IEF 22289
9 oktober 2024
Artikel

Lustrum Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht

 
IEF 22288
9 oktober 2024
Uitspraak

Partijen krijgen allebei deels gelijk in zaak over al dan niet onrechtmatige uitingen

 
IEF 22287
9 oktober 2024
Uitspraak

Merkinbreuk door handel in vervalste zegels voor gasflessen

 
IEF 7340

In memoriam Sir Hugh Laddie

Sir Hugh LaddieJeremy Phillips bericht: " The IPKat is deeply saddened to record the death of his friend Sir Hugh Laddie, who was laid to rest at mid-day today in Cheshunt Cemetery, to the north of London. Hugh had been ill for some time, though he continued to participate in IP affairs the month of his death, chairing the stellar Patent Enforcement Seminar that owed so much to his inspiration and efforts.

(...) Hugh's contributions to the intellectual property community, both in the UK and beyond, were immeasurable. As a co-author (with Peter Prescott and Mary Vitoria) of the much-loved, indeed much-cited, Modern Law of Copyright and Designs, he raised the bar for subsequent IP practitioners' texts with his perceptive and often pungent comments and his preparedness to come off the fence and give a gloriously honest opinion. His references of preliminary questions to the European Court of Justice demonstrated, among other things, how effectively he could construct a set of questions in order to sharpen the minds of jurists in Luxembourg (as in Zino Davidoff v A&G) and how boldly (in Arsenal v Reed) he could resist their responses when it seemed to them that the senior European court had usurped his own judicial functions as a trial judge. His contributions to patent law jurisprudence would fill a book by themselves.

Lees hier verder.

IEF 7339

Ook voor IE-procedures van groot belang

"Op Vrijdag 12 December organiseert de Universiteit Leiden een studiedag over de ‘Inbedding van Europese procesrechtelijke instrumenten in het Nederlandse procesrecht’. 

Voor de IE-procespraktijk bevat met name de middagsessie interessante onderwerpen (vanaf 13:45). Zo spreekt Mr. Alexander Tsoutsanis (advocaat te Amsterdam en universitair docent aan de Universiteit Leiden) over de IE-handhavingsrichtlijn in Nederland. Ook gaat Prof. Mr. Martijn Polak (advocaat te Amsterdam en hoogleraar IPR aan de Universiteit Leiden) in op de praktische gevolgen van de (recent herziene) Betekeningsverordening, welke verordening natuurlijk ook voor IE-procedures van groot belang is."

De studiedag is interessant voor iedereen die zich bezighoudt met aspecten van inbedding van supranationaal (proces-)recht in de nationale rechtsorde, zoals wetgevingsdeskundigen, rechters, officieren van justitie, advocaten, gerechtsdeurwaarders en academici. De voordrachten zullen te zijner tijd worden gebundeld in een uitgave in de Meijersreeks.

Datum: 12 december 2008
Locatie: Kamerlingh Onnes Gebouw, zaal C020
Tijd: 09.00-16.30 uur.
Kosten: 75 Euro inclusief lunch. Deelname is gratis voor studenten en medewerkers van de faculteit.

Klik hier voor het programma. Mocht u interesse hebben dan kunt u zich uiterlijk 5 december 2008 hier aanmelden.

Voor de dag zullen 5 PO-punten worden toegekend.

IEF 7338

Een Duitse termijn

GvEA, 26 november 2008, zaak T-100/06, Deepak Rajani tegen OHIM / Artoz-Papier AG (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Oppositieprocedure op basis van ouder international woordmerk ARTOZ (klassen 35, 41) tegen aanvraag gemeenschapswoordmerk ATOZ (klassen 35, 41). Oppositie toegewezen: Zeer overeenstemmende merken voor identiek waren. Gebruikstermijn ouder merk was nog niet verstreken (Duits recht van toepassing).

“37. It must therefore be held that, in the present case, since the Board of Appeal based the contested decision on an earlier international registration having effect in Germany, reference must be made to German trade mark law both for the date on which the international registration first took effect in Germany and for the starting point for the five-year time-limit.

(…) 43. It follows that if, in Germany, an applicant for a trade mark seeks proof of use of an earlier international registration in respect of which the German Patent and Trade Marks Office first made a declaration under Article 5 of the Madrid Agreement, but to which it later granted protection, the date of receipt by the International Bureau of WIPO of the final notification of the granting of protection constitutes the starting point for the calculation of the five-year time-limit. In the context of the German procedures, that date is therefore the date on which the registration procedure for an international registration is regarded as being completed.

(…) 46. Thirdly, as regards the complaint that by adding, of its own motion, the one-year time-limit to the five-year time-limit, the Board of Appeal turned the exception into the general rule, it should be noted that Paragraph 115(2) of the Markengesetz provides for such addition as a general rule. Moreover, OHIM rightly pointed out that an applicant for an international trade mark cannot be required to use and invest in the trade mark applied for before he knows whether the latter does actually enjoy the protection sought in the territory concerned, which was not the position before the expiry of the time-limit laid down in Article 5(2) of the Madrid Agreement.

47. Fourthly (…) it should be noted that that directive does not harmonise the procedural aspect of trade mark registration and it is thus for the Member State to determine the time at which the registration procedure comes to an end (…).”

Lees het arrest hier.

IEF 7337

Verssss

En route internationalGvEA, 26 november 2008, zaak T-147/06 En Route International Ltd tegen OHIM

Gemeenschapsmerken. Terechte weigering beschrijvend woordmerk FRESHHH voor, kort gezegd, eten en drinken.

“21. Nach dem vorstehend Gesagten wird der betroffene Verbraucher, wenn ihm die angemeldete Marke begegnet, diese ungeachtet der doppelten Hinzufügung des Endbuchstabens „h“ als eine Variante des Ausdrucks „fresh“ wahrnehmen. Das Wort „fresh“ ist aber ein gängiges englisches Wort, das zur Bezeichnung eines der relevanten Merkmale der von der Anmeldemarke erfassten Waren verwendet werden kann, nämlich der Frische, was bedeutet, dass die angemeldete Marke beschreibend ist.“

Lees het arrest hier.

IEF 7336

Een nieuw alternatief

GvEA, 26 November 2008, zaak T-184/07, Avon Products, Inc. tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerk. Terechte weigering niet onderscheidend woordmerk ANEW ALTERNATIVE voor zeepjes e.d. (ANEW inderdaad zonder spatie).

“26. (…) The sign ‘a new alternative’ will be perceived from the outset as an advertising slogan indicating to the consumer that the product or service concerned offers an alternative to the existing goods or services, and not as an indication of its commercial origin. Consequently, in accordance with the case-law set out in paragraph 22 above, the mark applied for is devoid of distinctive character and its registration is for that reason impermissible on the ground for absolute refusal laid down in Article 7(1)(b) of Regulation No 40/94.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7335

Nieuwe look

GvEA, 26 November 2008, zaak T-435/07, New Look Ltd. Tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Terechte weigering niet onderscheidend woordmerk NEW LOOK voor kleding e.d. Het is niet meer dan “an advertisement with the sole aim of making a claim about a product or the change that that product can confer on a person’s appearance”.

“23. In the present case, at the very least, a basic understanding of English on the part of the general public, in any event, in the Scandinavian countries, the Netherlands and Finland must be regarded as a well-known fact. Therefore, the Board of Appeal was entitled to take the view that the target public in those countries would understand the sign applied for and would not see it as a badge of a particular trade origin for the goods and services at issue, but as an advertisement with the sole aim of making a claim about a product or the change that that product can confer on a person’s appearance. Consequently, the Board of Appeal did not err in finding that the sign applied for is devoid of any inherent distinctive character in those countries.”

Lees het arrest hier.

IEF 7334

Surfkaartje

GvEA, 25 novembre 2008, T-325/07, Caisse fédérale du Crédit mutuel Centre-Est Europe (CFCMCEE) tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerkenrecht. Weigering van OHIM tot inschrijving gesteld beschrijvend woordmerk SURFCARD (creditcards) wordt gedeeltelijk ongedaan gemaakt, weigering is terecht voor creditcards, maar  gaat niet op voor alle gegevensdragers en  creditcarddiensten.

"(…) La décision de la première chambre de recours est annulée dans la mesure où elle refuse l'enregistrement comme marque communautaire du signe verbal SURFCARD pour les « supports de données magnétiques, support de données optiques » relevant de la classe 9 ainsi que les « services de cartes de crédit, services de cartes de débit » relevant de la classe 36 au sens de l'arrangement de Nice (…)"

Lees het arrest hier.

IEF 7333

Veelal flessen met inhoud

Rechtbank Rotterdam (rechter-plaatsvervanger mr. Chr. A.J.F.M. Hensen), 19 november 2008, HA ZA 07-0158, Bacardi & Company Ltd. c.s. tegen Mevi Internationaal Expeditiebedrijf

Merkenrecht. Parallelimport. Flescode. T1 opslag. Opslag ‘achter de douane’ doet niet af aan de conflictenrechterlijke relevantie van de locatie van de producten. 1019h-proceskosten alleen voor gedeelte parallelimport. Beslissing aangehouden.

“4.1. Bacardi verwijt Mevi kort gezegd, actieve betrokkenheid bij ongeautoriseerde parallelimporten van haar producten. Zij beroept zich daartoe op haar Benelux merken.

(…) 4.6. De rechtbank betwijfelt of het wettelijk voorschrift dat de fles traceerbaar moet zijn aan de hand van een flescode beperkt is tot de landen van de EER. Dat gegeven is in dit geval ook niet bijzonder relevant. Van de flessen in opslag staat immers nog niet vast wat het bestemmingsland is. Reeds daarom kan het recht van het bestemmingsland niet gelden als aanknopingspunt voor het toepasselijk recht. (…) Opslag ‘achter de douane’ doet niet af aan de conflictenrechterlijke relevantie van de locatie van de producten. Het is onmiskenbaar de bedoeling dat de flessen in opslag hier te lande bestemd zijn om waar dan ook voor menselijke consumptie in het verkeer te worden gebracht. Het zou in strijd zijn met regels van het maatschappelijk verkeer indien Bacardi zou toelaten dat flessen, door haar geproduceerd en onder haar merk, zonder mogelijkheid van recall dreigen te worden verhandeld. Dat is ook onrechtmatig indien vast zou staan dat de flessen een bestemming hebben naar een land waar niet voorzien is in regelgeving die dat verbiedt.

(…) 4.11. Bacardi erkent dat ongeoorloofde parallelimport in beginsel niet aan de orde is indien en zolang de flessen zich nog achter de douane onder T1-verband bevinden. De flessen kunnen dan nog worden vervoerd naar buiten de EER en aldaar in het verkeer worden gebracht.

4.13. Dat in Europa een aantal flessen is opgedoken met flesnummers waaruit blijkt dat deze zonder toestemming van Bacardi in de EER in het verkeer zijn gebracht en dat deze flessen op grond van de flescode kunnen worden gerekend tot partijen die bij Mevi in opslag staan is onvoldoende deugdelijk weersproken. Een voorshands naar omvang beperkte inbreuk op rechten van Bacardi en een betrokkenheid van Mevi, in elk geval als opslagnemer, staat daarmee vast. 

(…) 4.15. Tezamen, met het in de opslag hebben van gedecodeerde flessen, is dit voldoende om te concluderen tot betrokkenheid van Mevi bij ten minste enige inbreuk op rechten van Bacardi. Dit brengt met zich dat Bacardi recht en belang heeft bij haar vorderingen die zien op de vaststelling van de omvang van de inbreuk, de betrokkenheid van Mevi daarbij en de betrokkenheid van anderen (leveranciers en afnemers) daarbij.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7332

Geen gebruik maken van deze theoretische mogelijkheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, Rolbeschikking van 26 november 2008, HA ZA 08-2507, Abbott Cardiovascular Systems Inc. tegen Medtronic B.V. c.s.

Op 16 juni 2008 heeft Abbott bij de rechtbank in Maastricht een verzoek tot het leggen van een zogenaamd conservatoir bewijs- en beschrijvend beslag ingediend op grond beweerdelijke octrooi-inbreuk. Het verzoek is als verzocht toegewezen.

Medtronic heeft vervolgens bij de voorzieningenrechter in kort geding gevorderd dat Abbott zal worden verboden om inzage te krijgen in de beslagen bewijsstukken. De voorzieningenrechter is met Medtronic van oordeel dat het bewijsbeslag uitsluitend dient voor het veiligstellen van bewijs en niet om dat te vergaren en verbiedt Abbott van het vergaarde bewijs kennis te nemen.

In de aanhangige hoofdzaak heeft Abbott conclusie van antwoord in reconventie, tevens inhoudende een incidentele vordering ex. artikel 843a juncto art. 1019a Rv genomen. Abbott heeft voorts bij brief verzocht om van de regeling versneld regime in octrooizaken af te wijken in zoverre dat in het incident direct vonnis zal worden gewezen.
In de rolbeslissing van de rechtbank is uitsluitend aan de orde de vraag of en met name wanneer de rechtbank zal beslissen op het verzoek in het incident ex de artt. 1019a jo. 843a Rv.

“3.11. In het nu voorliggende geval is er een theoretische mogelijkheid (…) op korte termijn een mondelinge behandeling van het incident te bepalen en daarna op zo korte termijn te beslissen, dat Abbott (…)  tijdig van het bewijs kan kennis nemen en dit nog voor de behandeling op 6 februari 2009 in geding zou kunnen brengen. (…)"

"3.12. De rechtbank zal evenwel geen gebruik maken van deze theoretische mogelijkheid. Redengevend hiervoor is de omstandigheid, welke ook door de voorzieningenrechter te Maastricht in het vonnis van 29 juli 2008 onder 3.15 is gesignaleerd, dat het bewijs waarvan Abbott kennis wil nemen de omvang van schade en inbreuk betreft en niet het bestaan van de inbreuk. Abbott heeft niet bestreden dat zij de toegang tot het bewijs niet van node heeft ter onderbouwing van het bestaan van de inbreuk. Onder die omstandigheid heeft Abbott geen voldoende zwaarwegend en spoedeisend belang bij voortijdige toegang tot het bewijs en is bovendien de behandeling van de hoofdzaak een meer geëigend moment voor de beoordeling van het incident. (…)”

Lees de rolbeschikking hier.

IEF 7331

Op een buitensporig hoog niveau

HvJ EG, 27 november 2008, conclusie A-G Mengozzi in zaak C-425/07 P AEPI (Elliniki Etaireia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias AE) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Mededinging. Auteursrecht. Auteursrechtenorganisaties. Afwijzing van klacht door Commissie wegens gebrek aan communautair belang.

Het Griekse AEPI, belast met het gezamenlijk beheer van auteursrechten op muziek, heeft bij de Commissie een klacht ingediend tegen de Helleense Republiek en tegen drie Griekse organisaties voor het gezamenlijk beheer van de naburige rechten van zangers, musici en producenten van geluids- en/of beelddragers. In deze klacht heeft AEPI aangevoerd dat deze organisaties de artikelen 81 EG en 82 EG hadden geschonden door de vergoeding voor de naburige rechten op een buitensporig hoog niveau, tot 5 % van de bruto-inkomsten van de Griekse radio- en televisiestations, vast te stellen, en dat de Helleense Republiek artikel 81 EG had geschonden door hun de mogelijkheid te bieden dienaangaande overeenkomsten te sluiten en deel te nemen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Doordat de ondernemingen die muziekwerken gebruiken, buitensporige lasten dienen te dragen, hebben zij de auteursrechten die AEPI van hen wilde innen, niet kunnen betalen.

A-G Mendozzi stelt voor het arrest van het GvEA te vernietigen en de beschikking van de Commissie waarin de klacht van AEPPi wordt afgewezen nietig te verklaren.

“74. Ook al zouden de gevolgen van de gelaakte inbreuk op het grondgebied van andere lidstaten – zoals de Commissie in haar verweerschrift in eerste aanleg heeft gesteld – miniem zijn, waarvan overigens mijn inziens niet kan worden uitgegaan op basis van het loutere feit dat de organisaties waartegen rekwirantes klacht is gericht, slechts bevoegd zijn in Griekenland, zou dit niets afdoen aan het feit dat bovengenoemde vaststelling kennelijk onjuist is en dus, om de hierboven in de punten 63 tot en met 66 uiteengezette redenen, aan de onwettigheid van de litigieuze beschikking.”

Lees de conclusie hier.