Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.981 artikelen gevonden
IEF 9150

Tenzij zij deze aanduiding voorziet van een toevoeging

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 oktober 2010, KG ZA 10-1669 WT/JS, City Spa tegen De Zwaluwhoeve (met dank aan Maartje Hülsenbeck, Blenheim).

Handelsnaamrecht. City Spa tegen CitySpa. Eiseres, de in het Amsterdamse Okura hotel gevestigde schoonheidssalon City Spa, maakt bezwaar tegen de opening van een (nabijgelegen) welnesscenter met de naam CitySpa. Vorderingen toegewezen. Verwarringsgevaar en verbod, maar: “een dergelijke woordcombinatie, wanneer deze gangbaar is geworden, [mag] niet door middel van het gebruik als handelsnaam worden gemonopoliseerd. (…) D. kan dus het gebruik van de term City Spa (op deze of andere wijze geschreven) niet geheel verbieden. (…) leidt het vorenstaande tot de conclusie dat het De Zwaluwhoeve zal worden verboden om de naam CitySpa of CitySpa Amsterdam te gebruiken, tenzij zij deze aanduiding voorziet van een toevoeging met voldoende onderscheidend vermogen.

4.6. Anders dan De Zwaluwhoeve stelt moet worden aangenomen dat de onderneming van D. een zekere naamsbekendheid bij het publiek geniet (…) wordt geoordeeld dat D. en De Zwaluwhoeve kennelijk, althans gedeeltelijk dezelfde doelgroep bedienen met een in ieder geval overlappend aanbod van diensten. Daarbij in aanmerking genomen dat beide ondernemingen in Amsterdam (op relatief korte afstand van elkaar) zijn gevestigd, moet worden geconcludeerd dat verwarringsgevaar aanwezig is.

4.7. Aan de andere kant wordt geoordeeld dat, zoals De Zwaluwhoeve aannemelijk heeft gemaakt, de term cityspa inmiddels aanmerkelijk aan bekendheid heeft gewonnen bij het publiek. Ook een woordcombinatie als de onderhavige, die bestaat uit woorden die oorspronkelijk niet tot de Nederlandse taal behoren, kan zodanig aan bekendheid winnen dat de onderscheidende kracht daarvan in belangrijke mate vermindert. Onbetwist is dat een dergelijke woordcombinatie, wanneer deze gangbaar is geworden, niet door middel van het gebruik als handelsnaam mag worden gemonopoliseerd. Andere ondernemingen kunnen de ingeburgerde woordcombinatie dan eveneens ter aanduiding van hun onderneming gebruiken. D. kan dus het gebruik van de term City Spa (op deze of andere wijze geschreven) niet geheel verbieden. De handelsnamen mogen echter, in hun geheel beschouwd, niet een zodanig grote gelijkenis vertonen dat bij het normaal oplettende, relevante publiek verwarring is te duchten.

4.8. In het onderhavige geval heeft De Zwaluwhoeve, voor de naam van haar onderneming aan de Sarhatistraat. het woord Amsterdam aan de naam CitySpa toegevoegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter verkrijgt de handelsnaam van De Zwaluwhoeve door deze toevoeging onvoldoende onderscheidende kracht in relatie tot de handelsnaam City Spa van de onderneming van D. Deze toevoeging geeft de onderneming van De Zwaluwhoeve immers louter en alleen nadere geografische bepaaldheid, die evenwel in dit geval allerminst onderscheidend is, nu de onderneming van D. eveneens in Amsterdam is gevestigd. De door De Zwaluwhoeve beoogde handelsnaam wekt daarentegen wel de indruk dat de onderneming van De Zwaluwhoeve de enige, eerste of belangrijkste cityspa van Amsterdam is.

4.9. Ten aanzien van het onder l, 2 en 4 gevorderde leidt het vorenstaande tot de conclusie dat het De Zwaluwhoeve zal worden verboden om de naam CitySpa of CitySpa Amsterdam te gebruiken, tenzij zij deze aanduiding voorziet van een toevoeging met voldoende onderscheidend vermogen. Opgemerkt wordt dat in dit verbod het onder 4 gevorderde reeds ligt besloten. Voor een verdergaand verbod is voorshands geen plaats. Het ware aan te bevelen indien partijen, met het in dit vonnis vervatte (voorlopig) oordeel als uitgangspunt en teneinde executiegeschillen te voorkomen, alsnog trachten tot een (al dan niet voorlopige) wederzijds acceptabele oplossing van dit geschil te komen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9149

Wijziging van de exhibitieplicht

Bartosz Sujecki en Marlies Wiegerinck, Arnold + Siedsma: Wetsvoorstel tot wijziging van de exhibitieplicht ex art. 843a Rv.

Op 1 oktober jl. is het wetsvoorstel ‘Informatieverschaffing in civiele zaken’ ter consultatie aangeboden. Het wetsvoorstel ziet op de introductie van de nieuwe artikelen 162a, 162b en 162c in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Met de komst van deze artikelen zal de nu in art 843a Rv geregelde exhibitieplicht worden gewijzigd en de exhibitieplicht onder de bewijsmiddelen in afdeling negen, tweede titel van het eerste boek Rv worden geregeld.

Het wetsvoorstel heeft als doel het bestaande recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden te verruimen. Deze verruiming dient uiteindelijk de waarheidsvinding te vergemakkelijken, waarmee tevens een verhoging van de efficiency en kostenbesparing in de rechtspraak wordt beoogd. Daarnaast zullen met de nieuwe bepalingen onduidelijkheden worden weggenomen over de reikwijdte van de exhibitieplicht ex art. 843a Rv.

Lees het volledige commentaar hier.

IEF 9148

Geen toestemming meer nodig van de octrooihouder

Kamerstuk 27428 nr. 174, Tweede Kamer. Beleidsnota Biotechnologie, brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zoals toegezegd tijdens het AO met de vaste Kamercommissie voor LNV over octrooi- en kwekersrecht.

Octrooirecht. Kwekersrecht. “"Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling leidt er toe dat de betrokken kweker, in tegenstelling tot voorheen, geen toestemming (licentie) meer nodig heeft van de octrooihouder(s) om het betrokken plantenmateriaal te mogen gebruiken voor het ontdekken of ontwikkelen van nieuwe plantenrassen."

"De Rijksoctrooiwet 1995 kent nog geen kwekersvrijstelling. De voorgenomen kwekersvrijstelling in die wet is een beperkte kwekersvrijstelling. De vrijstelling geldt dan namelijk alleen voor het gebruik van octrooirechtelijk beschermd plantenmateriaal voor veredelingsdoeleinden en niet voor het commercialiseren van de nieuwe rassen, die zijn verkregen gebruikmakend van plantenmateriaal waarop octrooirecht rust.

Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling in het octrooirecht voegt iets extra’s toe aan de bestaande onderzoeksvrijstelling. Met de huidige Nederlandse onderzoeksvrijstelling in het octrooirecht mag de kweker slechts nagaan of de uitvinding als zodanig bruikbaar is voor zijn bedrijf. Als dat het geval is kan de kweker een licentie vragen indien hij het plantenmateriaal wil gebruiken voor verder gebruik bij veredeling.

Onder de huidige octrooiwetgeving moet een kweker, die ten behoeve van veredelingsdoeleinden gebruik wil maken van plantenmateriaal waarop een octrooirecht rust, dus eerst een licentie vragen om dat materiaal te mogen gebruiken met het oog op het ontwikkelen van een nieuw plantenras. De kweker gebruikt dan immers de betrokken uitvinding voor een commercieel doel, namelijk het ontwikkelen van een nieuw plantenras.

Invoering van een beperkte kwekersvrijstelling leidt er toe dat de betrokken kweker, in tegenstelling tot voorheen, geen toestemming (licentie) meer nodig heeft van de octrooihouder(s) om het betrokken plantenmateriaal te mogen gebruiken voor het ontdekken of ontwikkelen van nieuwe plantenrassen.

Indien na het ontwikkelingswerk de geoctrooieerde uitvinding nog aanwezig is in het nieuw ontwikkelde plantenras en de kweker vervolgens dit nieuwe ras gaat vermarkten, valt dit buiten de reikwijdte van de kwekersvrijstelling. De kweker heeft vanaf de fase van de productie van het teeltmateriaal die voorafgaat aan de marktintroductie een licentie nodig van de octrooihouder, althans zolang de door de geoctrooieerde uitvinding veranderde eigenschappen in het nieuwe ras tot uitdrukking komen.

De meerwaarde van de (beperkte) kwekersvrijstelling ten opzichte van de onderzoeksvrijstelling in het octrooirecht is dus dat het biologisch materiaal niet alleen gebruikt mag worden voor onderzoek van het geoctrooieerde, maar ook voor onderzoek met het geoctrooieerde. Het geoctrooieerde plantenmateriaal mag dus zonder licentie worden gebruikt voor het ontdekken en ontwikkelen van nieuwe rassen.

(…)

Tijdens het afgelopen Algemeen Overleg is de motie Van Gerven c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 27 428, nr. 165) aangenomen. Bij deze motie is gevraagd om in de voorbereiding van het wetgevingstraject zowel de beperkte als de uitgebreide kwekersvrijstelling in het octrooirecht uit te werken en daarbij de juridische (on)mogelijkheden zowel in nationale, Europese als mondiale wet- en regelgeving te onderzoeken en binnen drie maanden met voorstellen te komen zodat over deze opties kan worden gesproken.

Naar verwachting zal de reactie op deze motie, waarbij de juridische mogelijkheden van een beperkte en uitgebreide kwekersvrijstelling worden geanalyseerd in het licht van de TRIPS-Overeenkomst, het Europees Octrooiverdrag en de Bio-octrooirichtlijn, in november aan de Tweede Kamer gezonden kunnen worden. Het overleg over de reikwijdte van die vrijstelling loopt namelijk nog met de belangenorganisaties NIABA en Plantum NL. Het is van belang dat de reikwijdte geen misverstanden of problemen oplevert. Bij de gevraagde analyse zal ook worden ingegaan op een eerdere mislukte poging om een kwekersvrijstelling in te voeren tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de implementatie van de Bio-octrooirichtlijn.

Het wetsvoorstel voor invoering van een kwekersvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 zal naar verwachting in het voorjaar van 2011 aan de Tweede Kamer kunnen worden aangeboden."

Lees de gehele brief hier.

IEF 9147

Auteursrecht in de Hortus

De handhaving en commercialisering van het auteursrecht in de digitale omgeving – Tussen verbodsrecht en fiscalisering. STEG-lezing (Stichting Entertainment Groep) met aansluitende netwerkborrel: Woensdag 13 oktober 2010 om 19.30, Hortus Botanicus Amsterdam. Spreker: Prof. Dr. Martin Senftleben

Prof. dr. Martin Senftleben, hoogleraar Intellectuele eigendom aan de Vrije Universiteit Amsterdam en Rechtsanwalt bij Bird & Bird, zal onder ingaan op de vraag of het huidige auteursrecht kan voldoen aan de praktische behoeften van producenten, distributeurs en consumenten van muziek, boeken, films en games. De praktische wensen van verschillende belanghebbende partijen, zoals de content- en entertainmentindustrie, staan daarbij centraal. De lezing borduurt voort op lopend onderzoek betreffende de toekomst van het auteursrecht in de digitale omgeving.

De belangen en behoeften van de diverse betrokkenen zullen worden geïnventariseerd – bij voorkeur met medewerking van ervaringsdeskundigen in de zaal. Het huidige auteursrecht zal daarbij kritisch worden bekeken. De spreker zal vervolgens zijn gedachten laten gaan over de toekomstige ontwikkelingen. Zijn we hopeloos ver van huis geraakt of liggen praktische oplossingen in het verschiet?

Lees hier meer.

IEF 9146

BES-auteursrecht

Na het BES-merkenrecht (hier) en het BES-octrooirecht (hier) ook nog even het BES-auteursrecht: Staatsblad  2010, 498, Beschikking van de Minister van Justitie van 14 september 2010 (…)

De tekst van de Auteurswet BES, zoals gewijzigd bij de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Aanpassingsregeling BES-wetten in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

Met ogenschijnlijk een vrij lange beschermingstermijn:

Artikel 47.  Het auteursrecht, verkregen krachtens de algemeene verordening van 20 Juni 1883 (P.B. No. 5), houdende regeling van het auteursrecht in de kolonie Curaçao, blijft na het in werking treden van deze wet gehandhaafd. 

Lees de volledige tekst hier, Bijkomende trivia hier: Hoogste punt Nederland niet meer in Vaals.

IEF 9145

Onze ambitie is het beste Europese IE-kantoor te zijn

Howrey Europa begint voor zichzelf, of anders gezegd: Op 1 januari 2011(1-1-11) verlaten 12 Europese partners het Amerikaanse advocatenkantoor Howrey LLP om een zelfstandig Europees kantoor van IE advocaten en octrooigemachtigden te beginnen.

Het nieuwe kantoor, genaamd Hoyng Monégier LLP (octrooirecht, merkenrecht en auteursrecht) zal geleid worden door 17 partners, verspreid over vier vestigingen, in Amsterdam, Brussel, Madrid en Parijs en zal vooralsnog bestaan uit circa 70 werknemers.  Naast name partners Willem Hoyng (Amsterdam) en Denis Monégier du Sorbier (Parijs) en de tien andere van Howrey afkomstige partners (waaronder Bart van den Broek, Joris van Manen, Carl de Meyer en Benoit Strowel), zal Hoyng Monégier worden verstrekt door vijf partners die afkomstig zijn van andere vooraanstaande Amsterdamse, Brusselse en Parijse IE kantoren.

“Onze verwachting is dat we in Europa nog krachtiger kunnen opereren vanuit een Europees, dan vanuit een Amerikaans kantoor. Onze ambitie is het beste Europese IE-kantoor te zijn.” aldus Willem Hoyng.

De Amsterdamse vestiging blijft in de Rembrandttoren, waar nu Howrey gevestigd is. Alle Amsterdamse werknemers stappen over van Howrey naar het nieuwe kantoor. Dat geldt ook voor de IE advocaten in Brussel en Madrid en (ten dele) Parijs.

IEF 9144

Het subsidiaire verzoek te impliceren

Gerechtshof ’s-Gravenhage,  30 maart 2010, LJN: BN9781, Er.Ba Market Srl tegen Melvin Producties B.V.

Merkenrecht. Beschikking van 30 maart 2010 in oppositieprocedure ROX tegen ROXSTAR. Gedeeltelijke vernietiging (aardig voor de statistici) van de beslissing in oppositie van het Bureau. De oppositie is gegrond voorzover gericht tegen de inschrijving van het merk ROXSTAR voor klasse 18, paraplu’s en klasse 25, kleding, schoeisel en hoofddeksels. Procedurele overwegingen waarom het  hof (toch) bevoegd om de oppositie-beslissing van het Bureau gedeeltelijk te vernietigen en gedeeltelijk in stand te laten:

30.   Het hof merkt ten slotte nog het volgende op. Blijkens het arrest van het BGH van 15 december 2003 inzake ‘Langs Vlaamse Wegen’ (NJ 2004, 347), zoals verstaan in het arrest van de HR van 17 maart 2006 inzake ‘Erotisch Huishoudtextiel’ (NJ 2006, 532) en het al eerder genoemde arrest van het BGH inzake ‘Europolis’, staat het de hoven te Brussel, ’s-Gravenhage en Luxemburg niet vrij om hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de deposant een bevel te geven om tot gedeeltelijke inschrijving van het depot over te gaan in een door de deposant aan gespannen beroepsprocedure tegen de weigering van het Bureau om zijn merk in te schrijven (artikel 6ter BMW (oud)/2.12 BVIE).

De achtergrond van deze rechtspraak is dat genoemde hoven bevoegd zijn om kennis te nemen van het geschil dat ontstaat uit de weigering van het Bureau een depot in te schrijven en derhalve alleen kunnen oordelen of het Bureau al dan niet terecht de inschrijving van het depot heeft geweigerd, hetgeen inhoudt dat die hoven alleen maar die gegevens in aanmerking kunnen nemen op grond waarvan het Bureau heeft beslist of had moeten beslissen, zodat die gerechtelijke instanties geen acht kunnen slaan op gegevens die worden aangevoerd ter ondersteuning van aanspraken die, zoals een gedeeltelijke inschrijving, buiten de beslissing van het Bureau vallen of die niet aan het Bureau zijn voorgelegd. In een oppositieprocedure ingevolge artikel 6septies BMW (oud)/2.17 BVIE geldt eveneens dat de genoemde hoven alleen die gegevens in aanmerking kunnen nemen op grond waarvan de oppositiebeslissing door het Bureau werd genomen of had moeten worden genomen, zo blijkt uit het arrest van het BGH van 26 juni 2009 inzake ‘Koyo/Kayo’ (BIE 2009, nr. 73).

Er bestaat evenwel ook een verschil tussen de weigeringsprocedure en de oppositieprocedure. In een verzoek van de deposant aan het Bureau in een weigeringsprocedure om inschrijving voor alle bij dat depot opgegeven waren en diensten hoeft een subsidiair verzoek tot inschrijvingen voor een aantal van die waren of diensten niet geïmpliceerd te worden geacht – althans kan het Bureau dit zo beperkt opvatten, hetgeen het kennelijk ook doet – omdat de deposant, die (na kennisneming van een voornemen van het Bureau tot weigering) meent dat voor een aantal van die waren en diensten in ieder geval inschrijving dient plaats te vinden, op de voet van regel 3.1 van het Uitvoeringsreglement van het BVIE zijn depot dienovereenkomstig kan aanpassen. De opposant in een oppositieprocedure heeft niet een vergelijke mogelijkheid tot aanpassing van zijn verzoek. Het verzoek van een opposant aan het Bureau in een oppositieprocedure om – zoals in dit geval, zie rov. 1.c – het depot voor bepaalde bij het depot opgegeven waren niet in te schrijven moet daarom geacht worden wel het subsidiaire verzoek te impliceren om het merk hooguit voor een deel van die waren in te schrijven.

Aangenomen moet worden dat het Bureau het oppositieverzoek van ER.BA ook zo heeft opgevat. Het is aan de beoordeling van het impliciete subsidiaire verzoek van ER.BA echter niet toegekomen omdat het van oordeel was dat van overeenstemmende merken geen sprake was en dat reeds daarom het merk van Melvin voor alle waren ingeschreven diende te worden. Uit het hiervoor overwogene blijkt evenwel dat dit oordeel niet als juist kan worden beschouwd en dat het Bureau zijn beslissing mede op basis van het impliciete subsidiaire verzoek had moeten nemen. Het hof moet daarom dat impliciete subsidiaire verzoek alsnog in aanmerking nemen en is daarom bevoegd om de oppositie-beslissing van het Bureau gedeeltelijk te vernietigen en gedeeltelijk in stand te laten.

Lees de beschikking hier.

IEF 9143

Excessieve waardeoordelen

Vzr. Rechtbank Arnhem, 30 september 2010, LJN: BN9748 (wapperverbod software muziekcomputers).

Merkenrecht. Auteursrecht. Wapperverbod. Rome II (toepasselijk recht). Stukgelopen samenwerking. Auteursrechtelijke claims op software in hoogoplopend geschil ('de rat!!') tussen voormalige zakenpartners over betaling. Eisers vorderen inbreuk verbod op merken (gebruik op ‘kritieksite’)  en wapperverbod m.b.t. uitlatingen tegen derden over de ‘illegaliteit’ van door eisers verkochte producten.’ Vorderingen toegewezen. Grensoverschrijdend verbod m.b.t. in Duitsland geregistreerde .com domeinnaam. In citaten: 

Toepasselijk recht: 4.2.  Voor zover de vorderingen zijn gegrond op onrechtmatige gedragingen van  [gedaagde], het zogenaamde ‘wapperen’ met niet aan hem toekomende auteursrechten richting afnemers van [eisers] en het dreigen de software, inclusief broncodes, gratis ter beschikking te stellen aan derden, kunnen zij worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 4 van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007, betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II’), het recht van toepassing is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Aangenomen moet worden dat de gestelde schade zich (onder andere) in Nederland voordoet.

Voor zover de vorderingen zijn gegrond op de ingeroepen merken, kunnen zij eveneens worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 8 Rome II de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht, wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming wordt gevorderd, in dit geval (onder andere) Nederland.  Voor zover de vorderingen ten slotte zijn gegrond op onrechtmatige uitlatingen van [gedaagde], kunnen zij worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 3 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied de daad heeft plaatsgevonden. (…)

Wapperverbod: 4.6.  Nu [gedaagde] tot op heden geen enkele concrete onderbouwing heeft gegeven - en kennelijk vooralsnog ook niet wil geven - van zijn verweer (tegen de onder 4.4 genoemde stellingen van [eisers]) dat hij auteursrechthebbende is met betrekking tot de eerdergenoemde werken, maar wèl klanten van [eisers] heeft aangeschreven met de mededeling dat zij, kort gezegd, gebruikmaken van illegale software van [eisers], nu de auteursrechten van deze software niet bij [eisers] maar bij hem rusten, handelt [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en aldus onrechtmatig jegens [eisers].

Merkenrecht: 4.11.  De voorzieningenrechter overweegt voorts dat door het gebruik door [gedaagde] van het teken [naam] in de domeinnaam www.[naam].com afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het woordmerk [woordmerk]. Het enkele feit dat onder dat - duidelijk aan het woordmerk gerelateerde - teken een klachten/kritieksite in stand wordt gehouden, is voor die conclusie reeds voldoende. [gedaagde] heeft deze stelling van [eisers] ook niet anders bestreden dan met het betoog dat het als een paal boven water staat dat [eisers] juist niet over een ‘goede reputatie’ beschikt, nu men werkt met illegale software. Mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het zogenaamde ‘wapperverbod’ reeds is overwogen, wordt dit betoog echter als onvoldoende concreet onderbouwd verworpen.

4.12.  Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde], anders dan hij zelf stelt, geen geldige reden heeft voor het gebruik van het woordmerk [woordmerk]. (…) Het is vaste rechtspraak dat van een geldige reden eerst sprake is wanneer voor de gebruiker van het teken een zodanige noodzaak bestaat om juist dat teken te gebruiken, dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij zich van dat gebruik onthoudt. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Er bestaat voor [gedaagde] geen enkele noodzaak om eventuele misstanden bij [eisers] aan de kaak te stellen onder het gewraakte teken [naam]. Dit geldt te meer nu [gedaagde] tot op heden in geen enkel opzicht aannemelijk heeft gemaakt dat [eisers] zich schuldig maakt/heeft gemaakt aan ‘systematische fraude’.

4.13.  Een en ander voert tot de slotsom dat [gedaagde] door het gebruik van het teken [naam] inbreuk maakt op het merkrecht van [eisers] in de onder 4.7 bedoelde zin.

Broncodes van de software: 4.14.  [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij de broncodes van de [eisers] software in zijn bezit heeft. Uit de in het geding gebrachte stukken kan worden afgeleid dat [gedaagde] heeft gedreigd de software, inclusief broncodes, gratis ter beschikking te stellen aan derden (zie 2.8). Aangenomen moet echter worden dat deze broncodes behoren tot het bedrijfsdebiet van [eisers]. [gedaagde] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit het tegendeel kan worden afgeleid. Ook speelt hierbij een rol dat [gedaagde] tot op heden niet of nauwelijks concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij enige (rechtsgeldige) aanspraak kan maken op de muziekcomputers/software die door [eisers] op de markt worden gebracht. Onder deze omstandigheden heeft [eisers] dan ook groot belang bij een verbod om de broncodes gratis aan derden, waaronder klanten van [eisers], ter beschikking te stellen.

Onrechtmatige uitlatingen: “4.16.  Zoals hiervoor is overwogen, heeft [gedaagde] niet of nauwelijks concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij auteursrechthebbende is met betrekking tot de muziekcomputers/software die door [eisers] op de markt worden gebracht. Desondanks heeft [gedaagde] klanten van [eisers] aangeschreven met de mededeling dat zij gebruikmaken van illegale software van [eisers], nu de auteursrechten van deze software niet bij [eisers] maar bij hem rusten. Dit is op zichzelf al onrechtmatig jegens [eisers]. Daarnaast wordt [eis.3] in dit verband echter op verschillende manieren persoonlijk belast met allerlei negatieve uitlatingen omtrent zijn persoon. (…)

4.17.  Voorshands kwalificeren al deze uitlatingen van [gedaagde] voornamelijk als waardeoordelen die als excessief kunnen worden aangemerkt, die evident als onnodig grievend en beschadigend voor [eis.3] zijn te beschouwen en die voor het overige door geen enkele feitelijke onderbouwing worden ondersteund. Dit alles geldt te meer nu de website www.[naam].com, alsmede de berichten op de twitter-account van [gedaagde] zich richten tot een groot publiek. Verder geldt dat de wijze waarop [eis.3] telkens door [gedaagde] wordt omschreven/gekarakteriseerd niet noodzakelijk is om aandacht te vragen voor de gestelde illegale verhandeling van muziekcomputers/software door [eisers]. Zelfs indien - veronderstellenderwijs - moet worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [gedaagde] op dit punt, gaat het niet aan om [eis.3] persoonlijk te beschimpen, op een wijze waarop dat feitelijk is gebeurd en die geenszins ter zake dienend is voor de kwestie waarop [gedaagde] kennelijk de aandacht wil vestigen, te weten zijn aanspraak op een auteursrecht met betrekking tot de muziekcomputers/software van [eisers].

Grensoverschrijdend verbod: 4.19.  Het gevorderde onder 3.1 sub a tot en met d ligt voor toewijzing gereed.  Met betrekking tot het gevorderde onder 3.1 sub c wordt nog het volgende overwogen. Weliswaar is de website www.[naam].com in Duitsland geregistreerd en aangemaakt en staat deze op naam van de in Duitsland woonachtige partner van [gedaagde], maar op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE is de voorzieningenrechter bevoegd om van deze vordering kennis te nemen, in welk geval hij ook een grensoverschrijdend verbod kan geven. Daarbij is nog van belang dat de bewuste website door gebruikmaking van de Nederlandse taal nagenoeg uitsluitend is gericht op de Nederlandse markt.

1019h Proceskosten: 4.22.  (…) Gelet op het feit dat het merkenrechtelijk aspect van deze zaak maar een beperkt onderdeel uitmaakt van de gehele zaak, alsmede dat het op dat punt om een eenvoudige zaak gaat, acht de voorzieningenrechter met inachtneming van het door het LOVC vastgestelde stuk ‘Indicatietarieven in IE-zaken’ een bedrag van € 2.000,00 (exclusief btw) redelijk en evenredig.

Lees het vonnis hier.

IEF 9142

Flessen die al op schappen staan

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2010, KG ZA 10-1065, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne (CIVC) tegen Unilever Nederland B.V. (met dank aan Arnout Groen, Klos Morel Vos & Schaap).

Beschermde oorsprongsbenamingen. Champagne & Champagne Shampoo (een speciale jubileumshampoo  ter gelegenheid van het 70 jarige bestaan van Andrélon). Niet betwist is dat Unilever met het verhandelen van de Champagne Shampoo inbreuk heeft gemaakt op de beschermde oorsprongsbenaming Champagne. Het gevorderde verbod is derhalve toewijsbaar, zij het minder ruim dan gevorderd, “aangezien niet ieder gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming Champagne verboden is.” Unilever dient eveneens de aangepaste reclamecampagne te staken, ook al wordt de beschermde oorsprongsbenaming daarin niet meer, althans minder nadrukkelijk, genoemd.

Wel betwist is de vordering om ook de flessen die al op schap staan in de winkels terug te roepen. Ook die vordering wordt toegewezen: “Het probleem dat er op dit moment, meer dan twee maanden na de sommatie door CiVC, nog altijd flessen op de schappen staan, is namelijk door Unilever zelf veroorzaakt.”

1019h proceskosten. “Weliswaar worden de beschermde oorsprongsbenamingen niet genoemd in artikel 1019 Rv en is artikel 1019h Rv in dit geval dus niet toepassing, maar dat lijkt niet het gevolg te zijn van een bewuste keuze van de wetgever om beschermde oorsprongsbenamingen uit te sluiten, maar van een omissie.”

Lees het vonnis hier. (Klik op afbeelding voor vergroting)

IEF 9141

Octrooirecht BES-eilanden

Vanaf 10 oktober 2010 (a.s. zondag) kunnen inwoners van de BES-eilanden hun octrooiaanvraag indienen op de BES-eilanden. Voorheen moest men daarvoor naar het BIP in Curaçao. Op de BES-eilanden  (Bonaire, St. Eustatius en Saba) wordt daarom een Rijksservicecenter opgericht.

De statuswijziging van de BES-eilanden leidt niet tot wijziging van een verdragspartij (dat is en blijft het Koninkrijk der Nederlanden), maar wel tot wijziging van het territorium van de landen binnen het Koninkrijk waarop de verdragen van toepassing zullen moeten worden. Verdragen specificeren namelijk het verschil tussen Nederland en de Nederlandse Antillen. Hiertoe moet daarom een mededeling aan de verdragsorganisatie of aan de verdragspartijen worden gedaan.

Verdrags- en wetswijzigingen. Voor veel verdragen is een enkele kennisgeving vereist, andere verdragen bieden een specifieke regeling (zie bijvoorbeeld artikel 168 van het Europees Octrooiverdrag).

 

Verdrags- en wetswijzigingen. Voor veel verdragen is een enkele kennisgeving vereist, andere verdragen bieden een specifieke regeling (zie bijvoorbeeld artikel 168 van het Europees Octrooiverdrag).

Rijksoctrooiwet 1995. Ook de Rijksoctrooiwet 1995 en een aantal andere wetten worden aangepast. Hiervoor gaat de 'Rijkswet aanpassing Rijkswetten nieuw op te richten landen' (RARON) gelden. Inwerkingtreding van deze wet volgt nog bij Koninklijk besluit, maar de bedoeling is dat deze per eerstvolgende werkdag (maandag 11 oktober 2010) van kracht wordt.

Voor de Rijksoctrooiwet 1995 zullen vooral 'de Nederlandse Antillen' worden veranderd in 'Curaçao en Sint Maarten'. Er zijn nog talrijke kleine, juridisch-technische veranderingen (zie ook RARON, hoofstuk 7, artikel 7.1., Staatsblad 2010, 339). Hiermee start een nieuw hoofdstuk in de wetsgeschiedenis van octrooien.

Lees hier meer (Octrooicentrum)