(Mislukte) opeising van octrooiaanvraag valt niet onder 1019h Rv
Rechtbank Den Haag 12 maart 2014 IEF 13792 (Ferring tegen Reprise Biopharmaceutics en Serenity Pharmaceuticals tegen Ferring)
Octrooirecht. Uitvinder. Proceskosten bij opeising. Ferring brengt MINIRIN tabletten met desmopressin op de markt en vordert aanspraak op o.a. EP 419, de divisionals, en nationale aanvragen voor een low-dose concept. Uitvinding is niet door A gedaan, maar door X die hij presenteerde binnen de Ferringgroep. A heeft als consultant de kennis van low dose concept ontleend aan X en heeft na de werkzaamheden WO 707 aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat X niet de uitvinder is van de in WO 707 geopenbaarde uitvinding en wijst de vorderingen af. De proceskosten worden volgens liquidatietarief begroot. De opeising van een octrooiaanvraag op de voet van onder meer artikel 61 EOV vormt geen situatie waarin een rechthebbende zich beroept op inbreuk op zijn octrooirecht. Deze procedure kan niet worden aangemerkt als een vooruitgeschoven inbreukverweer tegen dreigende handhaving door Reprise c.s..
6.26. De slotsom is dan ook dat niet kan worden aangenomen dat [X] met zijn low dose concept tevens het oog heeft gehad op doseringen tussen de 0.5 ng tot 20 μg. Nu Ferring het tegendeel niet voldoende onderbouwd heeft gesteld, komt de rechtbank ook niet toe aan het door Ferring aangeboden getuigenbewijs door (met name) [X]. [X] kan derhalve niet worden aangemerkt als de uitvinder van het eerste aspect van de in WO 707 geopenbaarde uitvinding.6.33. Uit het voorgaande volgt dat er geen grondslag is voor de door Ferring gevorderde verklaringen voor recht en overige vorderingen met betrekking tot WO 707 en EP 419. Die vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. Omdat Ferring voor haar vorderingen met betrekking tot de divisionals dezelfde feiten en grondslagen aanvoert, zijn die vorderingen evenmin toewijsbaar. Met betrekking tot de nationale octrooiaanvragen heeft Ferring gesteld dat de daarop toepasselijke rechtsstelsels tot eenzelfde uitkomst leiden, omdat de uitvinder in het Australische, Canadese, Chinese en Japanse octrooirecht recht heeft om een octrooiaanvrage op te eisen van degene die een aanvraag heeft gedaan maar niet de uitvinder is. Daarbij heeft Ferring verwezen naar haar stellingen met betrekking tot de opeising van EP 419. Uit het voorgaande volgt dat [X] niet als de uitvinder van de materie van WO 707 en EP 419 kan worden aangemerkt. De vorderingen ter zake de nationale aanvragen delen daarom eveneens het lot van de vorderingen ter zake WO 707 en EP 419.
Merkinbreuk. Domeinnaam staken. Connemills verhandelt, onderhoudt en repareert auto's van Audi c.s. vanuit een bedrijfspand waarop de merken van Audi c.s. vermeld staan. Diverse domeinnamen eindigend op -groningen.nl bevatten de merknamen van eisers. Connemills en X zijn niet als dealer aangesloten en de SEAT-uitingen zijn restanten van een voormalig dealerschap. Het verstekvonnis wordt bekrachtigd. Het gebruik van een domeinnaam met de woordmerken in combinatie met plaatsnaam, centrum, center of naam van X wordt verboden.
Uitspraak ingezonden door Bert-Jan van den Akker,
Procesvertegenwoordiging. Maatschap als gemachtigde. De gemachtigde van eiser wordt in de dagvaarding aangeduid met een bedrijfsnaam, waaruit de rechtsvorm niet is af te leiden. Eiser deelt mee dat zijn gemachtigde een maatschap is. De rechtbank oordeelt dat de mededeling dat haar gemachtigde een maatschap is, niet volstaat. Aanstonds moet duidelijk gemaakt worden wie van de vennoten de zaak behandelt. Ook een handelsnaam is ontoereikend als aanduiding van de gemachtigde in de dagvaarding, aangezien onder een handelsnaam meer dan één natuurlijke en/of rechtspersoon schuil kunnen gaan. Nietigverklaring van de dagvaarding.
Consultation, Third country protection and enforcement of IPR, 10 March - 10 June 2014.
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Eelco Bergsma, 
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes,
Als randvermelding. Contractenrecht. Vordering teruggave 'lidmaatschaps'-kenmerk. Schoonheidsspecialiste wordt na beëindiging van het lidmaatschap gesommeerd het schild van de organisatie in te leveren. Schoonheidsspecialiste heeft naar eigen zeggen schild niet gebruikt en is in het ongerede geraakt. Bij verstek wordt de schoonheidsspecialiste veroordeeld tot contractuele boete van € 114,00 per week zonder maximum. De contractuele boete wordt nu beperkt tot €2.750. De vordering van de beroepsorganisatie tot afgifte van het schild wordt afgewezen, nu aannemelijk is dat het Anbos-schild niet meer in haar bezit heeft en een inmiddels verouderd schild betrof dat niet meer mag worden gebruikt. Er is geen belang (meer) bij vordering tot teruggave.