IEF 22214
29 augustus 2024
Uitspraak

Cuba is nog altijd een beschermde herkomstaanduiding voor sigaren

 
IEF 22212
29 augustus 2024
Artikel

Representatief en niet-representatief onderzoek. Van Monshoe/Puma tot NRC Buurtenonderzoek

 
IEF 22211
29 augustus 2024
Artikel

Jong IE-borrel op donderdag 19 september 2024

 
IEF 4435

Del Snol (2)

In aansluiting op eerdere berichten dat Modeketen Henk ten Hoor na sommatie door D-reizen T-shirts met de opdruk 'Costa del snol' uit de winkels zou hebben gehaald (hier en hier), melden diverse media nu dat medewerker van D-reizen toch nog een T-shirt heeft aangetroffen met de gewraakte achter- en voorkant (DD-reizen). Dit leidde tot een kort geding in Assen. 

Volgens een bericht van het ANP heeft de rechter de partijen zover gekregen een schikking te treffen. Onderdeel van de schikking is het vernietigen van de 4500 nog niet verkochte T-shirts en een schadevergoeding van €2500, over te maken aan een door D-reizen te betalen goed deel.

Lees hier meer.  

 

IEF 4434

Techniek ten behoeve van navigatie

BBIE Beslissing inzake oppositie van 12 juli 2007, no. 2000465. Opposant Navteq Corporation tegen Centavos B.V.

Oppositie van Navteq op basis van NAVTEQ, NAVTECH ON BOARD en NAVTOOLS tegen aanvrage NAVTURK afgewezen. Geen verwarringsgevaar aangenomen, ondanks soortgelijkheid van waren en enige mate van overeenstemming tussen de merken. Seriemerk-argument niet geaccepteerd; bekendheid merk NAVTEQ niet aangetoond.

70. (...) Ondanks het feit dat de door deze merken aangeduide waren deels identiek, deels soortgelijk zijn aan de voorhet aangevraagde merk opgegeven waren, kan niet tot het bestaan van verwarringsgevaar worden geconcludeerd. Gezien het feit dat de totaalindruk van de merken voor de consumenten een betekenis heeft, is het van minder belang dat de merken met hetzelfde element beginnen. Gezien de betekenis, zullen de consumenten de verschillen in de merken opmerken en zal het publiek niet menen dat de merken van dezelfde onderneming afkomstig zijn.

71. Bovendien is de grootste mate van overeenstemming naar mening van het Bureau te vinden op het fonetische vlak en de mate van fonetische overeenstemming van twee merken is van ondergeschikt belang bij waren die gewoonlijk aldus in de handel worden gebracht dat het relevante publiek bij de aankoop het merk ervan visueel waarneemt (arrest BASS, GEA T-292/01, 14 oktober 2003). Dit is het geval met de betrokken waren, men zoekt in reclameblaadjes en op Internet naar de navigatieapparatuur, wijst deze vervolgens aan bij de gespecialiseerde elektronicazaak en monteert deze in het blikveld in de auto.

Interessant is nog het oordeel van het Bureau over het seriemerk argument dat Navteq aanvoert: nu zij de merkregistraties voor NAVTEQ, NAVTECH ON BOARD en NAVTOOLS heeft, zou het intrinsiek onderscheidend vermogen van de merken groter zijn. Onder verwijzing naar het Bainbridge arrest (GvEA , T-194/03) wijst het Bureau dit argument af:

63. Het Bureau is van mening dat op basis van de drie registraties niet gesproken kan worden van een seriemerk. Het gebruik van de merken zoals dat gebleken is uit het bijgevoegde bewijsmateriaal toont geen gebruik van het merk NAVTOOLS aan. Er wordt slechts gebruik gemaakt van de variaties NAVTEQ en NAVTECH. De variaties beginnen weliswaar met hetzelfde voorvoegsel, maar dit voorvoegsel heeft een zeer zwak intrinsiek onderscheidend vermogen. Het variëren op de elementen TEQ/TECH springt dan naar de mening van het Bureau meer in het oog.

Lees beslissing hier.

IEF 4433

Zorgvuldigheid en ruimhartigheid

pretium.jpgRechtbank Alkmaar, 19 juli 2007, KG ZA 07-221. Pretium Telecom B.V. tegen HDC Media B.V. (Met dank aan Sascha Schalkwijk , Bird & Bird).

Vrijheid van meningsuiting versus bescherming van eer en goede naam.

Pretium Telecom biedt haar klanten de mogelijkheid hun vastnetabonnement op het netwerk van KPN via haar te laten verlopen. Gedaagde HDC, uitgever van onder meer De Gooi en Eemlander, heeft via de rubriek ‘ombudsman’ meerdere klachten ontvangen van lezers die problemen ondervinden met Pretium. HDC heeft aan Pretium een concept-artikel toegezonden met het verzoek hierop commentaar te leveren, alvorens het artikel te publiceren  in De Gooi en Eemlander. HDC heeft de tekst aangepast en opnieuw aan Pretium voorgelegd, maar Pretium blijft bezwaar maken tegen publicatie en vordert in kort geding een publicatieverbod.

“4.2 In dit kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat onder de titel van het (concept-) artikel staat vermeld dat het artikel afkomstig is van de ombudsredactie. Zoals hij ter zitting desgevraagd heeft verklaard, heeft de betreffende journalist dit artikel niet uitsluitend geschreven in zijn hoedanigheid van journalist, maar mede uit hoofde van zijn functie van ombudsman bij HDC. Op grond hiervan mag van de schrijver van het artikel een grotere mate van zorgvuldigheid in onderzoek en weergave worden vereist dan in de journalistiek gebruikelijk is. De schrijver van het onderhavige artikel heeft aan deze mate van zorgvuldigheid echter niet voldaan.”

“4.4 In het concept-artikel staat vermeld dat klanten niet terug kunnen naar KPN. Ook staat in het concept dat degenen die zich weer proberen aan te melden bij KPN ontdekken dat KPN daar sinds kort niet meer aan meewerkt. Deze informatie is echter onvolledig en daardoor suggestief.(…) Bovendien is het artikel op zodanige wijze opgebouwd dat daarin de suggestie besloten ligt dat Pretium de kwade genius is, terwijl tot nu toe geen bewijs van gegrondheid van de tegen Pretium ingediende klachten is bijgebracht. Daarmee zijn voormelde onderdelen van het (concept-)artikel als onrechtmatig jegens Pretium aan te merken, zodat het artikel zoals dat thans ter beoordeling voorligt, niet kan worden gepubliceerd.

De voorzieningenrechter acht een publicatie van het artikel alleen dan toelaatbaar indien de onder 4.4. vermelde passages uit het artikel worden verwijderd en oordeelt verder: “4.6 Daarnaast ligt het in de rede dat HDC in het te publiceren artikel ruimhartiger moet zijn in de weergave van de reactie van Pretium op het artikel, in die zin dat daaraan tenminste toegevoegd zal moeten worden dat het KPN verboden is om opzegging door klanten van hun overeenkomst met Pretium uit te lokken, maar dat het haar wel is toegestaan om (…) nieuwe aanmeldingen van klanten in behandeling te nemen en te aanvaarden (…)”.

Tot slot merkt de voorzieningenrechter nog op dat het niet aan hem is om zich te buigen over de vraag of, na verwijdering van voormelde passages, een lezenswaardig artikel overblijft.

Lees het vonnis hier.

IEF 4432

Procedure ten principale

sib.gifVoorzieningenrechter Rechtbank Den Haag, 25 juli 2007, Rolnummer KG ZA 07-623, Abbott Laboratories  tegen Teva Pharmaceuticals Europe et al.

Belangwekkend vonnis over de vraag wat moet worden beschouwd als een “eis in hoofdzaak” bij de toepassing van artikelen 1019 ev. 700 lid 3 Rv.

Abbott GmbH & Co KG (geen partij bij de procedure) is houder van een Europees octrooi en een aanvullend beschermingscertificaat dat ziet op de tweede medische indicatie van een specifieke vorm van de stof sibutramine voor de behandeling van overgewicht. In het kader van een (volgens Abbott) dreigende inbreuk door Teva op dit octrooi, heeft Abbott op grond van de artikelen 1019b, 1019c, 1019d jo. 700 en 709 Rv conservatoir bewijsbeslag gelegd onder Teva. Daarbij zijn onder meer digitale kopieën van diverse documenten afkomstig van de servers van Teva in bewaring genomen. 

Abbott vordert in conventie inzage in en afschrift van de documenten die door de gerechtelijke bewaarder in bewaring zijn genomen op grond van artikel 1019a jo. 843as Rv. In reconventie vordert Teva onmiddellijke opheffing van de beslagen en diverse nevenvorderingen.

De voorzieningenrechter maakt om korte metten met de beslagen van Abbott.

De beslagen zijn volgens de voorzieningenrechter onrechtmatig, primair omdat Abbott in de verzoekschriften voor de verloven tot beslag heeft nagelaten te vermelden dat zij optrad als gevolmachtigde van de octrooihouder Abbott GmbH & Co KG.

Ook op andere gronden kunnen de beslagen niet in stand blijven. Ofschoon de drempel voor het toestaan van de conservatoire bewijsmaatregelen in artikel 1019 e.v. Rv volgens de voorzieningenrechter lager dient te worden gelegd dan de aannemelijkheid van de (dreiging tot) inbreuk in en kortgeding procedure, is aan deze lagere drempel niet voldaan. Abbott heeft onvoldoende bewijs overgelegd van mogelijke inbreuk door Teva.

Als derde reden dat de beslagen dienen te worden opgeheven overweegt de voorzieningenrechter dat Abbott niet tijdig een procedure ten principale heeft aangevangen. De vorderingen van Abbott in conventie zijn om niet te beschouwen als een “hoofdzaak” in de zin van artikelen 1019 ev. jo. 700 lid 3 Rv. In de eerste plaats, omdat deze artikelen volgens de voorzieningenrechter aldus dienen te worden uitgelegd “dat een inbreukprocedure bedoeld is als “hoofdzaak” en niet slechts een procedure volgens artikelen 1019a jo. 843a Rv, zoals in conventie in dit kort geding is ingesteld (…)”.

In de twee plaats had deze inbreukprocedure, gelet op artikel 50 lid 6 TRIPs een bodemprocedure, en geen kortgeding moet zijn. De voorzieningenrechter overweegt in dit kader (r.o. 5.7):

De voorzieningenrechter laat nog daar dat artikel 1019i Rv voorschrijft dat binnen redelijke termijn een hoofdzaak wordt aangevangen als bedoeld in artikel 50 lid 6 TRIPs. Hoewel voor een gewoon conservatoir beslag een kortgedingprocedure een eis in de hoofdzaak kan vormen, kan dit niet gelden voor de onderhavige (bewijs)beslagen. Volgens jurisprudentie van het HvJ EG (16 juni 1998, C-53/96, Hermès) immers dient het Nederlandse kortgeding zelf reeds te worden beschouwd als een voorlopige maatregel in de zin van 50 TRIPs, waarmee niet zou stroken indien datzelfde kortgeding in het kader van de beslaglegging zou worden beschouwd als een procedure ter beslissing ten principale in de zin van datzelfde artikel. Nu Abbott geen bodemprocedure is gestart binnen de termijn die de verlofrechters hebben bepaald (voor zover dit al als een termijn in de zin van 50 lid 6 TRIPs moet worden gezien) noch binnen de termijn van 31 kalenderdagen dan wel 20 werkdagen als genoemd in 50 lid 6 TRIPs, en nu Teva e.a. hebben verzocht om opheffing van de beslagen, valt ook om die reden het doek voor de gelegde beslagen.”

De vorderingen Abbott worden afgewezen. De vorderingen van Teva in reconventie worden toegewezen, onder veroordeling van Abbott in de proceskosten van Teva van in totaal 91.993,00 Euro, waarbij een rol speelt dat Abbott zelf 132.000 Euro aan advocaatkosten had gevorderd en de advocaatkosten van Teva door Abbott niet zijn betwist. Abbott zal ook niet blij zijn met de dwangsom van 75.000 Euro per dag die is verbonden aan de diverse bevelen  in reconventie. 

Lees het vonnis hier.

 

 

IEF 4431

Na IE-beslag altijd bodemprocedure

Bosboom-Jeunink.gifTheo Bosboom en Christel Jeunink (Dirkzwager): Na IE-beslag altijd bodemprocedure! Een analyse van de recente uitspraken in de Lucy Locket zaak (Rb Leeuwarden 27 juni 2007) en de zaak Abbott-Teva (Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 25 juli 2007), waarin gelegde IE-beslagen vervallen werden verklaard omdat er niet tijdig een eis in hoofdzaak aanhangig was gemaakt.

“Sinds het arrest Ajax/Reule van de Hoge Raad uit 1999 (HR 26 februari 1999, NJ 1999/717) gaat juridisch Nederland ervan uit dat het na een conservatoir beslag tot afgifte van inbreukmakende goederen mogelijk is om de eis in hoofdzaak aanhangig te maken door middel van een kort geding. (…) Uit twee recente uitspraken van de rechtbank Leeuwarden en de Voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage blijkt echter dat het instellen van een kort geding in IE-zaken niet voldoende is om een gelegd beslag in stand te houden, indien dit beslag onder de werking van artikel 50 lid 6 Trips en artikel 1019i Rv valt.”

Lees het artikel hier. (besproken zaken  Lucky Locket: IEF 4303, Abbott-Teva IEF 4432).

IEF 4430

Van een illegale bron legale privékopieën

2k.bmpKamervragen met antwoord,  nr. 2256, 2e Kamer. Antwoord op vragen van het lid Gerkens (SP) aan de minister van Justitie over het downloaden op internet, illegale bronnen en de drie-stappen-toets in de thuiskopieregeling.

“Artikel 16c Auteurswet stelt niet de eis dat een privékopie uitsluitend mag worden gemaakt van een legale bron. Het ontbreken van de eis dat het origineel ‘legaal’ moet zijn leidt tot een voor consumenten ruimhartig thuiskopieregime. Inherent daaraan is dat van een illegale bron legale privékopieën kunnen worden gemaakt, voor zover de overige wettelijke voorwaarden in acht worden genomen (…) Verder kan in een Internetomgeving van een gebruiker over het algemeen niet worden gevraagd te beoordelen of er al dan niet sprake is van een legale dan wel illegale bron. Voorts werd betwijfeld of de introductie van dit onderscheid bij de thuiskopieregeling wel handhaafbaar zou zijn (Kamerstukken II 2002-2003, 28 482, nr. 5, blz. 33), omdat het thuiskopiëren zich bij uitstek in het privédomein van de consument afspeelt.  Dat laat overigens onverlet dat het leerstuk van de onrechtmatige daad grenzen kan stellen aan de uitoefening van de privékopie-exceptie (…)”

“(…) Het thema ‘legale-illegale bron’ zal daarom een van de eerste onderwerpen zijn waarover na de zomer gesproken zal worden. Het is mijn streven om de Tweede Kamer begin 2008 te berichten over de uitkomsten van deze tussentijdse evaluatie van ons thuiskopiestelsel.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4429

Het portretrecht van politieambtenaren

2k.bmpKamervragen met antwoord,  nr. 2152, 2e Kamer. Antwoord op vragen van het lid Haverkamp (CDA) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over foto's van politieagenten op Internet.

“(…) Indien er sprake is van een portret dat niet in opdracht van de geportretteerde is gemaakt, is openbaarmaking niet toegestaan voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich daartegen verzet (art. 21 Auteurswet 1912).  (…) In zijn algemeenheid valt er dus geen uitspraak te doen over eventuele schending van privacy van de agenten door plaatsing van hun foto op de site. In het licht van het bovenstaande zie ik geen aanleiding om nadere regels te stellen met betrekking tot de bescherming van het portretrecht van politieambtenaren.

Indien agenten menen in hun recht geschonden te zijn ten gevolge van de normale uitoefening van hun taak, worden zij in beginsel ondersteund in het halen van hun recht door het korps waarbij zij in dienst zijn. Dit is ook uitgewerkt in art. 69a tweede lid van het Besluit algemene rechtspositie politie. Verder staat de rechtsgang bij de burgerlijke rechter open.

Uit jurisprudentie blijkt dat een van de uitgangspunten bij de belangenafweging is dat personen die in het kader van een onderwerp van maatschappelijk belang in het openbaar in de uitoefening van hun functie optreden, zoals politieambtenaren, als publieke personen onder omstandigheden meer kritiek en een grotere inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer moeten toestaan dan privépersonen.  (…) Ook voor [andere openbare ambtsdragers, zoals officieren van justitie of rechters- IEF] geldt de algemene regeling van de auteurswet 1912, met de daarbij behorende belangenafweging. Voor zover deze personen in de openbaarheid hun functie uitoefenen, geldt dezelfde redenering als voor politieambtenaren, en zie ik geen reden voor aanpassing van de bestaande mogelijkheden.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4428

De wedstrijden

10voet.gifRechtbank Amsterdam, Sector Bestuursrecht, 25 juli 2007, LJN: BB0477. NOS tegen Commissariaat voor de Media. Tevens als partij  aan het geding deelgenomen:  Talpa Media Holding N.V. en Talpa TV B.V  & de Eredivisie N.V. en de Eredivisie C.V.

De rechtbank wijst claim NOS op de rechten van TALPA op het uitzenden van wedstrijden uit het betaald voetbal af. 

Eiseres NOS stelt zich in beroep op het standpunt dat zij op grond van artikel 71t van de Mediawet aanspraak kan maken op onderhandelingen met Talpa over het verkrijgen van een sublicentie ten behoeve van het uitzenden van (gedeeltes van) voetbalwedstrijden. Talpa zou verplicht zijn om in onderhandeling te treden met eiseres. De NOS stelt zich verder op het standpunt dat het CvdM tegen deze overtreding dient op te treden door middel van handhavingsmaatregelen.

“2.7.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat artikel 71t van de Mediawet zich richt tot commerciële omroepen. Voorts stelt de rechtbank vast dat het artikel in ieder geval niet blijkens de letterlijke tekst een (afdwingbare) verplichting voor die omroepen bevat om met eiseres te onderhandelen over afgifte van een sublicentie, en evenmin dat daarin een recht op een voor eiseres positief onderhandelingsresultaat is opgenomen.

2.7.2. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een uitleg van artikel 71t van de Mediawet in die zin dat daarin een verplichting als hiervoor omschreven of een recht als hiervoor bedoeld zou moeten worden gelezen in redelijkheid niet mogelijk is, ook niet in lezing in combinatie met het bepaalde in artikel 51d van de Mediawet (en het hierop gebaseerde artikel 16 van het Mediabesluit), dat zich richt tot eiseres en niet tot Talpa.

2.9. De rechtbank komt tot de conclusie dat de door eiseres aan Talpa verweten gedraging niet kan worden gekwalificeerd als overtreding van het bepaalde in artikel 71t van de Mediawet. Verweerder was daarom niet bevoegd om tot handhaving over te gaan.”

Lees de uitspraak hier.

IEF 4427

IE Strafrecht (2)

r4u.gifRechtbank Rotterdam, 24 juli 2007, LJN: BB0268. Strafzaak tegen beheerders Releases4u en Shareconnector.

Vonnis, in aansluiting op dit eerdere bericht (nieuwsberichten BREIN en Volkskrant), in de strafzaak tegen beheerders van p2p-sites. Weliswaar een veroordeling wegens opzettelijke inbreuk op een anders auteursrecht, meermalen gepleegd, maar de belangrijkste vorderingen worden afgewezen.

Vrijspraak van (mede)plegen van opzettelijk inbreuk maken op auteursrechten door het beheren van een website met daarop hashcodes die verwijzen naar op het P2P netwerk eDonkey2000 aangeboden auteursrechtelijk beschermde werken, omdat die inbreuk niet door de beheerder wordt gepleegd, maar door de individuele bezoekers van de website, die via de hashcodes auteursrechtelijk beschermde werken hebben geupload.

Vrijspraak van medeplichtigheid aan die inbreuken. Door het beheren van de website is weliswaar de gelegenheid geboden aan de bezoekers daarvan om op eenvoudige en snelle wijze illegaal te uploaden, maar in het dossier ontbreekt het wettig bewijs van uploads door individuele bezoekers van de website. Eveneens vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van opzettelijke inbreuken op auteursrechten.

Wel bewezenverklaring dat verdachte zelf meermalen auteursrechtelijk beschermde werken heeft geupload en dus opzettelijke inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van een ander.  De rechtbank veroordeelt de verdachte op grond van dit feit tot een geldboete van € 250, te vervangen door 5 dagen hechtenis.

Lees het vonnis hier

IEF 7759

Abbott Laboratories vs. Teva Pharmaceuticals Europe et al.: Principle claims

Primary relief proceding at the Distric Court The Hague 25th july 2007. Case number KG ZA 07-623, Abbott Laboratories vs. Teva Pharmaceuticals Europe et al.

An important judgement on question of what should be regaurded as the principle claims when applying articles 1019 f. and 700 subsection 3 Rv. (Dutch Code on Civil proceedings).

Abbott GmbH & Co KG (not a party in this case) holds the European patent and an additional protection certificate for the medical indication of a specific form of the substance sibutramine for the treatment of obesity. Because of a (claimed) danger of infringement by Teva, Abbott has, as per arts. 1019b, 1019c, 1019d in conjuntion with arts. 700 and 709 Rv (Dutch Code on Civil procedure), levied prejudgement attachments upon Teva. Amongst the documents seized by Abott were several digitally kept documents and files stored on Teva’s servers.

Abbott claims in the principle action access and copies of the documents held by the bailiffs as per arts. 1019a in conjunction with 843as Rv. In a counter claim Teva claims immediate removal of the attachments as well as several secondary claims.

The primary relief court repeals the attachments levied by Abbott.

The relief court judges the attachments to be illegitimate. Primarily because in their statement of claim for the attachments Abbott neglected to state that they were acting on behalf of the patent holder Abbott GmbH & Co KG.

The other grounds for the attachments have no merit either. The relief court considers that the threshold for admissibility of the prejudgement attachments as per arts. 1019 f. Rv needs to be interpreted loosely in interlocutory proceedings. This threshold in this case, has not been reached. Abbot has provided in sufficient proof of infringement by Teva.

As a third reason for a withdrawal of the attachments the relief court mentions Abbott has not commenced the principle proceedings in time. Abbotts causes of action in principle cannot by viewed as a primary case in the sense of arts. 1019 f. in conjunction with 700 subsection 3 Rv. Firstly, the relief considers that these proceedings:

“must be interpreted such that infringement proceedings are “meant to be principal proceedings”, not just proceedings pursuant to Section 1019a in conjunction with 843a of the Dutch Civil Code, as they were initiated in these preliminary relief proceedings (5.6)”

Secondly, as per arts. 50 subsection 6 TRIPs, this injunction case should have been an action on the merits, not in interlocutory procedure. The primary relief court consider to this effect:

“5.7. The preliminary judge leaves aside the fact that Section 1019i of the Dutch Code of Civil Procedure requires that principal proceedings as referred to in Article 50(6) of the TRIPs Agreement are initiated within a reasonable period of time. Although for normal prejudgment seizure, preliminary relief proceedings may constitute a claim in the principal proceedings, this cannot hold true for the present seizures (for evidentiary purposes). After all, according to case law of the EC Court of Justice (16 June 1998,C-53/96, HermeÌs) Dutch preliminary relief proceedings themselves must be considered as preliminary relief measures in the sense of 50 TRIPs, which is incompatible with the idea that the same preliminary relief proceedings as part of the seizurelevied were to be considered as principal proceedings in the sense of that same Article. Since Abbott failed to initiate proceedings on the merits within the period stipulated by the preliminary relief judge (to the extent that this should be regarded as a period inthe sense of 50(6) TRIPs) or within the period of 31 calendar days or 20 work days as indicated in 50(6) TRIPs, and since Teva et al. have requested that the seizures be lifted, the curtain comes down on the seizures levied."

 

Abbott’s claims are denied. Teva’s counter claims are allowed. Abbott is ordered to pay Teva’s cost in these proceedings amounting to 91.993,00 Euros; this includes an amount for solicitor’s costs, which Abbott had not challenged. Also the counter claimed conditional judicially imposed fine of 75.000 Euros a day on Abbott in awarded.

 

Read the entire judgement here.