DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14560

HvJ EU: Elektronisch boekingssysteem voor vluchten vanaf EU moet meteen definitieve prijs vermelden

HvJ EU 15 januari 2015, IEF 14560 ; C‑573/13 (Air Berlin tegen Verbraucherzentral Bundesverband)
Reclamerecht. Uit het perscommuniqué: Een elektronisch boekingssysteem moet voor elke vlucht vanaf het grondgebied van de Unie waarvoor het tarief wordt weergegeven, meteen de te betalen definitieve prijs vermelden. Het Hof verklaart voor recht:
1) Artikel 23, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap, dient aldus te worden uitgelegd dat bij een elektronisch boekingssysteem zoals dit welk aan de orde is in het hoofdgeding de te betalen definitieve prijs bij elke vermelding van de prijzen van de luchtdiensten moet worden aangegeven, ook reeds bij de eerste vermelding daarvan.

2) Artikel 23, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1008/2008 dient aldus te worden uitgelegd dat bij een elektronisch boekingssysteem zoals dit welk aan de orde is in het hoofdgeding de te betalen definitieve prijs niet alleen voor de door de klant gekozen luchtdienst moet worden vermeld, maar ook voor elke luchtdienst waarvan het tarief wordt weergegeven.

Gestelde vragen:

1)      Moet artikel 23, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1008/2008 aldus worden uitgelegd dat de te betalen definitieve prijs in een elektronisch boekingssysteem bij de eerste vermelding van de prijzen van luchtdiensten moet worden aangegeven? 

2)      Moet artikel 23, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1008/2008 aldus worden uitgelegd dat de te betalen definitieve prijs in een elektronisch boekingssysteem enkel voor de door de klant specifiek gekozen luchtdienst dan wel voor elke getoonde luchtdienst moet worden aangegeven?

IEF 14551

Belettering op Eneco-windmolens in Houten is ‘aanprijzing’

Rechtbank Midden-Nederland 30 december 2014, IEF 14551; ECLI:NL:RBMNE:2014:7276 (St. Gigawiek en B&W Houten)
Bestuursrecht. Reclame. Beroep tegen weigering om handhavend op te treden tegen aangebrachte belettering op gondels van windmolens. In tegenstelling tot wat de gemeente heeft gesteld, voegt de belettering wel degelijk extra informatie toe aan de windmolens, zodat sprake is van algemene aanprijzing van waren en diensten in de zin van de APV. De rechter verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen in stand.

16. De rechtbank is, anders dan verweerder en derde-partijen, van oordeel dat de namen “UWind” en “Eneco” wel als handelsreclame zijn aan te merken. De belettering voegt extra informatie toe aan de windmolens en bewerkstelligt daarmee aandacht voor (het opwekken van) groene stroom zoals UWind voorstaat en voor de leverancier van deze groene stroom Eneco in het bijzonder. Dit heeft het karakter van een openbare aanprijzing van een goed met een kennelijk commercieel doel, zoals omschreven in artikel 1:1 van de APV.

Het aanbrengen van dergelijke handelsreclame is ingevolge artikel 4:15 van de APV slechts verboden als sprake is van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving. Dat doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. De namen “UWind” en “Eneco” op de gondels van de windturbines vormen geen gevaar voor het verkeer en veroorzaken evenmin ernstige hinder voor de omgeving; het zijn uitsluitend letters, het zijn geen afbeeldingen of bewegende beelden. Verder is niet bestreden dat de gondels van de windturbines zich op een hoogte van 105 meter boven het maaiveld bevinden. Hierdoor is de invloed op het verkeer en de omgeving naar objectieve maatstaven bezien relatief gering. De rechtbank vindt ook steun voor dit oordeel in bovengenoemd advies van de welstandscommissie. Het verbod uit artikel 4:15, eerste lid, van de APV is dan ook niet op deze situatie van toepassing, zodat de aanwezigheid van de belettering geen overtreding van dit artikel inhoudt en de bevoegdheid voor verweerder om hiertegen uit hoofde van dit artikel handhavend op te treden ontbreekt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Lees ook het artikel op dichtbij.nl

IEF 14423

Aanhaken bij Loomfun op bol.com is misleidend

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 27 oktober 2014, IEF 14423 (TS-shops tegen Sportbadge)
Handelsnaam. Sportbadge heeft met de vermelding van ‘Loomfun’ en ‘TS-Shops’ in zijn advertenties niet de handelsnamen van TS-Shops gevoerd. Sportbadge heeft de handelsnamen TS-Shops en Sportbadge immers niet ter aanduiding van haar onderneming in het handelsverkeer gebruikt, maar (slechts) ter aanduiding van haar producten. Misleiding: Het gebruik van de naam ‘Loomfun’ door Sportbadge bevordert de verkoop van deze producten en is daarom gekozen om aan te haken bij de productomschrijvingen van TS-Shops. Door www.bol.com wordt een link gelegd met TS-Shops. De voormelde handelspraktijk van Sportbadge leidt ertoe dat consumenten contact opnemen met TS-Shops over bestellingen via www.bol.com bij Sportbadge zijn gedaan. Door deze (manier van) marketing door Sportbadge van haar (eigen) loombandjes wordt verwarring geschapen ten aanzien van de handelsnamen van een concurrent, zodat de handelspraktijk van Sportbadge c.s. als misleidend in de zin van artikel 6:193c lid 2 sub a BW is aan te merken.

4.7.
Volgens TS-Shops heeft voormelde handelspraktijk van Sportbadge c.s. ertoe geleid dat consumenten contact opnemen met TS-Shops over bestellingen die door hen op www.bol.com bij Sportbadge c.s. zijn gedaan. Sportbadge c.s. heeft deze stelling van TS-Shops niet weersproken, zodat daarvan uit wordt gegaan. Door deze (manier van) marketing door Sportbadge c.s. van haar (eigen) loombandjes, te weten door vermelding van de (handels)naam ‘Loomfun’ en als gevolg daarvan de vermelding van ‘TS-Shops’ in de advertenties van Sportbadge c.s., wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook verwarring geschapen ten aanzien van de handelsnamen van een concurrent, zodat de handelspraktijk van Sportbadge c.s. als misleidend in de zin van artikel 6:193c lid 2 sub a BW is aan te merken.

4.8.
Het verweer van Sportbadge c.s. dat in de factuur die de consument na het plaatsen van de bestelling ontvangt duidelijk staat weergegeven door wie verkoop en levering van het bestelde product plaatsvindt, faalt. Op dat moment heeft de misleidende handelspraktijk immers reeds plaatsgevonden.

IEF 11374

Overzicht reclamerechtpraktijk HvJ EU

Dit overzicht zal het komende jaar dienst doen als living document met voor de praktijk relevante rechtspraak van het HvJ EU vanaf 2011, inclusief conclusies en aanhangige prejudiciële vragen. Steeds als er arresten zijn gewezen, conclusies zijn genomen of verzoeken zijn neergelegd wordt dit overzicht bijgewerkt. In deze serie HvJ EU-overzichten: auteursrecht, modellenrecht, merkenrecht en octrooirecht.

A. HvJ EU
B. Conclusies HvJ EU
C. Aanhangige prejudiciële vragen

Lees verder

IEF 14366

Publicatie voorzittersbeslissing RCC mag zonder reactie adverteerder

Hof Amsterdam 22 april 2014, IEF 14366 (Stichting Reclame Code tegen chiropractor)
Klacht inzake advertentie van een chiropractor bij de Reclame Code Commissie leidt tot voorzittersbeslissing RB 1446 waarbij de klacht gegrond wordt verklaard en een aanbeveling aan de chiropractor wordt gedaan. Kantonrechter besliste - in strijd met art. 23 Rv - dat de klacht alsnog door de commissie moet worden behandeld: De aanbeveling was inhoudelijk onrechtmatig en evenmin door haar wijze van totstandkoming onrechtmatig. Het Reglement noch fundamenteel beginsel van procesrecht voorzien in publicatie van de voorzittersbeslissing mét de reactie daarop van geïntimeerde. Het hof vernietigt het vonnis.

3.6. Met betrekking tot de overige grieven in het principale appel stelt het hof voorop dat de vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op vermeend onrechtmatig handelen van de kant van de Stichting jegens [geïntimeerde]. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds onrechtmatigheid vanwege de inhoud van de beslissing en anderzijds onrechtmatigheid vanwege de wijze waarop deze tot stand is gekomen. In eerstgenoemd verband heeft [geïntimeerde] met name aangevoerd dat de aanbeveling van de voorzitter onrechtmatig is omdat deze een wetenschappelijk artikel heeft beoordeeld zonder deskundigen te raadplegen. In laatstgenoemd verband heeft [geïntimeerde] met name betoogd dat de Stichting zich niet aan enig (proces)reglement houdt en misbruik maakt van haar vrijheid van meningsuiting, dat de voorzittersbeslissing (inclusief de aanbeveling) onzorgvuldig tot stand is gekomen en – vooral in hoger beroep – dat hij, nadat de voorzitter tot een beslissing en aanbeveling was gekomen, in de gelegenheid had moeten worden gesteld daarop te reageren en dat die reactie bij de publicatie van de beslissing had moeten worden vermeld of verwerkt.

3.8. [geïntimeerde] heeft in dit verband met name aangevoerd dat de aanbeveling van de voorzitter onrechtmatig is omdat deze een wetenschappelijk artikel heeft beoordeeld zonder deskundigen te raadplegen. Daarmee bedoelt hij kennelijk te stellen dat de voorzitter van de Commissie ten onrechte geen acht heeft geslagen op het wetenschappelijke artikel waarnaar in de advertentie van [geïntimeerde] in Het Parool wordt verwezen. Het hof kan [geïntimeerde] in dit betoog niet volgen. [geïntimeerde] heeft immers zelf verzocht om de reeds door hem in de procedure bij de Commissie ingediende stukken – waaronder de desbetreffende publicatie – als niet verzonden te beschouwen, zodat de voorzitter van de Commissie moeilijk kan worden verweten dat deze daarvan geen kennis (meer) heeft genomen. Daarbij neemt het hof, mede gelet op artikel 15 van de Reclame Code, in aanmerking dat op de voorzitter geen zelfstandige verplichting rustte om onderzoek naar de wetenschappelijke onderbouwing van de advertentie van [geïntimeerde] te doen, bijvoorbeeld via internet. Naast deze stelling heeft [geïntimeerde], op wiens weg dit lag, gelet op de bestaande jurisprudentie en in het licht van het door de Stichting gevoerde verweer, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat de aanbeveling van de voorzitter als onrechtmatig jegens hem moet worden gekwalificeerd.

3.9. Wat de wijze van totstandkoming van de beslissing en aanbeveling betreft stelt het hof voorop dat [geïntimeerde] niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het Reglement niet voorziet in een met voldoende waarborgen omklede klachtprocedure. Evenmin heeft [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd gesteld dat (de voorzitter van) de Commissie in het kader van de tegen hem aanhangig gemaakte klachtprocedure de in het Reglement gegeven regels niet of onvoldoende heeft nageleefd. Daaraan kan worden toegevoegd dat ook aan het hof niet is gebleken dat het Reglement een regeling bevat die op enigerlei punt strijdig is met fundamentele beginselen van procesrecht. Evenmin is aan het hof gebleken dat (de voorzitter van) de Commissie bij toepassing van het Reglement enig fundamenteel beginsel van procesrecht heeft geschonden. Daarom kan, anders dan [geïntimeerde] wil, niet worden geconcludeerd dat de Stichting zich niet aan enig (proces)reglement houdt en misbruik maakt van haar vrijheid van meningsuiting, en dat de voorzittersbeslissing (inclusief de aanbeveling) onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dat [geïntimeerde], zoals hij tevens stelt, nadat de voorzitter tot een beslissing en aanbeveling was gekomen in de gelegenheid had moeten worden gesteld daarop te reageren en dat die reactie bij de publicatie van de beslissing had moeten worden vermeld of verwerkt, betreft niet een regel die in het Reglement is voorzien of uit een fundamenteel beginsel van procesrecht voortvloeit. Bovendien heeft [geïntimeerde] zowel voordat als nadat de voorzitter tot een beslissing en aanbeveling was gekomen, gelegenheid gehad daarop te reageren (het geven van een schriftelijke reactie op de klacht en toelichting ter vergadering van de Commissie respectievelijk het aantekenen van bezwaar tegen de voorzittersbeslissing). Dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn rekening en risico. De door de (voorzitter van de) Commissie in acht te nemen zorgvuldigheid met betrekking tot de wijze van totstandkoming van de aanbeveling strekt niet zo ver dat in de gegeven omstandigheden [geïntimeerde] (nogmaals) gehoord had moeten worden alvorens de aanbeveling te publiceren. Voor zover [geïntimeerde], verder, heeft betoogd dat hij uit het e-mailbericht van 29 maart 2012 van de Commissie aan zijn gemachtigde heeft mogen afleiden dat wanneer hij zich uit de klachtprocedure bij (de voorzitter van) de Commissie zou terugtrekken, geen publicatie van de beslissing en aanbeveling zou volgen, verwerpt het hof dit betoog, reeds omdat uit de desbetreffende correspondentie kan worden afgeleid dat de door hem bedoelde zinsnede geen betrekking heeft op uitspraken maar op nog niet behandelde zaken/klachten en evenmin specifiek betrekking heeft op de tegen hem lopende procedure. Daar komt, ten slotte, nog bij dat vaststaat dat de beslissing en aanbeveling in geanonimiseerde vorm zijn gepubliceerd.
IEF 14357

"Overstappen van..." geen handelsnaamgebruik of negatieve connotatie

Vzr. Rechtbank Den Haag 6 november 2014, IEF 14357 (Cashdesk tegen Pos4)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten, G.J. van de Kamp, Park Legal en Laurens Kamp, Bingh advocaten. Er is een herstelvonnis aangekondigd. Handelsnaamrecht. Adwords. Eiser levert kassasystemen en -software onder de handelsnaam Cashdesk. Pos4 had een advertentie via Google Adwords "Overstappen van Cashdesk? - pos4.nl" en aanbiedingen voor Cashdesk-gebruikers op haar website geplaatst. Door Pos4 is 'Cashdesk' weliswaar gebruikt, maar niet als handelsnaam. Eiser heeft vordering niet gebaseerd op het recent (met spoed) gedeponeerde (en inmiddels geweigerde) merkrecht. Er is geen sprake van misleidende, vergelijkende reclame of ongeoorloofde mededeling. In reconventie vordert Pos4 veroordeling 'tot hetzelfde' als in conventie wordt toegewezen, daarvan is geen sprake.

Handelsnaam 5.2. Ronist baseert haar vorderingen primair op de stelling dat POS4 inbreuk heeft gemaakt op de aan haar toebehorende handelsnaam Cash desk. Op grond van artikel 5 Handelsnaamwet kan een houder van een oudere handelsnaam optreden tegen het voeren van van een handelsnaam die identiek is aan de oudere handelsnaam of daar slechts in geringe mate van afwijkt, voor zover dientengevolge in verband met de aard van de beide ondernemingen, en de plaats waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring te duchten is. Het voeren van een handelsnaam moet daarbij worden uitgelegd in die zin dat een onderneming onder deze handelsnaam wordt gedreven. Uit de stellingen van Ronist volgt dat POS4 weliswaar op internet gebruik heeft gemaakt van de term "Cashdesk", maar niet dat zij "Cashdesk" als handelsnaam heeft gebruikt. Uit het in 2.4 - 2.6 beschreven gebruik volgt niet zonder meer dat POS4 haar onderneming onder de naam "Cashdesk" heeft gedreven. Reeds gelet hierop kan Ronist zich niet met een beroep op haar handelsnaamrecht verweren tegen de wijze waarop POS4 de term "Cash desk" heeft gebruikt.

Merkrecht 5.3. Ronist heeft aangegeven dat zij haar vordering niet baseert op het recent geregistreerde merkrecht, welke registratie overigens inmiddels voorlopig is geweigerd. Derhalve zal de voorzieningenrechter dit eventuele merkrecht niet bij haar beoordeling betrekken.

Ongeoorloofde mededinging 5.6. (...) In deze zaak is echter niet aannemelijk geworden dat van zodanige omstandigheden sprake is, nu, zoals reeds is overwogen, de voorzieningenrechter de uitdrukking "overstappen van" niet beschouwt als een negatieve connotatie, en andere bijkomende omstandigheden niet zijn gesteld.

IEF 14313

Geen ervaring van significant verlies aan zuigkracht

Vzr. Rechtbank Den Haag 24 oktober 2014, IEF 14313 (Dyson tegen Samsung)
Reclamerecht. Zakloze stofzuigers. Dyson vordert staking van de filteronderhoudsclaim en rectificatie van de reeds verwijderde "verlies aan zuigkracht" claims. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. Het vullen van het stofreservoir met stof heeft geringe invloed op de zuigkracht. "Geen verlies van zuigkracht ervaren" bevat een subjectief element. Gedurende een lange periode neemt de zuigkracht is niet significant af (7% tot 5,3%) en de zuigkracht is blijvend sterk.

Het rooster, dat onderhoud behoeft, vervult niet de functie van een filter.  Uit niets valt af te leiden dat naast de filterfunctie van en door de cyclonen aan het rooster ook een filterfunctie valt toe te dichten.

5.5. In de onder 2.9 I sub b weergegeven uiting is naar voorlopig oordeel de eigenlijke mededeling die aan het publiek wordt gedaan dat je bij de Motion Sync geen verlies aan zuigkracht ervaart. Terecht heeft Samsung zich op het standpunt gesteld dat “geen verlies aan zuigkracht ervaren” een subjectief element bevat, zodat deze mededeling, anders dan Dyson heeft betoogd, niet inhoudt dat Samsung claimt dat bij gebruik van de Motion Sync geen enkel verlies aan zuigkracht kan optreden.

5.8. Gelet hierop en nu Dyson heeft erkend dat bij een verlies aan zuigkracht van 7% de resterende zuigkracht nog wel sterk kan zijn, acht de voorzieningenrechter voorlopig oordelend de in claim 1 besloten liggende mededeling dat de Motion Sync gedurende een lange periode een sterke zuigkracht behoudt, niet onjuist of misleidend. Als de afname van de zuigkracht niet significant is en de zuigkracht blijvend sterk is, kan Samsung naar voorlopig oordeel ook claimen dat de consument – zeker ten opzichte van de stofzuiger met zak – geen verlies aan zuigkracht ervaart. Voorshands acht de voorzieningenrechter ook deze claim niet onjuist of misleidend.

Lees de uitspraak IEF 14313 (pdf/html)

IEF 14309

Grotendeels identieke teksten uit PowerPoint over perlators

Vzr. Rechtbank Limburg 8 oktober 2014, IEF 14309; ECLI:NL:RBLIM:2014:8562 (Vigorfluss en Aqua+2.0 tegen In2Water)
Uitspraak ingezonden door Laurens Thissen, Adelmeijer Hoyng advocaten. Vigorfluss produceert en distribueert perlators, waarin een techniek is verwerkt waarmee in kranen water bespaard kan worden. Partijen hebben samengewerkt en spreken af producten afzonderlijk in verschillende territoria te gaan verkopen. In2Water heeft op haar website teksten gebruikt die grotendeels identiek zijn aan teksten uit een PowerPointpresentatie waarvan Acqua+2.0 gebruik maakt. In2Water maakt inbreuk op het auteursrecht door de bijna volledige PowerPointpresentatie openbaar te maken via haar website. Er wordt onrechtmatig gehandeld doordat er misleidende mededelingen op haar website staan; de productclaims zijn niet juist.

4. De beoordeling
Inbreuk op het auteursrecht
4.3. In2Water betwist dat de PowerPointpresentatie kan worden aangemerktt als een werk dat voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Er is volgens haar gen sprake van een origineel werk dat creatieve kenmerken bevat en bovendien is de presentatie geen schepping van Geelen alleen, omdat ook In2Water in de personen Humblet en Geraets aan de totstandkoming van de PowerPointpresentatie hebben meegewerkt.

4.3.1. (...) De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Mede gelet op hetgeen Aqua+ 2.0 ter mondelinge behandeling heeft aangevoerd over de specifieke woordkeuze en gekozen zinopbouw van de presentatie alsmede de daarin verwerkte keuzes, zoals het noemen van uitspraken van de voorzitter van Nestlé en de activiteiten van Koning Willem-Alexander op het gebied van watermanagement, geldt dat de PowerPointpresentatie een origineel en onderscheidend karakter heeft, in die zin dat er sprake is van een creatieve prestatie die in het werk tot uiting komt. Daarmee is de PowerPointpresentatie een auteursrechtelijk werk in de zin van artikel 10 lid 1 aanhef onder 1 van de Auteurswet 1912 (Aw).

4.3.3. Uit de aanduiding 'auteur Josje Geelen' op de door Aqua+2.0 overlegde schermprint van de laptop van Geelen volgt, mede gelet op de betwisting door In2Water, nog niet het vermoeden dat uitsluiten Geelen als maker van de PowerPointpresentatie heeft te gelden. Voor nader onderzoek in dit verband is in dit kort geding geen plaats. (...) Gezien het voorgaande zal het gevorderde onder III, voor zover het betreft de PowerPointpresentatie, worden toegewezen.

Misleidende mededelingen
4.4. Aqua+2.0 heeft voldoende gesteld en aannemelijk gemaakt dat de mededelingen van In2Water op haar website misleidend zijn. Volgens Acqua+2.0 dicht In2Water haar perlators immers dezelfde eigenschappen toe als de perlators van Acqua+2.0 hebben, terwijl de juistheid of volledigheid van de betreffende mededelingen van In2Water niet blijkt.

4.4.1. (...) Dientengevolge zijn haar mededelingen misleidend en daardoor jegens Vigorfluss en Acqua+2.0 onrechtmatig.

4.2.2. Aangezien Acqua+2.0 dreigende schade voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zijn het onder I. van het petitum gevorderde verbod alsmede de onder II. gevorderde rectificatie op de website van In2Water toewijsbaar, met dien verstande dat - vanwege de samenhang van de vorderingen - wat betreft de vordering onder I. voor de termijn waarbinnen In2Water na betekening van dit vonnis aan het bevel zal moeten hebben voldaan, aansluiting wordt gezocht bij de vordering onder II.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DirkzwagerIE/IT

IEF 14295

Superioriteitsclaims van vijfpuntsgordel autozitjes ongeoorloofde vergelijkende reclame

Rechtbank Oost-Brabant 17 oktober 2014, IEF 14295 (Cybex tegen Dorel/Maxi Miliaan)
Artikel 6:194a BW. Ongeoorloofde vergelijkende reclame tussen autozitjes met vijfpuntsgordelsysteem en veiligheidskussensysteem. Dorel/Maxi Miliaan plaatst in haar nieuwsbrief en op haar website een verklaring over de optimale bescherming van peuters in autostoeltje met een vijfpuntsgordelharnas met de suggestie dat dit systeem veiliger is dan een veiligheidskussensysteem. De procedure in Duitsland was niet op tegenspraak, en komt daarom ook geen doorslaggevende betekenis toe. Op een aantal punten heeft Dorel niet voldaan aan het controleerbaarheids- en objectiviteitsvereiste waardoor deze kwalificeert als ongeoorloofde vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW. Een rectificatie wordt bevolen.

Het gaat om de superioriteitsclaims als "veiligere afremming door belasting van sterke lichaamsdelen" en "Stevig vasthouden op de veiligste positie". Het is een feit dat krachten op het buikgebied niet zijn te meten, omdat dummy's geen sensoren in die zone hebben.

4.12 (...) De eerste hoofdreden is “veiligere afremming door belasting van sterke lichaamsdelen”. Door het gebruik van het woord veiligere” maakt Dorel een superioriteitsclaim. Die moet zij ook hard kunnen maken met objectief bewijs. Los van de vraag of zij daartoe in staat is, heeft te gelden dat zij heeft nagelaten om in de Mededeling aan te geven op welke onderzoek(en) zij haar superioriteitsclaim baseert zodat niet is voldaan aan het controleerbaarheidsvereiste en is reeds op die grond sprake van ongeoorloofde vergelijkende reclame. Dat laat onverlet dat het voor partijen van belang is om te weten of de uitingen in de Mededeling wel toelaatbaar zijn indien sprake zou zijn van een deugdelijke bronvermelding. De voorzieningenrechter zal daarom ook ingaan op de vraag of vergelijking berust op objectieve gronden.

4.19. Ook de tweede hoofdreden die Dorel noemt in de Mededeling bevat een superioriteitsclaim. Dorel heeft het immers over stevig vasthouden op de veiligste positie. Met andere woorden op een positie die veiliger is dan van een stoeltje voorzien van een veiligheidskussen. Daarvoor geldt eveneens dat Dorel niet heeft voldaan aan het controleerbaarheidsvereiste omdat elke verwijzing naar een onderbouwing van die stellig in de Mededeling ontbreekt. Dat betekent dat ook die superioriteitsclaim reeds om die reden kwalificeert als ongeoorloofde vergelijkende reclame. Onder verwijzing naar de hierboven behandelde producties ontbreekt het bovendien aan voldoende objectieve onderbouwing van de claim. Ook voor deze stelling ontbreekt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan voldoende objectief bewijs. Dorel mag wel stellen dat een kind in een vijfpuntsgordelharnas veilig wordt vastgehouden, maar zij mag op basis van de thans overgelegde stukken niet suggereren dat een kind in een stoeltje voorzien van een veiligheidskussen minder veilig wordt vastgehouden zoals zij wel doet in de Mededeling. Ook om die reden maakt Dorel zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter schuldig aan ongeoorloofde vergelijkende reclame.
IEF 14028

Merkinbreuk Wittmann Patch en ongeldig CE-Certificaat kunstmatige kleefhuid

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 juli 2014, IEF 14028 (Starsurgical tegen Wittmann c.s.)
Uitspraak ingezonden door Marga Verwoert en Maarten Haak, Hoogenraad & Haak advocaten. Merkenrecht. Misleiding. Rectificatie. Starsurgical verkoopt kunstmatige kleefhuid, een medisch hulpmiddel om een buikwand na incisie meerdere malen te sluiten en openen. Deze techniek is ontwikkelt door het Medical College Wisconsin waar Wittmann werkzaam was. Starsurgical heeft het exclusieve productie/distributierecht gekregen en verkoopt dit onder de merknaam Wittman Patch. Onder vermelding van "Wittmann Patch" en CE-certificaten bieden Wittmann c.s. via hidih.com/.de kunstmatige kleefhuid aan. Ook staan Sigma medical en Intraven als distributeur vermeld voor Nederland respectievelijk Spanje. Merkinbreuk is niet bestreden en wordt verboden in de EU. Er dient twee maanden te worden gerectificeerd op de openingspagina's in het Duits, Engels en Spaans. Gebruik van ongeldig CE-Certificaat en -goedkeuring dient te worden gestaakt.

5.4. beveelt Wittmann om binnen één maand na betekening van dit vonnis en gedurende twee maanden een rectificatie te plaatsen op de openingspagina van www.hidih.com, www.hidih.de en www.novomedicus [5.5: www.sigma-medical.nl, 5.6: www.intraven.es] in de vorm van een deugdelijke vertaling in de Duitse en Engelse [5.6: Spaanse] taal van de volgende tekst, in zwarte letters tegen een witte achtergrond zonder verdere mededeling;
"Bij deze informeren wij onze relaties dat Starsurgical, Inc. houder is van het merk "Wittmann Patch" voor de Europese Gemeenschap en de exclusief gerechtigde distributeur van "Wittmann Patch" kunstmatige Kleefhuid in de Europese Gemeenschap. (...) is niet gerechtigd om kunstmatige kleefhuid onder de naam "Wittmann Patch" op de markt te brengen, te distribueren of te verkopen en is niet gelieerd aan en heeft niet gehandeld namens Starsurgucal danwel met Starsurgical's toestemming. (...) Het CE Certificaat en de goedkeuring waaronder voorheen de inbreukmakende "Wittmann Patch" is aangeboden, zijn niet langer geldig en mogelijk niet van toepassing op de geleverde producten.