IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22673
30 april 2025
Uitspraak

Vermelding Blauwe Tijger in DTN-rapport niet onrechtmatig, oordeelt het Hof

 
IEF 22675
30 april 2025
Uitspraak

Bureau wijst oppositie van Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs tegen E-RT en ERT toe

 
IEF 12823

Nieuwe lay-out van certificaten van internationale merkinschrijvingen

Het BBIE bericht: Vanaf 4 juli 2013 wordt de lay-out van het bewijs van de internationale inschrijvingen van merken aangepast. Houders van internationale inschrijvingen zien het merk voortaan prominent als eerste item op het certificaat staanan. De data worden in een enkele kolom gepresenteerd. Verder wordt er een nieuw lettertype gebruikt en zijn er andere wijzigingen doorgevoerd die in lijn liggen met de coporate uitstraling van WIPO. Meer informatie vindt u in de WIPO-mededeling.

IEF 12827

KIT KAT-reep is vooral een technisch ontwerp

UK Trade Mark Registry 20 juni 2013, O-257-13, oppositienr. 101495 (KIT KAT)
Vormmerk. Oppositie na IEF 12171. Marktonderzoek (90% herkenning). Behalve voor 'cakes and pastries' wordt de inschrijving geweigerd. De aanwezigheid van groeven is om een technisch resultaat te bereiken, namelijk om het product te breken voor consumptie. Het is geen esthetisch, maar vooral een technisch ontwerp. Het feit dat het product meestal in een verpakking wordt verkocht zodanig dat de vorm niet kan worden waargenomen, dat het product is ontworpen om gebroken te worden en de benadrukking van 'the break' in de marketing van Nestlé, draagt hieraan bij.

26. According to Mr Malivoire’s statement, 90% (426) of these respondents mentioned KIT KAT in their answers (...)

28. In cross examination Mr Malivoire was challenged by Mr Mitcheson as to whether the second survey was conducted at a sufficient number of locations. The survey was conducted at 18 locations whereas in a recent passing off case13 Mr Malivoire had given evidence that 29-40 locations were required for a reliable street survey. Mr Malivoire explained that the reference to 29-40 was an error. He had meant to say 20-40 locations. Basically he recommended 25 respondents per location and therefore if the total survey sample was 500-1000 (which would be typical) that means 20-40 locations. The 18 locations in this survey were not far off the recommended 20 for a survey of 500(ish) people. I am satisfied with Mr Malivoire’s explanation. I am also satisfied that the second survey was large enough to provide meaningful results. It should be remembered that the object of the survey was to establish whether a “significant proportion” of the relevant public recognise the opposed mark as distinctive of the goods of a particular undertaking. One is not therefore looking for the sort of precision that is necessary in order to accurately predict the outcome of an election. Indeed the Court of Justice of the European Union (“CJEU”) has cautioned against reliance solely on general abstract data such as predetermined percentages.
75. The presence of breaking grooves is necessary to achieve a technical result: to permit the product to be broken up for consumption. There is a choice as to whether to run the grooves horizontally across the width of the bar or vertically down its length or (probably not in the case of wafer bars) both.

85. (...) However, the shape at issue is not an aesthetic design. For the reasons given above, it is a functional one. That is consistent with:
i) The fact that the goods have usually been sold wrapped in such a way that the shape cannot be seen until after purchase;
ii) The product is designed to be broken up and consumed;
iii) The emphasis given in the applicant’s marketing to the breakability of the fingers of the bar.

109 (...) In these circumstances it seems likely that consumers rely only on the word mark KIT KAT and the other word and the pictorial marks used in relation to the goods in order to identify the trade origin of the products. They associate the shape with KIT KAT (and therefore with Néstle), but no more than that. Therefore, if it is necessary to show that consumers have come to rely on the shape mark in order to distinguish the trade source of the goods at issue, the claim of acquired distinctiveness fails.

110. Subsequent to the hearing I was informed that the Second Board of Appeal at OHIM had reversed an earlier decision of the Cancellation division to cancel the mark at issue in these proceedings, which is also registered as a CTM under No.2632529. I have carefully considered the decision of the Board of Appeal, but I regret that I must differ from their conclusions on distinctiveness and functionality. In this respect I note that:
i) The CTM was not registered for chocolate, chocolate products, chocolate confectionery or wafers (although it was registered for biscuits);
ii) It is not clear that the Board of Appeal had the expert evidence that has been filed in these proceedings:
iii) The Board of Appeal did not have the benefit of hearing cross examination of experts on their evidence about the functionality and manufacturing considerations related to various aspects of the shape.

Conclusion
111. The application is refused, except in relation to cakes and pastries.

IEF 12826

Commentaar VOI©E toelichting kostennormering, CBO's nemen verantwoordelijkheid

Commentaar VOI©E, gebaseerd op 'Kostennormering en beeldvorming' en 'CBO's nemen hun verantwoordelijkheid in geschillenbeslechting'.

Kostennormering en beeldvorming
Meest opvallende punt van het uitvoeringsbesluit van 25 juni is de toelichting (red. IEF 12822) op de kostennormering, deze lijkt vooral door beeldvorming te zijn bepaald. Meer uitleg kan helpen. (...)

Suggestieve toelichting
Het is jammer dat de toelichting op de kostennormering op voorhand suggereert dat de kosten (te) hoog en onnodig zijn. “Het is niet uitgesloten dat het percentage in de toekomst wordt verlaagd” en met de kostennormering ‘in de keten’ (incasserende cbo laat verdeling over aan een verdelende cbo) “wordt beoogd onnodige kosten in de vorm van tussenliggende (verdeel)organisaties terug te dringen”. Misschien moet het percentage wel worden verhoogd en is het efficiënter om met gespecialiseerde verdeelorganisaties te werken, die er bovendien voor zorgen dat de desbetreffende groepen rechthebbenden één loket voor diverse inkomstenbronnen hebben.

Beeldvorming
Dat cbo’s niet efficiënt zouden functioneren is natuurlijk beeldvorming en wat dat betreft kan meer transparantie en uitleg de cbo’s helpen die beeldvorming te veranderen. Maar dan moeten we wel af van één 15%-norm als gegeven. Een cbo beheert geen gelden, maar beheert rechten. Deze rechten worden collectief geëxploiteerd en leveren – bij 15% kosten – voor de rechthebbenden 85% rendement op. Voor de rechthebbenden zijn dit immers netto-ontvangsten, waarvoor zij zelf geen kosten meer hoeven te maken. Er zijn niet zo heel veel bedrijven die 85% rendement maken: zo kan ook naar de kosten van een cbo worden gekeken. Bovendien leert een kijkje over de grenzen dat de meeste cbo’s een kostenniveau hebben dat onder of op het Europees gemiddelde ligt.

CBO's nemen hun verantwoordelijkheid in geschillenbeslechting

De basis voor de wettelijke geschillenregeling is gelegd met zelfregulering. Ondanks dat de wetgever de kosten toch niet evenredig over partijen verdeelt, heeft VOI©E meegewerkt aan de uitvoering van de wettelijke regeling.

Naadloze omzetting van zelfreguleringinitiatief
VOI©E is van meet af aan betrokken geweest bij het overleg met VNO-NCW / MKB-Nederland, de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) en het ministerie van V&J om goede uitvoering te geven aan de in de wet toezicht voorziene onafhankelijke geschillenbeslechting. Toen de behandeling van het wetsvoorstel langer duurde dan voorzien, is VOI©E in 2011 begonnen via zelfregulering door te starten met de Geschillencommissie Auteursrechten voor geschillen over de toepassing van tarieven. Dat is overigens de werkingssfeer van alle geschillencommissies die door de SGB worden bediend, immers de hoogte van het tarief wordt aan de markt overgelaten.
De inrichting en reglementering van deze geschillencommissie werden zo ingericht, dat deze bijna naadloos kon worden omgezet in de bij wet aangewezen geschillencommissie.

VOI©E-leden nemen hun verantwoordelijkheid
Enige, maar belangrijke, discussiepunt vormde de financiering van de zogenaamde zaakgerelateerde kosten van geschillen die over de billijkheid van het tarief gaan. Naast de rechter en – nu – de ACM, komt er een adviesmogelijkheid bij deze geschillencommissie, een advies over de billijkheid van het tarief, dat de status van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen krijgt als daartegen niet binnen drie maanden beroep wordt aangetekend bij de rechter. Samen met VNO/NCW en
MKB-Nederland vindt VOI©E dat de overheid deze kosten op zich zou moeten nemen. De staatssecretaris heeft aan Tweede en Eerste Kamer aangegeven dit standpunt niet te volgen: de kosten moesten op evenredige wijze tussen partijen worden verdeeld. Met het lage klachtengeld komen de kosten echter voor meer dan 95% voor rekening van de cbo’s en dat is toch niet evenredig te noemen.
De VOI©E-leden hebben echter hun verantwoordelijkheid genomen, nu de totale kosten begrensd zijn (220.000 euro) en eventueel benodigd duur deskundigenonderzoek wel in beginsel op 50/50-basis wordt verdeeld.
Ook dan zijn cbo’s nog bereid kleine ongeorganiseerde ondernemers te steunen, in de hoop dat de bij VNO-NCW en MKB-Nederland aangesloten branches ook hun verantwoordelijkheid nemen. Een advies over de billijkheid van een tarief gaat immers zelden over een individueel geval omdat er geen individuele tarieven zijn en een cbo gelijke gevallen gelijk behandelt. Jaarlijks zal een evaluatie plaatsvinden.

Collectieve afspraken blijven leidend
Uitgangspunt is dat de geschillencommissie een betalingsplichtige niet ontvankelijk verklaart wanneer hij niet eerst de klachtenprocedure van de collectieve beheersorganisatie heeft doorlopen. Met het doorlopen van de klachtenprocedure is bedoeld dat de procedure van het CBO-Keurmerk van VOI©E is toegepast.
De geschillencommissie is bevoegd om te oordelen over tarieven die in rekening zijn gebracht. Lopende onderhandelingen waarin nog geen tarieven zijn overeengekomen en in rekening zijn gebracht, vallen buiten de bevoegdheid van de geschillencommissie. Er kan dus geen sprake zijn van verplaatsing van geschillen van de onderhandelingstafel naar de geschillencommissie.
Is er in de branche met een representatieve organisatie een collectieve afspraak over een tarief gemaakt, dan ligt het volgens de bedoeling van de wetgever in de rede dat de geschillencommissie de hoogte van dat tarief in beginsel als billijk zal aanmerken tenzij de specifieke omstandigheden van het geval aanleiding geven tot een afwijkend oordeel.

IEF 12825

De embedded hyperlink vogelvrij verklaard

Bjorn Schipper, 'De embedded hyperlink vogelvrij verklaard. Impact vonnis radioportalsite Nederland FM', Ntb - Muziekwereld 2013/2, p.42-45.
Bijdrage ingezonden door Bjorn Schipper, Bousie advocaten.
In mijn kleine juridische kroniek van het muziekrecht over het jaar 2012 stipte ik het vonnis inzake Nederland.FM [red. IEF 12401] al even aan als de uitspraak die de meeste stof deed opwaaien. Met name in de juridische wereld pleiten deskundigen voor of tegen de uitkomst in deze zaak. In onze muziekwereld bleef het opvallend rustig. Zowat alleen muziekblog Kicking The Habit kwam in opstand, mede naar aanleiding van de eis van Buma/Stemra dat voor plaatsing van embedded hyperlinks in recensies op Kicking The Habit een licentiefee betaald moest worden. Deze licentiefee wordt ook wel ‘embedlicentie’ of ‘embedbelasting’ genoemd. Toen bleek dat Buma en Kicking The Habit hierover principieel van mening bleven verschillen, zijn de embedded hyperlinks op Kicking The Habit vervangen door gewone hyperlinks. Het is nu de vraag of lezers van recensies op Kicking The Habit net zo vaak doorklikken naar de muziek waarnaar eerst via embedded hyperlinks verwezen werd. Hetgeen mij bij de hoofdvraag van deze bijdrage brengt: is de Nederlandse muziekpraktijk niet slechter af met de uitkomst inzake Nederland.FM en het daaraan gekoppelde beleid van Buma/Stemra om voor plaatsing van embedded hyperlinks – verwijzend naar muziekwerken die zich elders op het internet bevinden en elders beschikbaar worden gesteld – een licentiefee te vragen?

(Dit artikel is sterk ingekort, lees de gehele bijdrage hier)

Kortom: heffen op embedden heeft ingeval van Nederland.FM en Kicking The Habit nadelige consequenties voor onze muziekpraktijk. Beter is inzetten op goede overeenkomsten met (bron)websites als YouTube waarop muziek beschikbaar is gesteld en waarbij stimulering van muisklikken via embedded hyperlinks in de licentiefee verdisconteerd is. Meer muisklikken aan de bron betekent een grotere opbrengst voor alle rechthebbenden. Goede ‘brondeals’ betekenen maximalisatie van opbrengsten aan de bron en maken daarmee een ‘embedlicentie’ min of meer overbodig. Hiervoor is nodig dat Buma/Stemra haar beleid bijstelt en dat de exploitanten achter de (bron) sites inzien dat de verdere groei van het online ‘ecosysteem’ in ieders belang is. Voor nu is een genuanceerde benadering van embedded hyperlinks op zijn plaats.

Bjorn Schipper

IEF 12824

Europese Commissie antwoordt Eerste Kamer over collectief beheer en online muzieklicenties

Brief EC over Richtlijn voor collectief rechtenbeheer en multi-territoriale muzieklicentieverlening voor online toepassingen in de interne markt COM(2012)372, Kamerstukken I 2012/13, 33 444, nr. C.
Europees recht. Subsidiariteit en evenredigheid. Minimale harmonisatie. Collectief beheer. Multiterritoriale online muzieklicenties COM(2012)372. Volledige standaardisering efficiëntie en transparantie door aanpassing van regelgeving in alle lidstaten niet noodzakelijk.

Aangezien het voorgestelde rechtsinstrument een richtlijn is, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze beginselen in nationale wetgeving worden omgezet en erop toezien dat de beginselen door rechtenbeheerders juist worden toegepast. Zoals de Eerste Kamer opmerkt, heeft de Commissie een minimale harmonisatie voorgesteld en kunnen de lidstaten ervoor kiezen, als zij dat nodig achten, om strengere voorschriften voor rechtenbeheerders te hanteren of stimulerende maatregelen te treffen.

De brief:
De Commissie dankt de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar advies over het voorstel voor een richtlijn betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt {COM(2012) 372 final} en verontschuldigt zich voor het late antwoord.

In haar advies stelt de Eerste Kamer verschillende vragen in het kader van het overleg over de richtlijn, waarop de Commissie graag wil reageren.

In haar eerste vraag wijst de Eerste Kamer erop dat de richtlijn gebaseerd is op een minimum aan harmonisatie en vraagt zij welke maatregelen de Commissie wil treffen om een zo efficiënt mogelijke uitwisseling van gedetailleerde geld- en informatiestromen te stimuleren. Bovendien vraagt de Eerste Kamer wat er kan worden gedaan om de toepassing van een vorm van standaardisering te bevorderen.

De Commissie is gebonden aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Zij mag daarom alleen regels voorstellen voor wat beter op EU-niveau kan gebeuren en mag niet verder gaan dan wat nodig is om deze doelstellingen te bereiken. De efficiëntste manier om met eerbiediging van de genoemde beginselen gelijke voorwaarden scheppen voor rechtenbeheerders in de hele EU, is de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor goed bestuur en transparantie, dat in het bijzonder gebaseerd is op de belangrijke rol van rechthebbenden die over de middelen beschikken om toezicht te houden op het beheer van hun royalty’s.

Meer bepaald wat betreft de geld- en informatiestroom waarnaar de Eerste Kamer in haar vraag verwijst, stelt de Commissie in hoofdstuk 2 van de voorgestelde richtlijn regels voor inzake de inning en het gebruik van rechteninkomsten en inhoudingen en de verdeling van de aan rechthebbenden verschuldigde bedragen. Voorts garanderen de regels inzake transparantie en verslaglegging in hoofdstuk 5 van de ontwerprichtlijn een hoge mate van openbaarmaking door de rechtenbeheerders, in het bijzonder aan de rechthebbenden.

Op het gebied van multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken door auteursrechtenbeheerders, zouden de lidstaten volgens titel III van de voorgestelde richtlijn verplicht worden erop toe te zien dat rechtenbeheerders die op dit gebied actief zijn, beschikken over voldoende capaciteit om multiterritoriale licenties te verwerken (artikel 22). Titel III van de voorgestelde richtlijn zou ook voorzien in juiste en tijdige verslaglegging en facturering (artikel 25) en betaling aan rechthebbenden (artikel 26). Bovendien zouden volgens het voorstel rechtenbeheerders die actief zijn op het gebied van multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten, vrijwillige industriële normen op internationaal of EU-niveau moeten toepassen om: muziekwerken en rechthebbenden te identificeren (artikel 22, lid 2, onder c)), de werken te registreren (artikel 24, lid 2), gebruik door commerciële gebruikers te melden (artikel 25, lid 2) en te factureren (artikel 25, lid 3).

De Commissie meent dat overeenkomstig deze bepalingen regels moeten worden ingevoerd om te garanderen dat financiële efficiëntie en transparantie worden bereikt. Na een uitvoerige effectbeoordeling achtte de Commissie een volledige standaardisering en aanpassing van de regelgeving in alle lidstaten niet noodzakelijk om de doelstellingen van de voorgestelde richtlijn te bereiken.

Aangezien het voorgestelde rechtsinstrument een richtlijn is, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze beginselen in nationale wetgeving worden omgezet en erop toezien dat de beginselen door rechtenbeheerders juist worden toegepast. Zoals de Eerste Kamer opmerkt, heeft de Commissie een minimale harmonisatie voorgesteld en kunnen de lidstaten ervoor kiezen, als zij dat nodig achten, om strengere voorschriften voor rechtenbeheerders te hanteren of stimulerende maatregelen te treffen.

Voorts brengt de Eerste Kamer de kwestie naar voren dat de richtlijn met betrekking tot de bestuursstructuur van rechtenbeheerders gebaseerd lijkt op een monistisch model, terwijl de meeste rechtspersonen in Nederland een dualistisch model hebben. In die zin vraagt de Eerste Kamer ook of de Commissie meer duidelijkheid kan verschaffen over de voorgestelde invulling van de nieuwe toezichtfunctie.

De Commissie wil er in de eerste plaats op wijzen dat zij regels wilde voorstellen die verenigbaar zijn met alle mogelijke rechtsvormen en interne structuren van rechtenbeheerders, zonder een bepaalde vorm of structuur op te leggen, met als doel een beter bestuur en meer transparantie bij rechtenbeheerders. De Commissie is ervan overtuigd dat de voorgestelde regels goed aan dualistische modellen zijn aangepast en dat deze organisatievorm bij rechtenbeheerders geenszins in vraag wordt gesteld. Behalve Nederland zijn er nog lidstaten (bijv. Duitsland of Oostenrijk) waar auteursrechtenbeheerders doorgaans volgens een dualistisch stelsel werken. Wat de toezichtfunctie betreft, kan deze gemakkelijk worden uitgevoerd door de reeds bestaande raad van toezicht in een dualistisch systeem, zodat dit in principe niet in strijd is met de bestuursstructuur van rechtenbeheerders in Nederland.

Daarnaast stelt de Eerste Kamer de kwestie van objectieve criteria voor het lidmaatschap aan de orde, zoals uiteengezet in artikel 6 van de voorgestelde richtlijn.

Het doel van deze bepaling is onder meer om alleen nog over lidmaatschapscriteria te beschikken die geen onderscheid maken tussen rechthebbenden. Criteria zoals nationaliteit of woonplaats van de rechthebbende bijvoorbeeld, zouden als niet-objectief worden beschouwd. Anderzijds zou een rechtenbeheerder alleen rechthebbenden mogen vertegenwoordigen die houder zijn van rechten in zijn eigen domein, zodat een rechtenbeheerder die auteurs vertegenwoordigt niet kan worden gedwongen om uitvoerders als leden te aanvaarden.

Het laatste punt van de Eerste Kamer heeft betrekking op de uitsluiting van interne toezichthouders van een rechtenbeheerder van artikel 9, lid 2, betreffende de verklaring inzake belangenconflicten.

De reden waarom de verklaring inzake belangenconflicten wordt beperkt tot personen die daadwerkelijk leiding geven aan de activiteiten van een rechtenbeheerder, is dat zij verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beheer, waarbij het van het grootste belang is dat belangenconflicten worden vermeden. De Commissie acht het niet noodzakelijk om voor directeuren met een toezichthoudende functie, die niet betrokken zijn bij het dagelijks beheer maar veeleer een controlerende functie hebben, een verplichte procedure voor belangenconflicten in te stellen.

De Commissie hoopt met deze verduidelijkingen een antwoord te hebben gegeven op de vragen van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en ziet ernaar uit om de beleidsdialoog in de toekomst voort te zetten.

Maroš Šefčovič

Vicevoorzitter

IEF 12822

Uitvoeringsbesluiten toezicht die per vandaag in werking zijn

Uit de VOI©Email: De “Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten”, zoals deze nu officieel heet, treedt op 1 juli 2013 in werking. Met de publicatie van het uitvoeringsbesluit in het Staatsblad en de regeling tot aanwijzing van de geschillencommissie in de Staatscourant is het wetgevingstraject afgerond.

Het uitvoeringsbesluit van 25 juni 2013
Het uitvoeringsbesluit van 25 juni 2013 voorziet in enige uitvoeringsbepalingen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de wet. Het gaat ten eerste om het bepalen van een drempelpercentage voor de transparantienorm van de beheerskosten van collectieve beheersorganisaties: boven 15% van de incasso uitleg in jaarverslag vereist. Ten tweede wordt op basis van de afgeleide consumentenprijsindex een indexering voor tariefstijgingen vastgesteld waarbinnen geen voorafgaande toestemming van het College van Toezicht is vereist. Ten slotte is de lijst met onder toezicht gestelde organisaties geactualiseerd aan de hand van de omzetdrempel van 1 miljoen incasso over twee jaar.

Bij Besluit van 15 mei 2013 was al geformaliseerd dat de Wet van 7 maart 2013 tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, in werking treedt met ingang van 1 juli 2013 (met uitzondering van de aangehouden artikelen 2, vierde lid, en 21).

Regeling aanwijzing geschillencommissie van 20 juni 2013
In de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013 wordt de Geschillencommissie Auteursrechten, die in stand wordt gehouden door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB), aangewezen als geschillencommissie. Tevens worden enige regels gesteld voor de procedures en werkwijze, het toezicht op het procesreglement en de financiering van de zaaksgerelateerde kosten.

Wat gaat er veranderen?
Bijna alle wettelijke voorwaarden zijn via zelfregulering reeds geregeld, waardoor er voor de huidige praktijk van cbo’s per 1 juli niet veel verandert. De invloed van het ex ante toezicht door het College van Toezicht en van de Geschillencommissie is ongewis. Lees het overzicht dat eerder in VOI©Email verscheen.

[toevoeging redactie]
Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013, nr. 398467, houdende aanwijzing van de geschillencommissie zoals bedoeld in artikel 22 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, Stcrt 2013-17554.

Besluit van 25 juni 2013, houdende uitvoering van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, Stb. 2013-260.

 

IEF 12821

Donkeroranje is overeenstemmend met rode kleurmerk

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 juni 2013, zaaknr. C/13/554102 / KG ZA 13-535 (Lely tegen Agib)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals N.V..
Kleurmerk. Misleidende en vergelijkende reclame. Rectificatie. Lely is producent van melkrobots en materialen om de melkrobots te reinigen. Agib verkoopt ook dergelijke reinigingsmiddelen onder de merknaam Agib Rood. Sinds januari 2012 voert Lely ook een melkrobot model Lely A4 welke een ander reinigingsproces kent dan andere modellen. Vanwege klachten heeft Lely een onderzoek ingesteld naar de effecten van het gebruik van het reinigingsmiddel Agib Rood. Hieruit blijkt dat Agib Rood zwavelzuur bevat, hetgeen Lely per brief aan Agib heeft vermeld.

De bestreden reclame-uiting: 'Reiniging van melkrobots. Hiervoor hebben wij geschikte middelen die al jaren succesvol worden toegepast: (chloorvrije) reinigingsmiddelen, borstelreiniger en spenensprays. Maak eens een prijsvergelijking en laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten!' (klik op afbeelding). Eerst met dezelfde kleur rood als waarvoor Lely een kleurmerk heeft ingeschreven, later is dit door Agib aangepast naar donker-oranje.

De voorzieningenrechter oordeelt dat een gedeelte van de reclame-uiting onrechtmatig is en er strijd is met artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE. Het etiket dient gewijzigd te worden en de rectificatie hoeft enkel op de website geplaatst te worden. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de donkeroranje kleur, nu dat moet worden beschouwd als een overeenstemmend teken in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE.

De klacht
3.2. Lely stelt dat de onder 2.5 weergegeven reclame-uiting misleidend is, omdat de afbeelding van een melkrobot eerst rood en later donkeroranje is ingekleurd, wat door de afnemers zal worden geassocieerd met de rode melkrobots van Lely. De reinigingsmiddelen van Agib zijn echter niet geschikt voor alle melkrobots van Lely, met name niet voor de Lely A4. Ook de mededeling dat Agib reinigingsmiddelen heeft die 'al jaren succesvol worden toegepast' is misleidend, omdat Agib Rood zoals gezegd schadelijk is voor de melkrobot A4 van Lely. De opmerking 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten' tast de goede naam aan van (onder andere) Lely, die als concurrent van Agib op dezelfde markt actief is. Verder is op het Veiligheidsinformatieblad van Agib Rood niet het juiste percentage zwavelzuur dat het product bevat aangegeven, en staan op het etiket van Agib Rood niet de juiste ingrediënten vermeld. Ook het Veiligheidinformatieblad en het etiket bevatten daarom misleidende mededelingen. Vanwege het gebruik van een aan het kleurmerk van Lely verwante kleur dient de reclame/uiting tevens als een niet-toegestane vorm van vergelijkende reclame en een inbreuk op het kleurmerk van Lely te worden beschouwd.

De advertentie
De voorzieningenrechter acht de reclame-uiting 'reiniging van melkrobots. Hiervoor hebben wij geschikte middelen die al jaren succesvol worden toegepast: (chloorvrije) reinigingsmiddelen, borstelreiniger en spenensprays' niet onrechtmatig. (r.o. 4.6.) De toevoeging 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten!' acht de voorzieningenrechter wel onrechtmatig. Met deze uitlating wordt gesuggereerd dat fabrikanten van melkrobots gebruik maken van oneerlijke praktijken om de verkoop van het door hen zelf op de markt gebrachte product te bevorderen. Nu de concurrenten van Agib in deze uitlating impliciet worden genoemd is er sprake van vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.

Kleurmerk
4.14. (...) In geval Agib in haar reclame-uitingen gebruik maakt van een afbeelding met een melkrobot, ongeacht van welk merk, en deze melkrobot weergeeft met de kleur waarvoor Lely haar kleurmerk heeft ingeschreven, zal er bij het relevante publiek een associatie met Lely ontstaan. (...) In dit geval levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter de afbeelding, in de context van de tekst 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten!', een gebruik op dat afbreuk doet aan de reputatie van het merk van Lely. Nu Agib geen enkele reden heeft gegeven voor het feit dat zij juist de door Lely gedeponeerde kleur heeft gebruikt, moet dit gebruik in strijd met artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE worden geacht. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de donkeroranje kleur, nu dat moet worden beschouwd als een overeenstemmend teken in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE.

Etiket en veiligheidsinformatieblad
De voorzieningenrechter wijst de vordering betreffende wijziging van het etiket toe, alsook de vordering van rectificatie betreffende de zinsnede 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten' (zie r.o. 4.16 en 4.20).

IEF 12820

Afwijzing van alle zeven aangevoerde middelen

Gerecht EU 27 juni 2013, zaak T-608/11 (Beifa Group / OHMI - Schwan-Stabilo Schwanhäußer (Instruments d'écriture))  - dossier
Gemeenschapsmodellen – Beroep ingesteld door de houder van gemeenschapsmodel nr. 352315-0007 (schrijfinstrumenten), strekkende tot vernietiging van beslissing R 1838/20103 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 9 augustus 2011, waarbij voor de tweede keer is verworpen het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling houdende toewijzing van de vordering tot nietigverklaring die was ingediend door de houder van de nationale en internationale beeld- en driedimensionale merken die een schrijfinstrument weergeven, voor waren van klasse 16, na de vernietiging van de aanvankelijke beslissing bij arrest van het Gerecht van 12 mei 2010 in zaak T-148/08, Beifa Group/BHIM - Schwan-Stabilo Schwanhäußer.

Het beroep wordt afgewezen. Er is geen sprake van schending van het recht gehoord te worden, geen onjuiste opvatting betreffende de artikelen van verordening nr. 6/2002 en geen onjuiste rechtsopvatting wat betreft de afwijzing van het verzoek tot bewijs van normaal gebruik van het oudere merk.

29. The applicant puts forward seven pleas in law in support of its action, alleging, respectively, infringement of Article 61(6) of Regulation No 6/2002 (first plea in law), infringement of Article 62 of that regulation (second and third pleas in law), misinterpretation of Article 25(1)(e) of the same regulation (fourth plea in law), an error of law vitiating the rejection of the request for proof of genuine use of the earlier mark (fifth plea in law), incorrect application of Article 25(1)(e) of Regulation No 6/2002 (sixth plea in law) and incorrect application of Article 25(1)(b) of the same regulation (seventh plea in law).

108. It follows from all of the foregoing that the action must be dismissed in its entirety.

IEF 12819

Gerecht EU week 26

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie) beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Aldi / OHMI - Dialcos (dialdi) - Relevante factoren niet meegewogen
B) Repsol YPF / OHMI - Ajuntament de Roses (R) - Verwarringsgevaar door algehele overeenstemming
C) International Engine Intellectual Property Company / OHMI (PURE POWER) - Aangevraagd merk mist onderscheidend vermogen
D) MOL / OHMI - Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (MOL Blue Card) - Door vergelijkbaar element 'blue' sprake van verwarringsgevaar

Gerecht EU 25 juni 2013, zaak T-505/11 (Aldi / OHMI - Dialcos (dialdi)) - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „ALDI”, voor waren en diensten van de klassen 3, 4, 7, 9, 16, 24, 25, 29, 30, 31, 32, 33, 34 en 36, strekkende tot nietigverklaring van beschikking R 1097/20102 van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 juli 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de oppositie van verzoekster tegen de aanvraag voor inschrijving van het beeldmerk dat het woordelement „dialdi” bevat, voor waren van de klassen 29 en 30. Het beroep wordt toegewezen. De nietigheidsafdeling heeft niet alle relevante factoren (waaronder of aanvrager het onderscheidend vermogen heeft aangetoond) meegewogen.

91. In addition, the Opposition Division considered that the goods at issue were identical, as was recalled in the contested decision, without the Board of Appeal’s taking a final decision in that regard (see paragraph 40 et seq. above). That implies, in accordance with the case-law cited at paragraph 23 of the present judgment, that, if there is to be no likelihood of confusion, the degree of difference between the marks at issue must be high (see, to that effect, judgment of 29 January 2013 in Case T-283/11 Fon Wireless v OHIM – nfon (nfon), not published in the ECR, paragraph 69).

92. However, in such circumstances, it was for the Board of Appeal, in order to rule on the applicability of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 and on the existence of a likelihood of confusion, to assess all the relevant factors in that regard and, in particular, to determine whether the applicant had demonstrated the enhanced distinctive character acquired through use of the earlier mark, or even its renown.

93. It follows that the applicant’s single plea in law must be accepted and the contested decision annulled in its entirety.

Gerecht EU 27 juni 2013, zaak T-89/12 (Repsol YPF / OHMI - Ajuntament de Roses (R))  - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met letter „R” voor waren en diensten in de klassen 25, 35 en 41, tegen beslissing R 1815/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 5 december 2011, waarbij het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke weigering van de inschrijving van dit merk in het kader van de oppositie van de houder van het nationale beeldmerk met letter „R” voor waren en diensten in de klassen 6, 9, 16, 25, 35. Het beroep wordt afgewezen. Door de totaalindruk van de merken is verwarringsgevaar te duchten. Op andere blogs: MARQUES

54 En outre, retenir cet argument aurait pour effet de neutraliser le facteur tiré de la similitude des marques au profit de celui fondé sur le caractère distinctif de la marque nationale antérieure auquel serait accordé une importance excessive. Il en résulterait que, dès lors que la marque nationale antérieure n’est dotée que d’un faible caractère distinctif, un risque de confusion n’existerait qu’en cas de reproduction complète de celle-ci par la marque dont l’enregistrement est demandé, et ce quel que soit le degré de similitude entre les signes en cause. Un tel résultat ne serait toutefois pas conforme à la nature même de l’appréciation globale que les autorités compétentes sont chargées d’entreprendre en vertu de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009 (voir arrêt PAGESJAUNES.COM, point 53 supra, point 71, et la jurisprudence citée).

55 Il ressort de ce qui précède que, au vu de l’identité des produits et des services en cause et de la similitude globale des marques en conflit, la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en concluant à l’existence d’un risque de confusion, même si elle a conclu à tort à l’existence d’une similitude importante entre les marques en conflit et même si la marque antérieure présente un caractère faiblement distinctif.

56 Cette conclusion n’est pas remise en cause par les autres arguments de la requérante.

Gerecht EU 27 juni 2013, zaak T-248/11 (International Engine Intellectual Property Company / OHMI (PURE POWER))   - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Nietigverklaring van beslissing R 2310/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 15 februari 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de afdeling „Merken en register” houdende weigering van inschrijving van het woordmerk „PURE POWER”, voor waren van klasse 12. Het beroep wordt afgewezen. Het aangevraagde merk mist elk onderscheidend vermogen voor (onderdelen van) motoren. Ook op de MARQUES-blog.

39 In the light of all of the foregoing considerations, it must be held that the Board of Appeal was justified in concluding that, in so far as the relevant public was led to perceive the semantic content of the sign PURE POWER as providing information on the very nature of the goods at issue, in that engines and engine parts produce ‘sheer energy’ or ‘energy that is free from pollutants’, and not as indicating the commercial origin of those goods, that sign did not allow the goods at issue to be distinguished from those of other undertakings.

40. Consequently, the Board of Appeal acted correctly in law in concluding that the mark applied for was devoid of distinctive character within the meaning of Article 7(1)(b) of Regulation No 207/2009.

The plea in law alleging infringement of the ‘general principles of trade mark law’

53. Consequently, the applicant’s arguments based on the earlier, possibly contrary, practice of OHIM or national authorities cannot be accepted.

54. The present plea in law must therefore be rejected and, consequently, the action must be dismissed in its entirety.

Gerecht EU 27 juni 2013, zaak T-367/12 (MOL / OHMI - Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (MOL Blue Card))  - dossier
D) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „MOL Blue Card” voor onder meer diensten van de klassen 35 en 36, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2532/20112 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 mei 2012 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld door de houder van de gemeenschapswoordmerken „BLUE”, „BLUE BBVA” en „TARJETA BLUE BBVA” voor diensten van de klassen 35 en 36. Het beroep wordt afgewezen. De merken (met het element 'blue') zijn vergelijkbaar waardoor er sprake is van verwarringsgevaar.

58. In the present case, the Board of Appeal rightly found, in paragraph 38 of the contested decision, that the element ‘blue’, to the extent that it constitutes in itself the earlier mark, still has an independent distinctive role in the mark MOL Blue Card, without necessarily constituting the element dominating the overall impression created by that mark (see, to that effect, judgment of 12 November 2008 in Case T‑281/07 ecoblue v OHIM – Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (Ecoblue), not published in the ECR, paragraph 33). The element ‘blue’ must accordingly be taken into account when assessing the similarity of the marks at issue and the likelihood of confusion. The applicant contests that conclusion, without however putting forward arguments or evidence capable of calling it into question in the present case.

59. It follows that the dissimilarity between the marks at issue which is asserted by the applicant is not sufficient to counteract the similarity deriving from the identity of the element ‘blue’ in the marks at issue. The Board of Appeal therefore rightly found that the marks at issue were similar.

60. In the light of the foregoing, with regard to the comparison of the marks, the Board of Appeal’s findings must be endorsed.

The likelihood of confusion
62. In the present case, it follows from the foregoing that the services in question are identical, the marks at issue are visually similar in that they contain an identical word, ‘blue’, phonetically similar to a very low degree and conceptually similar to a certain extent, that the common element ‘blue’ still has an independent distinctive role in the contested mark and that the relevant public is made up of the average consumer who is reasonably well informed and reasonably observant and circumspect. Accordingly, the Board of Appeal did not err in finding that there was a likelihood of confusion.

63. In the light of all the foregoing, the single plea in law, alleging infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, must be rejected. Accordingly, the action must be dismissed.

IEF 12818

Dijksma: Vrije beschikbaarheid biologisch materiaal plantenveredeling nodig

Aanbiedingsbrief uitgebreide veredelingsvrijstelling en voorstel van rijkswet tot wijziging Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling, Kamerstukken II 2012/13, 33 365.
Uit het persbericht, zie eerder IEF 11759:
Om de balans tussen octrooirecht en het recht van kwekers op vrije beschikbaarheid te herstellen, zijn volgens de staatssecretaris maatregelen nodig, zowel in Nederland als internationaal. De eerste stap is gezet met het indienen van het wetsvoorstel waarin ze een beperkte veredelingsvrijstelling invoert. Maar er zijn verdere stappen nodig. 'Het herstel van de balans tussen kwekersrecht en octrooirecht kan het beste bereikt worden door een uitgebreide veredelingsvrijstelling. Maar daarvoor is een wijziging nodig van internationale regelingen en verdragen. Dat zal nog heel wat voeten in aarde hebben, maar dat is wel waar ik naartoe wil,' aldus staatssecretaris Dijksma.

Stappenplan

Met het oog op de realisatie van een uitgebreide veredelingsvrijstelling voorzie ik voorshands de volgende stappen welke nader zullen moeten worden uitgewerkt in nauw overleg met de daarbij belanghebbenden en verantwoordelijke betrokkenen.
Mijn verdere inzet zal zich daarop richten. Onder meer zal ik in gesprek gaan met mijn Europese collega's zoals de Duitse Minister van Landbouw Aigner.

Periode activiteit
juni-oktober 2013 Overleg met belangenorganisaties over follow up oplossingsrichtingen rapport Trojan
juni-december
2013
Effectenonderzoek met zo mogelijk aanbevelingen voor verdere
vormgeving uitgebreide veredelingsvrijstelling
septemberdecember
2013
Overleg in Raad voor Concurrentievermogen over uitgebreide veredelingsvrijstelling
Overleg met andere lidstaten over wens tot invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling
2014 Reactie op Verslag Europese Commissie over ontwikkeling en implicaties van het octrooirecht op het gebied van de bio- en gentechnologie
2014 e.v. Voorbereidingen wijziging Richtlijn 98/44/EG

Aanbiedingsbrief van staatssecretaris Dijksma (EZ) aan de Tweede Kamer bij de Nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging inzake de uitgebreide veredelingsvrijstelling en Voorstel van rijkswet tot Wijziging Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling.

Nota naar aanleiding van het verslag 33 365 (R 1987) Wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling

Nota van wijziging 33 365 (R 1987) Wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling