Conclusie A-G: auteursrecht op computerprogramma behelst niet variabelen in werkgeheugen
Conclusie A-G HvJ EU 25 april 2024, IEF 22023; ECLI:EU:C:2024:363 (Sony tegen Datel). Verzoekster verkoopt in Europa PlayStation-spelconsoles. Verweerders Datel Design and Development Ltd. en Datel Direct Ltd. produceren en verkopen voornamelijk aanvullende software voor spelconsoles. De software van verweerders werkt uitsluitend met de originele spellen van verzoekster. Verzoekster stelt dat verweerders inbreuk maken op haar auteursrecht, omdat de gebruikers van de producten van verweerders de aan haar spellen ten grondslag liggende software hebben veranderd. Verzoekster beroept zich subsidiair op haar rechten uit hoofde van het mededingingsrecht en meer subsidiair op de onrechtmatige daad. De softwareproducten van verweerders werken zo dat enkel de uit het lopende spel gegenereerde gegevens in het werkgeheugen worden gewijzigd. Daarom is het voor de verwijzende rechter van belang om vast te stellen of de inhoud van de variabelen die door het computerprogramma in het werkgeheugen van de spelconsole worden geplaatst en gebruikt, nog steeds binnen de reikwijdte van de bescherming van het recht tot verandering van het computerprogramma valt. De verwijzende rechter twijfelt eraan of het beïnvloeden van de variabele gegevens die tijdens het spel in het werkgeheugen worden gegenereerd, op zichzelf al een inbreuk vormt op het auteursrecht op een computerprogramma.
Morpara doet geslaagd beroep op ouder handelsnaamrecht
Rb. Den Haag 24 april 2024, IEF 22018; ECLI:NL:RBDHA:2024:6178 (Hizlipara tegen Morpara). Hizlipara heeft van 2017 tot 2020 samengewerkt. Hizlipara is houder van een Uniebeeldmerk met woordelement ‘PayPorter’. Na het stuklopen van de samenwerking wil Hizlipara het gebruik van (tekens gelijk aan) het Uniemerk aan Morpara verbieden. Morpara verweert zich met een beroep op een ouder recht van plaatselijke betekenis. In reconventie vordert Morpara een verbod voor Hizlipara om het Uniemerk in Nederland te gebruiken, vernietiging van het Uniemerk en schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft bij kortgedingvonnis van 10 februari 2022 Hizlipara voorshands in het gelijk gesteld [zie IEF 20537]. In een tussenuitspraak heeft de rechtbank het verzoek van Morpara om de zaak te schorsen, afgewezen [zie IEF 21297]. In de huidige bodemprocedure heeft Morpara haar verweer uitgebreid.
Conflict over uitleg schikkingsovereenkomst betreffende geoctrooieerde kits
Rb. Den Haag 13 maart 2024, IEF 22017; ECLI:NL:RBDHA:2024:4939 (Giskit tegen Medical c.s.). Giskit houdt zich bezig met het ontwikkelen, octrooieren, maken, verkopen en distribueren van medische hulpmiddelen en farmaceutische producten. Medical Swan is een afnemer van Medical Device. Giskit heeft een technologie voor schuimechoscopie ontwikkeld en is aan de hand van deze technologie houdster van de octrooien EP 1 793 860 B1 (EP 860) en EP 2 488 211 B1 (EP 211). Eind 2016 is door Giskit mogelijke inbreuk geconstateerd. De producten waren, via Medical Swan, afkomstig van Medical Device. Giskit heeft Medical Swan en Medical Device op 15 december 2016 gesommeerd de inbreuk op de octrooien te staken. Medical Device en Medical Swan hebben de gestelde inbreuk in eerste instantie betwist. Partijen hebben uiteindelijk afspraken gemaakt, die zij hebben vastgelegd in schikkingsovereenkomsten. Medical Device zou hierna middelen voor schuimechoscopie verhandeld hebben en zodoende inbreuk op de octrooien van Giskit hebben gemaakt. Giskit vordert in de zaak 20-319 dat de rechtbank Medical Device veroordeelt tot nakoming van de schikkingsovereenkomst en tot betaling van de verbeurde boetes. In de zaak 20-180 worden soortgelijke vorderingen tegen Medical Swan ingesteld.
Conferentie: 50-jarig bestaan van het Benelux-Gerechtshof
Het Benelux-Gerechtshof viert op 15 mei 2024 zijn 50ste verjaardag met een conferentie! Deze zal in de grote zittingszaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg worden gehouden. Dit zowel wetenschappelijke als feestelijke evenement zal worden bijgewoond door Groothertog Henri van Luxemburg. Verder zal de conferentie worden bijgewoond door ministers en prominenten uit de drie Benelux-landen, magistraten van internationale en nationale rechtscolleges, de (oud) leden van het Hof, talrijke vertegenwoordigers van instellingen en medewerkers die de afgelopen halve eeuw hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van het Benelux-Gerechtshof. Hieronder vindt u het programma van de conferentie, die om 10 uur zal aanvangen.
Seminar Fashion en Recht op woensdag 5 juni 2024
Dompel jezelf onder in de dynamische wereld van mode en recht met het seminar 'Fashion X Contracteren & IE'. In samenwerking met topmodeontwerper Claes Iversen en vooraanstaande juristen zoals Babette Aalberts (ABC Legal), Maarten Schut en Reindert van der Zaal (Kennedy Van der Laan), belicht deze themamiddag cruciale aspecten van Intellectueel Eigendomsrecht, contracten, en mode. Maarten Schut en Reindert van der Zaal brengen je bij over de nieuwste trends in fashion, counterfeit en merkenrecht. Vervolgens verkennen Babette Aalberts en Claes Iversen de nuances van agenturen- en standaardovereenkomsten, duurzaamheid in mode, en de do’s & don'ts bij fashion collaborations.
Advies OCNL is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb
RvS 24 april 2024, IEF 22019; ECLI:NL:RVS:2024:1710 (Appellant tegen OCNL). De Dienst Wegverkeer heeft op 18 juli 2019 op grond van artikel 84 van de Rijksoctrooiwet 1995 een verzoek ingediend bij het Octrooicentrum om advies uit te brengen over twee octrooien, NL1042756 en NL1042286, waarvan appellant octrooihouder was. Het Octrooicentrum heeft vervolgens twee adviezen uitgebracht, waartegen appellant bezwaar heeft ingesteld. Het Octrooicentrum heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de adviezen volgens hem niet op rechtsgevolg zijn gericht en daarom geen besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant betoogt dat de adviezen van het Octrooicentrum wel besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb zijn. Appellant heeft echter afstand gedaan van de in het geding zijnde octrooien, waardoor het procesbelang bij het hoger beroep komt te vervallen en appellant niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank is verder van oordeel dat de adviezen waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt, geen besluiten zijn zoals bedoeld in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Gerecht EU: bekendheid merk wordt geleidelijk verworven en verloren
Gerecht EU 24 april 2024, IEF 22016; ECLI:EU:T:2024:267 (Kneipp tegen EUIPO). In november 2019 heeft Kneipp GmbH (Kneipp), een Duits cosmeticabedrijf, bij het Bureau voor Intellectuele Eigendom van de Europese Unie (EUIPO) een aanvraag ingediend om het woordteken 'Joyful by nature' te registreren als Uniemerk. Het aangevraagde merk betrof voornamelijk cosmetica, geparfumeerde kaarsen en marketingdiensten. In juli 2020 heeft Maison Jean Patou, een Frans bedrijf in luxegoederen (vooral mode en parfums), oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk, gebaseerd op haar eigen ingeschreven woordmerk JOY. Het EUIPO heeft de oppositie gedeeltelijk toegewezen en vastgesteld dat het merk JOY een sterke reputatie had in een substantieel deel van de Europese Unie, waarvan de houder van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel kon trekken in het licht van de overeenstemming tussen de twee merken. Kneipp heeft tegen het besluit van EUIPO beroep ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie. Het Gerecht wijst dit beroep af.
BREIN doet met succes beroep op Convenant Blokkeren Websites
Rb. Rotterdam 15 maart 2024, IEF 22015; ECLI:NL:RBROT:2024:3274 (BREIN tegen M7). De Library Genesis Platforms en Anna’s Archive zijn digitale platforms die on demand gratis (ongeautoriseerde) kopieën van (grotendeels) auteursrechtelijke beschermde werken als download beschikbaar stellen. Abonnees van M7 (en andere internetproviders) hebben via deze domeinen toegang tot de diensten van deze platforms. In oktober 2021 is het ‘Convenant Blokkeren Websites’ (hierna: Convenant) ondertekend door onder andere BREIN en M7. Volgens dit Convenant moet BREIN eerst een vastgesteld stappenplan volgen om inbreukmakende websites bij de bron aan te pakken, voordat het een verzoek tot blokkade kan indienen. BREIN heeft dit stappenplan voor elk betrokken domein uitgevoerd, maar dit heeft niet geleid tot het offline halen van de inbreukmakende werken. Daarom vordert BREIN in dit kort geding dat M7 binnen vijf werkdagen na de betekening van het vonnis het aanbieden van diensten die gebruikt worden om inbreuk te maken op de auteursrechten van de vertegenwoordigde rechthebbenden, staakt en ook gestaakt houdt. BREIN heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de Library Genesis Platforms en Anna’s Archive op grote schaal auteursrechtelijk beschermde werken beschikbaar stellen aan het publiek via het internet, inclusief aan abonnees van M7. M7 wordt gezien als tussenpersoon volgens artikel 26d van de Auteurswet en artikel 15e van de Wet op de naburige rechten, aangezien M7 toegang biedt tot de betreffende websites. BREIN heeft verder voldoende toegelicht dat zij het stappenplan zoals omschreven in het Convenant heeft gevolgd, zonder het gewenste resultaat te bereiken. De voorzieningenrechter heeft de vordering van BREIN toegewezen.
Uitspraak ingezonden door Rogier de Vrey, CMS.
Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt tot ongeldige octrooirechten
Rb. Den Haag 24 april 2024, IEF 22012; ECLI:NL:RBDHA:2024:6307 (Ferm tegen Avery). Onderhavige uitspraak betreft de overweging van de rechtbank in twee samenhangende zaken. Ferm en ADE hebben samengewerkt aan het ontwikkelen van een concept om een RFID, een chip met antenne, te integreren in onder meer autobanden. In het kader van deze samenwerking hebben zij een geheimhoudingsovereenkomst gesloten. Ferm stelt in de zaak 20-180 dat ADE in strijd met deze overeenkomst informatie over het concept heeft gedeeld met ADC, dat behoort tot hetzelfde concern als ADE (ADE en ADC gezamenlijk: Avery). ADC zou hiervan hebben geprofiteerd en ook onrechtmatig hebben gehandeld jegens Ferm. Ferm vordert schadevergoeding. De rechtbank wijst dit toe en oordeelt hierbij dat ondanks de handelingen van partijen dateren van voor de inwerkingtreding van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen, deze toch toegepast dient te worden. Deze is immers een codificatie van het Nederlands leerstuk omtrent onrechtmatige verwerving van bedrijfsgeheimen. Voorts legt de rechtbank uit dat het feit dat bepaalde informatie (technologie) mogelijk als niet inventief wordt gezien in octrooirechtelijk zin, niets afdoet aan het feit dat het wel een bedrijfsgeheim kan zijn. Dit betoog van ADE faalt dus eveneens. De rechtbank oordeelt dat enkel profiteren van een wanprestatie geen onrechtmatigheid oplevert, maar er bijkomende omstandigheden moeten zijn om het als onbetamelijk te achten. In casu is sprake van dergelijke omstandigheden. Dat ADC niet bestreden heeft dat zij wist van het bestaan van de geheimhoudingsovereenkomst en dat Ferm nadeel moet lijden door de tekortkoming, zijn enkele voorbeelden van deze omstandigheden.
Uitspraak ingezonden door Anthony van der Planken, Van Innis & Delarue.
Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem
Hof van Beroep Brussel 25 maart 2024, IEFbe 3736, IEF 22014; 2023/AR/36 (Appellante tegen Odile Jacobs). In 2017 werd de kledingcollectie ‘Odile Jacobs’ gelanceerd. De naam is een combinatie van de voornaam van de ontwerpster en de achternaam van haar man. In 2019 hebben de ontwerpster en haar man een bedrijf opgericht en het Uniemerk ‘Odile Jacobs’ geregistreerd. Twee jaar later ging het echter minder goed tussen en volgde een echtscheiding. Ze werd gelijktijdig uit het bedrijf gezet. Enkele maanden later introduceerde de ontwerpster haar nieuwe collectie, zelf beheerd en nog steeds onder het pseudoniem 'Odile Jacobs'. Het voormalige bedrijf van de ontwerpster, nog steeds onder leiding van haar ex-echtgenoot, lanceerde ook een nieuwe collectie, ontworpen door een andere persoon, maar eveneens gepresenteerd onder de naam 'Odile Jacobs'. In augustus 2022 begon het bedrijf een gerechtelijke procedure tegen de ontwerpster, bewerend dat haar voortdurende gebruik van de naam 'Odile Jacobs' in strijd was met hun geregistreerde merk. Als reactie daarop diende de ontwerpster een tegenvordering in, waarbij zij betoogde dat het gebruik van de naam 'Odile Jacobs' door het bedrijf inbreuk maakte op haar niet-geregistreerde rechten op dezelfde naam. Het Hof van Beroep in Brussel oordeelt dat de ontwerpster oudere rechten heeft op de naam, aangezien zij deze voor de indiening van het Uniemerk al gebruikte als pseudoniem. Zij mocht bovendien ook na het verlaten van het bedrijf de naam ‘Odile Jacobs’ blijven gebruiken. Het Hof beveelt het bedrijf voorts het gebruik van de naam te staken en gestaakt te houden. Niet relevant is dat het bedrijf over een geregistreerd handelsmerk bezat. In artikel 137 van de Uniemerkenverordening is immers neergelegd dat een dergelijk verbod geoorloofd is op basis van een nationaal recht dat vóór de indieningsdatum is verworven van dat Uniemerk. Het Hof benadrukt hierbij dat het niet uitmaakt dat de ontwerpster de naam van haar ex-man nog gebruikt na de scheiding. Dit mag wanneer er een intellectueel eigendomsrecht is verkegen waarin die naam gebruikt is.