IEF 22182
12 augustus 2024
Uitspraak

Virtueel aangeboden parfum stemt niet automatisch overeen met fysiek aangeboden equivalent - geen verwarringsgevaar

 
IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 14046

Voldoende afwijking handelsnaam door plaatsing koppelteken

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 16 juli 2014, IEF 14041 (Internetnotarissen tegen Intervivos)
Uitspraak ingezonden door Steffen Hagen, CMS. Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Onrechtmatige daad. Internetnotarissen biedt online notariële diensten aan, onder meer via de website www.verklaringvanerfrecht.nl. Intervivos doet dat ook via de websites www.verklaring-erfrecht.nl en www.verklaringvanerfrechtservice.nl. De voorzieningenrechter oordeelt dat aan Internetnotarissen slechts een zeer geringe handelsnaamrechtelijke bescherming toekomt. Intervivos is gerechtigd ook dergelijke beschrijvende termen te voeren en de door haar gehanteerde (handels)namen wijken bovendien voldoende af. Er is geen sprake van vermeend onrechtmatig aanhaken.

4.6. (...) Hoewel vaststaat dat de aard en het werkgebied van de ondernemingen van partijen gelijk is en zij zich richten op hetzelfde publiek, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat van een dergelijk verwarringsgevaar geen sprake is. Intervivos heeft de handelsnaam van Internetnotarissen niet in zijn totaliteit overgenomen, maar slechts de beschrijvende elementen "verklaring", "erfrecht" en ".nl". Daartoe was Intervivos gezien het hiervoor in 4.5 overwogene gerechtigd. Door het plaatsen van een koppelteken tussen "verklaring" en "erfrecht", dan wel de toevoeging "service", wijken de handelsnamen van Intervivos voldoende af van de handelsnaam van Internetnotarissen. Bij grotendeels beschrijvende handelsnamen als die van Internetnotarissen is een gering verschil immers voldoende.(...)
4.9. Onderscheidingstekens die geen handelsnamen zijn kunnen op de voet van artikel 6:162 BW aanvullende bescherming vinden tegen - onder meer - het gebruik van sterk gelijkende aanduidingen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het beschrijvende karakter van de algemeen gebruikte aanduiding "verklaring van erfrecht" is het onderscheidend vermogen daarvan dermate zwak dat het gebruik van de (domein)namen Verklaring-erfrecht.nl, Verklaringvanerfrechtservice.nl en Verklaring van Erfrecht Service als onderscheidingstekens door Intervivos naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onrechtmatig is.
IEF 14040

Gerecht EU week 29

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep na weigering inschrijving WASH & COFFEE afgewezen.
B. Beroep na vernietiging gedeeltelijke weigering inschrijving VIAVITA afgewezen.
C. Beroep na weigering inschrijving SUBSCRIBE afgewezen.
D. Beroep na (gedeeltelijke) weigering inschrijving PROTEKT en PROTECTA afgewezen.
E. Beroep na oppositie aanvraag inschrijving ANTONIO BACIONE afgewezen.
F. Beroep na weigering inschrijving beeldmerk in de vorm van een fles afgewezen.
G. Beroep na afwijzing nietigverklaring beeldmerk met LA NANA afgewezen.
H. Beroep tegen vernietiging afwijzing oppositie FEMIVIA afgewezen.
I. Hogere voorziening tegen oppositie inschrijving WALZER TRAUM afgewezen.

Gerecht EU 14 juli 2014, zaak T-5/12 (Wash & Coffee) - dossier
A. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), waarbij het beroep is verworpen tegen de beslissing van de onderzoeker tot weigering van de inschrijving van het woordmerk „Wash & Coffee” voor waren en diensten van de klassen 25, 37 en 43. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 14 juli 2014, zaak T-204/12 (VIAVITA) - dossier
B. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van de nationale woord- en beeldmerken met de woordelementen „VILA VITA” voor waren en diensten van de klassen 3, 35, 37, 39, 41 en 42 en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende vernietiging van de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om het woordmerk „VIAVITA” in te schrijven voor diensten van de klassen 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44 en 45 in het kader van de oppositie ingesteld door verzoekster. Het beroep is afgewezen. Op andere blogs: MARQUES

Gerecht EU 14 juli 2014, zaak T-404/13 (SUBSCRIBE) - dossier
C. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „SUBSCRIBE” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 9 16 en 42. Het beroep is afgewezen. MARQUES

Gerecht EU 15 juli 2014, zaak T-18/13 / 576/12 (PROTEKT) - dossier - dossier
D. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het gele beeldmerk met het woordelement „PROTEKT” voor waren van de klassen 6, 7, 9, 22 en 25, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep tegen de weigering  en de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van de nationale woordmerken „PROTEKT” en „PROTECTA” voor waren van de klassen 6 (7) en 9. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-36/13 (ANTONIO BACIONE) - dossier
E. Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van een gemeenschapsbeeldmerk en een nationaal beeldmerk met onder meer de afbeelding van twee elkaar kruisende ruiten voor waren van de klassen 3, 9, 14, 16, 18, 25, 28, 35 en 41, en strekkende tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de door verzoekster ingestelde oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk met de woordelementen "ANTONIO BACIONE" en de afbeelding van twee elkaar kruisende ruiten voor waren van de klassen 3, 14, 18 en 25. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-66/13 (Forme d’une bouteille de boisson alcoolisée)
- dossier
F. Gemeenschapsmerk. Vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het beeldmerk in de vorm van een fles voor waren van klasse 33 in te schrijven. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-196/13 (la nana)
- dossier
G. Gemeenschapsmerk. Beroep tot vernietiging van beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij verzoeksters verzoek tot nietigverklaring van het beeldmerk met de woordelementen „la nana” voor waren van de klassen 16, 20 en 24 is afgewezen. Het beroep is afgewezen.

Gerecht EU 16 juli 2014, zaak T-324/13 (FEMIVIA) - dossier
H. Gemeenschapsmerk. Beroep door de aanvrager van het woordmerk „FEMIVIA” voor waren van klasse 5 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die is ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „FEMIBION” en van de internationale inschrijving, waarin de Europese Unie wordt aangewezen, van het witzwarte beeldmerk met het woordelement „femibion” voor waren van de klassen 5, 29 en 30. Het beroep is afgewezen.

HvJ EU 17 juli 2014, zaak C-141/13P (Reber/BHIM) - dossier 
I. Hogere voorziening tegen arrest van het Gerecht (Vijfde kamer), Reber / OHMI - Wedl & Hofmann (Walzer Traum) (T355/09), waarbij het Gerecht heeft verworpen rekwirantes beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM, inzake een oppositieprocedure tussen Reber Holding GmbH & Co. KG en Wedl & Hofmann GmbH. Verwarringsgevaar tussen een beeldteken met het woordelement „Walzer Traum” en het ouder nationaal merk „Walzertraum”. Schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. De hogere voorziening is afgewezen.

IEF 14045

Nieuwe indicatietarieven in IE-zaken

Indicatietarieven in IE-zaken 2014, geldend vanaf september 2014. In het kader van de evaluatie is de Adviescommissie Intellectuele Eigendom van de NOvA om advies gevraagd. Het voorstel om de tarieven met 10% te verhogen is niet gevolgd, aangezien de ervaring dat de gevorderde kosten de tarieven dikwijls overschrijden, door slechts één rechtbank wordt herkend. Dat is volgens de Expertgroep-IE onvoldoende voor een verhoging van de landelijk geldende indicatietarieven. De evaluatie is wel aangegrepen om de toelichting op de tarieven op een aantal onderdelen te herzien. Zo is punt 3 toegevoegd en is punt 6 anders geformuleerd ten opzichte van punt 5 van de vorige versie.

3) Beslissingen over proceskostenveroordelingen in incidenten zullen in beginsel worden aangehouden totdat in de hoofdzaak is beslist.

6) Tenzij partijen over de hoogte van de proceskosten overeenstemming hebben bereikt, dient een gedetailleerde opgave te worden overgelegd van:
a) het uurtarief van de betrokken medewerkers,
b) een overzicht dat duidelijk maakt welke tijd, welke medewerker op welke datum aan bepaalde werkzaamheden heeft besteed, waarbij de werkzaamheden voldoende concreet moeten zijn omschreven (bijvoorbeeld: opstellen dagvaarding, overleg cliënt, bestudering rechtspraak), en
c) een specificatie van de aard en hoogte van de verschotten, alsmede - indien tevens aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van BTW - een onderbouwing waarom BTW verschuldigd is.
Tenzij de rechter anders heeft bepaald, moet de proceskostenopgave worden ingediend binnen dezelfde termijn die geldt voor het indienen van de laatste producties. Tot uiterlijk 24 uur voor de zitting kan deze proceskostenopgave worden aangevuld met een overzicht van de sindsdien gemaakte kosten. Indien van toepassing (zie hierna onder punt 12) dient tevens een indicatie te worden gegeven welk deel van de gevorderde kosten respectievelijk aan de conventie en de reconventie moet worden toegerekend. Indien aanspraak wordt gemaakt op een hoger bedrag dan het indicatietarief zullen, bij betwisting door de wederpartij, hoge eisen aan de onderbouwing van de gevorderde kosten gesteld worden.

Lees hier het indicatieoverzicht 2014, en hier de eerdere versie (oktober 2010).

IEF 14044

Aan foto ontleend voetballersilhouet is geen overname auteursrechtelijke trekken

Hof Amsterdam 15 juli 2014, IEF 14044 (Monta Street tegen gedaagde)
Auteursrecht. Bewerking. In het kortgedingvonnis (en bekrachtigd in hoger beroep [IEF 12207]) is bepaald dat door een foto te bewerken tot een logo er sprake is van een verveelvoudiging. Nu het om productfotografie gaat, ligt de creatieve keuze niet in de keuze van kleding en de bal, noch de lichaamshouding. Een feit van algemene bekendheid is dat deze lichaamshouding op veel voetbalfoto's voorkomt, vanwege de dribbelachtige actie. Het lichaam met de bal van de foto is omgetrokken en het vectorresultaat is als silhouet gebruikt. De trekken die daarmee aan de foto zijn ontleend betreffen echter niet de gemaakte vrije, creatieve keuzen.

2.12. (...)De vraag is daarbij op welke creatieve keuzen van [geïntimeerde sub 1] dit is gebaseerd om aldus te bepalen welke de auteursrechtelijk beschermde trekken van de foto zijn. Dat is in ieder geval, zo is ter zitting besproken, de keus van de achtergrond, de belichting en de sluitersnelheid waarmee [geïntimeerde sub 1] heeft gefotografeerd. Dat betreft niet de keuze van de kleding en de bal, nu het gaat om productfotografie en deze door Monta aan [geïntimeerde sub 1] ter beschikking zijn gesteld. Dat betreft evenmin de actie van [W.] of zijn lichaamshouding daar uit niets blijkt dat [geïntimeerde sub 1] [W.] ter zake heeft geïnstrueerd en bovendien, een feit van algemene bekendheid, een dergelijke lichaamshouding op veel voetbalfoto’s voorkomt, omdat die houding bepaald wordt door de dribbelachtige actie.
 Juist is dat [C.] de afbeelding van het lichaam van [W.] met de bal op de foto heeft omgetrokken en het aldus verkregen vector resultaat als silhouet heeft gebruikt. De trekken die zij daarmee aan de foto heeft ontleend betreffen echter niet de door [geïntimeerde sub 1] gemaakte vrije, creatieve keuzen zodat niet juist is dat Monta door het gebruik van het silhouet van [W.] voor het logo, inbreuk maakt op het auteursrecht van [geïntimeerde sub 1]. In zoverre is de door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gevorderde verklaring voor recht dus niet toewijsbaar.

Op andere blogs:
IE-Forum.nl
Ius Mentis

IEF 14043

Bindend adviseur over auteursrecht treedt buiten opdracht

Rechtbank Rotterdam 5 maart 2014, IEF 14043 (Deltasync tegen Delta Archineering/TU Delft)
Arbitrage. Opdracht tot oordeel over handelsnaam. (Werkgevers)auteursrecht op "Drijvend Paviljoen". Het buiten de opdracht treden door de bindend adviseur door ook een uitspraak te doen over auteursrechten is, indien bewezen, een dermate ernstig gebrek dat gebondenheid aan het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. TU Delft is in casu geen auteursrechthebbende op grond van de artikelen 5 t/m 8 Auteurswet; er is wel een dienstverband, maar geen taakomschrijving dat tot deze werken zou leiden. Vóór bewijslevering is aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten.

4.18. (...) Tussen partijen staat vast dat het bindend advies van 9 februari 2009 niet is beperkt tot het gebruik van de naam ’Delta-Life’. De bindend adviseur heeft daarin immers tevens beslist over andere onderwerpen, zoals over het auteursrecht op bepaalde ontwerpen. Dat de bindend adviseur bij overeenkomst van 25 december 2008 slechts was opgedragen te beslissen over de naam, is op zichzelf juist.

4.19. Kern van het verweer van [gedaagden] is echter dat twee bestuurders van DeltaSync vervolgens mondeling een aanvullende opdracht hebben gegeven op 16 januari 2009 om ook een oordeel te geven over het auteursrecht. Indien deze stelling juist is, is van overschrijding van de bevoegdheid geen sprake. Dat dit juist is, staat - gelet op de gemotiveerde betwisting van DeltaSync - echter niet vast. Wel staat vast dat partijen ook een geschil hadden over het auteursrecht, maar dat betekent op zichzelf niet dat zij ook dat geschil aan bindend advies wilden onderwerpen. De enkele omstandigheid dat DeltaSync de in geschil zijnde auteursrechten tijdens de bijeenkomst zelf in het geding zou hebben gebracht en dat daarover uitvoerig gesproken zou zijn - zoals door de bindend adviseur is opgemerkt in zijn notitie van 26 januari 2009 - acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat DeltaSync alsnog akkoord ging met een aanvullende opdracht aan de bindend adviseur, nu zij in de hiervoor aangehaalde geschriften alsook in haar reactie op de e-mail van 7 januari 2009, waarin door de bindend adviseur ter voorbereiding op de mondelinge behandeling aan partijen vragen waren gesteld die mede zagen op andere rechten dan het gebruik van de naam, telkens heeft benadrukt dat partijen in dit geschil slechts de naamgeving van het nieuwe bedrijf van [gedaagde 2] behandeld wilden zien.

4.20.
Gelet op het voorafgaande zal de rechtbank [gedaagden], overeenkomstig het uitdrukkelijk en gespecificeerd aanbod daartoe, toelaten tot het leveren van bewijs voor de stelling dat tijdens de bespreking van 16 januari 2009 de namens DeltaSync aanwezige twee bestuursleden (Delft Watercities BV, vertegenwoordigd door [persoon 1] en [bedrijf 1], vertegenwoordigd door [persoon 5]) aan de bindend adviseur opdracht hebben gegeven om, naast de geschillen over de naam, ook een oordeel te vellen over het auteursrecht op de in geschil zijnde ontwerpen.

4.21.
Indien [gedaagden] het bewijs niet levert, staat vast dat de bindend adviseur buiten zijn opdracht is getreden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een dermate ernstig gebrek dat gebondenheid (voor zover buiten de opdracht) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarvoor is niet vereist dat DeltaSync ander nadeel heeft geleden dan dat haar de toegang tot de rechter is onthouden. Het gaat hier immers niet om procedurele gebreken bij de totstandkoming van een op zichzelf door partijen gewild bindend advies maar om het ontbreken van wilsovereenstemming over de omvang van het bindend advies als gevolg waarvan het recht op toegang tot de gewone rechter met betrekking tot auteursrechten aan een partij wordt ontnomen. Alsdan zullen de vorderingen II en III van DeltaSync in conventie worden toegewezen respectievelijk zal de vordering van [gedaagden] in reconventie met betrekking tot de verklaring voor recht worden afgewezen.
4.45. Een dienstverband op zichzelf is niet voldoende. Artikel 7 Aw vereist immers ook dat de arbeid bestaat “in het vervaardigen van bepaalde” werken. Als dat het geval is wordt de werkgever als maker van “die“ werken aangemerkt. Of dat het geval is zal uit de taakomschrijving van de werknemer moeten blijken en uit de mate van zeggenschap die de werkgever heeft over de vorm waarin het concrete werk tot stand komt TUD heeft echter niets meegedeeld over de inhoud van de taakomschrijving van [persoon 1], noch over de vraag òf en in hoeverre TUD zeggenschap heeft gehad over de vorm van Drijvende Stad en Drijvend Paviljoen. Het is aan TUD om voldoende feiten te stellen om tot toepasselijkheid van artikel 7 Aw te kunnen concluderen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij is dus tekort geschoten in haar stelplicht.
4.62. De rechtbank ziet echter aanleiding om voorafgaand aan de bewijslevering een comparitie van partijen te gelasten. Onderwerpen die tijdens de comparitie door de rechtbank in ieder geval aan de orde zullen worden gesteld zijn:
- op welke wijze wil [gedaagden] het bewijs leveren?
- is het de bedoeling van [gedaagden] dat de onder 2 door hen gevorderde verklaring van recht dat “[gedaagde 2]” auteursrechthebbende is op de ontwerpen Drijvende Stad, Drijvend Paviljoen en Sjanghai Drijvend Paviljoen, gelet op alinea 2 van de conclusie van antwoord in conventie, betrekking heeft op zowel Delta Archineering als [gedaagde 2]?
- geldt dat ook voor de andere door hen ingestelde vorderingen?
- de vordering onder VIII laatste zinsnede van DeltaSync; de rechtbank heeft behoefte aan een nadere toelichting op deze kennelijke subsidiaire grondslag, nu de discussie tussen partijen, behalve over de vraag wie auteursrechthebbende is, voornamelijk ziet op eventuele overdracht van het auteursrecht en niet of nauwelijks gaat over het verlenen van een exploitatierecht;
- is het juist dat de bindend adviseur met zijn de aanduiding “Rotterdam drijvend paviljoen” niet het oog had op het (ontwerp van het) Rotterdam Paviljoen zoals bedoeld door de rechtbank?
- de verdere procesvolgorde: met name, voor zover relevant, de vraag op welk moment de rechtbank zich zal buigen over de vraag of het Rotterdam Paviljoen als verveelvoudiging heeft te gelden van Drijvend Paviljoen, zoals hiervoor onder E. besproken.
IEF 14042

Nota van wijziging wet auteurscontractenrecht

Nota van wijziging wet auteurscontractenrecht, Kamerstukken II 2013-2014, 33 308.
Artikel 45d, eerste lid, eerste volzin, is ongewijzigd. Dit betekent dat makers geacht worden de genoemde rechten te hebben overgedragen aan de producent, tenzij zij schriftelijk andersluidende afspraken hebben gemaakt. Artikel 45d waarborgt hiermee dat, behoudens andersluidende afspraken, de exploitatierechten worden geconcentreerd bij de producent, opdat hij kan contracteren met derden over de exploitatie van het filmwerk zonder daarbij afhankelijk te zijn van toestemming van makers of collectieve beheersorganisaties. Andersluidende afspraken blijven mogelijk, mits schriftelijk overeengekomen tussen de maker en de producent. (...)
Ook is er een Nota naar aanleiding van nader verslag beschikbaar.

3. Wijziging van artikel II, onderdeel Aa
Zoals hiervoor reeds opgemerkt fungeert artikel 4 van de Wet op de naburige rechten als schakelbepaling tussen de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten. Artikel 4 Wnr regelt dat de bepalingen in de Auteurswet aangaande filmwerken (waaronder artikel 45d) van overeenkomstige toepassing zijn op de uitvoering van een uitvoerende kunstenaar die bestemd is als bijdrage voor de totstandkoming van een filmwerk. Door aan artikel 4 Wnr een tweede lid toe te voegen waarin is bepaald dat artikel 45d, tweede tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing is op de hoofdrolacteur, wordt expliciet geregeld dat alleen de hoofdrol-acteurs recht hebben op de billijke proportionele vergoeding als bedoeld in artikel 45d, tweede lid Aw en dat de
bijbehorende bepalingen in de derde tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing zijn.

4. Wijziging van artikel III
Ten aanzien van filmwerken is ervoor gekozen een ander toetsmoment te kiezen voor de vraag wanneer het nieuwe recht van toepassing wordt dan voor de overige bepalingen van het wetsvoorstel. Nu bij de totstandkoming van een filmwerk vele tientallen makers betrokken kunnen zijn, is het hanteren van het moment van sluiten van de overeenkomst niet praktisch. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat bepaalde belangrijke makers wel aanspraak kunnen maken op een proportionele billijke vergoeding en andere belangrijke makers niet, enkel vanwege het verschil in het moment van ondertekening van het contract. Door uit te gaan van het moment van voltooiing van het filmwerk wordt een eenduidig moment gekozen die geldt voor alle makers die bij de totstandkoming van het filmwerk zijn betrokken. De nieuwe collectief te innen vergoeding is derhalve pas van toepassing op filmwerken die op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn voltooid. (...)

5. Wijziging van artikel IV
Om de mogelijkheid open te houden de bepalingen van het wetsvoorstel auteurscontractenrecht op afzonderlijke tijdstippen in werking te laten treden, is voorzien in een daartoe strekkende bepaling. (...)

IEF 14041

Overdracht supermarkt geboden op grond van formule-overeenkomst

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 juli 2014, IEF 14041 (C1000 tegen Van Garderen Supermarkten)
Franchise. Van Garderen exploiteert een supermarkt volgens de C1000-formule. In het kader van de exploitatie op een gewijzigde locatie zijn partijen een formule-overeenkomst aangegaan. De exploitatie op een nieuwe locatie is verliesgevend gebleken, waarna Van Garderen een schuldpositie bij C1000 heeft opgebouwd. Partijen hebben  twee opties besproken: (i) ombouw naar de Jumbo-formule of (ii) overdracht van de supermarkt aan C1000. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken en C1000 zegt uiteindelijk de formule-overeenkomst op vanwege de voortdurende betalingsachterstand. C1000 stelt met succes dat Van Garderen gelet op deze opzegging en op grond van de formule-overeenkomst gehouden is de supermarkt aan C1000 te koop aan te bieden.

4.6. Van Garderen Supermarkten heeft verder nog aangevoerd dat een vordering tot reële executie in gevallen als onderhavige niet toewijsbaar is, nu voor de overdracht van de supermarkt een scala van rechtshandelingen noodzakelijk is die thans nog niet volledig overzienbaar zijn. Derhalve kan niet worden bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de uit te voeren rechtshandelingen. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. De essentialia van de overeenkomst, namelijk hetgeen moet worden overgedragen en tegen welke prijs, zijn duidelijk. Voor zover bij de uitvoering toch nog praktische geschilpunten optreden kunnen deze in onderling overleg of zo nodig door middel van een executiegeschil worden beslecht.

4.7. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat artikel 15 van de Formule-overeenkomst bepaalt dat de koopprijs, bij gebrek aan overeenstemming tussen partijen daarover, door een deskundige wordt vastgesteld. C1000 heeft betoogd dat, nu de waarderingsmaatstaven zijn vastgelegd en de variabelen bekend zijn, de koopprijs zonder die procedure kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat C1000 nog hangende deze procedure het betreffende bedrag heeft gewijzigd, zodat de uitkomst van de te volgen berekening kennelijk minder evident is dan C1000 doet voorkomen. De voorzieningenrechter zal daarom de subsidiaire eis, waarbij Van Garderen Supermarkten het recht behoudt tot definitieve vaststelling van de koopprijs door een deskundige, toewijzen.
IEF 14039

Voldoende bewijs voor instructie omzetting octrooi

Rechtbank Den Haag 9 juli 2014, IEF 14039 (Pagter tegen Nederlands Octrooibureau)
Octrooirecht. Pagter Innovations houdt zich bezig met het ontwikkelen en verkopen van verpakkingen voor snijbloemen. Het Nederlands Octrooibureau (hierna: NOB) heeft niet voor de gestelde termijn de internationale aanvrage op naam van Pagter omgezet in nationale octrooiaanvragen. Het geschil betreft de vraag of Pagter voor het verstrijken van de termijn NOB heeft geïnstrueerd over de omzetting. Bij tussenvonnis (zie IEF 11624) werd geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was aangevoerd en werd Pagter opgedragen bewijs te leveren die de conclusie bekrachtigt dat de e-mailinstructie het NOB (tijdig) heeft bereikt. Hierin slaagt Pagter en de rechtbank verklaart voor recht dat NOB aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade.

2.11. De schriftelijke verklaring van R. Stevens en de getuigenverklaring van J.A.J Stevens van Interconnect geven inzicht in de werking van mailsystemen en mailverkeer en maken voldoende duidelijk welke status aan de trackinginformatie kan worden toegekend. Duidelijk is toegelicht dat en hoe zij op basis van de trackinginformatie tot de conclusie komen dat het desbetreffende emailbericht van [A] op de mailservers van Cleanport is bezorgd. Ook de afwijkingen in tijdsindicatie en de omvang van het emailbericht en de trackinginformatie zijn voldoende toegelicht.(...)

2.17. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat Pagter Innovations is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Daaruit volgt dat vast is komen te staan dat NOB geen uitvoering heeft gegeven aan de instructie van Pagter Innovations om de internationale octrooiaanvrage tussen partijen bekend onder dossiernummer P6003316 om te zetten in nationale aanvragen in de in het emailbericht van 28 februari 2008 opgegeven landen en regio’s. Daarmee is NOB toerekenbaar tekortgeschoten jegens Pagter Innovations in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen en is zij aansprakelijk voor de daardoor door Pagter Innovations geleden en nog te lijden schade. De daarop gerichte verklaring voor recht zal derhalve worden toegewezen als in het dictum verwoord. Gelet hierop behoeft de subsidiair door Pagter Innovations aan haar vorderingen ten grondslag gelegde schending van zorgplichten geen verdere beoordeling meer.

Lees de uitspraak hier: IEF 14039 (pdf/ link)

IEF 14038

AUTEURSRECHTDEBAT: Auteursrecht is noodzakelijke voorwaarde voor innovatie

Door Pim van Klink, Federatie Auteursrechtbelangen. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Onlangs heb ik een bezoek gebracht aan Cuba. Toen ik nog jong en onbezonnen was, bezat dit eiland een mythische aantrekkingskracht op de artistieke elite. Kunstenaars als Harry Mulisch lieten zich graag uitnodigen om met eigen ogen te aanschouwen welke zegeningen de Castro-revolutie bracht voor de arme bevolking. Hun getuigenissen hebben ook op mij een magische uitwerking gehad. Het was dus toch mogelijk: economische onrechtvaardigheid uitbannen door privébezit op te heffen. Inmiddels 55 jaar na de revolutie heb ik met eigen ogen het tegendeel moeten vaststellen. Als alles van iedereen is, voelt niemand zich ergens verantwoordelijk voor en dat is te merken.

De prachtige stad Havana doet op sommige plaatsen denken aan oorlogsgebied. En nog erger is de weerlegging van de socialistische premisse dat ieder naar vermogen bijdraagt aan de collectieve welvaart. Ik hoorde van een Cubaanse arts dat de jeugd massaal kiest voor banen in de toeristenindustrie in plaats van academische studies te volgen, omdat je als ober vele malen meer verdient door fooien in buitenlandse valuta. Het definitieve bewijs dat ook in een communistische heilstaat marktprincipes het gedrag bepalen en het laatste bezit, de eigen arbeidskracht, aangewend wordt om het eigen belang te dienen. Wie denkt dat hiermee de laatste communistische sympathisanten zich gewonnen geven, komt bedrogen uit. In ons land manifesteert zich een stroming die ik gemakshalve aanduid met de term ‘artistiek communisme’. Het socialistisch adagium ‘bijdragen naar vermogen en consumeren naar behoefte’ impliceert in dit kader dat in de digitale omgeving kunstenaars geacht worden hun creaties om niet beschikbaar te stellen teneinde de consument in staat te stellen hier vrijelijk gebruik van te maken. Deze consumentvriendelijke maar kunstenaarsvijandige opvatting wordt merkwaardig genoeg het meest gehoord bij politieke partijen die zeggen het beste met de vaderlandse cultuur voor te hebben.

Zelfs na de uitspraak van het Europese Hof over thuiskopiëren vanaf een illegale bron benadrukken zij dat de consument geen strobreed in de weg gelegd mag worden, daarmee volkomen voorbijgaand aan de belangen van de makers. Al dan niet in samenhang daarmee bepleiten D66 en PvdA wel dat er niet verder bezuinigd mag worden op cultuursubsidies en de nieuwe colleges in de grote steden voegen de daad op dat punt bij het woord.

Hoe sympathiek dat ook is, het versterkt de disbalans in cultuurfinanciering in ons land. Cultuur financieren via algemene middelen is noodzakelijk, maar makers in staat stellen de exploitatie zelf tot een succes te maken even zo goed. Al in de 19e eeuw , toen Marx en Engels hun Communistisch Manifest hadden gepubliceerd, beweerde Alfred Marshall het tegendeel. Ondernemerschap gestoeld op privébezit en open concurrentie, is de motor achter innovatie en economische vooruitgang. De geschiedenis heeft Marshall gelijk gegeven. Deze misschien wel belangrijkste les van de economische wetenschap geldt in versterkte mate voor de wereld van kunst en cultuur vanwege de specifieke marktomstandigheden. De gedrevenheid van kunstenaars veroorzaakt een permanent overaanbod terwijl consumenten onzeker zijn hoe de juiste keuzes te maken. In een dergelijke zeer competitieve markt is ondernemerschap noodzakelijk om over een langere periode succesvol te kunnen creëren. Ik ben ervan overtuigd dat in de meeste gevallen van geslaagd kunstenaarschap, ondernemerschap en goed management de kurk vormen waar het succes op drijft. Dat impliceert dat kunstenaars in ieder geval in staat moeten worden gesteld om de exploitatie van hun eigen creaties zelf ter hand te nemen, ook en met name in de digitale omgeving. Vernieuwing van het auteursrecht zou dan ook wat mij betreft moeten inhouden dat creatieven meer middelen aangereikt krijgen om de digitale exploitatie van hun producten te beschermen.

Pim van Klink

[pdf-versie]

IEF 14037

Enige aanwijzing van 100 inbreukmakende broeken is voorraadvermelding

Rechtbank Den Haag 25 juni 2014, IEF 14037 (Guru Denim tegen Kaandiscounter)
Counterfeit. Fashion. Guru Denim is een mode-concern en is houder van Gemeenschapsmerken TRUE RELIGION (BRAND JEANS). Via de webwinkel kaandiscounter.nl worden broeken aangeboden met eisers merk erop. Blijkens de deurwaarder is het adres van gedaagde in het GBA een geheim adres en heeft deurwaarder verklaard dat de dagvaarding aan dat geheime adres is betekend door achterlating in een gesloten envelop. De voorraadvermelding op de website vormt de enige aanwijzing dat een voorraad van 100 inbreukmakende broeken bestond. De gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat is toewijsbaar, evenals diverse nevenvorderingen.

4.6. De voorraadvermelding op de website vormt de enige aanwijzing dat [X] een voorraad heeft gehad van 100 inbreukmakende broeken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [X], heeft Guru Denim daarmee niet voldoende onderbouwd dat de voorraad van [X] daadwerkelijk uit 100 inbreukmakende broeken heeft bestaan. Anderzijds acht de rechtbank het verweer van [X] dat het maar om twee inbreukmakende broeken zou gaan evenmin voldoende onderbouwd. [X] heeft slechts een handgeschreven verklaring van de heer [Z] in het geding gebracht, die dat bevestigt. Een factuur of andere administratieve bescheiden zijn niet overgelegd.

4.7. De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank thans niet kan vaststellen wat de omvang is geweest van de inbreukmakende handelingen van [X]. De door Guru Denim gevorderde gefixeerde schadevergoeding op basis van een voorraad van 100 inbreukmakende broeken is reeds daarom niet toewijsbaar. De door Guru Denim gevorderde opgave van ingekochte en verkochte aantallen inbreukmakende broeken zal nader uitsluitsel moeten bieden.
4.10. Gelet op de vastgestelde inbreuk en de toewijsbaarheid van de vordering tot schadevergoeding of winstafdracht is de door Guru Denim gevorderde opgave van het aantal ingekochte, verkochte en voorradige inbreukmakende broeken en de in- en verkoopprijzen eveneens toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld. De vordering tot opgave van afnemers zal worden beperkt tot afnemers die geen consument zijn, omdat de consumptieve aankoop van een inbreukmakende broek geen merkinbreuk door die consument vormt, zodat Guru Denim daarbij geen belang heeft. De opgave dient te worden voorzien van een door [X] te bekostigen verklaring van een accountant (RA of AA) waaruit blijkt dat hij de opgave heeft geverifieerd aan de hand van de administratie van [X] en dat, voorzover verifieerbaar, de opgave strookt met de gegevens uit die administratie en dat, voorzover verificatie niet volledig mogelijk is, hij geen aanwijzingen heeft dat de opgave geen getrouwe weergave van de werkelijkheid omtrent de te verstrekken gegevens zou inhouden. De termijn voor de opgave zal worden bepaald op zes weken, omdat de gevorderde termijn van tien werkdagen gelet op de verificatie door een accountant te kort wordt geacht voor een juiste uitvoering.

Lees uitpsraak hier:
IEF 14037 (pdf/link)

Andere blogs:
SOLV