Reclamerecht  

IEF 8741

Hardnekkige vlekken

Gerechtshof Amsterdam, 6 april 2010, zaaknr. 200.037.050/01 SKG, Unilever Nederland N.V. tegen Reckitt Benckiser Healthcare (met gelijktijdige dank aan Moïra Truijens en Gregor Vos, Vos, Klos Morel & Schaap en Marlou van de Braak & Henriëtte van Helden, De Brauw Blackstone Westbroek).
 
Reclamerecht. Eindarrest in toiletreinigerszaak (tussenarrest en vonnis in kort geding vanaf IEF 8187). Gedeeltelijke vernietiging vonnis waarvan beroep. In het kort: terecht bezwaar tegen ongelijke kleuring van de twee helften van de toiletpot in de commercial; ‘zure toiletreinigers’ en ‘bleekreinigers’ mogen met elkaar vergeleken worden; de claim dat Harpic beter werkt dan bleek tegen hardnekkig vlekken  (“bijvoorbeeld aangekoekte/ingedroogde poepresten”) is toelaatbaar; de claim dat Harpic “overal in één keer hardnekkige vlekken” verwijdert is niet toelaatbaar; claim ‘bedekt beter dan bleek’ is niet toelaatbaar; weggooien gele fles is niet denigrerend; beeld vrouw met toolbelt die een verfroller gebruikt is eveneens niet onnodig denigrerend.

Concluderend mag de commercial in ‘de huidige formule’ voor Harpic Max niet meer worden uitgezonden, maar worden partijen over en weer in het gelijk gesteld. En waarschijnlijk tot vreugde van gedaagde komt het hof zelfs met een(geoorloofde) boodschap/ pay off voor een nieuwe commercial: 4.9. Grief VIII van Unilever heeft betrekking op het weggooien  van de gele fles aan het einde van de reclamefilm  Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat dit  beeld niet als onnodig denigrerend is te beschouwen nu het moet  worden gezien als illustratie van de (geoorloofde) boodschap  van de reclame-uiting dat het gebruik van een bleekproduct niet  meer nodig is omdat de toiletpot met gebruikmaking van alleen  Harpic Max (in alle opzichten) adequaat wordt gereinigd.

Procesrechtelijk is wellicht opmerkelijk dat het arrest is gewezen op 28 oktober 2009 en uitgesproken op 6 april 2010.

Lees het arrest hier.

IEF 8727

Al dan niet in overeenstemming met enige wet

CvB Reclame Code Commissie, dossier 2009/00626, 29 maart 2010, Diverse Artiesten, Mojo Concerts tegen Heineken Nederland (met dank aan Ebba Hoogenraad en Maarten Haak, Hoogenraad & Haak)

Reclamerecht. Uitgebreide en principiële uitspraak van het College van Beroep over de online concertagenda www.heineken.nl. Klachten over schending IE rechten in reclame-uiting. De Commissie en het College zijn bevoegd om zich uit te laten over de vraag of een reclame-uiting al dan niet in overeenstemming is met enige wet, maar de enkele omstandigheid dat door middel van een reclame-uiting inbreuk wordt gemaakt op enig (ander) wettelijk gewaarborgd recht van de klager, doet de uiting zelf nog niet in strijd zijn met de normen waaraan een reclame-uiting moet voldoen. In casu geen merkinbreuk, geen schending portretrecht en  geen ongeoorloofd aanhaken middels concertagenda Heineken. 

5.2.2. Artikel 2 NRC luidt: "Reclame dient in overeenstemming te zijn met de wet, de waarheid, de goede smaak en het fatsoen" en in de toelichting bij artikel 2 wordt een aantal voorbeelden genoemd van bepalingen die onder artikel 2 vallen. Dat het begrip "de wet" in de zin van artikel 2 NRC beperkt zou moeten worden uitgelegd, in die zin dat de uiting slechts aan bepaalde wetten of wetsbepalingen, meer in het bijzonder aan bepalingen die niet individuele rechtsverhoudingen betreffen, zou kunnen worden getoetst, vindt in zijn algemeenheid geen grondslag in de NRC. De Commissie en het College zijn bevoegd om zich -indien dit aan de orde is- van geval tot geval uit te laten over de vraag of een reclame-uiting al dan niet in overeenstemming is met enige wet. In het verleden is al meermalen van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.

5.2.5. De enkele omstandigheid dat door middel van een reclame-uiting inbreuk wordt gemaakt op enig (ander) wettelijk gewaarborgd recht van de klager, doet de uiting zelf nog niet in strijd zijn met de normen waaraan een reclame-uiting moet voldoen en brengt nog niet mee dat de Commissie en het College de uiting als zodanig reeds niet in overeenstemming met de wet als in art. 2 NRC bedoeld dienen te achten. Dat bijvoorbeeld in een civiele procedure kan worden opgetreden uit hoofde van een merkrecht of auteursrecht tegen een reclame-uiting door middel waarvan inbreuk op dat recht wordt gemaakt, is op zichzelf niet toereikend om de reclameuiting als zodanig in strijd te achten met art. 2 NRC op de grond dat deze niet in overeenstemming is met merkenrechtelijke bepalingen of de Auteurswet. Datzelfde geldt als in een civiele procedure kan worden opgetreden uit hoofde van onrechtmatige daad; die enkele omstandigheid doet de uiting niet in strijd zijn met art. 2 NRC op de grond dat de reclame-uiting zelf niet in overeenstemming is met art. 6: 162 BW.

5.2.6. De omstandigheid dat door middel van de uiting inbreuk wordt gemaakt op een wettelijk recht van de klager als hiervoor bedoeld of dat het bezigen van de uiting jegens de klager onrechtmatig is, zal wel een meer of minder zwaarwegende factor kunnen vormen die wordt betrokken bij de beoordeling of de reclame-uiting overigens in strijd is met de in een wet of in de desbetreffende reclamecodes dat de civielrechtelijk ongeoorloofde wijze waarop in de reclame-uiting gebruik wordt gemaakt van het merk of het portret van de klager van belang kunnen zijn voor de beantwoording door de Commissie en het College van bijvoorbeeld de vraag of de reclame-uiting tegenover het in aanmerking komende publiek misleidend is als bedoeld in art. 8 NRC.
De onderhavige procedure leent zich niet voor de beslissing op civielrechtelijke vorderingen. Het voorgaande brengt mee dat de Commissie en het College aan de aannemelijkheid van de door klager in verband met de reclame-uiting gestelde overtreding van merkenrechtelijke bepalingen of van de Auteurswet of van de gestelde onrechtmatigheid zware eisen mogen worden gesteld. Dat betekent dat de Commissie en het College aan die stellingen onvoldoende gewicht kunnen toekennen indien de juistheid daarvan niet onmiskenbaar is gebleken.

5.5. Volgens grief 5 en de mondelinge toelichting daarop is het gebruik van de in die grief genoemde merken door Heineken in strijd met artikel 2.20 lid 1 onder d BVIE juncto artikel 5 lid 5 van de Merkenrichtlijn, (…) kan niet met voldoende mate van zekerheid worden geoordeeld dat genoemde bepalingen zijn overtreden. Ten eerste verschillen partijen van mening over de vraag of sprake is van "gebruik, zonder geldige reden"; Heineken stelt -kort gezegd- dat de merken worden genoemd teneinde het publiek een volledige muziekagenda te bieden, terwijl er volgens appellanten voor Heineken niet een zodanige noodzaak bestaat om de merken in haar reclame te gebruiken, dat van Heineken in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij zich van dat gebruik onthoudt. Voorts is niet komen vast te staan dat door het gebruik van de bewuste merken door Heineken in de muziekagenda op www.heineken.nl, ongerechtvaardigd voordeel zou worden getrokken uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van die merken.

5.6. (…) Het is niet onmiskenbaar duidelijk in hoeverre Heineken al dan niet expliciet toestemming van de artiesten, die in hun hoedanigheid van publieke figuren zijn afgebeeld, nodig had, alvorens hun afbeeldingen in de gewraakte uiting op te nemen. (…) In dit verband is hetgeen appellanten hebben aangevoerd, dat de afbeeldingen van de artiesten niet door of vanwege de platenmaatschappijen of het management van de artiesten zijn verspreid, niet voldoende overtuigend om te kunnen aannemen dat (Heineken ervan moest uitgaan dat) de artiesten voor het gewraakte gebruik geen toestemming hebben gegeven en zij daarom een redelijk commercieel of persoonlijkheidsbelang hebben dat zich tegen de onderhavige publicatie verzet. 

5.8. Niet kan worden geoordeeld dat Heineken onmiskenbaar onrechtmatig of onfatsoenlijk aanhaakt bij de investeringen, prestaties en goodwill van Mojo door in de context van de onderhavige muziekagenda, waarin een groot aantal optredens en evenementen staan vermeld, ook te verwijzen naar door Mojo georganiseerde evenementen. (…)

5.9. (…) Naar het oordeel van het College wordt in de gewraakte, als één reclame-uiting te beschouwen, uiting niet gesuggereerd dat Heineken sponsor zou zijn van alle in die uiting genoemde evenementen en artiesten, althans het recht heeft verkregen om haar merk en product op enige wijze te verbinden aan die evenementen of artiesten. 

Lees de uitspraak hier.

IEF 8720

Zangeres zonder naam

Rechtbank Haarlem, 21 februari 2007, LJN: BL9273, Eiseres tegen Voldafarma c.s

Reclamerecht. Kort tussenvonnisje. Vordering tot betaling van achterstallige royalties aan zangeres [Eiseres], die haar naam en portret verbond aan afslankmiddel (“heeft landelijke bekendheid gekregen als zangeres van de Volendamse popgroep Band Zonder Naam (BZN)”). Gedaagde doet een beroep op verjaring. Gedaagde wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshandse oordeel van de rechtbank dat hij op 8 juni 1999 bekend was met de schade.

Lees het vonnis hier.

IEF 8718

Waarin de prijs een prominente rol speelt

Gerechtshof Amsterdam, 23 maart 2010, zaaknr. 200.016.275/01, Tele2 Nederland B.V. tegen UPC Nederland B.V. (met dank aan Renée Schipper &  Susan Kaak, Ventoux)

Reclamerecht. Misleidende reclame-uitingen UPC. Verwijzing UPC naar  “Standaardpakket Radio/TV” is niet misleidend, consument begrijpt een zodanige verwijzing een verwijzing inhoudt naar analoge ontvangst voor radio en televisie. Maar:

4.29. Recapitulerend acht het hof de hiervoor besproken radiocommercial, buitenreclame, printadvertentie, enkele pagina's van de website van UPC en een van de TV-commercials van maart/april 2009 misleidend. De grieven 1 en 3 t/m 5 zijn in zoverre gegrond. Het hof zal UPC bevelen om in reclame-uitingen waarin de prijs van haar aanbieding een prominente rol speelt, in die prijs op te nemen het verschuldigde bedrag voor het vereiste standaardpakket voor radio en televisie, althans om dat bedrag aansluitend en (in relatie tot de vermelde prijs) voldoende opvallend te vermelden. Het hof ziet onvoldoende grond UPC te veroordelen tot enigerlei rectificatie in dit verband zoals door Tele2 gevorderd in haar petitum hij memorie van grieven onder 2.

Lees het arrest hier.

IEF 8717

De kleine lettertjes

Vzr. Rechtbank Amsterdam, KG ZA 10-56 P/MV, UPC Nederland B.V. tegen KPN B.V. (met dank aan Eveline Rethmeier, Howrey)

Reclamerecht. Executiegeschil (dwangsommen verbeurd) en reconventioneel verbod reclame-uitingen UPC m.b.t. het Standaardpakket Radio/TV. “”UPC krijgt thans voor de tweede keer een verbod opgelegd tot het verdoezelen van de verplichting tot het ook nemen van het Standaardpakket Radio/TV en het daaraan verbonden bedrag van EUR 16,80.”

6.4. Voorshands wordt geoordeeld dat de mededeling aan het eind van de commercials (zowel in beeld als van de voice-over) “Al vanaf €4,- extra per maand*”misleidend is. Ook hier geldt immers dat het product digitale televisie alleen kan worden afgenomen in combinatie met het standaardpakket radio/tv van €16,80 en dat de werkelijke kosten derhalve €20,80 bedragen. De kleine lettertjes onderaan in beeld die hier melding van maken zijn nagenoeg onleesbaar en bijzonder kort in beeld. Dit neemt de misleiding dan ook niet weg. Ook het woord "extra" neemt de misleiding niet weg, omdat niet duidelijk wordt hoe hoog het bedrag is waar dit extra bovenop komt. Verder geldt dat de commercials zich met name richten op de Digitenne-klanten van KPN, een groep klanten die het bedrag van EUR 16,80 nog niet betalen en ook niet geacht kunnen worden hiervan op de hoogte te zijn.
 
6.5. UPC krijgt thans voor de tweede keer een verbod opgelegd tot het verdoezelen van de verplichting tot het ook nemen van het Standaardpakket Radio/TV en het daaraan verbonden bedrag van EUR 16,80. Hierin wordt aanleiding gezien het verbod, zoals ook is gevorderd, ruim ("op welke wijze en via welk medium dan ook") te formuleren.(…).

Lees het vonnis hier.

IEF 8716

Geschenken bij kranten

HvJ EU, 24 maart 2010 1, conclusie A-G Trstenjak in zaak C-540/08, Mediaprint Zeitungs- und Zeitschriftenverlag GmbH tegen Österreich -Zeitungsverlag GmbH (prejudiciële vragen Oberste Gerichtshof, Oostenrijk).

Reclamerecht. Oneerlijke handelspraktijken. Gezamenlijke aanbiedingen. Nationale regeling die verbiedt geschenken aan te bieden bij kranten en tijdschriften.

135. Gezien het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Oberste Gerichtshof als volgt te beantwoorden:

1) De bepalingen van [de richtlijn oneerlijke handelspraktijken] dienen aldus te worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als § 9a, lid 1, sub 1, UWG, die, afgezien van limitatief opgesomde uitzonderingen, het aankondigen, aanbieden of verstrekken van geschenken bij kranten en tijdschriften alsook het aankondigen van geschenken bij andere goederen of diensten verbiedt zonder dat het misleidende, agressieve of anderszins oneerlijke karakter van deze handelspraktijk in het concrete geval hoeft te worden aangetoond, ook indien deze regeling niet alleen ter bescherming van consumenten dient, maar eveneens ter bereiking van andere doeleinden die niet binnen het materiële toepassingsgebied van de richtlijn vallen, bijvoorbeeld de instandhouding van de pluriformiteit van de pers of de bescherming van zwakkere concurrenten.

2) De aan de koop van een krant verbonden mogelijkheid om deel te nemen aan een prijsvraag is niet reeds een oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/29 omdat deze deelnamemogelijkheid, tenminste voor een deel van de doelgroep, weliswaar niet de enige, maar wel de doorslaggevende reden vormt om de krant te kopen.

Lees de conclusie hier.

IEF 8707

In het kader van een zoekmachineadvertentiedienst

HvJ EU, 25 maart 2010, zaak C- 278/08, Die BergSpechte Outdoor Reisen und Alpinschule Edi Koblmüller GmbH, Günter Guni /  trekking.at Reisen GmbH (prejudiciële vragen Oberste Gerichtshof, Oostenrijk))

Merkenrecht. Google AdWords-zaak (‘trefwoord advertenties’). Weinig verrassend na de Google France zaak van afgelopen dinsdag (IEF 8692). Grotendeels hetzelfde dictum:

Artikel 5, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat de merkhouder gerechtigd is een adverteerder te verbieden om op basis van een trefwoord dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat door die adverteerder zonder toestemming van deze houder is geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, wanneer die reclame het voor de gemiddelde internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel, integendeel, van een derde.

Lees het arrest hier

IEF 8661

Veroordeeld tot afgifte van twee vleugels

Rechtbank Amsterdam, 2 december 2009, LJN: BL6788, Rhea Botenbouw B.V.  [A] Watersport B.V.

Auteursrecht motorsloep. Faillissement. Onrechtmatig in beslag genomen mallen, onrechtmatige publicatie op website. Onrechtmatig AdWord. Zeer toepasselijke advocatennamen: mrs. Van de Kant en Van Rhijn.

Ruime samenvatting op rechtspraak.nl: "Productiemallen van een motorsloep zijn door gedaagde in conventie onrechtmatig in beslag genomen. De mallen zijn eigendom van eiseres in conventie. Het verweer van gedaagde in conventie dat zij als auteursrechthebbende op de motorsloep rechtmatig beslag heeft gelegd op de mallen kan niet slagen. Voor zover er al een auteursrecht op de motorsloep zou bestaan, kan, op grond van de stellingen van gedaagde in conventie, niet worden geoordeeld dat de onderhavige vier in beslag genomen mallen de door gedaagde in conventie genoemde auteursrechtelijk beschermde trekken van de motorsloep vertonen.

De vordering tot vergoeding van de door eiseres in conventie geleden schade, als gevolg van het feit dat gedaagde in conventie de producten die zich in de mallen bevonden eruit heeft gehaald en onrechtmatig ten eigen nutte heeft aangewend, is toewijsbaar. Gedaagde in reconventie wordt verder veroordeeld tot afgifte van twee vleugels en een rode bootkar aan eiseres in reconventie nu deze goederen eigendom zijn van eiseres in reconventie. De rechtshandeling tot verkoop van bootmallen door de oorspronkelijk eigenaar aan gedaagde in reconventie is door de faillisementscurator van de oorspronkelijk eigenaar vernietigd.

Aangezien afgifte van een mallenset en originele plug die na overdacht door de curator aan eiseres in reconventie de eigendom zijn van eiseres in reconventie niet meer mogelijk is, wordt gedaagde in reconventie dienaangaande veroordeeld tot betaling van vervangende schadevergoeding.

Gedaagde in reconventie heeft onrechtmatig gehandeld jegens eiseres in reconventie door, door middel van de publicatie op haar website, inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van eiseres in reconventie en haar directeur/grootaandeelhouder en daarmee op hun eer en goede naam.

Het feit dat gedaagde in reconventie een zoekwoord als adword aan haar advertentie heeft gelinkt met het doel om het relevante publiek te wijzen op deze onrechtmatige publicatie wordt ook onrechtmatig geacht. De vordering van eiseres in reconventie tot vergoeding van de schade die zij geleden heeft als gevolg van de onrechtmatige publicatie, op te maken bij staat, is toewijsbaar. 
 
Lees het vonnis hier

IEF 8639

Virtuele Trombose

Vzr. Rechtbank Arnhem, 9 februari 2010, LJN: BL6046, Federatie van Nederlandse Trombosediensten & Stichting Rode Kruis Trombosedienst "Neder-Veluwe” tegen Stichting Virtuele Trombosedienst.

Reclamerecht. Collectieve actie. Gedaagde (SVT)  is “nieuwkomer op de markt van trombosediensten” en niet aangesloten bij eiser, de Federatie van Nederlandse Trombosediensten (FNT).  De FNT stelt i.c. dat SVT zich in de vergelijking met de diensten van de bestaande, regionale trombosediensten heeft bediend van ongeoorloofde vergelijkende en misleidende reclame. FNT Niet-ontvankelijk, trombosedienst Neder-Veluwe wèl. Vorderingen gedeeltelijk toegewezen. Aanpassing ’maatman’ maatstaf. Ongeoorloofde vergelijkende reclame. Schade goede naam.

4.22.  Van misleidende reclame is niet gebleken. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat een aantal mededelingen van SVT ofwel niet voldoet aan het in artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW vereiste van een objectieve en controleerbare vergelijking, ofwel de reputatie van de bestaande regionale trombosediensten en dus ook de Regionale Trombosedienst Neder-Veluwe onnodig heeft geschaad in de zin van artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder e BW. De verbodsvordering zal daarom worden toegewezen, zoals hiervoor al weergegeven, en met een dwangsom worden versterkt. Deze dwangsom zal aan een maximum worden gebonden. Voor zover de vergelijking niet zou voldoen aan andere in artikel 6:194, lid 2 BW opgenomen voorwaarden, zal de verbodsvordering als onvoldoende onderbouwd of te onbepaald worden afgewezen.

Ontvankelijkheid: “4.4. FNT heeft aan haar vorderingen niet een collectieve (groeps)actie als bedoeld in artikel 3:305a BW ten grondslag gelegd en voor zover zij dit ter zitting in reactie op het verweer van SVT onder verwijzing naar haar statuten alsnog heeft willen doen, kan haar dat niet baten, reeds omdat zonder die statuten – die niet zijn overgelegd – niet kan worden beoordeeld of zij ingevolge die statuten de in dit kort geding aan de orde gestelde belangen van haar leden – om op te komen tegen misleidende en / of ongeoorloofde vergelijkende reclame – behartigt. FNT heeft evenmin concreet onderbouwd dat zij in het kader van haar eigen doelstelling – kwaliteitsbewaking en belangenbehartiging van de bij haar aangesloten leden / diensten – een voldoende eigen belang heeft om op de grondslag van de artikelen 6:194 en 6:194a BW in kort geding op te komen tegen (vermeende) kwaliteitsaanspraken van derden, nu zij zélf, anders dan haar leden, niet als een concurrent van SVT is aan te merken. FNT zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.”

4.5.  De Trombosedienst Neder-Veluwe kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter wèl worden ontvangen in haar vorderingen, omdat zij een rechtstreekse concurrent is van SVT en dus een eigen belang heeft op te komen tegen misleidende en ongeoorloofd vergelijkende reclame-uitingen ten aanzien van de door haar aangeboden trombosediensten. (…)

Misleidende reclame:  4.7.  De vraag die in dit verband voorligt is of de teksten die SVT gebruikt in haar OnePager en Q&A misleidende mededelingen bevatten in de zin van artikel 6:194 BW. Daarbij is van belang voor wie de mededelingen misleidend zouden kunnen zijn. Volgens vaste rechtspraak geldt dat uitgegaan wordt van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument (vgl. HR 30 mei 2008, LJN BD 2820), de ‘maatman’-consument.

4.9.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter behoeft de maatstaf van de ‘maatman’- consument in dit geval aanpassing, omdat de kring van personen tot wie de gewraakte mededelingen zijn gericht uitsluitend bestaat uit apothekers. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat die apothekers op hun beurt die informatie weer doorgeven aan de consument van antistollingsmiddelen. De beroepsgroep van apothekers moet worden geacht te beschikken over specialistische kennis en ervaring op het gebied van medicijnen in het algemeen en antistollingsmiddelen in het bijzonder. Gelet hierop had het op de weg van de Trombosedienst Neder-Veluwe gelegen om aan de hand van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat deze groep van apothekers door de mededelingen in de OnePager en de Q&A is misleid, hetgeen zij heeft nagelaten. De gevolgtrekking die de voorzieningenrechter daaraan verbindt is dat er in dit kort geding niet van kan worden uitgegaan dat deze groep van apothekers is misleid. De vorderingen van de Trombosedienst Neder-Veluwe zullen daarom, voor zover gegrond op de artikelen 6:194 en 6:194a, lid 2, aanhef en onder a BW, worden afgewezen.

Vergelijkende reclame: 4.15.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoen de OnePager en de Q&A van SVT niet aan de eis van een objectieve vergelijking van wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken. Zowel wat betreft alle hierboven onder 4.13 genoemde mededelingen van SVT in de OnePager van juni 2009 als in de aangepaste versie daarvan van januari 2010 als ten aanzien van de hiervoor genoemde mededeling in de Q&A van juni 2009 geldt dat SVT deze mededelingen, waarin zij haar dienstverlening direct of indirect vergelijkt met de bestaande dienstverlening van de regionale trombosediensten, geenszins deugdelijk en controleerbaar heeft onderbouwd. Zij heeft nagelaten concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat de vergelijking zakelijk gesproken klopt, bijvoorbeeld door een controleerbare verwijzing naar een afdoende cijfermatige onderbouwing, literatuur, een rapport, richtlijn, marktonderzoek of onderzoek door consumentenpanels. Gelet op de bewijsregel van artikel 6:195 BW had dit – ook binnen het beperkte kader van een kort geding – op haar weg gelegen. Het betreft immers wezenlijke, relevante kenmerken van de trombosedienstverlening, omdat SVT door de in die mededelingen opgesomde voordelen apothekers ertoe probeert over te halen om de trombosediensten van SVT af te nemen. Ook is SVT er niet in geslaagd om de juistheid van de onder 4.13 genoemde mededelingen ter zitting voldoende te onderbouwen. Haar toelichting op de door haar als productie 14 overgelegde onderbouwing van de cijfers is daarvoor, in het licht van de uitgebreide betwisting daarvan door de Trombosedienst Neder-Veluwe, ontoereikend. Daar komt nog bij dat SVT bij het ongefundeerd wijzen op de voordelen van haar Trombose Zelfzorg systeem ten opzichte van de bestaande, regionale trombosediensten, nalaat om de apothekers er duidelijk op te wijzen dat deze voordelen niet alleen voor het door haar aangeboden Zelfzorg systeem gelden, maar voor het systeem van zelfmanagement in het algemeen. Deze wijze van reclame maken voldoet, ook wanneer deze reclame enkel is gericht tot apothekers, niet aan de in artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW geformuleerde eisen.

4.16.  De verbodsvordering van de Trombosedienst Neder-Veluwe, zoals geformuleerd onder 3.1 a) onder (2), zal daarom worden toegewezen, echter uitsluitend voor zover deze ziet op artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW.

Schade goede naam:  4.20.  De beweringen over het monopolistische karakter en de vermeende machtspositie van de bestaande trombosediensten zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als afbrekende mededelingen, waarvan de juistheid of in ieder geval de volledigheid in dit kort geding door SVT, tegenover de betwisting door de Trombosedienst Neder-Veluwe, niet aannemelijk is gemaakt. In dat verband verdient opmerking dat SVT juist de gewraakte passage over het monopolistisch karakter en de machtspositie in haar nieuwe OnePager van januari 2010 achterwege heeft gelaten. Omdat niet vast staat of en op welke wijze die nieuwe OnePager openbaar zal worden gemaakt, heeft De Trombosedienst Neder-Veluwe nog steeds belang bij de verbodsvordering onder 3.1. a) (1). Dit deel van de vordering zal dan ook, als hierna te melden, worden toegewezen.

Conclusie: 4.22.  Van misleidende reclame is niet gebleken. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat een aantal mededelingen van SVT ofwel niet voldoet aan het in artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder c BW vereiste van een objectieve en controleerbare vergelijking, ofwel de reputatie van de bestaande regionale trombosediensten en dus ook de Regionale Trombosedienst Neder-Veluwe onnodig heeft geschaad in de zin van artikel 6:194a, lid 2, aanhef en onder e BW. De verbodsvordering zal daarom worden toegewezen, zoals hiervoor al weergegeven, en met een dwangsom worden versterkt. Deze dwangsom zal aan een maximum worden gebonden. Voor zover de vergelijking niet zou voldoen aan andere in artikel 6:194, lid 2 BW opgenomen voorwaarden, zal de verbodsvordering als onvoldoende onderbouwd of te onbepaald worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8601

Met gebruik van opvallende bloemmotieven

Rechtbank Rotterdam, 15 januari 2010, LJN: BL3955, J.T. International Company Netherlands B.V. tegen minister VWZ

Reclamerecht. Presentatie van tabaksproducten op Pinkpop 2007 met gebruik van opvallende bloemmotieven op en voor de stand valt niet binnen de grenzen van een sobere uitstalling die de uitzondering op het reclameverbod beoogt mogelijk te maken en voldoet niet aan het vereiste dat een presentatie moet plaatsvinden tegen een neutrale achtergrond.

Door betaling van bedrag van € 95.000,- heeft eiseres een (particuliere) economische bijdrage aan de organisatie van Pinkpop 2007 gegeven die moet worden aangemerkt als sponsoring in de zin van artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet. Van doorslaggevende betekenis is de omstandigheid dat door de betaling van dat geldbedrag exclusiviteit van de verkoop van haar merken tabaksproducten overeen is gekomen. 
 
Lees het vonnis hier.