Reclamerecht  

IEF 1790

Ongevraagd advies

Adformatie brengt deze week een paginagroot interview met VvRr voorzitter Ebba Hoogenraad, waarin zij o.a. stelt dat de jonge vereniging zich “gevraagd en ongevraagd adviezen zal geven aan diegenen die zich bezighouden met het recht van reclame.” En in het volgende nummer dient de eerste zaak zich al aan:

“De Tweede Kamer ziet helemaal niets in de plannen van staatssecretaris Medy van der Laan van OCW om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van product placement en sponsoring op de Publieke Omroep (PO).  De staatssecretaris zegt in een interview met Adformatie dat volgende week verschijnt dat ze zoekt naar alternatieve reclame voor de PO. ‘Het traditionele reclameblok heeft zijn langste tijd gehad. Dat betekent dat de financieringsbronnen van de Publieke Omroep in gedrang komen en dat je als overheid moet nadenken of je alternatieve reclame- of externe inkomstenbronnen gaat zoeken’, aldus de staatssecretaris. Het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd door TNO.” Lees hier iets meer.

IEF 1788

Geen haast

In een debat met de Tweede Kamer, dinsdag jl., meldde minister Hoogervorst (Volksgezondheid) niet van plan te zijn nu al een eind te maken aan de manier waarop farmaceutische bedrijven toezicht op reclame voor medicijnen houden. Oppositiepartijen PvdA, GroenLinks en de SP hadden hem daar in het debat om gevraagd. Aanleiding was de uitspraak van de minister vorige week in de media, dat hij zelf misschien niet gekozen zou hebben voor zelfregulering. De kamer spoort de minister aan tot actie.

“Dat was voor mij een openbaring en ik was daar blij mee, maar als hij dat vindt, moet hij er wel iets aan gaan doen. Hij twijfelt of hij zelf wel tot zelfregulering zou zijn overgegaan. Zo ken ik hem niet! (…) Nu zegt hij dat zijn voorgangers dat nu eenmaal hebben besloten, dat hij het waarschijnlijk zelf niet gedaan zou hebben -- daar komt het eigenlijk toch wel op neer -- dat hij het allemaal ook niet zo goed vindt lopen, maar het toch maar even zo wil laten! Zo ken ik de minister niet en daarom wil ik hem aansporen om op dit punt gauw stappen te zetten.”

“De minister erkent ook dat de bewustwordingspotjes -- ik noem die altijd symptoomreclame -- kunnen bijdragen aan medicalisering en dat er veel te veel aan marketing wordt uitgegeven. Hij maakt zich zorgen over de onafhankelijkheid bij de nascholing en het maken van behandelstandaarden. Maar, vervolgens wordt daar niet naar gehandeld!

Hoogervorst zelf vindt meer haast niet opportuun.”Wat mij vooral opviel in dat boek is hoe vreselijk het vroeger het was -- er werden toen grote reizen cadeau gedaan -- en wat voor een klein gekrabbel het nu allemaal is. (..) De omvang van dat gekrabbel vond ik inderdaad opvallend. In 2007 zullen wij een en ander zorgvuldig onder de loep nemen en vervolgens zullen wij onze conclusies trekken. Waarom zou ik de afspraak om in 2007 te evalueren nu doorbreken? Dan lijkt het alsof wij niets anders te doen hebben.

Lees het stenografisch verslag van het debat hier (wacht niet te lang anders is het weg).

IEF 1786

Donderdag Uitsprakendag

En nog twee vonnissen om eerst even rustig zelf te bestuderen (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird):

- Rechtbank Amsterdam, 16 maart 2006, KG 06-368 AB. Pretium Telecom tegen KPN telecom. De jonste veldslag in de oorlog tussen Pretium en KPN. Geschil over verzenden van ‘de Brief.’ Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof Amsterdam, 9 maart 2006. Merck Sharp en Dohme tegen Pharmachemie B.V. Nieuwe uitspraak in MSD's loopgravenoorlog. Lees het arrest hier.

IEF 1784

In contanten

Hof van Justitie, 16 maart 2006, zaak C-234/04, Duitse prejudiciele vragen naar aanleiding van Kapferer tegen Schlank & Schick GmbH. Misleidende reclame, maar eigenlijk alleen procesrecht. Voor de liefhebber.

Als consument had Kapferer van Schlanck & Schick meerdere malen reclamemateriaal ontvangen waarin haar prijzen waren toegezegd. Ongeveer twee weken na een nieuwe, tot haar persoonlijk gerichte brief waarin stond dat voor haar een prijs in de vorm van een tegoed in contanten ter beschikking stond, ontving zij een envelop met daarin onder meer een bestelbon, een schrijven over de laatste kennisgeving met betrekking tot dit tegoed in contanten en een rekeningoverzicht. Volgens de deelnemings/uitkeringsvoorwaarden op de achterkant van de „laatste kennisgeving” moest voor de uitkering van het tegoed een vrijblijvende proefbestelling worden geplaatst.

Kapferer zond Schlanck & Schick de betrokken bestelbon terug nadat zij de tegoedzegel had opgeplakt en op de achterkant de verklaring „Ik heb kennis genomen van de deelnemingsvoorwaarden” had ondertekend. Zij had de deelnemings/uitkeringsvoorwaarden echter niet gelezen. Toen Kapferer de prijs die zij meende te hebben gewonnen niet ontving, maakte zij krachtens § 5j KSchG aanspraak op uitkering van het betrokken bedrag.

Schlanck & Schick heeft voor de aangezochte rechter een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Daartoe heeft zij betoogd dat de artikelen 15 en 16 van verordening nr. 44/2001 niet toepasselijk zijn omdat in casu geen overeenkomst onder bezwarende titel was gesloten. Voor deelneming aan het „winstspel” moest een bestelling worden gedaan, maar Kapferer heeft nooit een bestelling geplaatst. De aanspraak krachtens § 5j KSchG is volgens haar niet contractueel.

Het Landesgericht Innsbruck vraagt zich af of een misleidende prijstoezegging die wordt gedaan om aan te zetten tot het sluiten van een overeenkomst en dus om die overeenkomst voor te bereiden, een zodanig nauwe band heeft met het beoogde sluiten van een consumentenovereenkomst dat daardoor het gerecht van de woonplaats van de consument bevoegd wordt.

Omdat Schlank & Schick GmbH de beslissing tot verwerping van de exceptie tot onbevoegdheid niet heeft aangevochten, vraagt de verwijzende rechter zich af of hij niettemin ingevolge artikel 10 EG gehouden is, een met betrekking tot de beslissing over de internationale bevoegdheid in kracht van gewijsde gegaan vonnis te onderzoeken en te vernietigen ingeval mocht blijken dat het in strijd is met het gemeenschapsrecht.

Het HvJ antwoord dat "het uit artikel 10 EG voortvloeiende samenwerkingsbeginsel gebiedt een nationale rechter niet, nationale procedureregels buiten toepassing te laten teneinde een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing te onderzoeken en te vernietigen wanneer deze in strijd met het gemeenschapsrecht blijkt te zijn."

Lees het arrest hier.

IEF 1774

Aanbodregulering

Persbericht Ministerie van Justitie: "Gedrags- en reclamecode kansspelen reguleert reclameaanbod. De nieuwe ‘gedrags- en reclamecode kansspelen’ is een belangrijke stap om het reclameaanbod in de kansspelsector verder te reguleren. Dat schrijft minister Donner van Justitie aan de Tweede Kamer.

De code is op verzoek van de minister opgesteld door de vergunninghouders en de VAN Speelautomaten Brancheorganisatie. Het toezicht op de reclamecode is neergelegd bij de Reclame Code Commissie. De code is op 15 februari in werking getreden. De code is gesplitst in twee delen. Een gedragscode en een reclamecode "

Twee delen

De code is gesplitst in twee delen. Een gedragscode en een reclamecode. De reclamecode bevat eisen met betrekking tot de inhoud van de reclame, de benadering van kwetsbare groepen en sponsoring.

De gedragscode bevat regels met betrekking tot:

- Het niet aanzetten van minderjarigen of andere kwetsbare groepen tot deelname aan kansspelen;
- de inachtneming van het bepaalde in de Wet bescherming persoonsgegevens;
- het niet benaderen van consumenten die zich hebben aangemeld bij Stichting Infofilter (het centrale meldpunt voor  consumenten - die niet op naam of telefonisch benaderd willen worden door adverteerders);
- de actualiteit van gegevens op verkooppunten;­  
- het tegengaan van opeenhoping van tv-programma’s (mede) gericht op kansspelen.

Verbod op opt-outconstructie
Vooruitlopend op de herziening van de Wet op de kansspelen bevat de code een verbod op de zogenaamde opt-outconstructie bij een uitbreiding van het aantal trekkingen in combinatie met een inlegverhoging. Dit houdt in dat vergunninghouders voor een verhoging expliciet toestemming van de deelnemers moeten vragen.

Dalende reclame-uitgaven
Vooruitlopend op de reclamecode zijn de reclame-uitgaven in de kansspelsector de afgelopen jaren al gedaald. In 2004 was dat negen procent ten opzicht van de reclame-uitgaven in 2002. Vooral de uitgaven voor televisie, radio en direct mail zijn sterk gedaald. Voor televisie met gemiddeld 19%, voor direct mail met 11% en voor radio met 20%.

Lees het persbericht ook hier (inclusief brief Donner)

IEF 1764

Oneerlijke handelspraktijken

Kamerstuk 30411, nr. 5, 2e Kamer. Regels omtrent instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (Wet handhaving consumentenbescherming); Verslag

Speciaal voor professor Kabel: “De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de Wet oneerlijke handelspraktijken verwacht kan worden? Kan er van uitgegaan worden dat daar ook zo veel mogelijk gekozen wordt voor bestuursrechtelijke handhaving, die efficiënt en effectief is? Kan er van uitgegaan worden dat niet wordt gekozen voor de civielrechtelijke handhaving, die traag en kostbaar is, en vooral advocaten werk verschaft, en ongunstig is voor de consument?

Kan deze bestuursrechtelijke handhaving gecombineerd worden met nietigheid en vernietigbaarheid van de overeenkomsten, waar de ConsumentenAutoriteit tegen heeft opgetreden? Deelt u de mening dat op deze manier een sluitende aanpak kan ontstaan, waarin schending van de consumentenbescherming zo veel mogelijk wordt uitgesloten?“

IEF 1749

Juridisch niets mis mee (8)

Edwin Jacobs bericht op zijn tweetalige weblog Law&Justice over de Deense versie van NVM-zoekallehuizen.nl: “in a groundbreaking judgment the Danish Maritime and Commercial Court accepted the use of deep linking in relation to real estate advertisement. The Court rules specifically on the realestate-broker vs. portals domain, allthough the wording of central paragraphs are very generic.

According to the Court, Ofir's deep linking is legal because it is done pursuant to principles of loyalty. The Court also mentiones that deep linking in general (so apparently not only in this real estate case) is a desirable function of the Internet and search engines. The Court also said that the www.home.dk real estate database is not considered as a database in the meaning of the database legislation (European Union Database-directive).

The Danish case could also be relevant for a very recent Dutch case where the Dutch association of real estate agents sued Zoekallehuizen.nl. (…) Both the Dutch and the Danish case are about real estate websites. I don't know all the facts, nor all the legal arguments used, but both of them are very relevant cases to follow because they are likely to have far-reaching consequences for other Internet businesses, and in particular, real estate websites and (meta) search engines.” Lees hier meer.

IEF 1732

Goedkoop

Nog meer reclamerecht: De Adformatie bericht dat de suggestie van CDA-fractieleider Verhagen voor een verbod op reclame voor goedkope leningen goed is gevallen. Verhagen opperde het reclameverbod gisteravond in het tv-debat voor de raadsverkiezingen. In dat debat voor 'Twee Vandaag' kreeg hij direct bijval van de andere fractieleiders voor nieuwe maatregelen tegen bedrijven die consumenten goedkope geldleningen aanbieden. Eind februari kwam de PvdA met een soortgelijke oproep. Lees hier meer. Eerder bericht hier.

IEF 1726

Kernelement

Even over het hoofd gezien, speciaal voor leden van de VvRr: HvJ, 23 februari 2006, zaak C-59/05, Siemens AG tegen VIPA Gesellschaft für Visualisierung und Prozeßautomatisierung mbH.

Duitse prejudiciële vragen met beterkking tot misleidende reclame en misbruik van bekendheid van onderscheidend kenmerk van concurrent. Siemens heeft een vordering ingesteld tegen VIPA wegens misbruik van de bekendheid van haar producten.

Met zijn vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende Duitse rechter in wezen te vernemen of een concurrerende leverancier die in zijn catalogi gebruikmaakt van het kernelement van een onderscheidend kenmerk van een fabrikant, namelijk een in vakkringen bekend bestelnummersysteem voor zijn producten, oneerlijk voordeel trekt uit de bekendheid van dit onderscheidend kenmerk in de zin van artikel 3 bis, lid 1, sub g, van richtlijn 84/450, en of bij deze beoordeling rekening moet worden gehouden met het voordeel dat een dergelijk gebruik voor de consumenten en de adverteerder oplevert.

Siemens vervaardigt en verkoopt onder meer programmeerbare besturingssystemen onder de benaming „Simatic”. Voor deze systemen en hun aanvullende componenten introduceerde zij in 1983 een bestelnummersysteem, bestaand uit een combinatie van verscheidene hoofdletters en cijfers. VIPA vervaardigt en verkoopt onder meer componenten die met de „Simatic”-besturingssystemen compatibel zijn, waarvoor zij sinds 1988 een identificatiesysteem gebruikt dat nagenoeg overeenkomt met dat van Siemens. Zo verkoopt VIPA bijvoorbeeld onder bestelnummer „VIPA 928-3UB21” de component die overeenstemt met het originele Siemens-product met bestelnummer „6ES5 928-3UB21”.

Krachtens artikel 3 bis, lid 1, sub g, van richtlijn 84/450 is vergelijkende reclame geoorloofd zolang zij, onder meer, geen oneerlijk voordeel oplevert ten gevolge van de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent dan wel van de oorsprongsbenamingen van concurrerende producten.

Volgens de rechtspraak van het Hof kan een adverteerder kan niet worden geacht oneerlijk voordeel te trekken uit de bekendheid van de onderscheidende kenmerken van de producten van zijn concurrent, indien een verwijzing naar deze kenmerken de voorwaarde is voor een daadwerkelijke concurrentie op de betrokken markt.

Het Hof heeft overigens reeds geoordeeld dat het gebruik van een merk door een derde een oneerlijk voordeel kan opleveren of afbreuk kan doen aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk, bijvoorbeeld doordat bij het publiek een verkeerde indruk wordt gewekt over de relatie tussen de adverteerder en de merkhouder.

Nagegaan moet worden of het gebruik van het desbetreffende kernelement bij het publiek waarop de reclame van VIPA is gericht, associaties kan wekken tussen de fabrikant van de betrokken besturingssystemen en hun aanvullende componenten en de concurrerende leverancier, doordat dit publiek de reputatie van de producten van deze fabrikant gaat toeschrijven aan de producten van de concurrerende leverancier.

Wat het voordeel van de identieke overneming van een onderscheidend teken voor de adverteerder en de consument betreft, heeft het Hof enerzijds reeds geoordeeld dat vergelijkende reclame de consumenten de mogelijkheid beoogt te bieden, zo veel mogelijk profijt van de interne markt te trekken, aangezien reclame een zeer belangrijk middel is om overal in de Gemeenschap voor alle goederen en diensten reële afzetmogelijkheden te scheppen. Anderzijds blijkt uit de tweede overweging van richtlijn 97/55 dat vergelijkende reclame ook tot doel heeft, in het belang van de consument een stimulans te vormen voor de concurrentie tussen de leveranciers van goederen en diensten.

Bijgevolg moet het voordeel van de vergelijkende reclame voor de consumenten stellig in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het oneerlijk voordeel dat de adverteerder trekt uit de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent. Daarentegen kan het voordeel van de vergelijkende reclame voor de adverteerder, dat wegens de aard van dit soort reclame hoe dan ook evident is, op zich niet beslissend zijn bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het gedrag van deze adverteerder.

In casu zouden de gebruikers, wanneer VIPA het kernelement van de bestelnummers van haar aanvullende componenten voor de besturingssystemen van Siemens veranderde, de bestelnummers van de overeenkomstige producten van Siemens in een vergelijkende lijst moeten opzoeken. Dat zou, zoals de verwijzende rechter vaststelt, nadelen voor de consumenten en VIPA opleveren. Een beperkend effect op de mededinging op de markt van aanvullende componenten voor Siemens-besturingssystemen is dus niet uit te sluiten.

Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 3 bis, lid 1, sub g, van richtlijn 84/450 aldus moet worden uitgelegd dat een concurrerende leverancier die in zijn catalogi gebruikmaakt van het kernelement van een in vakkringen bekend onderscheidend kenmerk van een fabrikant, in omstandigheden als die van het hoofdgeding geen oneerlijk voordeel trekt uit de bekendheid van dit onderscheidend kenmerk.

Lees het arrest hier.

IEF 1723

Vereniging voor Reclamerecht

Ook het reclamerecht heeft sinds deze week een eigen vereniging. De Vereniging voor Reclamerecht (VvRr) heeft tot doel het bevorderen van de kwaliteit van wetgeving, rechtspleging en beroepsuitoefening door leden op het gebied van het reclamerecht.

Het bestuur wordt gevormd door Ebba Hoogenraad (Steinhauser Hoogenraad, voorzitter), Willem Leppink (Simmons & Simmons, secretaris), Jan Pieter Hustinx (De Brauw, Blackstone Westbroek, penningmeester), Prof. Jan Kabel (IVIR), Jacqueline Schaap (Klos Morel Vos & Schaap) en Klaas Evelein (Unilever).

De oprichtingsbijeenkomst van VvRr vindt plaats op 25 april 2006, vanaf 13.30 uur, om 14.00 uur gevolgd door een symposium over het thema "Is de Consument Gek?" De locatie zal nader bekend worden gemaakt. 

Paneldiscussie en inleidingen met medewerking van o.a.  Prof. Fred van Raaij (Universiteit Tilburg),  Prisca Ancion-Kors (Stichting Reclame Code), A.J. van der Meer (Vice-president  Rechtbank Haarlem) Ronald van der Vorst (They Marketing), Geraldine Huyssoon (Consumentenbond), Bernardine Trompenaars (Min. EZ). De dagvoorzitter is Prof. Jan Kabel.

Voor nadere informatie en opgave secretariaat VvRr: willem.leppink@simmons-simmons.com