Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.981 artikelen gevonden
IEF 8927

Geen omkering van de bewijslast

Rechtbank ’s-Gravenhage,  16 juni 2010,  HA ZA 09-195, Zino Davidoff, Joop!, Jlo Holding Company Llc & Coty Prestige Lancaster Group tegen gedaagden

Merkenrecht. Parallelimport parfum. Geen uitputting. Geen omkering bewijslast ex Van Doren/Lifestyle, nu Davidoff weet volgens gedaagde ‘welke dépositairs in haar distributiesysteem op grote schaal zouden verkopen aan handelaren buiten het distributiesysteem.’ Geen omkering bewijslast ex. Art 150 Rv. Geen misbruik van recht omdat Davidoff c.a. haar merkrechten zou gebruiken voor ‘marktordening’. Vordering Jennifer Lopes afgewezen, aangezien merk nog niet is geregistreerd.

Omkering bewijslast: 4.2. (…)  de bewijslast ter zake de uitputting bij degene ligt die zich daarop beroept, tenzij deze er in slaagt aan te tonen dat er een reëel gevaar bestaat dat nationale markten worden afgeschermd wanneer hij dit zelf moet bewijzen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze uitzondering zich in casu niet voordoet. (…) Integendeel, volgens de stellingen van [XY] weet Davidoff c.s. welke dépositairs in haar distributiesysteem op grote schaal zouden verkopen aan handelaren buiten het distributiesysteem, zodat de reden die ten grondslag ligt aan de uitzondering die het Hof van Justitie in dat arrest heeft geformuleerd, niet van toepassing is op de onderhavige situatie. De uitzondering diende immers ter bescherming van aan de merkhouder nog niet bekende informatie over parallel handelende distributeurs, die de merkhouder vervolgens in staat zou stellen in de toekomst markten af te schermen.

4.3. Ingevolge artikel 150 Rv zou omkering van de bewijslast voorts nog mogelijk kunnen zijn op grond van de redelijkheid en billijkheid. Van deze mogelijkheid dient terughoudend en slechts in bijzondere omstandigheden gebruik te worden gemaakt. Het feit dat Davidoff c.s. nalaat om door middel van een markering of codering aan te geven welke producten wel of niet door haar in de EER in het verkeer zijn gebracht terwijl dit voor haar mogelijk zou zijn, vormt op zichzelf geen reden tot omkering van de bewijslast. Ook de enkele, door Davidoff c.s. betwiste en niet met stukken onderbouwde, stelling van [XY] dat er veelvuldig wordt verkocht vanuit het selectief distributiestelsel van Davidoff c.s. aan niet tot dat stelsel behorende handelaren en dat Davidoff c.s. dat gedoogt, is onvoldoende om de bewijslast om te keren.

4.4. De slotsom is dat de bewijslast van de stelling dat de door hem verhandelde producten zijn uitgeput, op [XY] rust. [XY] heeft zijn stellingen ter zake naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. (…)

Misbruik van recht: 4.6. [XY] stelt voorts dat Davidoff c.s. misbruik van recht maakt door in de gestelde omstandigheden haar merkrechten te handhaven. Volgens [XY] gebruikt Davidoff c.s. haar merkrechten in dit geval niet voor de functie waarvoor deze zijn bedoeld, maar voor marktordening. Dit verweer slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Davidoff c.s. voldoende gemotiveerd dat zij er belang bij heeft om de verkoop door [XY] tegen te gaan omdat het exclusieve imago van haar merken door die verkoop kan worden geschaad aangezien [XY] niet gebonden is aan de voorwaarden van haar selectieve distributiesysteem. [XY] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Davidoff c.s. haar merkrechten uitsluitend met een ander doel handhaaft dan het doel, althans één van de doelen, waarvoor deze rechten zijn verleend.

4.7. Er is evenmin sprake van misbruik van recht op de grond dat het belang dat Davidoff c.s. heeft bij handhaving niet opweegt tegen de belangen van [XY] bij het ongestoord verhandelen van de niet-uitgeputte waren. [XY]’s stelling dat Davidoff c.s. de grote ‘lekken’ in haar selectief distributiesysteem ongemoeid laat is, zoals hiervoor al overwogen, in het licht van de betwisting daarvan door Davidoff c.s. onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft [XY] niet gemotiveerd wat zijn eigen zwaarwegende belang is, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat dit bestaat uit zijn eigen belang bij het vrij kunnen verhandelen van de waren onder de merken van Davidoff c.s.. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat er sprake is van een belang dat zwaarder dient te wegen dan het belang van Davidoff c.s., zodat het beroep op misbruik van recht faalt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8926

Dat gedaagde nog altijd achter de betreffende websites zit

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 16 juni 2010, LJN: BM7956, De maatschap tegen gedaagden.

Onrechtmatige publicatie op het internet, met paar IE-componenten. Eisers vorderen de verwijdering van uitlatingen over de maatschap en haar medewerkers die, zo stellen eisers, door gedaagden op diverse websites en blogs op het internet zijn gepubliceerd. Vorderingen gedeeltelijk toegewezen. Verwijzing naar Pirate Bay-vonnis i.v.m. betrokkenheid / persoon ‘achter de betreffende websites’. Inbreuk merkenrecht, auteursrecht en portretrecht niet aannemelijk. Geen 1019h proceskosten.

Betrokkenheid: 4.7.   Door eisers is in dit kader nog gewezen op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (LJN: BK1067). Eisers stellen zich op het standpunt dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde sub 1] nog altijd achter de betreffende websites zit, onder meer omdat hij niet heeft aangegeven aan wie hij de domeinnamen heeft overgedragen.

De voorzieningenrechter is echter voorlopig van oordeel dat – anders dan eisers menen – geen sprake is van een zelfde soort situatie als aan de orde in voornoemde zaak. Daarbij weegt de voorzieningenrechter met name de volgende omstandigheden mee:
-  in de door eisers aangehaalde zaak is sprake van een strafrechtelijke veroordeling door de Zweedse rechter op grond van overtreding van de “Copyright Act 1960:729” en het Zweedse wetboek van strafrecht. In deze procedure heeft de strafrechter in eerste instantie de betrokkenheid van eisers in de procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bij de website The Pirate Bay bewezen verklaard en alhoewel dit oordeel nog onderhevig is aan hoger beroep, vormt het – naar het oordeel van de voorzieningenrechter Amsterdam – wel een aanwijzing voor hun betrokkenheid;
-  in de door eisers aangehaalde zaak hebben eisers, ook na het vonnis van de Zweedse strafrechter, veelvuldig de publiciteit gezocht en daarin te kennen gegeven dat The Pirate Bay, ondanks het feit dat zij zijn veroordeeld, zal doorgaan. Daaruit moet – naar het oordeel van de voorzieningenrechter Amsterdam – worden geconcludeerd dat eisers op dat moment van mening waren, of de indruk hebben willen wekken, dat zij The Pirate Bay vertegenwoordigen, dan wel een leidinggevende rol bij de website vervullen (LJN: BK1067 rechtsoverweging 5.16 en 5.17). Van dergelijke omstandigheden is in de thans voorliggende zaak geen sprake.

4.8. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen, zoals weergegeven onder 1 a tot en met e van de dagvaarding, zullen worden afgewezen voor zover ze betrekking hebben op andere uitlatingen dan die op “[domeinnaam]”.

Inbreuk merkenrecht, auteursrecht en portretrecht: 4.17.  Ten aanzien van de vorderingen onder 1 e en f overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gelet op hetgeen door [gedaagde sub 2] is aangevoerd, hebben eisers onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van hun stelling dat momenteel op de website “[domeinnaam]” (nog) foto’s staan afkomstig van werknemers van de maatschap, of dat het beeldmerk of woordmerk van [eiseres sub 1] (nog) op de website staat. Nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een inbreuk op de merk- en auteursrechten of de portretrechten van eisers, zullen de vorderingen onder 1 e en f daarom, evenals de vorderingen onder 5 en 6 in de dagvaarding, worden afgewezen.

Proceskosten: 4.18.  Er is, gelet op het relatief geringe belang van de op het intellectuele eigendomsrecht gebaseerde vorderingen van eisers en hetgeen onder 4.16 is overwogen, geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten worden berekend volgens het liquidatietarief. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8925

ABC gewasbeschermingsmiddelen

HvJ EU, 17 juni 2010, conclusie A-G Trstenjak in zaak C-229/09, Rechtsanwaltssozietät Lovells tegen Bayer CropScience AG (prejudiciële vragen Bundespatentgerichts , Deutschland)

Octrooirecht. Komt voor de toepassing van artikel 3, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend een vergunning voor het in de handel brengen op grond van artikel 4 van richtlijn 91/414/EEG(2) in aanmerking of kan een certificaat ook worden afgegeven op basis van een vergunning voor het in de handel brengen op grond van artikel 8, lid 1, van richtlijn 91/414/EEG?

De A-G antwoordt (maar nog niet in het Nederlands):

1. Art. 3 Abs. 1 Buchst. b (…)  ist in dem Sinne auszulegen, dass ein ergänzendes Schutzzertifikat für Pflanzenschutzmittel nicht aufgrund einer Genehmigung für das Inverkehrbringen gemäß Art. 8 Abs. 1 der Richtlinie 91/414 des Rates vom 15. Juli 1991 über das Inverkehrbringen von Pflanzenschutzmitteln erteilt werden kann.

2. Niemand kann sich auf diese Auslegung von Art. 3 Abs. 1 Buchst. b (…) berufen, um die Nichtigerklärung von ergänzenden Schutzzertifikaten für Pflanzenschutzmittel, die vor dem Erlass des vorliegenden Urteils auf der Grundlage vorläufiger Genehmigungen für das Inverkehrbringen gemäß Art. 8 Abs. 1 der Richtlinie 91/414 beantragt worden sind, zu beantragen.

Lees de conclusie hier

IEF 8924

Nederlandse vertaling

HvJ EU, beschikking van 18 maart 2010, zaak C 136/09, Organismos Sillogikis Diacheirisis etc. tegen Divani Akropolis Anonimi etc.

Auteursrecht en naburige rechten. Publicatieblad-publicatie in het Nederlands van de nog niet in het Nederlands vertaalde beschikking in de Griekse variant op Rafael Hoteles (C-306/05), hoewel “verricht door dit loutere feit” wellicht nog wat verder gaat.

Begrip "mededeling aan het publiek". Werken verspreid via televisietoestellen die in hotelkamers zijn geïnstalleerd en die zijn verbonden met de centrale antenne van het hotel, zonder andere tussenkomst van het hotel voor de ontvangst van het signaal door de gasten

Dictum: “De hotelhouder die televisietoestellen installeert in de kamers van zijn hotel en deze toestellen verbindt met de centrale antenne van het hotel, verricht door dit loutere feit een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.”

Lees de publicatie hier.

IEF 8923

Valse merkkleding en het wegmaken van een lijk

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 juni 2010, LJN: BM7688, Strafzaak (wegmaken lijk en merkinbreuk)

Merkenrecht. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wegmaken van een lijk, door dat weg te voeren naar een braakliggend terrein en het aldaar te verbranden. Niet is vast te stellen wat de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij het om het leven brengen van het slachtoffer is geweest. Onder deze omstandigheden kan dan ook niet anders worden geconcludeerd dan dat, bij het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs, de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde moord dan wel doodslag. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het telen, verwerken, voorhanden hebben en verkopen van hennep. Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het (ter verspreiding) voorhanden hebben van valse merkkleding. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 34 maanden, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
 
Lees het arrest hier.

IEF 8922

Uit het cachegeugen

Vzr Rechtbank Alkmaar, 3 juni 2010,  LJN: BM6719, Eiser tegen Gedaagde (Verwijderen Cache)

Geen IE, wel ten nutte voor de IE. Algemene verplichting om inbreukmakende content ook te (laten) verwijderen uit het cachegeheugen van zoekmachines.

4.7 Uit het vorenoverwogene valt af te leiden dat [eisers] wel de juiste eerste stap hebben gezet om aan hun verplichtingen uit het vonnis te voldoen door de verschillende beheerders van sites en zoekmachines (onder wie Google) aan te schrijven met het verzoek (de inhoud van) de artikelen te verwijderen, maar dat zij daarnaast nog een separaat verzoek hadden moeten doen aan Google om de bewuste URL's te verwijderen. Dit hebben zij evenwel nagelaten. Door [eisers] is in dat verband opgemerkt dat zij leken zijn op dit gebied en dat zij niet bekend waren met de mogelijkheid om de cache-bestanden door Google te laten verwijderen. Dit verweer kan hen evenwel niet helpen. Op [eisers] rustte uit hoofde van het vonnis een zware inspanningsverplichting (verstevigd met een dwangsombepaling) om aan hun verplichtingen uit dat vonnis te voldoen. Als zij van mening zijn dat zij onvoldoende kennis van internet hadden om er zeker van te zijn dat zij aan het vonnis voldeden had het op hun weg gelegen zich daarover te laten voorlichten of daar nadere informatie over in te winnen. Niet is gesteld of gebleken dat zij dit (tijdig) hebben gedaan of dat zij naar dergelijke informatie hebben gezocht. Dat zij dit hebben nagelaten, is echter een omstandigheid die voor hun rekening en risico dient te blijven. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat [eisers] ook uit de brief van de advocaat van Microsoft van 14 april 2010 (als productie 16 door [eisers] in het geding gebracht) hadden kunnen opmaken wat de procedure is voor het verwijderen van content uit zoekresultaten en cache uit zoekmachines.

Lees het vonnis hier.

IEF 8921

Maatregelen tegen auteursrechtinbreuk door P2P-filesharing

Prof. Mr. Drs. M. de Cock Buning en A. Ringnalda (CIER), Maatregelen tegen auteursrechtinbreuk door P2P-filesharing: wat leert het Umfeld ons? Gepubliceerd in AMI 2010-1, p. 1-11.

Maatregelen tegen auteursrechtinbreuk door P2P-filesharing: wat leert het Umfeld ons?  Onze wetgever wikt en weegt over de vraag op welke wijze vorm te geven aan het voorstel van de Parlementaire Werkgroep Auteursrecht (Gerkens) om een halt toe te roepen aan auteursrechtinbreuk door P2P-filesharing door downloaden uit illegale bron niet langer onder de thuiskopie-exceptie te laten vallen maar strafbaar te stellen.1In deze bijdrage richten wij onze blik naar buiten. In Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland zijn namelijk al de nodige stappen gezet. Ook in het Europese Telecoms Package en de (vooralsnog geheime) Anti Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) wordt gerefereerd aan de aanpak van illegale filesharing. Indachtig deze buitenlandse ontwikkelingen, analyseren we in dit artikel met welke voor de regulering van illegale filesharing relevant gebleken factoren onze wetgever geconfronteerd wordt.

Lees het artikel hier.

IEF 8920

De verantwoordelijkheid voorbij

Bart van der Sloot (IViR): De verantwoordelijkheid voorbij: de ISP als verlengstuk van de overheid. Gepubliceerd in Mediaforum, 2010-5, p. 157-161

De positie van de internet service provider (ISP) komt steeds verder onder druk te staan. Door toenemende zorgen over auteursrechtschendingen op het internet worden er steeds grotere en bredere verplichtingen opgelegd aan providers om inbreuken te voorkomen of tegen te gaan. Waar deze plichten aanvankelijk voorvloeiden uit hun verantwoordelijkheid of zorgplicht, worden er in nieuwe wetgeving plichten aan providers opgelegd die niet zijn gekoppeld aan een goede bedrijfsvoering, maar voortvloeien uit het feit dat zij zich in de meest geschikte positie bevinden om overheidsbeleiduit te voeren. ISP’s lopen daarmee het gevaar om te worden gebruikt als verlengstuk van de overheid. Dit artikel vormt een eerste verkenning van dit gevaar.

Lees het artikel hier.

IEF 8919

Uitvoering in (strikt) besloten kring

Gerard Mom (IViR): Uitvoering in (strikt) besloten kring. Gepubliceerd in AMI, 2010-3, p. 81-91.

Uitvoering van beschermde werken in een besloten kring is in beginsel aan toestemming van de betrokken rechthebbenden onderworpen, daar dit door wetsduiding geacht wordt ‘in het openbaar’ te geschieden. Een uitvoering in een familie-, vrienden- of daaraan gelijk te stellen besloten kring mag echter zonder toestemming plaats vinden. In deze bijdrage staan de uit de greep van rechthebbenden blijvende voordrachten, op- en uitvoeringen en voorstellingen binnen deze drie ‘strikt’ besloten kringen centraal. De wettelijke regeling terzake is gecompliceerd en roept in de rechtspraktijk, meestal in zaken waar het gaat om het ten gehore brengen van beschermde muziek, steevast vragen op als: is wel van een ‘uitvoering’ sprake en zo ja, speelt die zich af in een strikt besloten kring? Is de situatie in landen om ons heen vergelijkbaar met de onze?

Lees het artikel hier.

IEF 8918

Attempting to restrict the use of Community trade marks

EU: Parliamentary questions. Subject: Use of Community trade marks in the internal market 

1. In view of the necessity to fight effectively against massive importation of counterfeited and pirated goods into the single market, there is a strong need to be able to seize and withdraw these goods under the EU Customs Regulation at all of the EU's external borders, irrespective of the place of importation.

As far as trade mark piracy is concerned, the use of a Community trade mark currently confers such seamless protection everywhere in the EU and accordingly makes effective seizures possible at all external borders of the EU. Therefore, it is essential that the benefits of Community trade marks are not hampered by the introduction of a new requirement, according to which the use of a Community trade mark within one Member State is not sufficient for a company to enforce its own property rights in the single market.

2. Is the Commission aware that some Member States are currently attempting to restrict the use of Community trade marks through the introduction of a new requirement, according to which the use of a Community trade mark within one Member State is not sufficient?

3. Is the Commission aware that this not only impedes the effective combating of trade mark piracy, but also hampers access to the Community trade mark for SMEs?

4. Can the Commission confirm that it will counter these attempts by Member States in an effective way?

Lees de vragen hier.