“Een handelsnaam kan een teken in de zin van artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de TRIPs-overeenkomst vormen. Deze bepaling beoogt de houder van een merk het uitsluitende recht te verlenen om het gebruik ervan door een derde te beletten indien het betrokken gebruik afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk, met name de essentiële functie ervan, de consument de herkomst van de waar te waarborgen”.
En ook daar werd verwezen naar art 6 lid 1 sub a Merkenrichtlijn, als een invulling van de door art. 17 TRIPs toegelaten beperkingen.
“De in artikel 17 TRIPs bedoelde uitzonderingen hebben met name tot doel, de derde toe te staan om ter aanduiding van zijn handelsnaam gebruik te maken van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk, op voorwaarde evenwel dat dit gebruik strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel”.
In die zaak oordeelde het HvJ EG (bij mijn weten voor het eerst) dat art. 6 lid 1 sub a Merkenrichtlijn ook betrekking heeft op (handels)namen van rechtspersonen en niet alleen van natuurlijke personen (Anheuser-Busch, ov. 78-80).
Artikel 6 Merkenrichtlijn. Beperking van de aan het merk verbonden rechtsgevolgen.
"1 . Het aan het merk verbonden recht staat de houder niet toe een derde te verbieden om in het economisch verkeer gebruik te maken :
a ) van diens naam en adres;
[…], voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel ."
De verwijzing naar de ‘de functies van het merk’ én de redenering via art. 6 lid 1 sub a Merkenrichtlijn in een zaak over een ouder merk versus een jongere handelsnaam zijn dus niet nieuw in het Céline-arrest, maar al bekend uit het Anheuser-Busch-arrest.
DV