IEF 22242
18 september 2024
Uitspraak

Merkaanvraag "ELTON" afgewezen wegens verwarringsgevaar met "ELON"

 
IEF 22241
17 september 2024
Artikel

Abcor breidt uit met overname klantenbestand Anchor Intellectual Property

 
IEF 22240
17 september 2024
Uitspraak

Geen uitputting: verkoop van parallelgeïmporteerde producten door Depo-Markt is onrechtmatig

 
IEF 14023

Geen grond voor herziening eerder genomen besluit

Vzr. Rechtbank Den Haag 7 juli 2014, IEF 14023 (Syngenta tegen Octrooicentrum Nederland)
Uitspraak ingezonden door Martijn de Lange, Octrooicentrum Nederland. ABC. Octrooi. Octrooicentrum Nederland heeft Syngenta in 2005 een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) verleend voor het het gewasbeschermingsmiddel thiamethoxam. Syngenta verzoekt om verlenging van het ABC, dat wordt niet-ontvankelijk verklaard. Tegen het besluit van Octrooicentrum NL heeft Syngenta beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om de aanvullende bescherming te doen herleven. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst de voorlopige voorziening af.

Overwegingen
De voorzieningenrechter wijst er op dat in de zaak die tot het voorgenoemde arrest Kühne & Heitz heeft geleid, de onderneming alle haar ter beschikking staande rechtsmiddelen had uitgeput, terwijl in het onderhavige geval verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van haar recht om bezwaar en beroep in te stellen tegen het besluit van 5 december 2005.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat, aangezien het besluit van 5 december 2005 definitief is geworden zonder in rechte te zijn aangevochten, het arrest Kühne & Heitz geen rechtsregel geeft die verweerder verplicht om de bestuursrechtelijke procedure te heropenen met het oog op het terugkomen van een eerder genomen besluit. (...)

De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen door verzoekster is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden betreft die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding zouden moeten geven. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte gewezen op het rechtszekerheidsbeginsel, welke onder meer meebrengt dat de belangen van derden zouden kunnen worden geschaad indien zou worden overgegaan tot een verlenging van de, inmiddels overigens al verlopen, expiratieduur.
Verzoekster heeft enkele besluiten van verweerder overgelegd waarin verweerder op verzoek van de belanghebbende de duur van het octrooi heeft verkort. Daarmee heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in redelijkheid ook een beleid zou moeten hebben waarin de in rechte vaststaande duur van een octrooi op verzoek van de belanghebbende kan worden verlengd.(...)
IEF 14022

Het slavernijmodel als ideaalbeeld

Henk Westbroek, 'Het slavernijmodel als ideaalbeeld', Sena Performers Magazine, p. 27.
Bijdrage ingezonden door SENA Performers. Sena zamelt geld in dat bestemd is voor muzikanten. Omdat muzikanten ontzettend aardig zijn, vinden ze het goed dat Sena van hun geld festivals subsidieert die een te grote ambitie hebben om financieel quitte te kunnen spelen. Bevrijdingsfestivals bijvoorbeeld. Het idee achter die subsidies is dat die festivals leuk en leerzaam voor de bezoekers zijn en dat het meegenomen is dat ze werkgelegenheid voor muzikanten scheppen. Dat die festivals voor bezoekers gratis zijn, werd jarenlang als excuus gebruikt om de optredende artiesten helemaal niet of zwaar ondermaats te betalen. De wat bekendere bands moesten voor half geld of ietsje minder spelen omdat ze de kans kregen om voor een groot publiek op te treden en die bands die nog bekend moesten worden kregen helemaal niks omdat ze zich konden presenteren.

(...) Waarom het fatsoen om mensen die werk verrichten ook netjes te betalen ophoudt bij de muzikanten die voor de faam van
het festival of de zaal zorgen, is me een raadsel. Dat ze het voor een handvol droge rijst moeten doen wordt ook wel eens
goedgepraat met het argument dat de beste kunst gevoed wordt door honger. Alsof je van honger niet doodgaat.

Henk Westbroek

IEF 14021

AUTEURSRECHTDEBAT: Er is maar één internetpubliek

Arno Lodder ‘Er is maar één internetpubliek. Via een hyperlink kan dus nooit een nieuw of ruimer publiek worden bereikt.’ , uit Noot Computerrecht 2014, nr. 3, Auteursrechtdebat 7 juli 2014, IEF 14021. Thema: Hyperlinken & embedden. Door Arno Lodder, VU Amsterdam. De achtergrond van de vordering in de Svensson-zaak is niet dat de freelancers het vervelend vonden meer gelezen te worden. De drijfveer was financieel. Als toestemming nodig is om te linken dan kan aan het verlenen van deze toestemming een prijskaartje worden gehangen. Op zichzelf geen gekke gedachte. De freelancers schrijven en krijgen daarvoor betaald. De krant publiceert vervolgens en genereert zowel via reclame als verkoop inkomsten. Retriever Sverige, de Zweedse Kranten.com, verdient vervolgens geld met het bij elkaar brengen van content van anderen en deze vervolgens presenteren via links. Vanuit economisch perspectief is het de vraag of het, en zo ja welk bedrag, redelijk is om te verdienen met het aanbieden van content van anderen via hyperlinks. Dit verzamelen kost natuurlijk inspanning die zonder beloning waarschijnlijk niet geleverd zou worden. Stel nu dat de freelancers bij elkaar 100 kronen verdienen, de krant 1.000 kronen en de Retriever Sverige 10.000 kronen. Dan loopt de verhouding tussen geleverde inspanning en verworven inkomsten enigszins scheef.

Dergelijke verdienmodellen zijn in de moderne economie overigens niet ongebruikelijk. Zo krijgt een auteur 10-15% van de verkoopprijs van een boek, de boekhandel 40% en de uitgever rond de 50%. Voor de muziekindustrie liggen de percentages mogelijk nog nadeliger voor de creatieve presteerder. Ook in online games komt een vergelijkbaar verdienmodel voor. De Chinese speler krijgt 2 of 3 dollar per week voor het 7 dagen per week 12 uur per dag spelen van World of Warcraft, het Chinese bedrijfje verkoopt de virtuele prestaties voor 30 dollar door en het Amerikaanse bedrijf brengt het voor 400 dollar aan de man. Precies de verhoudingen uit het fictieve voorbeeld van de Svensson-zaak.

Wat men verder van deze verdienmodellen moge vinden, het auteursrecht kan hier geen oplossing voor bieden. Interessant is wel om na te denken over de vraag of het redelijk is onder omstandigheden te compenseren, en zo ja, welke rechtsgrond daar het meest voor in aanmerking komt. (…)

Het auteursrecht kan echter nooit controle aan gebruikers toestaan over content die voor iedereen beschikbaar is, in ieder geval niet als de handeling enkel uit een verwijzing (link) naar die content bestaat. De redenering van het hof was om te beginnen dat mededeling aan het publiek twee cumulatieve elementen met elkaar verbindt, te weten een „handeling bestaande in een mededeling” van een werk en de mededeling ervan aan een „publiek” (r.o. 16)

Het hof concludeert dat links een mededeling zijn, nl. informatie wordt door een link op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar gesteld dat het voor de leden van dit publiek toegankelijk is (r.o. 19).

De crux ligt in het concept publiek: een onbepaald aantal potentiële ontvangers. De link ziet op alle potentiële gebruikers van de door deze persoon beheerde website, en dus op een onbepaald en vrij groot aantal ontvangers. Echter, dat iedereen via de link naar de pagina kan gaan laat onverlet dat de werken op de oorspronkelijk website zonder beperkende maatregel werden aangeboden, dus vrij toegankelijk waren voor alle internetgebruikers.(…)

Een punt dat nog nader ingevuld moet worden, is of er naar andere content dan met toestemming van de auteursrechthebbende op internet geplaatste informatie gelinkt mag worden. Er zijn verschillende interpretaties. Sommige auteurs menen dat toestemming nodig is voor linken naar niet met toestemming van de auteursrechthebbende op internet geplaatste content. Het hof zegt daar niets over. Ik denk dat je nooit voorafgaande toestemming nodig hebt, auteursrechtelijk relevant kan het plaatsen van een dergelijke link mijns inziens niet zijn. Wel kan de auteursrechthebbende verzoeken niet langer te linken. In dat geval kan de link mogelijk bij niet handelen onrechtmatig worden. Ook dan zou ik het niet als auteursrechtelijke inbreuk zien. De informatie staat immers al elders op het internet en daar wordt hij, in dit geval onrechtmatig, openbaar gemaakt voor de hele wereld. Daar verandert de link ook in dat geval niks aan.

Arno Lodder

IEF 14020

BBIE Jaarverslag 2013

Met trots presenteren wij ons digitaal en online jaarverslag 2013. Wij zien de eerste signalen van herstel in de Europese economie en hebben het jaar 2013 kunnen afsluiten met een optimistisch gevoel. In het afgelopen jaar zijn een aantal grote projecten afgerond en hebben we onverminderd geïnvesteerd in automatisering en de verdergaande optimalisering van onze diensten voor onze klanten.

Steeds vaker doen wij dit in samenwerking met onze internationale partners. Wij blijven continu aan de toekomst bouwen en hebben alle vertrouwen in het jaar 2014 en de jaren erna. In ons jaarverslag 2013 leest u alles over onze lopende en toekomstige projecten, ontwikkelingen op juridisch en wetgevingsgebied en onze toekomstplannen.

IEF 14019

AUTEURSRECHTDEBAT: De status van de link - een uitgemaakte zaak?

Lotte Anemaet, ‘De status van de link: een uitgemaakte zaak?’ Auteursrechtdebat 7 juli 2014, IEF 14019. Thema: Hyperlinken & embedden. Door Lotte Anemaet, VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Wat denkt u? Stelling 1: Embedden en linken leveren nooit auteursrechtinbreuk op.
Stelling 2: Linken naar illegaal aanbod is altijd toegestaan.
Stelling 3: Er is maar één internetpubliek. Via een hyperlink kan dus nooit een nieuw of ruimer publiek worden bereikt.
Stelling 4: De Svensson-uitspraak heeft weinig financiële consequenties voor de individuele maker en de creatieve industrie.

Vol verwachting keek linkend Nederland uit naar de beslissing van het Europese Hof op 13 februari 2014. Wat zou het ons brengen? Zou de discussie zachtjes uitdoven over de status van de link na deze uitspraak of zou het juist veel stof doen opwaaien? Dat er helderheid nodig was, is duidelijk. Webwereld spreekt over een ‘epische overwinning voor hyperlink en embedded link’ , The IPKat spint gerieflijk van tevredenheid en zelfs Stichting BREIN juicht de uitspraak toe. Het internet zou inclusief de rechthebbenden zijn gered. Is hier echter alles mee gezegd?

Waar ging het om? Aan de ene kant staat een groepje van journalisten, waaronder Nils Svensson, die verscheidende krantenartikelen hebben geschreven en gepubliceerd gekregen in zowel de krant als op de website van Göteborgs-Posten. Aan de andere kant staat Retriever Sverige die een website exploiteert die haar klanten, volgens hun behoeften, lijsten van aanklikbare internetlinks naar op andere websites gepubliceerde artikelen verstrekt, waaronder de artikelen van de journalisten. De journalisten waren het hiermee sterk oneens en maakten bezwaar. De vraag was echter: Is het wel toegestaan om op een website hyperlinks aan te bieden naar deze krantenartikelen? De artikelen waren immers legaal en vrij toegankelijk te raadplegen. En is er dus wel sprake van een auteursrechtelijk relevante openbaarmaking? Het HvJ EU had het antwoord reeds klaar, zonder een conclusie van de advocaat-generaal te vragen: hyperlinken is geen mededeling aan een nieuw publiek en is daarom geen openbaarmaking. Het publiek van de internetgebruikers is immers hetzelfde gebleven. Dit geldt evenwel alleen voor gevallen waarin de bron waarnaar wordt gehyperlinkt vrij toegankelijk is.

De vraag rijst echter hoe deze uitspraak op te vatten in andere gevallen. Zijn embedded links, waarbij bijvoorbeeld een filmpje binnen de context van je eigen site af wordt gespeeld, nu ook toegestaan? Geldt de vrijheid van hyperlinken ook in gevallen waarbij verwezen wordt naar materiaal dat – anders dan in de Svensson-zaak – onrechtmatig op internet beschikbaar werd gesteld? Is daarbij doorslaggevend dat de rechthebbende in zo’n geval geen toestemming heeft gegeven om het materiaal online te verspreiden? Of is ook in dergelijke gevallen beslissend dat geen nieuw publiek wordt bereikt? En tenslotte: laat de Svensson-uitspraak van het HvJ EU ruimte om hyperlinks op basis van bescherming tegen onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) te verbieden? Ondanks het feit dat van auteursrechtinbreuk geen sprake is?

Wat denkt u?
Ter inspiratie zijn twee korte interviews afkomstige van de BNR Nieuwsradio met Joran Spauwen, advocaat intellectueel eigendomsrecht bij Kennedy Van der Laan en Dirk Visser, hoogleraar intellectuele eigendom in Leiden en tevens advocaat bij Klos Morel Vos & Schaap, alvast hier te raadplegen.

Lotte Anemaet
hoofdredacteur Auteursrechtdebat
l.anemaet@vu.nl

IEF 14018

Volledige naam vermelden onnodig, pesterig en onrechtmatig

Hof Amsterdam 10 juni 2014, IEF 14018 (Appellant tegen Hearst)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Onrechtmatige publicatie. Het publiek belang rechtvaardigt niet dat in publicaties de naam en toenaam van [appellant], die in deze zaak door het Openbaar Ministerie als verdachte van faillissementsfraude en valsheid in geschrifte was aangemerkt, werden genoemd met naam en toenaam werd aangeduid. De Raad voor de Journalistiek concludeerde tot een disproportionele aantasting in de privacy. De rechtbank heeft terecht de publicatie als onnodig en pesterig aangemerkt, maar oordeelt [IEF 11076] niet dat het onrechtmatig is. Het hof oordeelt dat de publicatie onrechtmatig is, appellant heeft extra schade geleid. De beslissing wordt aangehouden en partijen kunnen tot een minnelijke regeling komen of om eindarrest verzoeken.

Ten aanzien van Prometheus zal het vonnis waarvan beroep daarom in het te dezen te wijzen eindarrest worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

3.10. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Waar het noemen van de functie van [appellant], financial controller van het concern van [X], (stellig) nog als functioneel kan worden aangemerkt omdat daarmee de (mogelijke) betrokkenheid van een financial controller bij de (mogelijke) onderhavige faillissementsfraude en het Rotterdamse havenschandaal als misstand (en de daardoor ontstane aanzienlijke economische en maatschappelijke schade) aan de kaak zou worden gesteld, bestond in het kader van de openbaarmaking van de onderhavige kwestie in het publieke belang, mede in aanmerking genomen de daardoor te verwachten schade voor de reputatie van [appellant], geen zodanige reden voor het noemen van zijn volledige naam dat het bekendmaken van die volledige naam daardoor gerechtvaardigd was. Anders gezegd: het noemen van [appellant] met naam en toenaam was voor het openbaar maken van de misstand onvoldoende noodzakelijk en diende daarom, gelet op de schade die voor [appellant] daardoor zou kunnen ontstaan, geen redelijk belang. In de woorden van de Raad voor de Journalistiek: de vermelding van de naam van [appellant] was een disproportionele aantasting van diens privacy.

3.12. Met betrekking tot Quote merkt het hof ten slotte het volgende op. Quote neemt in deze aansprakelijkheidsprocedure een aparte positie in. Waar met betrekking tot de vermelding van [appellant] als verdachte, met naam en toenaam, in het bericht zoals weergegeven onder 3.1.(v) nog, zij het ten onrechte, gemeend had kunnen worden dat deze vermelding toelaatbaar was in verband met het onthullen door een journalist van een belangrijke misstand, bestaat voor de publicatie zoals weergegeven onder 3.1.(viii) geen enkele rechtvaardigingsgrond. In deze publicatie wordt niet alleen herhaald dat [appellant] verdacht is van faillissementsfraude maar wordt benadrukt dat [appellant] de persoon in kwestie is, waardoor de aandacht van het publiek extra op hem wordt gevestigd. Terecht heeft de rechtbank deze publicatie als “onnodig en pesterig” aangemerkt. Zonder twijfel heeft deze publicatie voor [appellant] tot extra schade geleid, waarvoor (alleen) Quote aansprakelijk is.

3.13. De grieven slagen. [geïntimeerde sub 2] en Quote hebben jegens [appellant] in strijd met artikel 6:162 BW - een wettelijke beperking als genoemd in artikel 10, lid 2, EVRM - en mitsdien onrechtmatig gehandeld. Het vonnis waarvan beroep kan ten aanzien van hen niet in stand kunnen blijven.

3.15. Het debat omtrent de schade is, doordat de aandacht vooral op de aansprakelijkheid gericht is geweest, nog onvoldragen. Bij deze stand van zaken zal het hof de zaak naar de rolzitting verwijzen voor uitlating partijen. Het hof geeft partijen in overweging in overleg tot een minnelijke regeling te komen. Indien partijen hierin niet slagen zullen zij in een door hen te nemen akte een gezamenlijk verzoek kunnen doen tot het bepalen van een comparitie van partijen met het doel om, mede aan de hand van nadere door partijen te verstrekken gegevens omtrent de schade, onder leiding van een raadsheercommissaris een schikking te beproeven. Partijen zullen ook om een eindarrest kunnen verzoeken, waarvan - tenzij alsnog anders wordt beslist - het gevolg zal zijn dat de zaak, al dan niet met toewijzing van een bedrag ten aanzien waarvan als voldoende vaststaand kan worden aangenomen dat [appellant] daarvoor schade heeft geleden, wordt verwezen naar de schadestaatprocedure.

IEF 14017

Tien kennisclips IE

Recent heeft Dirk Visser tien kennisclips intellectuele eigendom gemaakt. Het zijn korte filmpjes van tussen de acht en de tien minuten. Ze zijn bedoeld als inleiding en aanvulling op het onderwijs voor de eerstejaars rechtenstudenten in Leiden. Deze ‘kennisclips IE’ kunnen ook dienen als eerste kennismaking met de verschillende deelgebieden van het recht van de intellectuele eigendom voor studenten aan andere universiteiten of hbo-instellingen en voor andere belangstellenden. Voorkennis is niet nodig. De kennisclips zijn hieronder te vinden: Het is - zoals bekend uit het Svensson-arrest [IEF 13540] - toegestaan naar deze kennisclips te linken of deze te embedden, bij voorkeur met bron- en naamsvermelding:

De kennisclips IE hebben de volgende onderwerpen:
1. Handelsnaamrecht, ‘Uit een beeldscherm komt geen bier’.
2. Merkinschrijving, ‘Have a break’.
3. Merkinbreuk, ‘Een borrel met een zeepsmaak’.
4. Modellenrecht, ‘Not as cool’.
5. Auteursrechtelijk werk, ‘Ze heeft de zwarte band winkelen’.
6. Muziekauteursrecht, ‘De Turijnse tandarts’.
7. Octrooiinschrijving, ‘Pingpongballetjes in de Donald Duck’.
8. Uitleg van een octrooi, ‘De kromlijnige beweging’.
9. Onstoffelijkheid, ‘Het best bewaarde geheim’.
10. Slaafse nabootsing, ‘Imitation is the life blood of competition’.
De kennisclips hoeven niet in deze volgorde te worden bekeken en kunnen eventueel gebruikt worden in combinatie met het boekje ‘Hoofdstukken intellectuele eigendom’.

Sommige verwijzingen zijn mogelijk al weer iets verouderd, zoals die naar het Marco del Corso-arrest [IEF 11045] (dat sinds het OSA-arrest [IEF 13584] mogelijk niet meer voor auteursrechtrecht geldt) en het Apple/Samsung-arrest [IEF 12714] (dat sinds het Karen Millen-arrest [IEF 13959] mogelijk deels is achterhaald, maar voor een eerste kennismaking met het rechtsgebied lijkt dit geen al te groot probleem).

De kennisclips zijn gemaakt bij het Centre for Innovation van de Campus Den Haag van de Universiteit Leiden door Thomas Hurkxkens met hulp van Leidse studenten voor wie dit onderdeel uitmaakte van het Honours College Law programma, te weten Anne-Marie Beens, Nesli Cubukcu, Joanne van Eenennaam, Mesut Korkmaz, Anna Nijmeijer en Kumar Roepnarain.

IEF 14016

Eendrachtig samenwerken aan zorg-app levert geen auteursrecht op

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 20 juni 2014, IEF 14016 (Linkkers tegen PriHealth)
(Mede)Auteursrecht. Software. 843a, 1019a Rv. Linkkers implementeert ondersteuning in de huisartsenpraktijk. PriHealth ontwikkelt maatwerksoftware voor de zorg. Linkkers vordert inzage in bescheiden waaruit (mede)auteursrecht op softwareapplicatie zou blijken. Linkkers onderbouwt niet haar inbreng. De stelling dat eendrachtig is samengewerkt om de applicatie te bouwen, is geen beschrijving van de eigen intellectuele keuzes. Uit het beoordelen en verbeteren van (fouten in) teksten brengt vloeit geen auteursrecht voort. De vorderingen worden afgewezen.

4.5. Linkkers heeft in het bestek van dit kort geding geen feiten gesteld waaruit kan worden opgemaakt wat haar inbreng is geweest bij het ontwikkelen van de softwareapplicatie zorgIQ. Zij volstaat met de stelling dat Linkkers en PriHealth eendrachtig hebben samengewerkt om de applicatie te bouwen, waarbij zowel de inhoud als de structuur van de applicatie het gevolg is van op elkaar afgestemde eigen – scheppende – intellectuele keuzes van zowel PriHealth als Linkkers, zonder deze keuzes te beschrijven. Ook zonder dat Linkkers over de verlangde bescheiden beschikt, moet het mogelijk worden geacht een dergelijke beschrijving te geven. Dit laat Linkkers na. Door Linkkers is concreet gesteld noch onderbouwd welke (creatieve) keuzes zijn gemaakt en op welke wijze de vorm van de applicatie – mede – het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes van (medewerkers van) Linkkers. Weliswaar blijkt uit een door Linkkers overgelegde productie dat veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden tussen medewerkers van Linkkers en van PriHealth, maar uit dit stuk kan niet worden opgemaakt wat daarbij is besproken. Daarbij is van belang dat PriHealth heeft aangevoerd dat de bemoeienis van Linkkers voornamelijk zag op het inbrengen van haar contacten met huisartspraktijken, opdat deze als potentiële afnemer benaderd konden worden. Het feit dat Linkkers tijd heeft geïnvesteerd en kennis ter beschikking heeft gesteld en zogenoemde “zorgpaden” en overig materiaal heeft aangeleverd, vormt evenmin voldoende onderbouwing omdat een nadere concretisering op dit punt ontbreekt. Dit voorgaande klemt omdat de “zorgpaden” volgens beide partijen grotendeels – al dan niet via internet – van derden werden betrokken en daarom niet zonder meer gesproken kan worden van een oorspronkelijk karakter. Daar komt bij dat, zo er al wijzigingen zijn aangebracht in de door Linkkers aangeleverde “zorgpaden” niet duidelijk is geworden of deze wijzigingen zijn toe te dichten aan Linkkers en evenmin dat deze een eigen, oorspronkelijk karakter bezitten. Naast het voorgaande heeft Linkkers niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze het genoemde overige materiaal voldoende oorspronkelijk is en een eigen karakter heeft en bovendien het persoonlijk stempel van (medewerkers van) Linkkers draagt.

4.6.
Zoals PriHealth in dit verband ter terechtzitting met juistheid heeft aangevoerd, vloeit geen auteursrecht voor Linkkers voort uit het beoordelen en verbeteren van (fouten in) teksten van de softwareapplicatie die PriHealth heeft vervaardigd. Het corrigeren van teksten, in die zin dat daaruit taal- en typefouten werden gehaald, is geen voortbrengsel van de menselijke geest die auteursrechtelijke bescherming meebrengt.

4.7.
Dit voorgaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is geworden dat aan Linkkers een (mede)auteursrecht toekomt op de softwareapplicatie zorgIQ.

Op andere blogs: SOLV

IEF 14015

AUTEURSRECHTDEBAT: Auteursrecht is zo ingewikkeld

Hans Bousie, ‘Auteursrecht is zo ingewikkeld’, Auteursrechtdebat 4 juli 2014, IEF 14015. Thema: Downloadverbod & thuiskopie. Door Hans Bousie, bureau Brandeis. Regelmatig hoor ik andere juristen zeggen dat het auteursrecht zo’n ingewikkeld rechtsgebied is. Als ik dat hoor gloei ik van trots, ik behoor immers tot het selecte groepje juristen in Nederland die wordt geacht (let op de voorzichtige juridische formulering) verstand te hebben van auteursrecht. Kort samengevat, wanneer we de stelling en de veronderstelling door elkaar mixen zou ik een bijzonder slimme jurist zijn. Een andere mogelijkheid is natuurlijk dat al die juristen alleen maar doen of ze zo slim zijn om op die manier de winkel gesloten en de kosten hoog te houden.

De laatste maanden worden auteursrechtjuristen overspoeld door uitspraken van het Hof van Justitie die stuk voor stuk worden omschreven als baanbrekend en als ingewikkeld. De uitspraken zijn inderdaad baanbrekend, in die zin dat ze een einde maken aan diverse discussies tussen auteursrechtjuristen en helderheid bieden voor hen die een gezond businessmodel zoeken op het internet. Maar ingewikkeld? Ik zet twee uitspraken voor u op een rij, oordeel zelf.

Allereerst de uitspraak ACI-Stichting Thuiskopie [red. IEF 13741]. In deze uitspraak van 10 april 2014 werd door het Hof van Justitie bepaald dat illegaal downloaden illegaal was. U ziet, daar is over nagedacht. Ik maak het even iets ingewikkelder en ook wat meer compleet. Downloaden uit illegale bron was tot voor dit arrest in Nederland toegestaan. Een doorn in het oog van Stichting Brein en andere rechthebbenden, maar de Nederlandse overheid verklaarde keer op keer dat deze manier van downloaden niet illegaal was. En dus was wat in het dagelijks taalgebruik “illegaal downloaden” heette, in feite een niet bestaand fenomeen. Het Hof heeft in haar uitspraak nu bepaald dat downloaden uit illegale bron niet was toegestaan. Begrijpelijke uitspraak niet waar? Een tikje gecompliceerd was het dat Stichting Thuiskopie heffingen probeerde te leggen op dragers die ondermeer werden gebruikt om dergelijke downloads op te slaan. En dat vond het Hof ongepast. Als je niet mag downloaden uit illegale bron, mag je ook geen heffing opleggen aan mensen die het wel doen. Het is nu aan Stichting Thuiskopie om haar heffing marginaal te verlagen en dat is dan het enige concrete gevolg van deze uitspraak. Ik verwacht niet dat er ook maar iemand is die opeens zal stoppen met downloaden uit illegale bron, een prachtig voorbeeld van een Pyrrhus overwinning dus.

Een tweede uitspraak die voor ingewikkeld door gaat, is de zogenaamde Svensson-uitspraak, alweer van het Hof van Justitie, op 13 februari 2014 [red. IEF 13540]. Deze uitspraak haalde alle krantenkoppen. Alleen hadden die krantenkoppen allemaal een verschillende lading, de uitspraak leek voor meerdere uitleg vatbaar. Ik laat u zien dat het wederom allemaal betrekkelijk eenvoudig is. Eerst maar even de casus. Svensson was een van de journalisten die er bezwaar tegen maakte dat er door een digitale knipselkrant gelinkt werd naar artikelen die met zijn toestemming waren gepubliceerd op internet. Svensson vond dat dit niet mocht zonder zijn toestemming. Kort samengevat moest het Hof dus oordelen over de vraag of hyperlinken een auteursrechtelijk relevante (nieuwe) openbaarmaking is.

Ik loop het arrest even met u door, het staat er allemaal vrij letterlijk. Er mag worden gehyperlinkt als er voldaan is aan de volgende voorwaarden.
1. De oorspronkelijke openbaarmaking moet er een met toestemming van de auteursrechthebbende zijn geweest (dus linken naar illegale bron is niet toegestaan).
2. Er mag via de hyperlink geen bescherming worden omzeild (dus je kunt hyperlinken voorkomen door content bijvoorbeeld achter een betaalmuur te plaatsen).
3. Het wordt niet anders als je de indruk wekt dat je de content zelf openbaar maakt (dus embedden is ook toegestaan, zolang maar aan voorwaarde 1 en 2 wordt voldaan). Met andere woorden BUMA moest de heffing voor embedden opheffen.

Het recht en internet, zo ingewikkeld is het allemaal niet. Downloaden uit illegale bron blijkt illegaal, maar als werken met toestemming van de rechthebbenden vrij toegankelijk zijn, dan mag er onbeperkt naar worden gelinkt en mag die content zelfs worden geëmbed.

Hans Bousie
partner bureau Brandeis

IEF 14014

Nogmaals WK 2014 in de kroeg

Bijdrage ingezonden door Maarten Russchen, Russchen Advocatuur. In IEF 13980 heb ik de vraag aan de orde gesteld of de heffing van Videma voor het kijken naar het WK 2014 in de kroeg niet te hoog is. In IEF 13986 schrijft Martin Hemmer als reactie het te kort door de bocht te vinden, omdat voor publieke uitzending van het programma toestemming dient te worden verkregen van, en betaald dient te worden aan de lokale uitzendorganisatie. Waar het echter om gaat, is dat het hoofdbestanddeel van het programma bestaat uit de beelden van de wedstrijd, en die zijn nu juist vrijgegeven door de auteursrechthebbende. De vergoeding waar Videma aanspraak op maakt, kan dus niet op dat hoofdbestanddeel betrekking hebben. In dat kader heb ik de vraag aan de orde gesteld of de vergoeding wel passend is, onder verwijzing naar r.o. 108 en 109 van het Premier League arrest.

Het is aan de auteursrechthebbende om te bepalen of hij het verbodsrecht in bepaalde gevallen wel of niet wenst uit te oefenen. FIFA heeft als auteursrechthebbende op de beelden duidelijk aangegeven het verbodsrecht niet uit te oefenen voor kijken in de kroeg. Dat betekent dat geen toestemming vereist is voor vertoning van de beelden. Nu geen toestemming vereist is voor de filmbeelden, is de basis voor de aanspraak op betaling van een vergoeding ten aanzien van die filmbeelden komen te vervallen.

De uitzendingen van NOS bestaan uit meer dan alleen de filmbeelden van de wedstrijden. De NOS verzorgt de voorbeschouwing, het commentaar en de nabeschouwing, die in combinatie met de beelden van de wedstrijd worden uitgezonden. Een kroeg die de uitzinding van dat programma wenst te vertonen, zal daarvoor toestemming moeten vragen, zo staat ook vermeld in de FAQ’s bij het FIFA reglement. Videma verleent die toestemming tegen betaling en berekent daarbij het volle pond. Dat lijkt mij niet passend.

Aan het slot van zijn reactie haalt Martin Hemmer nog aan dat er sprake is van een nieuw publiek bij uitzending in de kroeg. Op zichzelf is het juist dat bij openbaarmaking in de kroeg sprake is van een nieuw publiek. Echter, ten aanzien van de filmbeelden van de wedstrijden heeft FIFA al rekening gehouden met het publiek in de kroeg, door expliciet te bepalen dat voor die openbaarmaking geen toestemming vereist is. Het publiek in de kroeg is dus al verdisconteerd.

Maarten Russchen