretium heeft hieromtrent aangevoerd dat het vonnis in de avond van donderdag 24 november 2005 aan haar is betekend en dat haar IT-medewerkers op de ochtend van de volgende dag aan de slag zijn gegaan om de verboden uitingen van de website te verwijderen. De uitingen hebben nog tot circa 12.15 uur op de website gestaan. Pretium heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat voor het verwijderen van de uitingen handelingen moesten worden verricht die geruime tijd in beslag hebben genomen, waardoor zij in de onmogelijkheid heeft verkeerd om tijdig aan de veroordeling te voldoen. Pretium kan zich derhalve met vrucht beroepen op het bepaalde in artikel 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarom moet voor de periode tot 25 november 12.15 uur worden geconcludeerd dat de dwangsom wegens overmacht niet is verbeurd.

Voorts stelt KPN dat de uitingen, waardoor Pretium de verboden uitingen heeft vervangen ook in strijd zijn met het verbod om uitingen te publiceren als “de laagste kosten per maand, of u ontvangt dubbel het verschil terug”. Die uiting werd verboden omdat Pretium daarmee een absolute superioriteitsclaim deed die zij, zoals werd overwogen in het op 6 oktober 2005 tussen partijen gewezen vonnis, niet kan waarmaken. Pretium heeft de verboden uitingen inmiddels vervangen door andere uitingen. Naar de mening van KPN bevatten deze uitlatingen eveneens een absolute superioriteitsclaim inzake kosten, hetgeen Pretium verboden is.

In dit betoog kan KPN niet worden gevolgd. De verboden uiting “de laagste kosten per maand, of u ontvangt dubbel het verschil terug” begint met een affirmatieve openingszin. De uiting die Pretium thans gebruikt opent met “Als u niet de laagste telefoonrekening heeft, (…)” of “Indien (…) en u toont aan dat het door Pretium Telecom in rekening gebrachte telefoonverkeer in een maand met een andere Telecomaanbieder minder zou hebben gekost (…)”.

Hierin stelt Pretium steeds voorop dat de mogelijkheid bestaat dat men bij een andere telecomaanbieder voordeliger uit kan zijn. Derhalve kan niet worden gesteld dat Pretium met die uiting pretendeert onder alle omstandigheden de goedkoopste te zijn. In een eerder kort geding tussen partijen werd al geoordeeld dat tegen het geven van de onderhavige garantie op zichzelf geen bezwaar kan bestaan. Dan moet Pretium ook de mogelijkheid hebben die garantie bekend te maken. De uiting die Pretium daarvoor thans gebruikt houdt geen absolute superioriteitsclaim in en is ook overigens niet onrechtmatig.

Eerdere recente KPN-Pretiumzaken hier. Vonnis in deze zaak hier.

IEF 1338

Wel onrechtmatig, geen

Rechtbank 's-Hertogenbosch 13 december 2005, Versatel / Zeus Telecom (Met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird)

Beide partijen brengen een product onder de naam ISDN30 op de markt. Sinds 31 oktober 2005 heeft Zeus op haar website een link geplaatst onder de titel "Versatel, een eerlijk vergelijk?", met de inleidende mededeling "Van diverse Versatel klanten kregen we informatie over ISDN30 verbindingen, niet alles is zoals het lijkt", met een verwijzing naar een tekst waarin onder meer staat dat Versatel niet alleen gebruik maakt van glasvezelverbindingen (zoals Zeus wel doet), maar ook van (minder geavanceerde DSL) koperverbindingen.
Versatel acht deze uitlatingen onwaar en onjuist en daarmee misleidend in de zin van artikel 6:194a BW.

"Gelet op het bepaalde in artikel 6:195 BW ligt het op de weg van Zeus om de juistheid van haar beweringen aannemelijk te maken. Zij heeft daartoe een drietal verklaringen (prod. 1) overgelegd van - naar eigen zeggen - onafhankelijke en goed bekend staande deskundigen. In hun rapporten laten deze deskundigen zich slechts in algemene zin uit over de (kwaliteits)verschillen tussen een DSL-verbinding en een glasvezelverbinding als gebruikt voor een ISDN(30) product. [...] Dat klanten het beweerdelijke kwaliteitsverschil in het gebruik zouden merken, zoals Zeus stelt, is evenmin aannemelijk geworden. Zeus stelde desgevraagd ter zitting dat zij door "een klant" van Versatel is benaderd die zich misleid voelde door de aanschaf van ISDN30 op basis van DSL bij Versatel, maar zij heeft geen enkele onderbouwing van die stelling kunnen geven, omdat, zo stelt Zeus, de klant niet bereid was daaromtrent een verklaring af te leggen."

"Slotsom is dan ook dat Zeus gelet op het vorenstaande de juistheid van de op haar website gedane beweringen over Versatel en haar ISDN30 via DSL niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat deze als misleidend dienen te worden aangemerkt. Daaruit volgt dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de vergelijkende reclame op de website van Zeus niet aan alle in het tweede lid van artikel 6:194a BW genoemde voorwaarden voldoet en derhalve jegens Versatel onrechtmatig is. De vorderingen zullen derhalve worden toegewezen [...]. De door Versatel gevorderde "oprechte excuses" en verwijzing naar de website van Versatel [...] zullen worden afgewezen, nu voor toewijzing daarvan onvoldoende grond bestaat. De tekst is inmiddels van de website verwijderd.
Lees hier het vonnis.