Mede in het licht van het Daiichi-arrest (HvJ EU 18 juli 2013, C-414/11)?
Artikel ingezonden vanwege het derde IE-Zomerforum rondom modellenrecht/slaafse nabootsing. Ik ben van mening dat Slaafse nabootsing niet behoort tot het door het HvJ EU uit te leggen EU-recht voor zover dit EU-recht betrekking heeft op het harmoniseren van het recht van de EU-lidstaten. Als men de redeneerwijze van het HvJ in het Daiichi-arrest volgt dan zou men tot de conclusie kunnen komen dat op grond van art. 3 jo. art. 207 VWEU in samenhang met art. 10bis VvP en art. 2 TRIPs in zaken van Slaafse nabootsing de exclusieve bevoegdheid bij HvJ ligt. In het Daiichi-arrest schaart het Hof de TRIPs-overeenkomst immers onder het begrip “handelsaspecten van intellectueel eigendom” van art. 207 VWEU.[1] Art. 2 TRIPs verplicht de leden van de TRIPs-overeenkomst art. 10bis VvP na te leven. Art. 10bis VvP verplicht de leden om “alle daden die verwarring zouden kunnen verwekken” te “verbieden”.