IEF 22302
15 oktober 2024
Uitspraak

Gleissner vangt bot: Benelux Gerechtshof laat doorhaling Baidu-merken in stand

 
IEF 22296
15 oktober 2024
Artikel

Paneldiscussies over muziek en recht tijdens ADE

 
IEF 22300
15 oktober 2024
Uitspraak

Hof gaat prejudiciële vragen stellen over de uitleg van de Databankenrichtlijn en de Open Data Richtlijn

 
IEF 2711

Groeptelevisierechten

tvs.bmpRechtbank Amsterdam, 5 oktober 2006, KG06-1392P, Stichting Videma tegen Café De Overtoom. (Met dank aan Ruben Brouwer, Vogel en Ruitenberg)

“Op 16 juni 2006 heeft toegevoegd kandidaat deurwaarder N.M.K. J.  geconstateerd dat in Café de Overtoom ongeveer 70 personen aanwezig waren, dat er één TV stond opgesteld en speelde, waarbij het logo van de zender NOS duidelijk zichtbaar was, dat er één groot videoscherm stond opgesteld waarop TV beelden werden vertoond van de NOS, door middel van een beamer, dat de grootte van de caféruimte indicatief 100 m2 was en dat voor het raam een aankondiging was geplaatst voor een TV uitzending, meer in het bijzonder “Alle voetval live op groot scherm”. In het terzake opgestelde proces- verbaal van constatering staat verder vermeld dat hij binnenkomst de televisie aanstond en dat een TV programma van de NOS, te weten de voorbeschouwing voor de wedstrijd Nederland-Ivoorkust en de wedstrijd, met geluid werd vertoond.”

De stichting Videma tracht haar doel (het behartigen van de belangen van en het optreden als uitvoerder van vertoningrechten van producenten en auteursrechthebbenden van flimwerken) onder meer te verwezenlijken door het verlenen van auteursrechtelijke vertoningvergunningen aan derden. Videma verleent tegen betaling licenties voor groeptelevisie aan vertoners, zoals cafés, scholen, winkels, sportclubs, overheidsinstellingen

.

Op 18 februari 2003 hebben Eredivisie NV en Videma een Groeptelevisieovereenkomst gesloten, betreffende de uitoefening van groeptelevisierechten. Videma heeft met Koninklijke Horeca Nederland (KHN) onderhandelingen gevoerd en voorstellen gedaan. Bij brief van 20 oktober 2005 heeft KHN aan Videma bericht dat Videma en KHN niet tot een overeenkomst kunnen komen voor de bedrijfstak horeca.

Videma heeft een een brief gestuurd waarin Café de Overtoom de mogelijkheid werd geboden om een licentie aan te vragen, waarop Café de Overtoom heeft gereageerd met het  “Model bezwaarschrift VIDEMA” van de KHN gereageerd. (“Op advies van mijn branche-organisatie Koninklijk Horeca Nederland werk ik niet mee aan een verdere uitbreiding van het aantal auteursrechtelljke incasso organisaties waaraan ik als horecabedrijf een vergoeding zou zijn verschuldigd.”)

Niet valt te betwisten dat in het algemeen op televisieprogramma’s auteursrechten rusten en dat auteursrechthebbenden gerechtigd zijn om hun rechten te handhaven en een vergoeding te vragen voor (weder)vertoning van die programma’s, zoals in cafés. Voorshands kan er ook vanuit gegaan worden dat ook de registratie van een voetbalwedstrijd een filmwerk in de zin van artikel 45a Aw is, nu bij het maken van de uitzending van een voetbalwedstrijd door de maker(s) bepaalde keuzes gemaakt worden en het werk als gevolg daarvan een eigen, oorspronkelijk karakter heeft dat het persoonlijk stempel van de maker(s) draagt. Overigens dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen de auteursrechten en de uitzendrechten op voetbalwedstrijden. Voor dat laatste geldt dat de (thuisspelende) clubs recht op bescherming van de exploitatie van het product, de wedstrijden, hebben, en dus de uitzendrechten, hetgeen echter iets anders is dan de auteursrechten op de filmbeelden van die wedstrijden.

Er is geen rechtsregel die verbiedt dat auteursrechthebbenden collectief hun rechten (laten) handhaven en vergoedingen voor vertoning (laten) vragen, door gebruik te maken van een stichting. Het is evenmin verboden om collectief aan de ‘wedervertoner’, zoals een café, een jaarlicentie te verstrekken, waarna de incasseerder tot verdeling van de geïnde gelden onder de rechthebbenden overgaat.

De aan Videma gegeven toestemming en volmacht strekt zich uiteraard slechts uit over die programmaonderdelen, waarvan het auteursrecht bij de bij Videma aangesloten zendgemachtigden en producers berust. Voor zover programma’s worden uitgezonden op basis van een aan de zendgemachtigden gegeven licentie, geldt dit slechts indien in de licentieovereenkomst daarin uitdrukkelijk wordt voorzien. Voor toewijzing van de vorderingen van Videma is dan ook slechts plaats, indien Café de Overtoom inbreuk heeft gemaakt op zulke auteursrechten.

Ten aanzien van de voorbeschouwingen bij de voetbalwedstrijden op 16 en 30 juni 2006 is voorshands voldoende aannemelijk dat het auteursrecht bij de NOS ligt. Hetzelfde geldt voor het programma Dr. Phil van RTL5. Door het vertonen hiervan in het café heeft Café de Overtoom derhalve inbreuk gemaakt op de auteursrechten van die zendgemachtigden.

Café de Overtoom is niet bereid voor uitzendingen toestemming aan de rechthebbenden te vragen en daarvoor eventueel een vergoeding te betalen. Zij heeft evenmin gesteld in het vervolg te zullen afzien van verdere vertoningen van televisieprogramma’s. Op grond hiervan is voldoende aannemelijk dat er gevaar bestaat voor toekomstig onrechtmatig handelen om het gevraagde verbod te rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter beveelt Café de Overtoom om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden iedere openbaarmaking door middel van vertoning van een televisie-uitzending van filmwerken of een gedeelte daarvan, waarvan de auteursrechten aan een van de bij Videma aangesloten zendgemachtigden of producers toekomen, zonder dat daarvoor toestemming is verkregen van Videma of de auteursrechthebbende op het betreffende filmwerk.

Lees het vonnis hier.

IEF 2710

Jeugd van tegenwoordig

De Standaard Online bericht dat het Belgische  “SeniorenNet geen muziekbestanden meer ter beschikking mag stellen van zijn gebruikers, omdat het anders in overtreding is met de wet op de auteursrechten. Dat heeft de Antwerpse kortgedingrechter beslist. SeniorenNet krijgt tien dagen de tijd om alle muziekbestanden te verwijderen die auteursrechtelijk beschermd zijn.

(…) De auteursrechtenvereniging Sabam en de Belgische federatie voor muziekproducten IFPI hadden echter gemerkt dat er ook muziekbestanden werden uitgewisseld, onder meer via de mailgroep 'Muziekcarrousel'. De bijlagen met muziek werden door SeniorenNet bovendien een tijdlang opgeslagen in een elektronisch archief.”

Lees hier en hier meer.

IEF 2709

Hoeveelheid geschillen

Solv Advocaten opent een speciale website over .eu domeinnaamzaken: www.eutaskforce.eu. Aanleiding van het initiatief is de onverwacht grote hoeveelheid geschillen over de registratie van .eu domeinnamen. 

Lees hier meer.

IEF 2708

Herstel

Herstelvonnis Rechtbank ’s-Gravenhage, in kort geding van 6 oktober 2006, KG ZA 06-1088. The Procter & Gamble Company tegen Reckitt Benckiser  B.V.

"De advocaat van Procter & Gamble, mr. W.A. Hoyng te Amsterdam, heeftverzocht het vonnis te verbeteren aangezien Reckitt Benckiser heeft aangegeven niet aan de kostenveroordeling te willen voldoen nu deze niet in het dictum is opgenomen. (…) Nu duidelijk sprake is van een kennelijke fout in het vonnis die zich vooreenvoudig herstel leent als bedoeld in artikel 31 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke echtsvordering, zal het verzoek tot verbetering worden toegewezen."

Lees het herstelvonnis hier.Oorspronkelijk vonnis hier.

IEF 2707

Uitgereikt aan een

fa.bmpRechtbank Arnhem, 11 juli 2006,  LJN: AY9528.  Phoenix Publishers B.V. tegen gedaagden.

 

Wat hoort bij wat en bij wie en waarom? Geschil over de overdracht van een marketingconcept

FoodPersonality is een vakblad, gericht op managers van levensmiddelenfabrikanten en retailers. Het blad was tot mei 2006 het enige magazine waarin berichtgeving plaats vond over de FoodAwards, de FoodAwards met Sterren en de uitverkiezing van Captain of the Category en de FoodManager van het Jaar. De FoodAward wordt jaarlijks uitgereikt aan een "uitverkoren" product.

Tussen partijen is in de kern in geschil of FoodAwards als een zelfstandig evenement, dan wel als het marketingconcept van FoodPersonality moet worden aangemerkt. Phoenix Publishers stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat de FoodAward een zelfstandig evenement is dat los gezien kan en moet worden van het magazine FoodPersonality. Door de verkoop van FoodPersonality aan gedaagden, is in haar visie dus niet tevens de organisatie van de FoodAwards overgegaan. Gedaagden stellen dat de organisatie van de FoodAwards al sedert haar bestaan (circa 20 jaar) verbonden was aan FoodPersonality en daar onderdeel van uitmaakt. Het is in haar visie het marketingconcept van FoodPersonality.

De vermeende overdracht van FoodAwards is niet helemaal duidelijk, maar blijkt volgens de voorzieningrechter afdoende uit een aantal feiten.

De omzet van FoodAwards werd steeds tot de omzet van FoodPersonality gerekend. De cijfers wijzen uit dat zij daarvan een aanzienlijk deel uitmaakte.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de naam FoodPersonality niet zonder meer weg te laten uit het logo van FoodAward, zoals Phoenix Publishers stelt, nu deze naam op speelse wijze in het logo, namelijk opgesplitst aan weerzijde van het kroontje, de hoofdletter W uit de naam FoodAward, is geïncorporeerd. De naam FoodPersonality maakt daarmee onderdeel uit van het logo.

Uit de verschillende advertenties voor (deelname aan) de FoodAwards (blijkt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter van de samenhang tussen FoodPersonality en FoodAwards doordat met name FoodPersonality als organisator en presentator van de FoodAwards en als opsteller/afzender van de advertentie wordt opgevoerd.

En hoewel Phoenix Publishers stelt dat uitsluitend de uitgaverechten van FoodPersonality zijn overgegaan en niet de onderneming, zoals de werknemers en de lopende verplichtingen, heeft zij ter zitting de stelling van gedaagden dat in het najaar van 2005 zij nog de enige medewerkers waren van Phoenix Mediaset B.V. die zich bezig hielden met FoodPersonality, en zij daarnaast ook geen ander werk voor FoodPersonality deden, niet weersproken. Dat zij uit dien hoofde in ieder geval verantwoordelijk waren voor het overgrote deel van de werkzaamheden ten behoeve van de FoodAwards, is evenmin weersproken.

Daarmee is de stelling van Phoenix Publishers dat er voor de overdracht van de FoodAwards meer werknemers c.q. ondernemingsactiviteiten hadden moeten worden overgedragen, onvoldoende aannemelijk geworden.

Deze feiten leiden tot het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat FoodAwards niet als een van FoodPersonality losstaand evenement is aan te merken.

De Rechtbank beveelt Phoenix Publishers om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis iedere bemoeienis met betrekking tot de organisatie en de uitreiking van de FoodAwards te staken en gestaakt te houden,

Phoenix Publishers moet verder een lijst afgeven met (potentiële) adverteerders, welke door Phoenix Publishers tot de datum van dit vonnis zijn benaderd in het kader van deelname aan de FoodAwards en de bedoelde (potentiële) adverteerders een bericht te versturen met de mededeling “dat de organisatie van de uitreiking van de FoodAwards voortaan in handen is van Shelflife B.V. (i.o.), zijnde sedert 17 mei 2006 de uitgever van het vakblad FoodPersonality. Shelflife B.V. (i.o.).”

Lees het vonnis hier

IEF 2706

Rood

De Telegraaf bericht dat Marco Borsato niet wil dat de PvdA zijn hit  “Rood” nog langer gebruikt op partijcongressen en bijeenkomsten. “Wij beseffen dat de kleur van de PvdA rood is, maar Marco wil zich bewust niet aan welke partij dan ook binden. Hij staat voor Warchild, maar dat is het enige politieke statement dat hij wil maken”, stelt de platenmaatschappijvan de zanger. De PvdA respecteert de wens van Borsato. 

IEF 2705

Vierkante meters

tc.bmpRechtbank Amsterdam, 5 oktober 2006,  LJN: AY9545. KPN Telecom B.V. c.s. tegen JC Decaux Nederland B.V.

Telefooncellen, reclamerecht, mededingingsrecht en alleenrecht.

JCDecaux heeft met een groot aantal Nederlandse gemeenten overeenkomsten gesloten op grond waarvan zij het alleenrecht claimt om in die gemeenten buitenreclame te maken op het formaat 2 m². KPN is voornemens om bestaande telefooncellen te vervangen voor telefooncellen met daarin reclamepanelen van 2 m² die zij kan verhuren voor het voeren van handelsreclame. JCDecaux verzet zich hiertegen door aan gemeenten een brief te schrijven waarin zij aangeeft dat JCDecaux het alleenrecht heeft op buitenreclame op 2 m² formaat.

KPN is van mening dat het claimen van alleenrecht in strijd is met art. 6 Mw, zodat de overeenkomsten tussen JCDecaux en de gemeenten nietig zijn. Bovendien stelt KPN dat JCDecaux onrechtmatig jegens haar handelt door zich rechten toe te eigen die zij niet heeft.

De voorzieningenrechter is van mening dat de gemeenten in de hoedanigheid als contractspartij van JCDecaux wel als onderneming in de zin van art. 6 Mw zijn aan te merken. Ook wordt geoordeeld dat er een afzonderlijke markt is voor buitenreclame in het formaat 2 m². Anders dan KPN verdedigt is die markt volgens de rechter niet per gemeente afgebakend, maar nationaal. De als bewijs overgelegde analyse van KPN achtte de rechter onvoldoende om in kort geding te kunnen oordelen over het effect van de overeenkomsten tussen JCDecaux en de gemeenten op de relevante nationale markt. De mededingingsrechtelijke vordering van KPN wordt aldus afgewezen.

Ook de vordering op basis van onrechtmatige daad is niet succesvol. Het enkele feit dat JCDecaux zich tegenover gemeenten beroept op de met hen gesloten contracten en nakoming daarvan verlangt is niet onrechtmatig. Bovendien oordeelt de rechter dat niet valt in te zien waarom KPN de gemeenten niet kan aanspreken op een weigering om hun medewerking te verlenen aan het daadwerkelijk vervangen van de telefooncellen.

Interessant is nog dat een vordering van KPN op de voet van art. 843a Rv wordt afgewezen, omdat tussen KPN en JCDecaux geen rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan KPN een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2834

Gillette/LA-Laboratories

(bestemmingsexceptie)

HvJ EG 17 maart 2005, zaak C-228/03, Gillette/ LA-Laboratories
Artikel 6 lid 1 sub c Merkenrichtlijn

Gebruik van een merk om de bestemming van een waar aan te geven mag als dat nodig is.

Op de scheermesjesverpakking van LA-laboratories stond de volgende tekst: ‘alle heften van Parason Flexor en van Gillette Sensor zijn compatibel met dit mesje’.

BIE 2006, p. 131 (act.) DJGV
IER 2005/51
BMMB 2005, p. 136-137.

‘Het gebruik van het merk door een derde die niet de houder van het merk is, is nodig om de bestemming van een door deze derde in de handel gebracht product aan te geven, wanneer een dergelijk gebruik in de praktijk het enige middel is om het publiek begrijpelijke en volledige informatie te verstrekken over deze bestemming teneinde het stelsel van onvervalste mededinging op de markt van dit product te vrijwaren.’(Dictum).

De voorwaarde van een ‘eerlijk gebruik’ […] brengt in wezen een loyaliteitsverplichting tegenover de legitieme belangen van de merkhouder tot uitdrukking.

  • De indruk kan ontstaan dat er een commerciële band tussen de derde en de merkhouder bestaat.
  • Dit gebruik de waarde van het merk aantast doordat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie ervan.
  • De goede naam van dit merk wordt geschaad of
  • De derde zijn product voorstelt als een imitatie of namaak.

Het feit dat een derde het merk waarvan hij niet de houder is, gebruikt om de bestemming van het door hem in de handel gebrachte product aan te geven, betekent niet noodzakelijk dat hij dit product voorstelt als een product van dezelfde kwaliteit als of met kenmerken die gelijkwaardig zijn aan die van het van dit merk voorziene product.

Artikel 6 lid 1 sub c kan ook van toepassing zijn wanneer een derde ‘niet alleen een onderdeel of accessoire in de handel brengt, maar ook het product zelf waarmee het onderdeel of de accessoire dient te worden gebruikt.’ (Dictum).

IEF 2833

Gerri/Kerry Spring

(herkomstaanduiding)

HvJ EG 7 januari 2004, zaak C-100/02, Gerolsteiner Brunnen/Putsch; Gerri/Kerry
Artikel 6 lid 1 sub b Merkenrichtlijn

Auditief verwarringsgevaar tussen herkomstaanduiding en merk is niet bepalend, het gaat er om of het gebruik in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.

Gerolsteiner Brunnen maakte op grond van haar woordmerk ‘Gerri’ voor mineraalwater bezwaar tegen het feit dat Putsch in Duitsland frisdranken op de markt brengt met etiketten met de woorden ‘Kerry Spring’. Deze dranken worden door de Ierse vennootschap Kerry Spring Water met water van de bron Kerry Spring geproduceerd en gebotteld te Bally-ferriter, in het graafschap Kerry in Ierland.

IER 2004/29, m.nt. JK

‘Het enkele feit dat er auditief verwarringsgevaar bestaat tussen een in een lidstaat ingeschreven woordmerk en een aanduiding van de plaats van herkomst in een andere lidstaat volstaat bijgevolg niet om te besluiten dat het gebruik van deze aanduiding in het economisch leven niet in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken. De kans dat er een of andere fonetische overeenstemming bestaat tussen een in een lidstaat ingeschreven merk en een aanduiding van de plaats van herkomst in een andere lidstaat, is immers reeds aanzienlijk in een Gemeenschap van vijftien lidstaten met een grote taalkundige verscheidenheid, en zal nog groter worden na de volgende uitbreiding.’ (Ov. 25).

‘Artikel 6, lid 1 sub b [Merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer er auditief verwarringsgevaar bestaat tussen een in een lidstaat ingeschreven woordmerk enerzijds, en een aanduiding, in het economisch verkeer, van de plaats van herkomst van een product afkomstig uit een andere lidstaat anderzijds, de merkhouder het gebruik van de herkomstaanduiding krachtens artikel 5 [Merkenrichtlijn] slechts kan verbieden indien dit gebruik niet in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. In dat verband dient de nationale rechter over te gaan tot een algemene beoordeling van alle omstandigheden van de zaak.’ (Dictum).

‘Voor deze rechter zouden met betrekking tot drank in flessen met name onder meer de vorm en de etikettering van de fles in aanmerking te nemen omstandigheden vormen, meer in het bijzonder om te beoordelen of de producent van de drank met de geografische herkomstaanduiding daden van oneerlijke mededinging stelt ten aanzien van de merkhouder.’ (Ov. 26).

IEF 2832

Arsenal/Reed

(blijk van steun, trouw of gehechtheid)

KMVS-IE NL06_Page_24_Image_0002.pngKMVS-IE NL06_Page_24_Image_0003.pngHvJ EG 12 november 2002, zaakC-206/01, Arsenal/ Matthew Reed
Artikel 5 lid 1 sub a en 6 Merkenrichtlijn

Aanbrengen van merken van voetbalclubs op sjaals en dergelijke is merkgebruik in de zin van art. 5 lid 1 sub a Merkenrichtlijn. Een disclaimer op de plaats van verkoop helpt niet.

Reed verkocht in zijn kraam sjaals voorzien van merken van Arsenal. In die kraam stond een bord met de volgende tekst: ‘The word or logo(s) on the goods offered for sale, are used solely to adorn the product and does not imply or indicate any affiliation or relationship with the manufacturers or distributors of any other product, only goods with official Arsenal merchandise tags are official Arsenal merchandise’.

NJ 2003/265, m.nt. MRM
IER 2003/10, m.nt. ChG
NTER 2003/5, m.nt. HMHS

‘Gelet op de presentatie van het woord Arsenal en op de andere ondergeschikte vermeldingen op de betrokken waren […], kan het gebruik van dit teken de indruk doen ontstaan dat er in het economisch leven een materieel verband bestaat tussen deze waren en de merkhouder.

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het bericht aan de kraam van Reed, dat de betrokken producten geen officiële waren van Arsenal FC zijn […]. Gesteld al dat een derde in een procedure wegens merkinbreuk een dergelijk bericht als verweer zou kunnen aanvoeren, dient immers te worden vastgesteld dat in casu niet kan worden uitgesloten dat bepaalde consumenten, met name wanneer de waren hun worden getoond nadat zij door Reed zijn verkocht en de kraam met dit bericht hebben verlaten, in het teken een aanwijzing zien dat de waren afkomstig zijn van Arsenal FC.’ (Ov. 56 en 57).

‘In een situatie die niet onder artikel 6 lid 1 [Merkenrichtlijn] valt en waarin een derde in het economisch verkeer een teken dat gelijk is aan een geldig ingeschreven merk gebruikt voor dezelfde waren als die waarvoor het merk is ingeschreven, kan de merkhouder zich in een geval als in het hoofdgeding aan de orde is, overeenkomstig artikel 5, lid 1, sub a, van de richtlijn tegen dit gebruik verzetten. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat het gebruik van bovenbedoeld teken wordt opgevat als een blijk van steun, trouw of gehechtheid aan de merkhouder.’ (Dictum).

De Engelse verwijzingsrechter weigerde de uitspraak toe te passen, omdat het HvJ EG zelf de feiten anders was gaan vaststellen (High Court 12 december 2002). Het Court of Appeal volgde (de feitenvaststelling van) het HvJ EG wél (Court of Appeal 21 mei 2003).