IEF 22275
3 oktober 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Phillips/Remington

 
IEF 22267
3 oktober 2024
Uitspraak

Schadevergoeding toegewezen voor inbreuk auteursrechten persfotografen

 
IEF 22227
2 oktober 2024
Artikel

Brinkhof Symposium op woensdag 9 oktober 2024

 
IEF 9826

Film voor de Rechter

Persbericht - Op 22 juni 2011 presenteerde Roland Wigman en Wendela Bierman, Versteeg Wigman Sprey advocaten hun boek "Film voor de Rechter". Tijdens de zomerborrel in, heel toepasselijk, het Nederlands Film Instituut werd het eerste exemplaar uitgereikt aan Matthijs van Heijningen. “Het tweede en derde en…. exemplaar zijn vanaf heden verkrijgbaar bij uitgeverij deLex”.

In Film voor de Rechter wordt op een toegankelijke wijze rechtspraak over film besproken. Veel aandacht is er voor de intellectuele eigendomsaspecten van film. De schrijvers delen hun uitgebreide praktijkervaring en geven vele anekdotes uit de Nederlandse en internationale filmpraktijk.  Aan de hand van concrete praktijkvoorbeelden slagen de schrijvers er in een begrijpelijk juridisch filmkader te schetsen.

Film voor de Rechter is het eerste deel in een serie, waar ook Muziek voor de Rechter, Boek voor de Rechter, Bouwwerk voor de Rechter en Mode voor de Rechter onderdeel van zullen uitmaken.

Bestel hier

Roland Wigman en Wendela Bierman zijn beiden advocaat bij Versteeg Wigman Sprey advocaten. Zij adviseren onder meer filmproducenten, financiers en filmmakers over alle juridische aspecten van het maken en exploiteren van films.

IEF 9825

BBIE serie

Merkenrecht. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen. De komende dagen zal bespreking plaatsvinden van beslissingen die er in het bijzonder toedoen.

06-06-20112004942ISLAM DEMOCRATEN (ABM)ISLAM DEMOCRATEN1191211Afgew.nl 
06-06-20112005017SOCKSHOPSOKSHOP1195326Afgew.nl 
06-06-20112003373IKAZIA ZIEKENHUISMULTI MAATZORG1159952Afgew.nl 
30-05-20112004805TOROTORO ROSSO909328 (int)Gedeelt.nl 
27-05-20112002757EUCERINEUPHORINE1148313Afgew.fr 
27-05-20112004285DREAM MASTERDreammaster1178712Gedeelt.nl 
27-05-20112004626TEMPURNEWPUR1187027Gedeelt.fr 
27-05-20112005029FLORIDA WATERFLORIDA WATER KAMAL1195013Toegew.nl 
27-05-20112005174NAUTICANautickids1196949Toegew.nl 
27-05-20112005227DECOLOR MY COLORMy colour by BOSS paints1199840Afgew.nl 
27-05-20112005299TRUUSTruuuz1201584Gedeelt.nl 
26-05-20112005457SPYKERSAAB-SPYKER1196179Gedeelt.nl 
26-05-20112005435SAABSAAB-SPYKER1196179Gedeelt.nl 
24-05-20112003382NET BOXNbox1163128Afgew.fr 
24-05-20112004797bUDGETBUDGET FLOORSTORE1189691Afgew.nl 
24-05-20112005133ARTEXISSTART TO RELAX1194763Afgew.nl

Tipt u ons op redactie@ie-forum.nl

 

IEF 9824

Onderscheidend BUDGET

BBIE 24 mei 2011, oppositienr 2004797 (Praktiker Deutschland GmbH (BUDGET) tegen BUDGET FLOORSTORE)

Merkenrecht. Oppositie o.g.v. ouder woord-/beeldmerk BUDGET tegen woord-/beelmerk BUDGET FLOORSTORE. Beperkte onderscheidingskracht gezien beschrijvend karakter. Vergelijking waren en diensten: beiden klasse 19 en 35. Oppositiebeslissing: Afgewezen. Merk wordt ingeschreven.

36. Door het verschil in lengte, de verschillende figuratieve elementen en bij gebrek aan onderscheidend vermogen van de woordelementen van de tekens zijn deze verschillen voldoende om de punten van overeenstemming te neutraliseren. Merk en teken stemmen in hun totaalindruk, naar het oordeel van het Bureau, niet overeen of in elk geval onvoldoende om tot (gevaar voor) verwarring te kunnen leiden

Lees de beslissing hier (link).
BVIE

IEF 9823

Gestileerde letter "X"

BBIE 24 mei 2011, oppositienr. 2005133 (ARTEXIS tegen START TO RELAX)

Merkenrecht. Seriemerken. Oppositie o.g.v. ouder woord-/beeldmerk ARTEXIS tegen woord-/beelmerk START TO RELAX. Oppositiebeslissing. Afgewezen. Merk wordt ingeschreven.

Visueel: zeer geringe mate overeenstemmend
Auditief: verschillend
conceptueel: verschillend
Proceseconomisch geen vergelijking waren en diensten nodig.

47. Opposant stelt dat hij houder is van meerdere merken waarin de gestileerde letter “X” voorkomt (zie punt 19), en verwijst hiervoor naar enkele prints van internetsites, al dan niet van hemzelf. Voor zover opposant hiermee zou willen betogen dat hij gebruik maakt van een seriemerk, zij opgemerkt dat uit de aard van het seriemerk voortvloeit dat aangetoond moet worden dat het in aanmerking komend publiek ook daadwerkelijk met de merken wordt geconfronteerd op de markt (zie HvJEU, Bainbridge, C-234/06, 13 september 2007 en BBIE oppositiebeslissing Gezondheid magazine voor gezond leven, 2001939, 7 april 2009). Bij gebreke van gebruik van een voldoende aantal merken die een familie of serie kunnen vormen, kan geen enkele consument immers worden geacht een gemeenschappelijk element in die familie of serie van merken waar te nemen en/of met die familie of serie een ander merkin verband te brengen dat hetzelfde gemeenschappelijke element bevat. Voor het bestaan van het gevaar dat het publiek verkeerdelijk denkt dat het aangevraagde merk behoort tot een „familie” of „serie”, is dus vereist dat de oudere merken die deel uitmaken van die „familie” of „serie”, op de markt aanwezig zijn. In dit geval heeft opposant onvoldoende aangetoond dat er sprake is van een seriemerk

Lees de beslissing hier (link / pdf).
BVIE

IEF 9822

Bever tegen Eekhoorn

Hof van Beroep Gent 9 mei 2011, 2010/AR/815 (Chalet Center CV tegen Woodvaria BVBA)

met dank aan Christian Dekoninck, Crowell & Moring.

Merkenrecht. Bekend merk. Oneerlijke handelspraktijken. Conflict tussen producenten van tuinhuisjes. Chalet center houder van Beneluxbeeldmerk bever in zwart-wit en woord- en beeldmerk CHALET CENTER. Woodvaria jonger beeldmerk (eekhoorngezin in kleur) en twee complexe merken "Woodvaria en Woody Wood". Bever vs. eekhoorn: Voldoende verschil visueel en begripsmatig. Geen beroep 2.10.1.c BVIE (bekend merk).

Ook geen parasitaire aanhaking ("slaafse nabootsing") noch auteursrecht op garages, chalets, tuinhuisjes e.d..

r.o. 15 (...) Het dossier van Chalet Center laat niet toe te besluiten dat een aanmerkelijk deel van het desbetreffende publiek in een aanmerkelijk gedeelte van de Benelux, of zelfs nog maar in één van de landen ervan, haar merken kent. In deze zaak is het niet voldoende dat Chalet Center in de omgeving van de verschillende vestigingen gekend zou zijn bij een niet nader gekend gedeelte van de lokale bevolking die geïnteresseerd is in het kopen van één van de producten van de partijen. Voldoende bewijsmateriaal ontbreekt. Uit de elementen die Chalet Center inroept kan niet zonder meer de bekendheid afgeleid worden.

Nu geen van de merken van Chalet Center een bekend mer vormen binnen het Benelux-gebied is een essentiële toepassingsvoorwaarde van artikel 2.20.1.c  BVI niet vervuld.

De overige toepassingsvoorwaarden van dit artikel moeten niet onderzocht worden, nu de voorwaarden cumulatief vervuld moeten zijn.

Lees het arrest hier (pdf).
Beeldmerk Bever in zwart wit: hier
Eekhoornfamilie in kleur: hier

IEF 9821

Niet beantwoord verweer

Hof van Cassatie van België 27 mei 2011, C.10.0131.N (BBIE tegen De Smet, inzake woordmerk IUS voor klassen 35 en 42)

België. Merkenrecht. In navolging van Hof van Beroep te Brussel 13 oktober 2009, 2007/AR/705 (De Smet tegen BBIE) waarin beslissing van BBIE tot weigering vanwege niet onderscheidend vermogen en beschrijvend karakter inschrijving "IUS" werd vernietigd.

Tweede onderdeel: De appelrechters beantwoorden noch met de in het onderdeel weergegeven redengeving noch met enige andere overweging van het arrest, het door de eiseres gevoerde verweer dat voor de absolute weigeringsgrond bedoeld in artikel 2.11.1.c BVIE enkel vereist is dat het teken kan dienen tot aanduiding van kernmerken van de betrokken waren en diensten. Het onderdeel is gegrond.

Met een terugverwijzing naar Hof van Brussel, andere samenstelling.

Lees het arrest hier (link / pdf)
Lees uitspraak Hof hier (link / pdf)
Merkinschrijving woordmerk IUS, hier.

IEF 9820

Een Gouden gezagsverhouding

Hof 's-Gravenhage 23 juni 2011, LJN BQ9031 (‘Terror Jaap’ tegen de Inspecteur)

Als randvermelding. Media- & Entertainment. Loonbelasting. Arbeidsrecht. rechtspraak.nl:

De geldprijs die een deelnemer heeft gewonnen in een televisieprogramma [red. De Gouden Kooi] is loon. De programmamaker kon, teneinde het programma conform de door hem ontwikkelde format en spelregels te realiseren, instructies geven en maatregelen nemen. De deelnemers hadden dit op voorhand aanvaard. Een en ander constitueert een gezagsverhouding.

Belanghebbende had een dienstbetrekking bij de programmamaker. Aangezien de hoofdprijs van belanghebbende voortkwam uit deze dienstbetrekking, behoort de prijs tot het door belanghebbende verdiende loon. Het winnen van de hoofdprijs was mede afhankelijk van toevalsfactoren, maar deze waren, gelet op de inspanningen die de deelnemer zich getroostte om van de format een succes te maken, niet overheersend.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)

IEF 9819

Onmiddelijk als zodanig herkenbaar

Enlarged Board of Appeal 15 juni 2011, R 0017/10 (Kureha Corp tegen Papierfabrik August Koehler AG)

Octrooirecht. Procedure bezwaar tegen inbreng document. Petitie en betaling was tijdig, voldaan aan rule 107 EPC. Rule 106 EPC: bezwaar tegen toelaten van inbreng van document (i.c. met argument: misbruik van procesrecht) moet als zodanig en onmiddelijk herkenbaar zijn als formeel bezwaar.

Bijvoorbeeld in notulen van mondelinge procedure. i.c. kan een brief om document niet toe te laten tot de procedure niet als zodoende kwalificeren. Ook was er tijdens mondelinge procedure geen bezwaar gemaakt. Verzoeker werd niet gefrustreerd om commentaar te geven op de ontoelaatbare inbreuk van D9. Herzieningspetitie is geweigerd.

2.1 As the Enlarged Board held in case R 4/8, raising an objection pursuant to Rule 106 EPC is a procedural act and, except where such objection could not be raised during the appeal proceedings, a precondition for access to an extraordinary legal remedy against final decisions of the Board of Appeal. Pursuant to Rule 106 EPC a petition under inter alia Article 112a(2)(c) EPC (i.e. on the ground that, as petitioner alleges, a fundamental violation of Article 113 EPC occurred) is admissible only if an objection in respect of the procedural defect was raised during the appeal proceedings and then dismissed by the board of appeal. Therefore, such an objection must be expressed by the party in such a manner that the board of appeal is able to recognize immediately and without doubt that a formal object within the meaning of Rule 106 EPC was raised, so that the objection can be dealt with by the board either by meeting or by dismissing it.

2.2 Evidence for the fact that such a qualified procedural objection was raised during oral proceedings is normally that it appear in the minutes, which, as prescribed by Rule 124(1)EPC, must contain the essentials of the oral proceedings and the parties' relevant statments, the latter certainly including any objection pursuant to Rule 106 EPC. However, the minutes of the oral proceedings on 30 March 2010 contain nothing about an objection by the petitioner, nor did he object to the contents of the minutes as notified to him about six months before he filed the present petition. Anyway, the petitioner has not claimed that he raised during the oral proceedings any objection which would quality under Rule 106 EPC.

2.3 The petitioner’s letter of march 24 2010 requesting that D9 not be admitted into the proceedings on the ground that its late filing constituted an abuse of the proceedings by the other party (see II (V), above) cannot be considered of Rule 106 EPC. The request and the arguments in support were directed against the conduct of the other party, not against a procedural violation within the meaning of article 112a (c) or Rule 104 EPC, which by definition can be committed by a board of appeal only. Moreover, at that time the board of appeal had not yet reacted in a way to either the respondent’s conduct in question or to the petitioner’s criticisms. However, an object under 106 EPC must be expressly described as such; it cannot be formulated prematurely and without specifying the alleged fundamental procedural defect within the meaning of Article 112a EPC (R 8/08, R 6/09).

2.4 The exception that ‘such objection could not be raised during the appeal proceedings”( Rule 106 EPC) does not apply in respect of any of the alleged procedural defects.

Even assuming, for the sake of argument, that in the oral proceedings it was too late to confront the petitioner with arguments against the probative strength to respond ( see V (i) above), there was nothing to stop the petitioner during the oral proceedings from objecting to such a procedural violation, for example by requesting an interruption or a postponement of the oral proceedings in order to prepare its defense against this ( allegedly) new and surprising line of attack.

The same opportunity existed for the petitioner in regard ti the consideration of D9 ( V (i i ) above) and the ( alleged) failure to decide on the petitioner’s request to disregard this document (relied upon under Rule 104 (b) EPC – V above). There is no reason to assume, nor has it been contended, that during the oral proceedings on 30 march 2010, at the end of which the debate was closed and the decision under review was announced, the petitioner was prevented in any way by the board of appeal from commenting on the admissibility of D9 (again) and/or from raising an explicit formal objection against the taking into account of (the content of) that document. For the purpose of Rule 106 EPC it is, therefore, immaterial that ( apparently) no explicit decision was taken on the request to disregard D9. The admission of late-filed documents and/or other evidence is  matter for the board’s discretion and, therefore, as such not subject to review under Article 112a EPC. 

Lees de beschikking hier (pdf)
Inzake EP 1118382, hoewel deze zaak, gezien partij, meer lijkt op CA 1118382
Rules EPC

IEF 9817

Geen woord Frans bij

Beleidsnota Biotechnologie; Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 18 mei 2011, inzake Biotechnologie, kamerstukken II 2010-11, 27 428, nr. 189.

Een sterk rechtsvergelijkend betoog vóór kwekersrecht door Van Gerven (SP), wrijving en frictie bij PvdD en enigzins bij SGP en Staatssecretaris Bleker doet toezegging de kamer te informeren over de twee gevolgde "sporen" en eventuele mogelijkheden van intepretatie van de huidige biotechnologie richtlijn 98/44/EG

p.30 Centraal staat nu de vraag of we voor het volledige kwekersrecht zijn. Het kabinet verkwanselt de belangen van een van onze historische pijlers onder de economie, de plantenveredelingssector. Minister Verhagen loopt achter grote multinationals als Monsanto en Bayer aan, maar het kabinet moet er juist zijn voor onze nationale belangen, onze boeren en tuinders, onze familiebedrijven en onze veredelaars. Het kabinet moet niet het hoofd buigen voor de grote jongens. Het kabinet zegt dat de volledige kwekersvrijstelling niet te rijmen is met de Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS). Hoe kan het dat India, dat ook onder TRIPS valt, een andersoortig octrooisysteem heeft waarbij het kwekersrecht volgens de International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV) wordt erkend? Het kan dus wel. In het TRIPS-verdrag staat dat een land niet per se een octrooisysteem voor planten of planteigenschappen hoeft te hebben, een ander systeem mag ook volgens het suigenerisprincipe. De WUR stelt in het rapport Veredelde zaken dat het wel kan. Plantenkwekers verenigt in Plantum NL zeggen dit eveneens. Het gerenommeerde kantoor Hogan Lovells idem dito. Waarom sluit het kabinet zich niet aan bij Duitsland, waar de liberalen en christendemocraten pleiten voor een aanpassing van de Europese biooctrooirichtlijn 98/44/EG zodat het volledige kwekersrecht kan worden gegarandeerd? We moeten voorkomen dat plantengenen en -eigenschappen verdergaand geoctrooieerd worden, want dit leidt tot monopolisering waardoor juist biodiversiteit en innovatie in de plantenveredelingsbranche worden geremd. Wil het CDA zich bij ons aansluiten?

p.38: Vanuit het oogpunt van voedselzekerheid moeten we monopolisering tegengaan. Een uitgebreide kwekersvrijstelling is daarom gewenst. Deze kan wat ons betreft ingevoerd worden onder de voorwaarde dat andere belangen die gediend worden in het octrooirecht, belangen van de sectoren chemie en farmacie, niet geschaad worden. In de lidstaten Duitsland, Frankrijk en Denemarken speelt deze wens ook en we gaan met hen om de tafel om te bezien of we, onder bovengenoemde voorwaarde, voldoende steun in Europa kunnen krijgen voor een uitgebreide kwekersvrijstelling. Dat is de inzet van Nederland voor de korte en lange termijn en daar is volgens mij geen woord Frans bij.

p. 41 De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de besproken twee sporen inzake de kwekersvrijstelling en de staatssecretaris zal de Kamer informeren over de eventuele mogelijkheden van interpretatie van de huidige richtlijn.

Lees het verslag hier (link)

IEF 9818

Stoom-pelleteerinrichting

Rechtbank 's-Gravenhage 22 juni 2011, HA ZA 10-2627 (Danisco A/S tegen Novozymes)

Eerst voor jezelf lezen. Octrooirecht. Nederlands vonnis in internationaal conflict. Diervoedingsmiddelen. Bio-innovatiesector, samenwerking met DSM. Octrooi: 1 804 592 en  1 804 592 B1. Stoom-pelleteerinrichting. Vordering handhavingsmaatregelen en vernietiging octrooi. Nietig: niet nieuw en inventief. Reconventie: veroordeling indirect octrooi-inbreuk. Zeer uitvoerige uitspraak.

Reconventionele vorderingen worden toegewezen. Nietigheidsargumenten van Dansico stranden: gebruik van de zoutcoating bij stoom-pelleteerprocessen ligt voor de vakman niet voor de hand. Granules vallen onder de bescherminsgomvang van het octrooi, waardoor indirecte inbreuk.

4.58. Aldus zou de vakman op basis van de beschrijving, maar ook bijvoorbeeld op basis van volgconclusies 6 en 7, begrijpen dat natriumsulfaat, hetzij in hydraat-, hetzij in anhydraat-vorm, voor de toepassing van de uitvinding als een geschikt zout kan worden aangemerkt. Hij zou immers op grond van zijn algemene vakkennis inzien dat het natriumsulfaat anhydraat in een waterige oplossing hydrateert, zodat niet de constante vochtigheid van het anhydraat maar die van het decahydraat relevant is, dat wel in strikte zin voldoet aan het in conclusie 1 genoemde kenmerk. De enkele omstandigheid dat het anhydraat zelf niet aan de kenmerken maatregel voldoet, betekent in casu niet dat van inbreuk geen sprake is.

4.60. Uit het vorenstaande volgt dat de TPT-granules van Danisco onder de beschermingsomvang van conclusie 1 van EP 592 vallen. Nu zulks niet separaat is bestreden, vallen de granules evenzeer onder de beschermingsomvang van de conclusies 2 t/m 4, 6 t/m 8, 13 en 15 t/m 20 van EP 592.

4.61. Daarmee staat voorts vast dat de TPT-granules van Danisco moeten worden aangemerkt als wezenlijk bestanddelen in de zin van artikel 73 lid 1 ROW 1995. Niet bestreden is dat Danisco weet dat de granules voor toepassing van geoctrooieerde werkwijze volgens de uitvinding geschikt zijn.

4.62. Ten slotte heeft Danisco – in de marge – nog betwist dat zij in Nederland voorbehouden handelingen zou verrichten met als argument dat het haar Nederlandse distributeur is die die handelingen verricht, doch daaraan wordt voorbijgegaan nu Novozymes gemotiveerd heeft gesteld dat Danisco blijkens de als productie 11 door Novozymes overgelegde printscreens van haar Engelstalige website de TPT-granules in Nederland aanbiedt.

nevenvorderingen
4.63. Het sub b) van het petitum gevorderde verbod indirecte inbreuk te maken zal worden toegewezen als na te melden. Dat geldt niet voor het tevens gevorderde verbod op basis van directe inbreuk, nu Novozymes ten aanzien daarvan niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat het verbod eerst werking heeft na betekening van dit vonnis.

4.64. De sub c) gevorderde opgave van de door Danisco met de verkoop van de TPTproducten in Nederland gerealiseerde winst ligt eveneens voor toewijzing gereed. Dat Danisco eerst bij het instellen van de eis in reconventie desbewust zou zijn geraakt, heeft Novozymes onder verwijzing naar paragraaf 5 van de dagvaarding
van Danisco doeltreffend weerlegd, zodat de opgave zich dient uit te strekken over een periode die aanvangt op 28 juni 2010, zijnde de datum waarop Danisco wist of redelijke gronden had om te weten dat zij met de verhandeling van de TPTgranules indirect inbreuk maakte op EP 592. Voor de door Novozymes gevorderde eerdere datum is onvoldoende grondslag aanwezig. De opgave wordt beperkt tot handelingen die met betrekking tot Nederland zijn verricht. Omwille van de praktische uitvoerbaarheid wordt de termijn bepaald op 2 maanden.

4.65. Naast opgave van de behaalde winst, is eveneens gerechtvaardigd een bevel tot verzending van een recall-brief aan de afnemers, een en ander op de wijze als in het dictum is verwoord.

4.69. Nu uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak, behoeft de voorlopige voorziening, die is ingesteld voor het geval de hoofdzaak vertraging zou oplopen, geen verdere behandeling.

Lees de uitspraak hier (pdf)