IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 12310

Registratiestelsel BVIE en de correctie ter voorkoming van misbruik

Hof Leeuwarden 18 december 2012, LJN BZ0479 (I+A c.s. tegen Estrad B.V.)

Merkenrecht. Bewijslast te kwader trouw. Depotsysteem. I+A Products B.V. en Air-Aqua B.V. exploiteren een groothandel in vijverbenodigheden, waaronder vijverpompen. Tussen Estrad, Royal Exclusive en I+A c.s. is een samenwerkingsovereenkomst. Deze is inmiddels beëindigd en Sibo is de nieuwe afnemer van producten. I+A c.s. hebben een (internationale) beeldmerkregistratie Red Devil. De bodemrechter heeft in dit verband geoordeeld dat op Estrad de bewijslast rust van haar stelling dat de depots door I+A c.s. te kwader trouw zijn verricht.

Het systeem van merkenverkrijging van het BVIE berust op het beginsel dat het recht op een merk wordt verkregen door eerste depot gevolgd door inschrijving (artikel 2.2. BVIE). Op dit systeem is in artikel 2.4 aanhef en sub f BVIE een correctie opgenomen ter voorkoming van misbruik van het depotstelsel. In dit verband moet een onderscheid worden gemaakt tussen het inroepen van de nietigheid van een merk dat te kwader trouw is gedeponeerd en het optreden tegen het gebruik daarvan. Estrad heeft het teken later zelf ook als woordmerk RED DEVIL gedeponeerd en is daarom in hoger beroep alsnog in haar vorderingen ontvankelijk.

De bodemrechter heeft geoordeeld dat (nog) niet vaststaat dat de merkdepots door I+A c.s. te kwader trouw zijn verricht. Nu Estrad op dit punt nog bewijs dient te leveren en de gestelde feiten en omstandigheden in dit kort geding evenmin aantonen dat er een gerede kans is dat de merken van I+A c.s. nietig worden verklaard, gaat het hof vooralsnog er vanuit dat de merken geldig zijn. Het gerechtshof vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen en wijst de vorderingen van Estrad alsnog af.

11.  Het systeem van merkenverkrijging van het BVIE berust op het beginsel dat het recht op een merk wordt verkregen door eerste depot gevolgd door inschrijving (artikel 2.2. BVIE). Inherent aan dit systeem is dat geen rechten kunnen worden verkregen door louter gebruik van een teken, ook niet op basis van het gemene recht. Deze hoofdregel van het Benelux-merkenrecht is vastgelegd in artikel 2.19 BVIE. Artikel 2.19 lid 1 houdt in dat, behoudens de houder van een algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis van het Verdrag van Parijs, niemand, welke vordering hij ook instelt in rechte bescherming kan inroepen voor een teken, dat als merk moet worden beschouwd in de zin van artikel 2.1 leden 1 en 2 BVIE, tenzij hij zich kan beroepen op een inschrijving van het door hem gedeponeerde merk. Aan artikel 2.19 BVIE ligt de gedachte ten grondslag dat geen enkele vordering gegrond op een merk in rechte (kan) worden ingesteld, indien het merk niet is ingeschreven. De registratie vormt de voorwaarde van elke actie tot bescherming van een merk. Op dit systeem is in artikel 2.4 aanhef en sub f BVIE een correctie opgenomen ter voorkoming van misbruik van het depotstelsel. De correctie houdt in dat geen merk wordt verkregen door de inschrijving van een merk, waarvan het depot te kwader trouw is verricht.

12.  In dit verband moet een onderscheid worden gemaakt tussen het inroepen van de nietigheid van een merk dat te kwader trouw is gedeponeerd en het optreden tegen het gebruik daarvan. Een nietigverklaring van een merk dat te kwader trouw is gedeponeerd kan ingevolge artikel 2.28 BVIE in samenhang met artikel 2.4 aanhef en sub f BVIE in beginsel door iedere belanghebbende - dus ook de rechtmatig voorgebruiker van een niet gedeponeerd teken - worden ingeroepen, terwijl een verbod op het gebruik van dit te kwader trouw gedeponeerde merk uitsluitend kan worden ingesteld door de houder van een ingeschreven merk. Dit volgt uit artikel 2.20 lid 1 aanhef BVIE, waarin met zoveel woorden is bepaald dat de houder van een ingeschreven recht het uitsluitend recht heeft het gebruik van een teken te verbieden. Uit artikel 2.19 lid 1 in samenhang met artikel 2.20 BVIE volgt dat de houder van een ouder teken dat niet is geregistreerd dus niet kan optreden tegen het gebruik van een geregistreerd merk dat te kwader trouw is gedeponeerd, ook niet op grond van onrechtmatige daad. Dit is slechts anders, indien het teken niet als merk wordt beschouwd (2.19 lid 3 BVIE). Tussen partijen is evenwel niet in geschil dat het teken Red Devil als merk in de zin van artikel 2.1 BVIE moet worden beschouwd. Estrad heeft het teken immers later zelf ook als merk gedeponeerd.

15.  De bodemrechter heeft geoordeeld dat (nog) niet vaststaat dat de merkdepots door I+A c.s. te kwader trouw zijn verricht. Nu de bodemrechter heeft geoordeeld dat Estrad op dit punt nog bewijs dient te leveren en de door Estrad gestelde feiten en omstandigheden in dit kort geding evenmin aantonen dat er een gerede kans is dat de merken van I+A c.s. nietig worden verklaard, gaat het hof vooralsnog er vanuit dat de merken geldig zijn. Het hof voegt hier nog aan toe dat de vraag of er sprake is van kwade trouw aan de zijde van I+A c.s. zich niet goed laat beantwoorden in kort geding nu daarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder het gestelde voor-voorgebruik van RE en de toestemming die zij aan I+A c.s. voor het gebruik van het teken Red Devil zou hebben gegeven.

Andere blogs:
De Clerq

IEF 12309

Oproep aan medegedupeerden niet onrechtmatig

Rechtbank 's-Hertogenbosch 28 november 2012, LJN BY4334 (Hapé Investment consultants Nederland B.V. tegen gedaagde)

Vrijheid van meningsuiting. Oproep op internet. "Tros Opgelicht". Medegedupeerden. Onrechtmatige daad.

Gedaagde heeft begin 2011 op het internetforum van “Tros Opgelicht!” een oproep geplaatst waarin gedaagde op zoek is naar medegedupeerden van onder andere; Arasbridge, Kindi Consultants, waaronder ook  "Hapé Investments Consultants Nederland B.V.". Hapé is beleggingsadviseur.

Ter discussie staat de vraag of de mededelingen door gedaagde, de jegens Hapé in acht te nemen grenzen van de vrijheid van meningsuiting heeft overschreden. Hierbij speelt onder andere mee de vorm en aard van de mededelingen, de juistheid ervan en het belang wat daarmee is gediend. Aangezien het hier een standaardtekst betrof betekent dat de term “gedupeerden” niet uitsluitend en in het bijzonder tegen of in verband met Hapé werd gebruikt, hetgeen de willekeurige bezoeker van de site destijds met enig “surfen” tussen de diverse andere oproepen op die site had kunnen constateren. De rechtbank acht de grenzen van de vrijheid van meningsuiting niet overschreden. Ook van een onrechtmatige daad is geen sprake. Gedaagde heeft een rechtvaardig belang bij het inwinnen van informatie. De rechtbank wijst de vordering af. Hapé zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

4.2.  Aan de orde is daarmee de vraag of de mededelingen, in feite oproepen van [gedaagde] aan medegedupeerden om zich te melden via de site, de jegens Hapé in acht te nemen grenzen van de vrijheid van meningsuiting hebben overschreden. Daarbij speelt onder andere mee de vorm en aard van de mededelingen, de juistheid er van en het belang wat daarmee is gediend.
4.3. (...) Aangezien het hier een standaardtekst betrof kan hieruit de conclusie worden getrokken dat de term “gedupeerden” niet uitsluitend en in het bijzonder tegen of in verband met Hapé werd gebruikt, hetgeen de willekeurige bezoeker van de site destijds met enig “surfen” tussen de diverse andere oproepen op die site had kunnen constateren.
4.4. (...) Om daarbij helder te krijgen dat het om die categorie van personen/dat doel gaat, is het gebruik van het woord “gedupeerde” niet onlogisch of persé overtrokken. Dit geldt te meer omdat [gedaagde] bij deze oproepen niet nader heeft aangegeven en volledig in het midden heeft gelaten welk “duperen” er aan de orde zou kunnen zijn.
4.5. Voor wat betreft de juistheid van de mededeling kan, gelet op het in 4.3 en 4.4. beschrevene, de onrechtmatigheidstoets beperkt blijven of niet ten onrechte diverse namen met elkaar in verband worden gebracht, en dit in (onnodig) ongunstige zin. (...)

4.5. (...) De rechtbank is van oordeel dat het niet vreemd te noemen is dat deelnemende beleggers zich (tenminste) ongemakkelijk gaan voelen als een beleggingfonds - zoals hier onbetwist vaststaat - enige jaren “op slot” gaat wegens aangevoerde administratieve problemen. Dat zij dan nadere informatie gaan zoeken, via lotgenoten of via adviseurs ligt voor de hand. Het belang daarbij is natuurlijk te weten of men rustig en in goed vertrouwen de ontwikkelingen bij het fonds dient af te wachten of dat er sprake is van calamiteiten, al dan niet bestaande uit fraude, op grond waarvan het nemen van maatregelen moet worden overwogen. Dit is een rechtmatig belang bij het inwinnen van die informatie.

4.6.  Concluderend is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de jegens Hapé in acht te nemen grenzen van de vrijheid van meningsuiting niet heeft overschreden. Van een onrechtmatige daad in dier voege jegens Hapé is dan ook geen sprake. Dat brengt mee dat het onderzoek naar eventueel door Hapé hierdoor geleden schade, als verder niet meer relevant, achterwege kan blijven. De vorderingen van Hapé zullen worden afgewezen.
IEF 12308

De afkorting van kinderrockfestival "PENNENZAKKENROCK" komt toe aan de provincie Antwerpen

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 29 januari 2013, A/12/10102 (Provincie Antwerpen tegen vof Relax)

Gemeenschapsmerk. Merkenrecht. Inbreuk. Verwarringsgevaar. Kinderrockfestival.

De Provincie Antwerpen is houder van het Benelux woordmerk PENNENZAKKENROCK. Provincie Antwerpen heeft een samenwerkingsovereenkomst met RELAX omtrent de organisatie van het kinderrockfestival PENNENZAKKENROCK. Als gevolg van een evaluatie van het evenement wordt de samenwerkingsovereenkomst eenzijdig door de Provincie Antwerpen beëindigd. Provincie Antwerpen vordert de beëindiging van het gebruik  van de afkorting "PZR" door de onderneming Relax.

De rechtbank aanvaardt de overeenstemming tussen teken en merk op grond van de begripsmatige totaalindruk (PENNENZAKKENROCK en PZR, als afgekort). In de communicatie naar het doelpubliek toe alsmede in de interne communicatie wordt het merk PENNENZAKKENROCK door elkaar gebruikt dan wel cumulatief met de afkorting/afleiding PZR, waardoor PZR niets anders lijkt te zijn dan de afkorting van PENNENZAKKENROCK. De vordering op grond van artikel 2.20.1.b. BVIE t.a.v. Relax wordt gegrond verklaard met uitzondering van deze vermeldingen waar "PZR" wordt gebruikt ter referentie van het in het verleden georganiseerde evenement.

Het gebruik van het teken “PENNENZAKKENROCK” en/of "PZR" door de VOF Relax wordt als inbreuk makend op de merkenrechten van de Provincie Antwerpen beschouwd, meer in het bijzonder op het Benelux-woordmerk “PENNENZAKKENROCK”. Inbreuk wordt vestgesteld op grond van artikel 2.20.1.a. BVIE, en op de bepalingen van artikel 95 en 96 WMPC.

Onder verbeurte van een dwangsom beveelt de rechtbank firma Relax het staken en het gestaakt houden van het gebruik van het teken “PENNENZAKKENROCK” en/of “PZR” of enig ander hiermee overeenstemmend teken voor waren of diensten die identiek zijn of soortgelijk aan deze waarvoor het merk “PENNENZAKKENROCK” werd gedeponeerd en wordt gebruikt, weze het als onderdeel van een merk, handelsnaam, vennootschapsnaam, domeinnaam of anderszins.

VI.B.    Merkenrechtelijke inbreuk op grond van artikel 2.20.1.b. BVIE

De rechtbank aanvaardt de overeenstemming tussen teken en merk op grond van de begripsmatige totaalindruk (PENNENZAKKENROCK en PZR, als afgekort, minstens afgeleid, begrip van PENNENZAKKENROCK). Het verwarringsgevaar als weergegeven onder artikel 2.20.1.b. BVIE dient beoordeeld te worden in het licht van (i) de overeenstemming tussen merk en teken, (ii) de soortgelijkheid tussen de waren en/of diensten en (iii) de onderscheidende kracht van het betrokken merk (of onderdeel van het merk). Er bestaat een interactie tussen deze beoordelingselementen.

- In de communicatie naar het doelpubliek toe alsmede in de interne communicatie wordt het merk PENNENZAKKENROCK door elkaar gebruikt dan wel cumulatief met de afkorting/afleiding PZR, waardoor PZR niets anders lijkt te zijn dan de afkorting van PENNENZAKKENROCK, minstens een verwijzing naar dit evenement en op zich stand evenement.  Volgende elementen kunnen worden aangehaald: (...)
IEF 12307

De beperkte kring van personen in social media

G.J.M.Buijnsters, De beperkte kring van personen in social media, IE-Forum.nl IEF 12307.

The Goodbye to Andi PhotoshootEen bijdrage van Mark Buijnsters, BRight Advocaten.

Even de nieuwste muziekvideo van Mumford & Sons, een scène uit Skyfall of een paar gelekte foto’s uit de Playboy delen met een paar vrienden op Facebook of YouTube, kan dat zomaar? Of resulteert deze bedoeling om meer ‘likes’ te krijgen in auteursrechtinbreuk? En hoe zit het als ik op mijn Facebookpagina alleen maar doorverwijs?

In de media en rechtspraak ligt de focus bij het delen van auteursrechtelijk beschermd materiaal met name op torrentbestanden en (alsmaar wisselende) filesharing websites, die steevast met wapperende ex parte bevelen achterna worden gezeten door stichting BREIN. Het (embedded) delen van materiaal kan echter net zo goed via social media plaatsvinden.

Het is allereerst belangrijk om te weten waar het hier om kan gaan. Op Facebook bestaat ten eerste de mogelijkheid (geheime) groepen aan te maken, waarbinnen slechts genodigden de daarin geplaatste berichten en dus het mogelijk inbreukmakend materiaal kunnen zien. YouTube heeft ook een dergelijke optie, waarbij video’s enkel zichtbaar zijn voor een geselecteerde groep personen. De genodigden krijgen niet per definitie de beschikking over het materiaal (YouTube biedt ook geen downloadoptie). In dit artikel ga ik niet in op het delen van materiaal in het openbaar of zichtbaar voor alle vrienden, maar in dergelijke besloten pagina’s met beperkte doelgroepen. Met andere woorden: is het auteursrechtinbreuk als ik het maar met een paar vrienden deel?

[dit artikel is ingekort, wilt u de gehele bijdrage lezen, klik op de de citeerwijze]

4. Alleen doorverwijzen dan maar?
Omdat sec de openbaarmaking in bovenstaand scenario geen auteursrechtinbreuk lijkt te maken ligt het pijnpunt voor de hierboven enthousiast gemaakte sharer dus bij het uploaden. Een eenvoudige exercitie waarbij de bovenstaande conclusies worden behouden, leidt dan ook tot de volgende gedachtegang: wordt er alleen doorverwezen naar auteursrechtelijk beschermd materiaal binnen een besloten social media groep en niet geüpload, dan kan dus worden betoogd dat sowieso geen sprake is van auteursrechtinbreuk. Er wordt immers geen materiaal openbaar gemaakt, maar nu ook niet verveelvoudigd. Hoewel het nu dan wel gaat om een doorverwijzende URL die mogelijk gemakkelijker kan worden gedeeld ook met mensen van buiten de besloten groep, ligt deze conclusie voor de hand omdat het niettemin gaat om het aanbieden van een eenvoudige hyperlink zonder verder bijzondere technische faciliteiten. Of een en ander ook zo geldt bij het meteen delen van de URL met pakweg 500 Facebookvrienden of 5.000 Twitter-followers is discutabel (dat lijkt mij immers geen besloten vriendenkring of kleine private groep), maar omdat de doorverwijzing in dat geval ook helemaal niet verder gaat dan het enkele aanbieden van een hyperlink is het aannemelijk dat er ook dan geen sprake is van openbaarmaking of mededeling aan het publiek.

Mark Buijnsters

IEF 12306

Het opzettelijk faciliteren van de verhandeling en opstellen van documenten

Rechtbank Den Haag 30 januari 2013, zaaknr. C/09/418788 / HA ZA 12-574 (Converse tegen Alpi c.s.)

Uitspraak ingezonden door Leonie Kroon en Niels Mulder, DLA Piper.

Merkenrecht. Onrechtmatig handelen. Artikel 223 Rv-incident en 843a Rv-incident. Vrijwaringsincident. Onbevoegd over inbreuk buiten Nederland. Staking merkinbreuk in Nederland/Benelux.

De Roemeense douane heeft een partij schoenen tegengehouden op verdenking van namaak. De vrachtbrief vermeldde Alpi als bestemming. Uit onderzoek van IFC blijkt dat er sprake is van een organisatie van rechtspersonen en natuurlijke personen die opzettelijk betrokken zijn bij faciliteren van verhandeling van inbreukmakende Converse schoenen.

In beginsel wijst 97 lid 1 GMVo de Spaanse rechter aan voor zover de inbreuk buiten Nederland heeft plaatsgevonden. De rechtbank dient zich onbevoegd te verklaren. Uit de dagvaarding volgt onvoldoende dat elk van de afzonderlijke handelingen waarmee inbreuk zou worden gemaakt op de Gemeenschapsmerken moet worden aangemerkt als handeling van een of meer Nederlandse en Spaanse gedaagden of dat zij dezelfde inbreukmakende handelingen hebben verricht (r.o. 5.6.).

Voorshands zijn de door Alpi verrichte expeditiediensten in beginsel niet als merkinbreuk aan te merken. Dat de Conversemerken in de administratie aangetroffen zijn, lijkt zich te beperken tot beschrijvend gebruik op vervoersdocumenten, orderbevestigingen en andere dergelijke documenten. Alpi heeft niet de inbreuk bevorderd, echter volgens een inbracht bericht (zie onder 5.14) lijkt dat Alpi door inzet van een privé-detective echtheidskenmerken van Converse probeert te weten te komen.

"5.16. Wat daarvan zij, het bericht maakt vooralsnog duidelijk dat Alpi International ervan op de hoogte is dat haar opdrachtgever de echtheidskenmerken op deze wijze probeert te achterhalen. Nu zij niet stelt dat zij haar opdrachtgever naar de reden heeft gevraagd en enige andere aannemelijke verklaring ontbreekt, diende zij er minstgenomen ernstig rekening mee te houden dat de opzet inderdaad is zoals door Converse is aangevoerd. Niettemin heeft zij daaraan meegewerkt en aldus inbreuk of althans dreiging van inbreuk bevorderd."

De vordering tot inzage in de in beslag genomen administratie wordt beperkt tot het reeds in 2010 verleende toestemming (IEF 9322). Jegens enkele gedaagden verklaart de rechtbank zich onbevoegd te beslissen over (dreigende) inbreuk op haar Gemeenschapsmerken buiten Nederland. Er wordt staking bevolen van gebruik van de merken in Nederland en de Benelux. Tevens wordt onrechtmatig handelen verboden, waaronder maar niet uitsluitende het opzettelijk faciliteren van de verhandeling en actief dan wel passie meewerken aan opstellen van documenten met feitelijk onjuiste gegevens over de herkomst, etc.. Op straffe van dwangsommen.

IEF 12305

Inzage in digitale documentatie in octrooizaak

Vzr. Rechtbank Oost-Nederland 1 februari 2013, 234794 / KG ZA 12-533 (Astellas  Pharma inc. tegen Synthon B.V.)

Procesrecht. Octrooirecht.  Vordering ex 843a Rv jo. artikel 1019a. Op verzoek en met uiteindelijke instemming is besloten dat de behandeling van het kort geding plaatsvindt door een in het octrooirecht gespecialiseerde rechter van de rechtbank Den Haag, tevens rechter-plaatsvervanger van de rechtbank Oost-Nederland.

Astellas is houdster van EP 0 661 045 B1 voor een ‘Hydrogelpreparaat met aanhoudende afgifte’, geregistreerd met voorrangsregistratie in Japan. Verlof is verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder Synthon: bewijs dat Synthon producten heeft vervaardigd. Daartoe zijn 4 DVD+R diskettes door de deurwaarder in beslag genomen. Astellas vordert inzage in en afgifte van de door de deurwaarder in beslag genomen digitale documentatie.

Gezien de over en weer gewisselde argumenten en grotendeels tegenstrijdige deskundigenverklaringen over de oplossing in traditionele zin en de colloïdale oplossing is er serieuze twijfel mogelijk over de vraag of de Synthon-producten onder de beschermingsomvang vallen van EP 045. Vooralsnog staat inbreuk bepaald niet vast. Het is echter wel voldoende bepaald in de zin van artikel 843a Rv in welke bestanden Astellas inzage vordert.

De voorzieningenrechter bepaalt dat Astellas inzage krijgt in en door afgifte de beschikking krijgt over afschriften van het in beslag genomen materiaal die gegevens bevatten over het verrichten van een of meer handelingen door Synthon waarmee Synthon inbreuk maakt of heeft gemaakt op het octrooi in Nederland en/of in enig ander land waar dit octrooi van kracht is en/of waardoor Synthon in Nederland onrechtmatig jegens Astellas handelt of heeft gehandeld.

4.31. Welke gegevens Astellas wil inzien, is, anders dan Synthon betoogt, voldoende bepaald in de zin van artikel 843a Rv voor zover Astellas inzage vordert in de bestanden/documenten die specifiek zijn omschreven in het beslagrekest en welke Astellas in paragraaf 57 van haar pleitnota heeft herhaald ter toelichting van de bepaaldheid van haar eis. Het gaat dan om documenten die inbreuk op EP 045 in de gedesigneerde landen door Synthon en/of betrokkenheid van Synthon bij die inbreuk (kunnen) aantonen, in het bijzonder:

Vergunningen, verpakkingsmateriaal (inclusief, doch niet beperkt tot bijsluiters, PIL’s e.d.) of marketingmaterialen met betrekking tot de Synthon-producten, documenten betreffende standaardprocedures met betrekking tot de Synthon-producten en vergelijkbare documenten, aankooporders voor de Synthon-producten, facturen die werden verzonden voor de Synthon-producten, aanbiedingen van Synthon tot levering van de Synthon-producten, overeenkomsten met afnemers voor de koop of de levering van de Synthon-producten, correspondentie waaruit blijkt dat Synthon de Synthonproducten vervaardigt of heeft vervaardigd, overeenkomsten tussen Synthon en één of meer derde partijen voor het vervaardigen en leveren van de Synthon-producten (voor alle documenten geldt: ongeacht of het gaat om gedrukte, dan wel om digitale documenten, inclusief e-mails).

Voor zover Astellas heeft bedoeld om inzage te vorderen in meer dan die specifiek omschreven documenten, moet de vordering worden afgewezen vanwege de onbepaaldheid.

IEF 12304

KvK-gegevens door derden gebruikt, is geen handelsnaamgebruik

Vzr. Rechtbank Rotterdam 21 januari 2013, LJN BZ0085 (Tegeldump.nl B.V. tegen M.R. Tegels B.V.)

Executiegeschil na bodemprocedure LJN BZ0871. Gebruik van gegevens uit KvK door derde, is geen gebruik handelsnaamrecht. Geen dwangsommen verbeurd. Opheffing beslagen. Artikel 1019h Rv ziet ook op procedures die het vervolg zijn op IE-inbreukprocedures, waaronder executiegeschillen zoals hier aan de orde.

Bij vonnis van de voorzieningenrechter is Tegeldump veroordeeld tot het staken van het gebruik van de handelsnaam "Mr. Tegeldump.nl" op straffe van een dwangsom. Anders dan M.R. Tegels stelt, brengt een redelijke uitleg van die veroordeling niet mee dat Tegeldump.nl ook tegen het gebruik van die handelsnaam “Mr. Tegeldump.nl” in de vorm van de vermelding op internet van die handelsnaam door derden op te treden.

Het betreft een vermelding op www.allebedrijvenincapeleaandenijssel.nl, die haar gegevens van de Kamer van Koophandel heeft verkregen. Ten tijde van de registratie van de handelsnaam was er geen sprake van een veroordeling met een daaraan verbonden dwangsom. De dwangsom kan dus niet op basis van die eerdere actie verbeurd zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat de veroordeling geen verplichting inhield om actief alle vermeldingen op diverse sites te doen verwijderen, zelfs niet als dat mogelijk was. Daarbij doet niet ter zake dat die vermelding het gevolg was van het registreren van de handelsnaam in het handelsregister.

Artikel 1019h Rv ziet ook op procedures die het vervolg zijn op IE-inbreukprocedures, waaronder executiegeschillen zoals hier aan de orde. De gelegde beslagen worden opgeheven.

3.6 (...) Dat de vermelding Mr.Tegeldump.nl op de site www.allebedrijvenincapelleaandenijssel.nl heeft gestaan tot 5 november 2012 of (kort) daarna staat vast.
M.R. Tegels heeft niet betwist dat Tegeldump.nl de vermelding “Mr. Tegeldump.nl” niet zelf op de betreffende websites heeft doen plaatsen. Op basis van de over en weer ingenomen stellingen en de overgelegde stukken moet worden aangenomen dat de organisatie achter deze website dit gegeven heeft verkregen van de Kamer van Koophandel, waar Tegeldump.nl in het handelsregister aanvankelijk “Mr. Tegeldump.nl” als handelsnaam had geregistreerd.

3.7.  M.R. Tegels is van oordeel dat die aanvankelijke vermelding een onrechtmatige daad van Tegeldump.nl vormt. Dat is op zich in beginsel juist, maar ten tijde van die registratie was geen sprake van een veroordeling met een daaraan verbonden dwangsom. Tegeldump.nl had die handelsnaam immers al op 26 augustus 2011 doen inschrijven in het handelsregister, derhalve ruim voor het vonnis in kwestie.
De dwangsom kan dus niet op basis van die eerdere actie verbeurd zijn.

3.8.  Daarnaast meent M.R. Tegels dat Tegeldump.nl gehouden was de betrokken site te benaderen om de vermelding te laten verwijderen. Dat was mogelijk en Tegeldump.nl heeft dat ook gedaan, zowel bij deze site als bij andere sites, maar te laat.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hield de veroordeling, zoals uit het voorgaande blijkt, geen verplichting in om actief alle vermeldingen op diverse sites, waaronder de onderhavige, te doen verwijderen, zelfs niet als dat (zoals hier moet worden aangenomen, met enige moeite) mogelijk was. Daarbij doet niet ter zake dat die vermelding het gevolg was van een eerdere actie van Tegeldump.nl (het registreren van de handelsnaam in het handelsregister).

3.10.  Tegen de achtergrond van het voorgaande en nu van enig ander actief gebruik van de vermelding “Mr. Tegeldump.nl” na de in het vonnis genoemde maand niet is gebleken, moet worden aangenomen dat Tegeldump.nl tijdig heeft voldaan aan het vonnis van 12 september 2012 en dat zij derhalve geen dwangsommen heeft verbeurd. Nu de beslagen louter waren gelegd omdat M.R. Tegels meende dat de maximale dwangsommen waren verbeurd, zijn de beslagen dus ten onrechte gelegd. De vraag of deze beslagen ook zijn gelegd voor de proceskostenveroordeling (waarvan vast staat dat deze eind september 2012 is betaald en waarvoor M.R. Tegels de deurwaarder ook niet had opgedragen beslag te leggen) kan, gelet op het voorgaande, als irrelevant verder onbesproken blijven. Datzelfde geldt voor de vraag of de bankbeslagen geacht moeten worden nog te liggen of niet (omdat de rekening een debetsaldo vertoont).

Dat betekent dat de vordering tot opheffing van de door M.R. Tegels ten laste van Tegeldump.nl gelegde beslagen zal worden toegewezen. Om praktische problemen te voorkomen zullen de beslagen per 22 januari 2013 te 08:00 uur worden opgeheven.

IEF 12303

In de tijdschriften januari 2013

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen en jurisprudentie uit de bladen:

“Eenieder wordt geacht de wet te kennen”:
geldt dat ook voor NEN-normen? Beperkt
artikel 11 Auteurswet zich tot werken opgesteld en afkomstig van de openbare macht? – Mirjam Elferink (login)

Berichten uit het Buitenland
Frankrijk 2012 – Rein-Jan Prins (login)

Laatste editie: BerichtenIE 2013-1

Themanummer: Auteurscontractenrecht

B.J. Lenselink, Auteurscontractenrecht 2.0: het wetsvoorstel inzake het auteurscontractenrecht, AMI 2013-1, p. 1.

Th.J. Bousie en P. Lindhout, Opinie: Het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht:
de premisse en de relatie tot het commune
overeenkomstenrecht, AMI 2013-1, p. 12.


Rechtspraak
Merkenrecht

Nr. 1 HvJ EU 18 oktober 2012, Football
Dataco c.s./ Sportradar GmbH, IEF 11885.

Nr. 2 HvJ EU 25 oktober 2012, Bernhard
Rintisch/Klaus Eder, IEF 11926.

Rechtspraak in het kort
Merkenrecht
Nr. 3 Rechtbank ’s-Gravenhage 3 oktober
2012, Red Bull/Lamborghini, IEF 11821.

Nr. 4 Hoge Raad 19 oktober 2012
(Antilliaanse zaak) Diageo Brands B.V., e.a.
/Cardinal Gift Shop N.V., e.a., LJN BX5797,
IEF 11898.

Nr. 5 Rechtbank ’s-Gravenhage 24 oktober
2012, H&M Hennes & Mauritz Netherlands
B.V., c.s./G-Star Raw C.V., c.s, IEF 11923.

Handelsnaamrecht
Nr. 6 Rechtbank Arnhem 18 juli 2012,
Fietsplaza/ Tweewielers, IEF 11634.

Nr. 7 Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 oktober
2012, Kinderdagverblijf Bambini B.V. mede
h.o.d.n. (Medieval) Torture Museum/Aquaris
B.V., h.o.d.n. Museum of Medieval Torture
Instruments, IEF 11832.

Nr. 8 Vzr. Rechtbank Rotterdam 10 augustus
2012, Stichting Vestingdagen Hellevoetsluis
/Stichting Toerisme Evenementen Recreatie Hellevoetsluis en de Gemeente Hellevoetsluis,
IEF 11665.

Nr. 9 Vzr. Rechtbank Zutphen 31 juli 2012,
Eiser h.o.d.n. Het Onderdelenhuis/
Plentyparts Zutphen, IEF 11643.

Ongeoorloofde mededinging
Nr. 10 RCC 19 oktober 2012, Hans Anders/
Beter Horen, IEF 11934.

Procesrecht
Nr. 11 Rechtbank Arnhem 16 mei 2012,
TenneT c.s./ Alstom c.s. LJN BW7444,
IEF 11399
.

C.P.A. Holierhoek, Opinie: Auteurscontractenrecht: evenwicht hersteld?

Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht, AMI 2013-1, p. 23.

Jurisprudentie
Nr. 1 • HR 22 juni 2012 (Knooble/Staat e.a.) m.nt. M.H. Elferink
Nr. 2 • Rb. Amsterdam 9 mei 2012 (Nanada/Golden
Earring) m.nt. P. Katz

Berichten IE: website.
AMI: website.

IEF 12300

Gerecht EU week 5

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

A) Beroep van 'nfon' wordt afgewezen
B) Groot verwarringsgevaar commerciële herkomst bij 'Sunless producten'
C) 'K sport' geen overeenstemming met 'K2 Sports'
D) Verwarringsgevaar tussen woordemerk „BABIDU” en „BABILU”
E) Beroep verworpen van het beeldmerk dat het woordelement „PERLE'” bevat
F) Geeeltelijke toewijzing  van de aanvraag voor inschrijving van het woordmerk „Fitcoin”,

Gerecht EU 29 januari 2013, zaak T-283/11 (Fon Wireless / OHMI - nfon (nfon))

A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk 'nfon' met het woordelement „fon” voor waren en diensten van de klassen 9 en 38 en van het nationale woordmerk „fon” voor waren en diensten van de klassen 38 en 42, strekkende tot vernietiging van beslissing R 1017/20094 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 18 maart 2011 waarbij de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk met het woordelement „nfon” voor waren en diensten van de klassen 9 en 38 in het kader van de oppositie ingesteld door verzoekster is vernietigd. De besluit van de kamer van beroep worden gewijzigd zodat het beroep van 'nfon' wordt afgewezen. Ook op de MARQUES-blog.

79. Daher ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer einen Fehler begangen hat, indem sie das Vorliegen einer Verwechslungsgefahr im Sinne von Art. 8 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 ausgeschlossen hat, ohne dass die zusätzlichen Argumente der Klägerin im Rahmen dieses Klagegrundes geprüft zu werden brauchten, mit denen sie zum einen eine erhöhte Unterscheidungskraft der älteren Marken aufgrund ihrer Bekanntheit geltend macht und zum anderen rügt, dass die Beschwerdekammer die Gültigkeit der ordnungsgemäß eingetragenen älteren Marken in Frage gestellt habe.

82. Im vorliegenden Fall hat die Beschwerdekammer in der angefochtenen Entscheidung zur Beurteilung der Verwechslungsgefahr Stellung genommen, so dass das Gericht über die Befugnis verfügt, diese Entscheidung in diesem Punkt abzuändern (vgl. in diesem Sinne Urteil Edwin/HABM, Randnr. 72). Wie sich jedoch aus Randnr. 79 des vorliegenden Urteils ergibt, hätte die Beschwerdekammer feststellen müssen, dass aus der Sicht der maßgeblichen Verkehrskreise eine Verwechslungsgefahr vorliegt.

83. Unter diesen Umständen ist in Abänderung der angefochtenen Entscheidung die von der Streithelferin bei der Beschwerdekammer eingelegte Beschwerde zurückzuweisen. Damit wird entsprechend dem Antrag der Klägerin die Entscheidung der Widerspruchsabteilung wirksam, mit der die Eintragung der angemeldeten Marke abgelehnt wurde.

Gerecht EU 29 januari 2013, zaak T-662/11 (Müller / OHMI - Loncar (Sunless))

B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk dat het woordelement „Sunless” bevat, voor waren van de klassen 6, 19, 22 en 24, strekkende tot vernietiging van beslissing R 2508/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 27 september 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende weigering van inschrijving van dat merk in het kader van de oppositie van de houder van de gemeenschapswoordmerken „SUNLESS” en „LONCAR-SUNLESS”, voor waren van de klassen 22, 23 en 24.

Het beroep wordt afgewezen. De betrokken merken zijn zeer vergelijkbaar en de gemiddelde consument zal bij een product afkomstig van het aangevraagde merk dezelfde commerciële herkomst toeschrijven als aan een product van het merk Sunless. De kamer stelt een groot gevaar voor verwarring vast. Ook op MARQUES-blog.

77. Wie bereits in Randnr. 28 des vorliegenden Urteils ausgeführt, ist der ständigen Rechtsprechung zu entnehmen, dass die umfassende Beurteilung der Verwechslungsgefahr eine gewisse Wechselbeziehung zwischen den in Betracht kommenden Faktoren, insbesondere der Ähnlichkeit der Marken und der Ähnlichkeit der damit gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen, impliziert. Ein geringerer Grad der Ähnlichkeit der gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen kann durch einen höheren Grad der Ähnlichkeit der Marken ausgeglichen werden und umgekehrt.

79. Die fraglichen Marken sind, wie dies auch die Beschwerdekammer vertreten hat, einander hochgradig ähnlich. Daher wird der betreffende Durchschnittsverbraucher, wenn er sich einer mit der angemeldeten Marke versehenen Ware gegenübersieht, ihr möglicherweise die gleiche betriebliche Herkunft zuordnen wie einer Ware, die mit der älteren Marke SUNLESS gekennzeichnet ist, so dass zwischen diesen Marken eine erhöhte Verwechslungsgefahr besteht.

Gerecht EU 31 januari 2013, zaak T-54/12 (K2 Sports Europe / OHMI - Karhu Sport Iberica (SPORT))

C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale en internationale woordmerken „K2 SPORTS”, voor waren van de klassen 18, 25 en 28, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 986/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 29 november 2011, houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door verzoekster is ingesteld tegen de aanvraag tot inschrijving van het zwart-witte beeldmerk bevattende het woordbestanddeel „SPORT”, voor waren van de klassen 18, 25 en 28.

Het beroep wordt verworpen. Een fonetische overeenstemming tussen de tekens kan niet worden vastgesteld op basis van het element 'sport(s)' alleen. Gezien de begripsmatige overeenstemming verwijst het naar hetzelfde concept en leidt tot de conclusie dat er een zekere mate van begripsmatige overeenstemming is. Deze overeenstemming is zwak in het kader van de totaalindruk. De zwakke begripsmatige gelijkenis weegt niet op tegen de aanzienlijke visuele en fonetische verschillen tussen de tekens. De kamer van beroep heeft geoordeeld dat er geen begripsmatige overeenstemming is.

44. Moreover, although the words ‘sport’ and ‘sports’ are pronounced almost identically, a phonetic similarity between the signs as a whole cannot be established on the basis of that element alone. The Board of Appeal correctly held that the alphanumeric combination ‘K2’ at the beginning of the earlier marks, which is absent from the mark applied for, has an impact on the rhythm, number of syllables and intonation of the marks at issue. The term ‘sport’ in the earlier marks will accordingly be pronounced last and with less emphasis in relation to the element ‘k2’, whereas it will be the only element to be pronounced in the mark applied for.
 
 46. Thirdly, so far as concerns the conceptual similarity of the signs, for the reasons set out in paragraphs 37 and 38 above, the Court rejects at the outset the applicant’s argument that there is a conceptual resemblance on account of the letter ‘k’ in the marks at issue, as the figurative element of the mark applied for is not a representation of any letter of the alphabet. Thus, there is no need to rule on the concept allegedly conveyed by the letter ‘k’, and the Court’s assessment of the conceptual similarity of the signs at issue is restricted to a comparison of the descriptive term ‘sport’ common to the marks at issue and of the alphanumeric combination ‘k2’ in the earlier marks. 

49. Furthermore, that weak conceptual similarity does not offset the significant visual and phonetic differences between the signs. The fact that the Board of Appeal held that there was no conceptual similarity is of no relevance to the legality of the contested decision. 

Gerecht EU 31 januari 2013, zaak T-66/11 (Present-Service Ullrich / OHMI - Punt Nou (babilu))

D) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „babilu” voor waren en diensten van de klassen 16, 18, 35, 36, 38 en 41 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 773/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 19 november 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van het gemeenschapswoordmerk „BABIDU” voor diensten van klasse 35 is ingesteld.

Het beroep wordt verworpen. De globale beoordeling van het verwarringsgevaar veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen met name de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten. Gezien het feit dat de betrokken diensten identiek zijn en dat er een hoge mate van overeenstemming bestaat ,heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat er sprake is van verwarringsgevaar. Ook op de MARQUES-blog; A matter of Class: BABIDU gets benefit of IP Translator ruling.

 64. That assessment is not undermined by the applicant’s claim that the element ‘babi’ is descriptive of the goods protected by the marks at issue and, more specifically, of the ‘accessories for babies’ in Class 24 covered by the earlier trade mark. Rather, the necessary comparison must be carried out by taking into account only the goods and/or services covered by the mark applied for against which the opposition was directed, and the goods and/or services covered by the earlier trade mark on which that opposition was based. Therefore, in the present case, as OHIM rightly points out, that comparison cannot be carried out by taking into consideration the goods in Class 24 protected by the earlier trade mark. It should be added that nothing in the wording of the services covered by the earlier trade mark or in the wording of the services covered by the mark applied for permits the conclusion that those various services have any connection with babies. Accordingly, it cannot be considered that the relevant public will pay only scant attention to the element ‘babi’ and will focus on the syllables ‘du’ and ‘lu’.

74. A global assessment of the likelihood of confusion implies some interdependence between the factors taken into account, and in particular between the similarity of the trade marks and the similarity of the goods or services concerned. Accordingly, a low degree of similarity between those goods or services may be offset by a high degree of similarity between the marks, and vice versa (Case C‑39/97 Canon [1998] ECR I‑5507, paragraph 17, and VENADO with frame and Others, paragraph 19 above, paragraph 74).

78. In view of the fact that the services in question are identical, that there is a high degree of similarity overall between the marks at issue and that the earlier trade mark has a normal inherent distinctiveness, the Board of Appeal was right to conclude that there was a likelihood of confusion between those marks even though, as stated in paragraph 25 above, the relevant public has a higher than average level of attentiveness. The applicant’s claim that the element ‘babi’ has only weak distinctiveness, such that the public will focus on the syllables ‘du’ and ‘lu’, has already been rejected in paragraph 64 above.

Gerecht EU 1 februari 2013, zaak T-104/11 (Ferrari / OHMI (PERLE'))

E) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1249/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 december 2010, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker houdende gedeeltelijke weigering om de bescherming van de gemeenschapsmerkregeling te verlenen aan het beeldmerk dat het woordelement „PERLE'” bevat, voor waren van de klassen 3, 25 en 33, na een aanvraag voor internationale inschrijving met aanwijzing van de Europese Unie. Het beroep wordt verworpen. Ook op MARQUES-blog.

39 En l’espèce, la chambre de recours a constaté que le public pertinent était constitué de consommateurs de langues française et anglaise. Elle a estimé à bon droit que la preuve de l’acquisition du caractère distinctif devait être rapportée pour le territoire de langues française et anglaise de l’Union européenne, à savoir pour les États membres suivants : France, Belgique, Luxembourg, Royaume-Uni, Irlande et Malte.

40 Toutefois, il y a lieu de relever que les preuves de l’usage que la requérante a déposées auprès de l’OHMI ne concernaient que le Royaume-Uni et la France.

41 Dès lors, sans qu’il y ait lieu d’examiner si les preuves présentées par la requérante étaient suffisantes pour établir le caractère distinctif acquis par l’usage au Royaume-Uni et en France, il suffit de constater que la requérante n’a pas apporté la preuve que la marque demandée avait acquis un caractère distinctif par l’usage dans tous les États membres pertinents.

Gerecht EU 1 februari 2013, zaak T-272/11 (Coin / OHMI - Dynamiki Zoi (Fitcoin))

F) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale, communautaire en internationale beeldmerken die het woordelement „coin” bevatten, voor waren en diensten van de klassen 16, 25, 28, 35, 36 en 41, strekkende tot vernietiging van beslissing R 1836/2010-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 21 februari 2011, waarbij gedeeltelijk is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de oppositie van verzoekster tegen de aanvraag voor inschrijving van het woordmerk „Fitcoin”, voor waren en diensten van de klassen 16, 25, 28, 35, 36 en 41. Het beroep wordt deels toegewezen, het Gerecht EU vernietigt de beslissing voor van de kamer van beroep zover het betreft de afgewezen oppositie voor de waren in klasse 25. Ook op de MARQUES-blog.

31 As the applicant states, the word ‘fit’ is frequently used in the clothing sector. The consumer is used to seeing the word ‘fit’, on its own or with other words (‘slim fit’), associated with clothing or footwear. Furthermore, the word ‘fit’, in the sense of ‘to be of the correct size or shape’, suggests a positive quality of those goods and may be perceived as laudatory given the importance that such a quality may have in the clothing sector. The word ‘fit’ must therefore be regarded as having a weak distinctive character in respect of the ‘clothing, including footwear and slippers’ in Class 25, covered by the mark applied for.

34 It follows that the Board of Appeal should have found that the word ‘fit’, in the sense of ‘to be of the correct size or shape’, has a limited distinctive character as regards the ‘clothing, including footwear and slippers’ in Class 25 and that, consequently, the similarity between the marks at issue due to their common element ‘coin’ is not counteracted by the presence of the element ‘fit’ in the mark applied for.

35 The Board of Appeal therefore erred in finding that there is no likelihood of confusion, for English consumers, as regards the ‘clothing, including footwear and slippers’ in Class 25, covered by the mark applied for.