Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.990 artikelen gevonden
IEF 7992

Dat de gegevens voor derden ter beschikking komen

‘De volgende editie’. Rapport van de Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers (Commissie Brinkman)

Bevindingen en aanbevelingen over innovatiemogelijkheden binnen de pers en over de toekomst van nieuws en opinievoorziening in Nederland, toegespitst op de rol van de pers. Kort gezegd: Hoe moet dat nou verder met de journalistiek in Nederland? Meer vrijheid, ruimte voor samenwerking omroepen en uitgevers en meer ondersteuning (de internetheffing)  moeten uitkomst bieden. De meest IE-relevante aanbevelingen:

Programmagegevens:  De commissie vindt het voor de zuiverheid van de samenwerking tussen publieke omroep en pers die ze voorstelt, noodzakelijk dat er een speelveld ontstaat waarin coöperatie op eigen merites en expertises centraal staat. Daarin passen in de ogen van de commissie geen barrières voor productinnovaties binnen de gedrukte media door de publieke omroep. Kranten en weekbladen zien interessante mogelijkheden om op basis van wekelijkse publicatie van programmagegevens productvernieuwing door te voeren. De commissie vindt het ongepast dat zulks niet mogelijk is door een de facto verbod op publicatie door de publieke omroep, zeker waar de gegevens selectief wel aan derden ter beschikking worden gesteld, zoals in het geval van Veronica. De commissie acht het voor de hand liggend dat de publieke omroep zich eerder inspant om haar uitzendschema bij zo veel mogelijk Nederlanders onder de aandacht te brengen, met het oog op haar publieke taak om zo veel mogelijk burgers in Nederland te bedienen, dan ze met verwijzing naar eigen commerciële exploitatie aan derden te onthouden. De commissie verzoekt de overheid te bevorderen dat de gegevens voor derden ter beschikking komen opdat zij daarop productinnovaties kunnen stoelen.

Beeldmateriaal publieke omroep: De commissie adviseert de overheid te bevorderen dat de publieke omroep tegen redelijke condities videomateriaal levert voor de websites van derden die primair gericht zijn op journalistieke informatie. In de praktijk zal het vaak, maar zeker niet exclusief om nieuwsitems gaan. Ook het delen van livebeelden van belangrijke evenementen, zolang rechtenkwesties dat niet in de weg staan, is een optie Een dergelijke activiteit zal in de regel onder het huidige regime als toegestane nevenactiviteit kunnen plaatsvinden. Wanneer verdergaande samenwerking tussen publieke omroep en printuitgevers tot stand komt, verwacht de commissie dat de publieke omroep deze dienst in de samenwerking zal kunnen inbrengen.

Lees het rapport hier. Website commissie hier.

IEF 7991

Omdat er zo weinig ruimte is voor het persoonlijk stempel van de maker

K&S TelescoopkraanRechtbank Alkmaar, 17 juni 2009, HA ZA 07-260, De Meij c.s. (met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst. Onrechtmatige concurrentie. Voormalig werknemer van gedaagde begint eigen bedrijf en vervaardigt, evenals gedaagde, technische tekeningen voor scheepsbouwkundige onderdelen, zoals hijskranen, lieren en lichtmasten. Gedaagde stelt dat voormalig werknemer gedurende zijn dienstbetrekking technische tekeningen en berekeningen van gedaagde heeft gekopieerd en deze binnen het eigen bedrijf gebruikt voor het vervaardigen van technische tekeningen van met name hijskranen. Na door gedaagde op grond van gestelde auteursrechten gelegd bewijsbeslag, vorderen eisers opheffing van het beslag. Gedaagde stelt reeks reconventionele vorderingen in op grond van auteursrecht, slaafse nabootsing, schending van geheimhoudingsbeding en onrechtmatige concurrentie.

Geen auteursrechtinbreuk: de vorm van de betreffende kranen is niet het gevolg van creatieve keuzes maar wordt bepaald wordt door ondermeer techniek, functie, internationale veiligheids- en kwaliteitseisen, productiemethode en specificaties van de klant.

2.37. De Ontwerpen en Berekeningen waarvan K&S in de onderhevige procedure de auteursrechtelijke bescherming inroept, kunnen niet als auteursrechtelijk beschermde werken worden aangemerkt. In verband hiermee dienen de vorderingei in conventie voor zover deze gestoeld zijn op het auteursrecht te worden afgewezen, behoudens ten aanzien van de proceskostenveroordeling als is vermeld in het dictum van dit vonnis. De vorderingen in reconventie voor zover deze gestoeld zijn op het auteursrecht dienen te worden afgewezen als is vermeld in dit dictum. Dat de ontwerpen en berekeningen auteursrechtelijke bescherming ontberen, brengt tevens met zich dat de aan de door K&S gelegde beslagen, voor zover deze gebaseerd zijn op. inbreuken op de auteursrechten van K&S, is komen te vervallen.

Geen slaafse nabootsing wegens ontbreken van onderscheidend vermogen. Geen strijd met geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst omdat de technische tekeningen in casu openbaar zijn.

2.45. De rechtbank is van oordeel dat dit beding bij letterlijke lezing het recht op vrije arbeidskeuze van de ex-werknemer te veel beperkt. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schending van het geheimhoudingsbeding zal de rechtbank daarom aanhaken bij de bedoeling van een geheimhoudingsbeding, te weten het veilig stellen van bedrijfsgeheimen: gegevens, kennis en informatie waarvan de geheimhouding voor de werkgever van essentieel belang is in het kader vin de concurrentiestrijd.

2.46. K&S kan niet volhouden dat de bij K&S vervaardigde tekeningen van ontwerpen bedrijfsgeheim zijn, nu onweersproken is gelaten dat deze tekeningen per email aan de klant werden toegezonden en ter inzage bij de betreffende werf of in het betreffende schip werden gelegd.

2.47. Ten aanzien van de vraag of de berekeningen die bij de betrokken ontwerpen hoorden vallen onder het bedrijfsgeheim overweegt de rechtbank als volgt. Waar het het gebruik van berekeningen los van tekeningen met bijbehorende ontwerpen betreft, geldt dat kennis van structuur van berekeningen en de mogelijkheid om - bij wege van voorbeeld - die kennis op te roepen eerdere berekeningen te kunnen gebruiken zozeer in het domein van de functie van technisch tekenaar ligt dat dit niet met beroep op geheimhoudingsbeding kan worden verboden. (…)

(…) 2.49. Anders dan geldt voor het bestaan van een concurrentiebeding, brengt opname ven een geheimhoudingsbeding in een arbeidsovereenkomst niet mee dat ter beantwoording van de vraag of concurrentie met schending van dat beding ongeoorloofd is, striktere maatstaven moeten worden aangelegd dan wanneer dit beding niet in de overeenkomst zou zijn opgenomen. (…)

Geen onrechtmatige concurrentie nu niet is gebleken dat het gestelde gebruik door eisers van tekeningen en berekeningen van gedaagde ertoe heeft bijgedragen dat een belangrijke klant van gedaagde naar eisers is overgestapt en niet is gebleken van actief optreden van de voormalig werknemer gericht op het binnenhalen van de voormalig klant van gedaagde. Vorderingen in conventie worden toegewezen. Alle reconventionele vorderingen worden afgewezen. Proceskostenveroordeling van € 17.570,67.

Lees het vonnis hier.

IEF 7990

Een gratis nieuwheidsonderzoek

Raad van State, 17 juni 2009, 200806821/1/H3, Octrooicentrum Nederland tegen Systemate Group B.V. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade).

Aan octrooiverlening gerelateerd bestuursrecht. Vraag of een brief van het Octrooicentrum Nederland (OCN) waar in wordt medegedeeld dat een octrooiaanvrager niet in aanmerking komt voor een gratis nieuwheidsonderzoek een besluit is. De Haagse rechtbank oordeelde eerder van wel en de Raad van State bevestigt nu deze uitspraak.

Het geschil valt onder de bepalingen van de Rijksoctrooiwet 1995, zoals deze vóór 5 juni 2008 luidden.

Het vijfde lid van artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 (Uitvoeringsbesluit), bepaalt dat de taksen voor het verrichten van een nieuwheidsonderzoek niet hoeven te worden betaald, indien bij het verzoekschrift tot het verrichten van een nieuwheidsonderzoek het resultaat wordt overgelegd van een reeds eerder door het bureau op een overeenkomstige octrooiaanvrage ingesteld overeenkomstig onderzoek naar de stand van de techniek.

Systemate Group heeft in 2006 de Nederlandse octrooiaanvrage 1032347 ingediend als afgesplitst gedeelte van de in 2005 ingediende Nederlandse octrooiaanvrage 1028457. Systemate Group heeft bij de laatste aanvrage verzocht om een onderzoek naar de stand van de techniek onder toepassing van het vijfde lid van artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit onder overlegging van het rapport van het onderzoek dat was verricht voor aanvrage 1028457.

Het OCN aanvaardde dit rapport niet als het resultaat van een op een overeenkomstige aanvrage ingesteld overeenkomstig nieuwheidsonderzoek en deelde bij brief van 2 april 2007 aan Systemate Group mede dat zij niet in aanmerking kwam voor een gratis nieuwheidsonderzoek, dat de taks alsnog diende te worden betaald indien een nieuwheidsonderzoek gewenst was en dat, indien betaling niet tijdig werd ontvangen, een octrooi met een duur van zes jaar zou worden verleend.

Bij besluit van 11 mei 2007 heeft het OCN het door Systemate Group daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en zich op het standpunt gesteld dat het hier gaat om een mededeling van feitelijke aard en niet om een besluit. Het rechtgevolg van verlening van een octrooi van zes jaar treedt, aldus het OCN, niet in door de mededeling zelf maar is afhankelijk van de keuze van Systemate Group de taks al dan niet te betalen.

Bij uitspraak van 28 juli 2008, heeft de Rechtbank 's-Gravenhage het door Systemate Group ingestelde beroep tegen de beslissing op het bezwaar gegrond verklaard (vonnis aangehecht), dat besluit vernietigd en geoordeeld dat alsnog inhoudelijk moet worden beoordeeld of het gratis nieuwheidsonderzoek terecht is geweigerd. De Raad van State bevestigt nu deze uitspraak.

2.3. De brief van 2 april 2007 bevat het oordeel van het OCN dat de aanvraag niet aan de vereisten voor toepassing van artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit 1995 voldoet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat als gevolg van dit oordeel een betalingsverplichting is ontstaan voor het verrichten van een nieuwheidsonderzoek, ten einde een octrooi voor twintig jaar te verkrijgen. Daarmee is die beslissing op enig rechtsgevolg gericht en die brief een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het OCN het door Systemate Group gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Lees de uitspraak hier.

IEF 7989

Is the ECJ ruling in L'Oréal v Bellure….

- an affirmation of the need for honesty in business practices?
- a policy ruling which is intended to protect the French perfume industry?
- a timely recognition of the importance of anti-dilution protection?
- a harsh restriction on the freedom of commercial speech?
- an inconvenience that competitors will soon work around?

You may select multiple answers. Stem hier (IPkat).

IEF 7988

‘Bellure’ is een bevrijding!

Dirk VisserProf. mr. D.J.G. Visser, Klos Morel Vos en Schaap: ‘Bellure’ is een bevrijding! Noot bij HvJ EG 18 juni 2009, zaak nr. C-487/07 (IEF 7974) L'Oreal/Bellure.

Alsof er een raam is open gezet en er plotseling een stroom frisse lucht de bedompte kamer binnenkomt. Het arrest in de zaak L’Oréal/Bellure wordt in merkenrechtkringen met gejuich ontvangen. Na jaren van vage, innerlijk tegenstrijdige en voor praktijk nauwelijks toepasbare arresten komt het Hof van Justitie der EG nu met een glasheldere uitspraak die naadloos aansluit bij de belangrijkste morele basisemotie van het recht van de intellectuele eigendom: “Gij zult niet zonder eigen investering opzettelijk aanhaken bij en profiteren van de prestatie, de investering of de goodwill van een ander.”

Gielen laat in zijn IER-noot (IEF 7986) weten dat deze beslissing zijns inziens logisch voortvloeit uit eerdere beschikkingen in oppositiezaken en conclusies van AG’s. Dat mag zo zijn, dit arrest is zonder twijfel de belangrijkste uitspraak over en voor bekende merken sinds het Davidoff/Gofkid arrest uit 2003, en misschien wel sinds Puma/Sabel uit 1997. In Davidoff/Gofkid werd immers weliswaar bepaald dat art. 5 lid 2 Rl. ook op gebruik voor soortgelijke waren betrekking had, maar niet hoe de inbreuk-criteria van art. 5 lid 2 Rl. moesten worden geïnterpreteerd.

Reikhalzend werd uitgekeken naar de beslissing over het verwaterings-aspect in de INTEL-zaak, maar die uitspraak bleek nogal een teleurstelling, vanwege het (mogelijk strenge maar in ieder geval moeilijk in de praktijk toe te passen) vereiste van het bewijs van een wijziging in het economisch gedrag van de consument.

Maar nu kan bij de bekende merkhouders de vlag uit: ‘verwatering’ is misschien moeilijk te bewijzen, ‘ongerechtvaardigd voordeel trekken’ is dat niet.

Lees de gehele noot hier.

IEF 7986

Dat hier parasiterende concurrentie wordt veroordeeld

Charles GielenProf. Mr. Charles Gielen, Nautadutilh: Noot voor publicatie van het arrest L'Oreal/Bellure; HvJ EG 18 juni 2009, zaak nr. C-487/07 (IEF 7974) in IER.

Vooraf: gelet op de korte tijd die er lag tussen de uitspraak in deze zaak en het afsluiten van de kopij voor dit nummer, volsta ik met een korte noot die alleen gaat over de vijfde vraag van de Engelse Court of Appeal waarbij ik kort het antwoord op eerste en tweede vraag betrek (betrekking hebbende op art. 5 lid 1 onder 1 en 5 lid 2 Merkenrichtlijn); ik onthoud mij hier nu van commentaar op de antwoorden op de overige vragen.

Met de uitspraak in deze zaak, begint zich een kleurig palet af te tekenen over de bescherming van bekende merken. De Intel-beslissing (zie IER 2009, nr 7/p. 18 m.nt AKS) die volgde op de Chevy-  (IER 1999, p. 267 met mijn noot) en de adidas/Fitness World-zaken (zie IER 2004, p. 53 (m.nt. JK) ging voornamelijk over het criterium afbreuk aan onderscheidend vermogen en reputatie, zij het dat de bewijsregels in de overwegingen 37 tot en met 39 in het algemeen gaan over de inbreuken in de zin van (het met art. 5 lid 2 Richtlijn vergelijkbare) art. 4 lid 4 onder a Richtlijn. Het Hof besliste dat er sprake moet zijn van een ernstig gevaar dat een dergelijke inbreuk zich in de toekomst voordoet en dat slaat dus ook op het ongerechtvaardigd voordeel criterium dat in de onderhavige zaak centraal staat. Verder heeft het Hof zich nog tot nu nog niet met de betekenis van dit criterium ingelaten; dit gebeurde wel al in lagere rechtspraak van het Gerecht van Eerste Aanleg en Kamers van Beroep van het BHIM.

Maar in de TDK-beschikking (het bekende merk voor opnameapparatuur verzette zich tegen TDK voor sportkleding) heeft het Hof al wel een vingerwijzing gegeven; laten we kijken welke. Omdat de zaak (C-197/07, IEF 7558) niet is gepubliceerd,  citeer ik hier eerst wat het Gerecht van Eerste Aanleg had beslist:  "64 The Court would point out that the Board of Appeal is not required to establish actual and present harm to an earlier mark. It must simply have available to it prima facie evidence of a future risk, which is not hypothetical, of unfair advantage ([Case T-67/04 Spa Monopole v OHIM - Spa-Finders Travel Arrangements (SPA-FINDERS) [2005] ECR II-1825], paragraph 40). 65 It must also be noted that the concept of taking unfair advantage of the distinctive character or the repute of the earlier mark must be understood as encompassing instances where there is clear exploitation and free-riding on the coat-tails of a famous mark or an attempt to trade upon its reputation (SPA-FINDERS, paragraph 51)."

Deze overwegingen volgen eigenlijk wat AG Jacobs in zijn conclusie bij de adidas/Fitnessworld-zaak had gesuggereerd: het ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk moet daarentegen aldus worden uitgelegd dat het gevallen omvat „waarin duidelijk sprake is van exploitatie en meeliften op de bekendheid van een merk of een poging om misbruik te maken van de reputatie ervan."

Lees de gehele noot hier.

IEF 7985

Als een windvaan

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 juni 2009, HA ZA 06-544. Single Buoy Moorings Inc. c.s. (SBM) tegen Bluewater Energy Services B.V c.s. (Bluewater)

Octrooirecht. Na eerder geoordeeld te hebben dat geen sprake was van inbreuk (zie: IEF 3809), oordeelt de rechtbank nu -in afwijking van het oordeel van de TKB- dat het octrooi (gedeeltelijk) nietig is. 

SBM is houdster van Europees octrooi nr. 0808270. Het octrooi heeft betrekking op (een onderdeel van) zogenoemde “Floating Production, Storage and Offloading systems”  (FPSO´s). Een FPSO is in feite een olietanker die is omgebouwd door in of op de olietanker een zogenaamd “turret mooring system” te installeren. Een dergelijk systeem omvat een vast aan het schip verbonden, doorgaande, verticale ronde koker met open onder- en bovenzijde. In deze koker wordt een draaibare buisstructuur, een zogenoemde “turret” geplaatst. De turret heeft aan de onderzijde “mooring means” (kabels of ankerkettingen), waarmee de turret aan de zeebodem wordt verankerd. Aan deze turret hangen daarnaast ook (zware) stijgleidingen voor de op te pompen olie. Het schip zelf is – anders dan de turret – niet aan de zeebodem verankerd, maar kan als een windvaan om de verankerde turret draaien.

Tegen de verlening van het octrooi is oppositie bij het Europees Octrooibureau (EOB) ingesteld. De Oppositieafdeling hield het octrooi in stand op basis van het tweede door SBM ingediende hulpverzoek. Tegen deze beslissing hebben zowel de opposanten als de octrooihouder beroep ingesteld. Bij mondelinge beslissing van 16 februari 2007 heeft de Technische Kamer van Beroep van het EOB aangegeven dat het octrooi in stand wordt gelaten zoals door de Oppositieafdeling was beslist.

Bluewater c.s. hebben omstreeks het jaar 1999 een turret geleverd ten behoeve van een FPSO (aangeduid als de P-37) van de Braziliaanse maatschappij Petrobras.

De rechtbank heeft bij vonnis van 11 april 2007 (zie: IEF 3809) geoordeeld dat Bluewater c.s. met de P-37 geen inbreuk maken op het octrooi. Met betrekking tot de geldigheid van het octrooi heeft de rechtbank in reconventie overwogen dat de beslissing van de Technische Kamer van Beroep welke wel mondeling maar nog niet schriftelijk beschikbaar was, diende te worden afgewacht. Buiten twijfel was dat de TKB het octrooi in stand had gelaten, maar op welke gronden dat was gebeurd, en in hoeverre deze afweken van die van de Oppositieafdeling, was nog niet duidelijk.

Het geschil ziet thans dus uitsluitend op de geldigheid van het octrooi.

De rechtbank stelt allereerst voorop dat zij bij de beoordeling van de geldigheid niet aan het oordeel van de TKB is gebonden en dat zij ook niet kan volstaan met een marginale beoordeling van die beslissing:

‘4.1 […] Als de inventiviteit of nawerkbaarheid ter discussie staat zal de rechter deze vragen in volle omvang hebben te beoordelen. In een andere benadering kan immers geen recht worden gedaan aan het beginsel dat de toetsing van de geldigheid door de nationale rechterlijke instanties mede de strekking heeft het werk van de verlenende instantie te controleren en zo nodig beoordelingsfouten te herstellen. De omstandigheid dat de nationale rechter de geldigheid in beginsel toetst aan dezelfde maatstaven als de TKB doet daar niet aan af en maakt de toetsing niet overbodig.’

De rechtbank beperkt vervolgens de beoordeling tot de inventiviteit, omdat op die grond het octrooi (gedeeltelijk) ongeldig zal worden bevonden. De rechtbank merkt, net als de TKB, document D1 (PCT aanvrage WO93/07048) aan als closest prior art. D1 leert als stand van de techniek de toepassing een riser onder een natuurlijke hoek (α). Dit komt volgens de rechtbank blijkens de beschrijving van D1 met name aan de orde indien voorzien moet worden in een plurality van risers waarbij men wil voorkomen dat de risers door beweging van het schip elkaar kunnen raken en waarbij ook voorzien moet worden in een bereik dat niet recht onder het schip is gelegen.

Het enige verschil tussen conclusie 1 van het octrooi en D1 is volgens de rechtbank het element dat de diameter (C) van de denkbeeldige cirkel waarop de onderzijdes van tubes liggen ten minste 10% groter is dan de diameter van de binnenkant van het lager. D1 voorziet namelijk in een cilindrische turret, welke derhalve aan de bovenzijde (bij het lager) en aan de onderzijde (bij de onderzijdes van de tubes) dezelfde diameter heeft.


De turret is aangegeven in rood.

Gegeven het hiervoor genoemde verschil ziet de rechtbank het technisch probleem dat de uitvinding beoogt op te lossen op de vraag hoe bij een groter aantal risers de diameter van de omtrekcirkel van de turrets aan de bovenzijde zo beperkt mogelijk kan worden gehouden. Naar de kern raakt de uitvinding dan ook het inzicht dat de plurality of risers van D1 het gebruik van een bovenlager veroorlooft dat kleiner is dan de diameter van de omtreklijn van de onderste einden van de risers. Aangezien het inzichtelijk is dat de cilindrische turret van D1 bovenin ruimschoots plaats biedt voor een veelheid van risers, zal ook de niet-inventieve vakman inzien dat daardoor de mogelijkheid voorhanden is de turret aan de bovenzijde te vernauwen.

Deze stand van zaken voert tot het oordeel dat de aangevallen conclusie 1 niet inventief is. De afhankelijke en tevens aangevallen conclusies 2 en 4 voegen hier niets inventiefs aan toe. De conclusies 3, 5, 6, 7 en 8 zijn niet aangevallen.

Volgt veroordeling van SBM in de proceskosten aan de hand van het liquidatietarief. De rechtbank ziet geen aanleiding in deze procedure, die is aangevangen voordat de implementatietermijn was verstreken van de Handhavingsrichtlijn, een hogere (dan wel evenredige) proceskostenveroordeling uit te spreken.

Lees het vonnis hier.

IEF 7984

Aan het eind van een hectische IE-week

Belangrijke aanvullende mededeling (aan het eind van een hectische IE week: Omdat er na het veschijnen van het opzienbarende 2e Kamer Auteursrecht-rapport op 17 juni, op 18 en 19 juni ook nog eens twee zeer belangrijke arresten zijn gewezen door het Hof van Justitie en de Hoge Raad, respectievelijk over de beschermingsomvang van bekende merken en de betekenis van het auteursrechtelijke begrip ‘openbaarmaken’in de context van kabeldoorgifte, is besloten om de IEForum.nl Actualiteiten Lunch op donderdag 25 juni (aanstaande donderdag) in Amsterdam (over het Eindrapport Werkgroep Auteursrecht), vooraf te laten gaan door een korte beschouwing over deze twee arresten:

- HvJ EG, 18 juni 2009, IEF 7974  L’Oréal / Bellure (IEF 7974)

- Hoge Raad 19 juni 2009, IEF 7976, Buma / Chellomedia (IEF 7976)

De beschouwing zal worden ingeleid door prof. mr D.J.G. Visser, deelnemers aan de lunch kunnen hun aanvullende opmerkingen daar aan toevoegen, vragen stellen en reageren.

Aanmelden voor lunch inclusief voorbeschouwing kan via dit eerder bericht: IEF 7975.

IEF 7983

Op korte termijn

Vzr. Rechtbank Zwolle, 14 april 2009, LJN: BI8494, Kwik-Fit Nederland B.V. tegen Gedaagde

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. "Kwik-Fit" tegen  "Auto-Kwik-Service Kampen". Proceskostencompensatie omdat eisers onvoldoende heeft getracht een minnelijke regeling te treffen.

Gedaagde drijft een garagebedrijf, sinds 1991 genaamd “Auto-Kwik-Service Kampen”. Kwik-Fit, pas sinds korte tijd op de hoogte, maakt bezwaar tegen het gebruik van deze naam op grond van haar oudere merk- en handelsnaamrechten. De vorderingen worden groetendeels toegewezen. Geen werkelijke 1019h proceskostenveroordeling: De proceskosten worden gecompenseerd, omdat Kwik-Fit nodeloos proceskosten heeft gemaakt.

Verwarringsgevaar: 4.5.  (…) Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er in deze sprake van verwarringsgevaar. Kwik-Fit geniet als merk en handelsnaam immers ruime bekendheid op het gebied van, kort gezegd, auto-onderhoud. Van dit merk en de naam “Kwik-Fit” is het woord “Kwik”, op deze kenmerkende wijze geschreven, het sterk onderscheidende en dominerende bestanddeel. Het gebruik door [gedaagde] van dit bestanddeel - met identieke schrijfwijze - in zijn handelsnaam, terwijl partijen dezelfde goederen en diensten aanbieden, maakt reeds dat er sprake is van verwarringsgevaar met het merk en de naam “Kwik-Fit”. De wijze waarop [gedaagde] dit woord gebruikt in zijn handelsnaam doet daaraan onvoldoende af. Het door Kwik-Fit gevraagde gebod tot het wijzigen van de handelsnaam van [gedaagde] en het gevraagde verbod tot het gebruik van de term “Kwik” liggen daarmee voor toewijzing gereed.

Proceskosten: 4.6.  [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de proceskosten die door Kwik-Fit zijn gevorderd, nodeloos zijn gemaakt en derhalve niet kunnen worden toegewezen. Kwik-Fit heeft daarop aangegeven dat zij het van belang acht direct en met hantering van korte termijnen op te treden tegen geconstateerde schendingen van haar merk- en handelsnaamrecht. De onderhavige proceskosten zijn volgens haar dan ook toewijsbaar.

4.7.  Het kan Kwik-Fit worden toegegeven dat zij er belang bij heeft om geconstateerde inbreuken op haar recht op korte termijn te doen beëindigen. Dit betekent echter niet dat zij daartoe onder alle omstandigheden noodzakelijkerwijs op korte termijn een procedure, met alle kosten van dien, aanhangig dient te maken. In het onderhavige geval is de voorzieningenrechter van oordeel dat Kwik-Fit onvoldoende heeft getracht in der minne een beëindiging van de inbreuk op haar recht te verkrijgen. [gedaagde] heeft immers op de tiende dag na de eerste sommatie van Kwik-Fit - en aldus binnen een redelijke termijn – op de sommatie gereageerd en in zijn reactie een welwillende houding ingenomen ten opzichte van die sommatie. [gedaagde] heeft ter zitting onweersproken aangegeven dat de beperkte vertraging in zijn reactie was gelegen in trieste persoonlijke omstandigheden. Ter zitting heeft [gedaagde] voorts benadrukt dat hij steeds bereid was en is aan de sommatie van Kwik-Fit te voldoen en heeft hij zijn vermelding in het telefoonboek en de Gouden gids al laten beëindigen. Tot slot heeft [gedaagde] aangegeven dat het probleem met de gestelde termijn voor hem met name is gelegen in het feit dat hij als uitvoerder van APK-keuringen een naamswijziging moet doorvoeren met goedkeuring van de RDW, op straffe van verlies van zijn keuringsbevoegdheid. Een dergelijke goedkeuring kan niet binnen de door Kwik-Fit gestelde termijnen worden verkregen. Dit laatste is door Kwik-Fit niet betwist.
Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat Kwik-Fit, door desondanks vast te houden aan de door haar in haar sommatiebrieven gestelde – zeer korte – termijnen en, buiten de mededeling dat de procedure zal worden voortgezet, in het geheel niet in te gaan op de brief van [gedaagde], nodeloos proceskosten heeft gemaakt.
De proceskosten tussen partijen zullen dan ook worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7982

Een nieuwheidsonderzoek

Raad van State, 17 juni 2009, 200806821/1/H3, Octrooicentrum Nederland tegen Systemate Broup B.V. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade). 

Octrooirecht. Eerst even voor jezelf lezen. Op 2 april 2007 heeft appellant OCN aan Systemate Group meegedeeld dat het bij haar verzoek om het verrichten van een nieuwheidsonderzoek overgelegde rapport niet een reeds eerder door het Europees Octrooibureau of het bureau op een overeenkomstige octrooiaanvrage ingesteld overeenkomstig onderzoek naar de stand van de techniek is en zij, indien zij wenst dat een nieuwheidsonderzoek wordt verricht, het daarvoor vereiste tarief dient te voldoen.

Bij besluit van 11 mei 2007 heeft het OCN het door Systemate Group daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 28 juli 2008, heeft de Rechtbank 's-Gravenhage het door Systemate Group daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het OCN opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De Raad van State verwerpt het beroep van OCN tegen deze uitspraak. 

2.3. De brief van 2 april 2007 bevat het oordeel van het OCN dat de aanvraag niet aan de vereisten voor toepassing van artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit 1995 voldoet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat als gevolg van dit oordeel een betalingsverplichting is ontstaan voor het verrichten van een nieuwheidsonderzoek, ten einde een octrooi voor twintig jaar te verkrijgen. Daarmee is die beslissing op enig rechtsgevolg gericht en die brief een besluit, als bedoeld in artikel 1 :3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het OCN het door Systemate Group gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Lees de uitspraak hier.