IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22666
28 april 2025
Uitspraak

Gerechtshof bevestigt auteursrechtinbreuk door Beukenhorst c.s. op Alta koffiekopje; schadevergoeding verlaagd

 
IEF 22665
24 april 2025
Uitspraak

Geluidsopname niet meegewogen in wrakingsverzoek wegens bescherming privacy en portretrecht, verzoek afgewezen

 
IEF 2458

Een molecuul in een cactus

Voorzieningenrechter Rechtbank Groningen, 9 augustus 2006, LJN: AY6043. Stichting Keuringsraad Aanprijzing Gezondheidsproducten (KAG) tegen Swiss B.V. c.s. 

Misleidende reclame voor afslankprodukt. Letter en strekking van onthoudingsverklaring. Statutaire belangenbehartiging. Buitengerechtelijke kosten.

Hoewel een zekere overdrijving, respectievelijk het overbelichten van positieve eigenschappen van een product inherent is aan (het wervende karakter van) reclame, moet men in beginsel op de juistheid van feitelijke mededelingen ter zake van een product kunnen vertrouwen.

Naar mate de eigenschappen van het aangeprezen product meer spectaculair zijn - zoals in het onderhavige geval - mogen strengere eisen worden gesteld aan de wijze waarop de omtrent het product gedane mededelingen feitelijk (kunnen) worden onderbouwd en verantwoord.

Ondanks het verzoek van de KAG aan Swiss om bewijs te leveren omtrent de juistheid van voormelde door Swiss gestelde feitelijkheden over de eigenschappen van het afslankmiddel is geenszins gebleken dat deze juist zijn, noch op voldoende wijze onderbouwd respectievelijk verantwoord.’

Dat sprake is van misleidende reclame-uitingen is door Swiss ten aanzien van de gevraagde verboden erkend door ondertekening van de onthoudingsverklaring. Er is sprake van een notoire veelpleger die weigert een onthoudingsverklaring versterkt door een boeteclausule te ondertekenen. Bedacht moet worden dat Swiss steeds nieuwe wegen inslaat om haar producten op misleidende wijze aan de consument voor te leggen, zodat de verboden zoals gevorderd gerechtvaardigd zijn.

Het had op de weg van Swiss gelegen haar reclame-uitingen niet alleen af te stemmen op de letter van de onthoudingsverklaring, maar ook op de strekking daarvan

Ingevolge artikel 3:305a BW kan een stichting een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. Met het instellen van haar vorderingen behartigt de KAG het belang dat - kort gezegd - Swiss c.s. niet (meer) op mislijdende wijze in de zin van artikel 6:194 BW reclame maken voor het product. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit een belang dat de KAG ingevolge haar statuten behartigt. De KAG heeft bovendien een rechtstreeks eigen belang bij de door haar ingestelde vorderingen voortvloeiende uit een met gedaagde overeengekomen onthoudingsverklaring.

Buitengerechtelijke kosten. (…) Voorts geldt, dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten slechts toewijsbaar is, indien deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan eveneens redelijk is. De vordering van de KAG gaat het in het Rapport Voor-werk II gehanteerde forfaitaire tarief, dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht, in ruime mate te boven.

Uit de stellingen van de KAG kan niet worden afgeleid dat zij redelijkerwijs duidelijk meer buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken dan in dit tarief is besloten. De stelling dat thans in IE-zaken de volledige proceskosten kunnen worden vergoed rechtvaardigt geen andere conclusie. De door de KAG gemaakte kosten moeten dan ook als onredelijk worden aangemerkt, voor zover zij het forfaitaire tarief overschrijden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2457

Het motief is bekend

Rechtbank Amsterdam, 10 augustus 2006, 345723 / 06-1139 OdC. Hema B.V. tegen Blokker B.V.

De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam heeft vandaag uitspraak gedaan in de mediagenieke zaak tussen Hema en Blokker over een bloemendessin, een vakkenpatroon en een keukenhanddoek (Eerdere berichten hier en hier). Blokker hoeft de bloemetjes niet buiten te zetten, de rest wel.

De handdoeken zijn auteursrechtelijk beschermd: Blokker wordt weliswaar gevolgd in haar betoog dat op kleurgebruik en op gangbare technische elementen als een ring op zich geen auteursrecht mogelijk is, maar met Hema wordt geoordeeld dat de combinatie van de drie genoemde onderdelen (de combinatie van de kleurstelling, het patroon en de metalen ring) van het ontwerp een eigen oorspronkelijk karakter creëert waardoor de handdoek het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dat de handdoek niet afwijkt van hetgeen gebruikelijk is in de markt, is voorts niet gebleken aangezien geen van de daartoe ter zitting door Blokker getoonde handdoeken uit de markt de drie genoemde elementen combineert. De Hema-handdoek komt dan ook voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking.

Ook het vakkenpatroon kan op bescherming rekenen: Anders dan Blokker stelt, gaat het hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel om een specifiek gebruik van genoemde blokken en primaire kleuren, waarbij consequent zes afgeronde vierkanten in zes niet-afgeronde vierkanten zijn geplaatst en in de binnenste vierkanten informatie is opgenomen met betrekking tot het product. Ook hier geldt dat het gebruik van de kleuren op zich niet auteursrechtelijk beschermd is, maar dat het gebruik van die kleuren in combinatie met de gebruikte vormen op de hiervóór omschreven specifieke wijze daarvoor wel degelijk in aanmerking komt. Daardoor worden noch de kleuren noch de blokken gemonopoliseerd.

Ook het bloemendessin is origineel en beschermd: Door het aparte gebruik van bloemen met stippen en hartvormige blaadjes in heldere kleuren tegen een witte achtergrond heeft dit dessin een specifieke uitstraling. Het is dan ook voldoende oorspronkelijk en het draagt voldoende het stempel van de maker om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Daarmee wordt het gebruik van een bloemenmotief niet gemonopoliseerd, zoals Blokker lijkt te suggereren. Het bloemmotief zelf is immers zo oud als de wereld, maar kan op zeer uiteenlopende wijzen worden toegepast.

Inbreuk?

Nu Hema auteursrecht kan doen gelden op de handdoeken, het vakkenpatroon en het bloemdessin dient te worden beoordeeld of Blokker met haar producten inbreuk maakt op de auteursrechten van Hema.

Voor wat betreft de handdoeken wordt deze vraag met ja beantwoord: De verschillen tussen de handdoeken zijn gering en op het eerste gezicht verwaarloosbaar. De overeenkomsten op de drie eerder genoemde punten – kleurstelling, reliëf en stalen oog – zijn zo groot dat over het geheel genomen gezegd kan worden dat de keukenhanddoeken van de twee bedrijven zo sterk overeenstemmen dat de totaalindruk dezelfde is.

De gemiddelde consument zal niet steeds de handdoeken van Hema naast die van Blokker te zien krijgen, zodat het onderscheid nauwelijks te maken is. De conclusie is dan ook dat de Blokker-keukenhanddoek een inbreuk vormt op het auteursrecht van Hema op haar keukenhanddoeken.

Ook wordt inbreuk gemaakt ter zake het vakkenpatroon. Er wordt nog overwogen dat het niet uit maakt dat de (inbreukmakende) verpakking wordt weggegooid: Bij eerste beschouwing van de twee producten, springt het vakkenpatroon allereerst in het oog, terwijl pas in tweede instantie wordt waargenomen wat daarin is afgebeeld.

De overeenkomsten springen meteen in het oog en de slotsom is dat de totaalindruk gelijk is en dat de voorkant van de schrijfblok een inbreuk vormt op het auteursrecht op de vormgeving van de Hema-knutselproducten. Dat het bij het Hema-product om een verpakking gaat die bij gebruik wordt weggegooid maakt dit niet anders.

Van inbreuk op het bloemendessin is – onder meer vanwege het “vuurwerk-effect” van het dessin van Blokker – geen sprake. Ook is er geen sprake van slaafse nabootsing: Het ontwerp van Blokker doet aldus wel denken aan dat van Hema. Toch zijn er in het oog springende verschillen. De bloemen in het dessin van Blokker zijn over het algemeen kleiner en minder prominent aanwezig dan die in het dessin van Hema.

Het geheel oogt bij Blokker fijnmaziger dan bij de forsere aanpak van Hema terwijl het dessin van Blokker ook meer wit bevat dan dat van Hema. Op detail kan onderscheiden worden dat bij Blokker niet alleen bloemen en stippen zijn gebruikt, maar ook vlinders en sterren, terwijl de stippenkransen bij Blokker meer vaart hebben doordat de kransen niet gesloten zijn en de stippen oplopend zijn in afmeting, waardoor een soort vuurwerk-effect wordt verkregen.

Al met al voeren bij het Hema-dessin de bloemen de boventoon, terwijl bij het Blokker-dessin de witte achtergrond en de kleine ornamenten het meest in het oog springen waardoor de totaalindruk tussen de twee verschillend is. Van auteursrechtelijke inbreuk op het Hema-bloemendessin is dan ook geen sprake. Evenmin kan gezegd worden dat het Blokker-dessin een slaafse nabootsing is van dat van Hema.

De nevenvorderingen worden grotendeels toegewezen. Interessant is dat de vordering tot toewijzing van het volledige salaris en verschotten van de procureur wordt afgewezen, (1) omdat de kosten gecompenseerd worden en (2) omdat het zou gaan om een geldvordering die in casu geen spoedeisend karakter geeft:  Hema heeft ook gevorderd dat Blokker wordt veroordeeld tot betaling van het volledige salaris en de verschotten van de procureur en andere kosten die Hema heeft moeten maken naar aanleiding van het handelen van Blokker, althans een vergoeding conform artikel 14 van de richtlijn.

Daarnaast heeft Hema veroordeling gevorderd van Blokker in de kosten van dit geding. In het midden kan worden gelaten of deze twee vorderingen naast elkaar kunnen bestaan. Al aangenomen dat dit zo is, zullen de kosten van dit geding conform artikel 237 lid 1 Rv tussen partijen worden gecompenseerd aangezien zij over en weer in het (on)gelijk worden gesteld. Voor zover het betreft de vordering tot volledige vergoeding van salaris en verschotten, gaat het in wezen om een geldvordering, waarover partijen overigens van mening verschillen. Dit onderdeel van de vordering wordt niet spoedeisend geacht en komt daarom niet in aanmerking voor behandeling in kort geding. Bovendien leent het kort geding zich niet voor een onderzoek naar de omvang van deze kosten. Dit onderdeel van de vordering wordt dus afgewezen.

Tenslotte wordt de (voorwaardelijke) reconventionele vordering tot vergoeding van de schade, als gevolg van het kort geding door Blokker, afgewezen om dezelfde redenen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2456

Tentamenvraag


De Belastingdienst gebruikt het linker plaatje in een nieuwe campagne (hier). Rechts een affiche van de legendarische first-person-shooter-game Duke Nukem ("Prepare yourself for total meltdown!"). Welke juridische voorwaarden zijn er verbonden aan een dergelijke campagne? Beperkt u bij het antwoord tot het IE recht.
IEF 2455

Een proportionele aanpak

Persbericht van persberichtengroothandel St. Brein: "XS4all wil opnieuw in gesprek over handhaving tegen inbreuken. BREIN ook, maar sluit nieuwe rechtszaken niet uit. Gisteren verklaarde XS4all directeur Simon Hania tegenover persbureau Novum Nieuws dat hij bereid is met Brein in gesprek te gaan naar aanleiding van BREIN's persbericht over samenwerking met ISP's in de aanpak van inbreukmakende p2p-gebruikers.

BREIN staat een proportionele aanpak voor van ten eerste voorlichting, ten tweede waarschuwing en tenslotte in geval van volhardende inbreukmakers, handhaving. Hania stelt zich op het standpunt dat klachten over illegale activiteiten door zijn abonnees door een onafhankelijke instelling zouden moeten worden beoordeeld omdat BREIN geen onafhankelijke partij is maar rechthebbenden vertegenwoordigt.

"Voorzover Hania daarmee bedoelt dat XS4all meldingen van BREIN niet hoeft op te volgen is dat onjuist", zegt BREIN-directeur Tim Kuik.  "BREIN vertegenwoordigt inderdaad rechthebbenden op muziek, films en software tegen piraterij. Juist daarom heeft BREIN een gerechtvaardigd belang om inbreukmakers aan te spreken namens die rechthebbenden. Dat BREIN dit belang heeft is onderkend door het College Bescherming Persoonsgegevens, de rechter en ook de Minister van Justitie heeft dit recent nogmaals bevestigd." 

In 2004 liepen eerdere gesprekken over een zogenaamd Notice and Takedown systeem om klachten over illegaliteit op het Internet af te handelen vast. Volgens BREIN niet alleen omdat XS4all aandrong op een onafhankelijk orgaan dat meldingen over inbreuken en andere onrechtmatige activiteiten zou moeten behandelen maar met name omdat XS4all vond dat zij uitsluitend actie hoefde te nemen indien er sprake was van hosting en niet in gevallen van doorgifte, zoals bij p2p-uitwisseling het geval is.

Die redenering is onjuist, zegt BREIN. In gevallen van doorgifte is een Internet Serviceprovider (ISP) gehouden maatregelen te nemen indien hij er door een recht- of belanghebbende op wordt gewezen dat zijn klant inbreuk pleegt. Ook dat is door de rechter, de Minister van Justitie en de Europese Commissie bevestigd. Recht- en belanghebbenden kunnen met name afsluiting eisen.

Verder behoort een ISP ook de NAW (naam, adres, woonplaats) gegevens van inbreukmakers aan de benadeelde partij af te staan, zodat deze de inbreukmaker kan aanspreken. Dat werd al in verschillende procedures bevestigd, onder andere door de Hoge Raad in Lycos-Pessers. 

"Een benadeelde partij de vermoedelijke veroorzaker van zijn schade moet kunnen aanspreken", aldus Kuik. "Dat geldt voor gevallen van hosting, waarin ook de ISP aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade, en dus eens te meer in geval van doorgifte waarin alleen de inbreukmaker aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade.

In de procedure Lycos-Pessers bevestigde de Hoge Raad dat indien iemand onrechtmatig handelt op internet deze  door de benadeelde partij verantwoordelijk moet kunnen worden gehouden. Een ISP behoort daarom NAW-gegevens van inbreukmakers af te geven in plaats van ze anonimiteit te garanderen."  BREIN wil al jarenlang afspraken over handhaving tegen inbreukmakende p2p-gebruikers maar vindt dat zij aan het lijntje wordt gehouden door de ISP's.  Vandaag spraken Hania en Kuik elkaar in het AVRO radioprogramma 'Eén op de middag'.

Hania wil de gesprekken van 2004 hervatten. Hij wil een zorgvuldige procedure die voor de hele branche geldt. Daar is Kuik ook op uit maar hij sluit niet uit dat BREIN nieuwe vorderingen tot afgifte van NAW-gegevens voor de rechter brengt. BREIN richt zich hoofdzakelijk op illegale websites, maar ook individuele gebruikers die excessieve inbreuk maken moeten aansprakelijk gesteld kunnen worden, aldus Kuik.

Persberichten Brein hier.

IEF 2454

NL gedaagde profiteert van GAT/LuK

Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 augustus 2006, 257421 / HA ZA 06-167 &  257423 / HA ZA 06, incidenteel vonnis. Societa Italiana Per Lo Sviluppo Dell’elettronica S.I.S.V.E.L. Spa tegen Sandisk Corporation, Moduslink B.V. en UPC SCS (Nederland) B.V.

Alhoewel het gaat om een tussenvonnis, en niet om een eindvonnis, is duidelijk dat GAT/LuK en het op dezelfde dag gewezen arrest Primus/Roche volgens de Haagse rechtbank niet alleen consequenties hebben voor artikel 6(1) EEX als bevoegdheidsgrondslag voor grensoverschrijdende vorderingen, maar ook voor artikel 2 EEX. 

Beide zaken hebben betrekking op zendingen MP3 spelers van Sandisk bestemd voor Moduslink, die op verzoek van Sisvel op Schiphol in beslag zijn genomen onder de niet verschenen gedaagde UPS.

In het bevoegdheidsincident komt aan de orde of de rechtbank op grond van artikel 2 EEX grensoverschrijdend bevoegd is jegens de Nederlandse gedaagde Moduslink B.V. Volgens de rechtbank staat GAT/LuK (Hof van Justitie EG 13 juli 2006) aan grensoverschrijdende bevoegdheid in de weg, “indien de vraag naar de geldigheid van de in het geding zijnde buitenlandse octrooien bij rechtsvordering dan wel bij wege van exceptie wordt opgeworpen.”

Vervolgens overweegt de rechtbank: “Moduslink heeft aangekondigd de geldigheid van de buitenlandse octrooien bij wege van exceptie in deze procedure aan de orde te zullen stellen. Die aankondiging alleen is onvoldoende om reeds nu te concluderen dat de rechtbank onbevoegd is om van de vorderingen van Sisvel, voor zover die betrekking hebben op (dreigende) octrooi-inbreuk en zien op andere landen dan Nederland, kennis te nemen. Moduslink heeft immers nog niet voor antwoord geconcludeerd en derhalve nog geen verweer ten principale gevoerd. Een beslissing omtrent de thans aan de orde gestelde grensoverschrijdende bevoegdheid kan pas daarna worden genomen. In verband daarmee zal die beslissing worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.”

Lees het vonnis hier.

Zie voor eerdere commentaren op de arresten en de verwachte consequenties voor de Nederlandse rechtspraak: Commentaar Berber Brouwer, Commentaar Willem Hoyng en Commentaar Wouter Pors (die het niet eens is met het vonnis van de rechtbank).

IEF 2453

Crucial words in Dutch

wp.bmpWouter Pors (Bird & Bird): Some first remarks on GAT v. LuK, Roche v. Primus & Goldenberg and Sisvel v. Sandisk & Moduslink. The Hague, 9 August 2006.


“In The Netherlands, some first comments have already been published on the (supposedly) landslide rulings by the European Court of Justice on cross-border litigation. In this high speeds era, these comments were published on the famous Dutch weblog www.ie-forum.nl, by Berber Brouwer (here) and by Willem Hoyng (here). I totally agree with Willem Hoyng that rumours that all cross-border injunctions are now history, are overstatements.

I believe that cross-border injunctions based on article 2 of the Brussels Regulation should still be possible. No longer possible are cross-border injunctions against foreign defendants based in the EU, as article 6 section does not provide the jurisdiction for that. The ECJ has now clearly stated so in Roche v. Primus.”

Lees hier verder (Word-document).

IEF 2452

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 augustus 2006, 257421 / HA ZA 06-167 &  257423 / HA ZA 06, incidenteel vonnis. Societa Italiana Per Lo Sviluppo Dell’elettronica S.I.S.V.E.L. Spa tegen Sandisk Corporation & Moduslink B.V.

Lees het vonnis hier.

IEF 2451

Koophuis

Gerechtshof Arnhem, 25 juli 2006, LJN: AY5841. Koophuis Nederland B.V. tegen Geïntimeerde. Kort maar krachtig arrest over de handelsnamen Koophuis en KoophuisMarkt

Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank: In (...) het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter het beroep door Koophuis Nederland op bescherming uit hoofde van artikel 5 van de Handelsnaamwet met betrekking tot haar handelsnaam koophuis en haar domeinnaam koophuis.nl verworpen.

(...) In rov. 3.8 wordt geoordeeld dat de handelsnaam koophuis uit één algemeen gangbaar woord bestaat, dat het gebruik van zulk een in het normale taalgebruik gangbaar en min of meer beschrijvend woord, koophuis, als handelsnaam, ertoe leidt dat deze handelsnaam weinig tot geen onderscheidend vermogen heeft, dat de aan de handelsnaam koophuis toe te kennen bescherming derhalve niet groot is, in die zin dat niet al te snel kan worden geoordeeld dat van verwarringsgevaar sprake is wanneer een andere onderneming het woord koophuis met een toevoeging in haar handelsnaam opneemt, alsmede dat een andere opvatting ertoe zou leiden dat Koophuis Nederland een algemeen gangbaar woord als koophuis zou (kunnen) monopoliseren.

In het licht hiervan, aldus de voorzieningenrechter in rov. 3.9 van het bestreden vonnis, dient aan het door geïntimeerde aan het woord koophuis toegevoegde woord markt relevante betekenis te worden toegekend, in dier voege dat dit meebrengt dat het niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal beslissen dat bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is, op de grond dat door geïntimeerde gevoerde handelsnaam KoophuisMarkt in onvoldoende mate afwijkt van de door Koophuis Nederland gevoerde handelsnaam koophuis." De voorzieningenrechter overweegt dat dit evenzeer geldt voor de door partijen (geïntimeerde respectievelijk Koophuis Nederland) als handelsnaam gevoerde domeinnamen koophuismarkt.nl en koophuis.nl. Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank.

Tevens neemt het hof aan dat, gelet op de bestrijding door geïntimeerde, in dit kort geding niet als voorlopig oordeel worden aangenomen dat van daadwerkelijke verwarring, zoals Koophuis Nederland betoogt, sprake is. Het hof bekrachtigt aldus het vonnis waarvan beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 2450

Wijder uit elkaar

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 augustus 2006, KG ZA 06-619. Visser 's-Gravendeel Holding B.V. tegen Heto B.V.

Over disclaimers, plantenvorken en 25.000 euro proceskostenveroordeling eisende partij (niet kan worden aangenomen dat artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn enkel richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd ten faveure van de rechthebbende op het betreffende intellectuele-eigendomsrecht).
 
Eiser Visser is houdster van een EP voor, kort gezegd, vorken voor vorkheftrucks waarmee potten (met planten) wijder uit elkaar kunnen worden gezet zodra de groei van de planten dat nodig maakt of dichter naar elkaar indien deze bijvoorbeeld voor transport worden klaargemaakt. Gedaagde Heto heeft voorafgaand aan de verlening van het octrooi een drietal wijderzetvorken geleverd in Nederland. Visser vordert dat de voorzieningenrechter Heto verbiedt (indirecte) inbreuk te maken op het octrooi.

Heto stelt echter dat het octrooi nietig is, althans gerede kans bestaat dat het in een bodemprocedure of  in oppositie bij EOB voor ongeldig zal worden gehouden. De voorzieningenrechter is daarmee eens. De toevoeging na “met het kenmerk dat” van de maatregel “ten minste drie tanden” in zowel de inrichtingen- als werkwijzeconclusies zal, naar voorlopig oordeel, als ongeoorloofde toegevoegde materie worden bestempeld.

Een disclaimer als de onderhavige dient in beginsel een basis in de oorspronkelijke aanvrage te hebben, dat wil zeggen dat de gemiddelde vakman, gebruikmakend van zijn algemene vakkennis, de betreffende maatregel expliciet of impliciet (maar dan wel direct en ondubbelzinnig) uit de aanvrage moet kunnen afleiden (de zogenaamde ‘disclosure-test’).

Een disclaimer zonder een dergelijke basis in de oorspronkelijke stukken is slechts geoorloofd in drie specifieke gevallen: (i) als een uitsluiting van fictieve stand van de techniek, (ii) als een uitsluiting van een toevallige anticipatie en (iii) bij uitsluitingen van octrooiering om niet-technische redenen.

Indien de disclaimer inderdaad aldus ongeoorloofde toegevoegde materie bevat, kan deze niet bij wege van partiële vernietiging worden verwijderd omdat dan verboden uitbreiding van de beschermingsomvang na verlening zou optreden.

Van impliciete noch expliciete openbaring is i.c. sprake en door eiser is niet bepleit dat één van voornoemde specifieke uitzonderingsgevallen zich in deze zaak voordoet. De op het octrooi gebaseerde inbreukvorderingen dienen voorshands te worden afgewezen.

Proceskosten

Visser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Visser heeft weliswaar zelf verzocht om begroting van haar proceskosten met conforme toepassing van de Handhavingsrichtlijn doch verzet zich tegen eenzelfde toepassing in haar nadeel.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt:  Vooropgesteld zij dat uit artikel 10 EG-verdrag (gemeenschapstrouw) voor de nationale rechter de plicht voortvloeit om zijn nationale wetgeving zoveel mogelijk richtlijnconform te interpreteren (HvJEG Van Colson/Kamann en Marleasing). In dit geval gaat het om artikel 14 uit de Handhavingsrichtlijn. Deze bepaling is voldoende duidelijk en laat ook geen verdere vrijheid van implementatie toe aan de Lidstaat. Verder is de implementatiedatum (29 april 2006) verlopen. In beginsel is richtlijnconforme interpretatie derhalve aangewezen. De plicht tot richtlijnconforme interpretatie vindt evenwel zijn begrenzing in de algemene rechtsbeginselen, zoals het verbod op terugwerkende kracht en het rechtszekerheidsbeginsel. De vraag is derhalve of deze rechtsbeginselen aan richtlijnconforme interpretatie met betrekking tot proceskostenveroordeling in de weg staan. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend.

De relevante nationale wetgeving (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna Rv) zegt niets over welk tarief moet worden toegepast zodat het op zich binnen Rv mogelijk is richtlijnconform te interpreteren. Volgens artikelen 237, 238 en 239 Rv dient een partij te worden veroordeeld in het salaris procureur (of de gemachtigde) en diens verschotten doch hoe dat een en ander moet worden berekend is in Rv niet geregeld. Voorts geldt dat in de regeling voor het in gewone civiele zaken wel toegepaste liquidatietarief wordt aangegeven dat zij niet bindend is. Van richtlijnconforme interpretatie contra legem is derhalve geen sprake. Dat die regeling de rechter niet bindt is eveneens terug te vinden in rechtspraak van de Hoge Raad (NJ 1998, 571, r.o. 3.3). 

In lagere rechtspraak is dan ook aangenomen dat afwijking mogelijk is in bijzondere gevallen (Hof Den Haag, NJ 2003, 128). Zodoende mag aangenomen worden dat afwijking van het liquidatietarief in beginsel ook bij de huidige stand van de jurisprudentie mogelijk was, zodat niet kan worden aangenomen dat om die reden richtlijnconforme interpretatie strijd zou komen met de rechtszekerheid (vgl. BenGH inzake Val/Valver(t), BIE 2001, 30). Richtlijnconforme interpretatie zal, het voorgaande in ogenschouw nemend, zodoende niet leiden tot verboden horizontale directe werking.

Bij die stand van zaken kan echter niet worden aangenomen dat artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn enkel richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd ten faveure van de rechthebbende op het betreffende intellectuele-eigendomsrecht. De bepaling zelf maakt dat onderscheid immers niet, maar heeft het over “de in het gelijk gestelde partij” en “de verliezende partij”. Hetzelfde blijkt uit artikelen 237, 238 en 239 Rv.

Het voorgaande geldt niet alleen voor de kosten van de procureur van Heto maar ook voor de kosten van de octrooigemachtigde, aangezien die kosten richtlijnconform kunnen worden geschaard onder de kosten van een rechtshelper/gemachtigde in de zin van art. 238 lid 2 Rv (zie HR 28 april 1995, NJ1995, 729).

De kosten aan de zijde van Heto worden met inachtneming van het voorgaande en indachtig dat Visser haar eigen procureurssalaris had geraamd op EUR 25.000,-, derhalve hoger dan het bedrag dat Heto terzake heeft gevorderd.

Lees het vonnis hier.

IEF 2449

Naamgever

Rechtbank Haarlem, 5 juli 2006, HA ZA 05-1450. L* c.s. tegen L* c.s. Interessant vonnis over schending van een geheimhoudings – en relatiebeding na de verbreking van een samenwerking en over de vraag of het gebruik van de naam van de oorspronkelijke naamgever in emailverkeer kan worden beschouwd als het voeren van een handelsnaam.

L* beëindigde in  december 2004 de samenwerking met L* en N* met de ondertekening van een vaststellingsovereenkomst. Op basis van deze overeenkomst is het L* en N* verboden de naam L* als handelsnaam en/of domeinnaam in welke vorm dan ook te hanteren. Daarnaast bevat de vaststellingsovereenkomst ook een geheimhoudings - en relatiebeding.

L* begint in 2005 voor zichzelf met P*.. Op de website van P* kondigt L* onder meer aan dat hij “Na ruim 10 jaar betrokken te zijn geweest als oprichter/eigenaar/naamgever en later als Managing Partner bij L* B.V. heeft hij besloten om zijn jarenlange specialisatie op het gebied van werving, selectie en executive search als core-competentie centraal te stellen en de volle aandacht te geven om daarmee het hoge kwaliteitsniveau dat voor deze activiteiten is vereist te kunnen blijven garanderen“. Onder de tab “laatste nieuws” staat: “P* is een doorstart van G. F. L*”. Onder dit kopje zet L* uiteen waarom hij voor zichzelf is begonnen.

In april 2005 heeft L* vanaf zijn e-mailadres gfl*@****.nl een mailing verzonden aan onder meer drie relaties die voorkomen op de L*-lijst. De contactpersoon bij S* heeftop deze e-mail op 28 april 2005 gereageerd met de tekst: “Hoe is het met je? Ik zie opeens geen L* meer. Wat is er gebeurd? Kan het interessant zijn om mijn CV bij jullie in het bestand te plaatsen?”

L* heeft hierop gereageerd: “Uw reactie is niet geheel onbegrijpelijk. Ik heb als oprichter/eigenaar en later als Partner per 1 januari jl. afscheid genomen van L* om onder de naam P*  B.V. een herstart te maken met professionele arbeidsbemiddeling. De redenen hierachter zijn er een aantal, doch de belangrijkste is dat mijn opvattingen betreffende het kwaliteitsniveau van de dienstverlening niet door mijn partners werd gedeeld. De versnippering van de activiteiten over te veel verschillende soorten dienstverlening is hier mede debet aan. Dan rest slechts een oplossing en dat is apart van elkaar verder. Dat men nog steeds de naam L*  voert is een juridische consequentie geweest, doch in moreel opzicht verre van netjes. De markt reageert daar dan ook heel vreemd op, doch dat is verder hun zaak”. De contactpersoon van S*  heeft deze mail aan L*  doorgestuurd.

Volgens de rechtbank is de naamsvermelding in de e-mail niet in strijd met het verbod tot het voeren van de handelsnaam. “De omstandigheid dat bij het versturen van een e-mail de naam van de verzender bij de ontvanger in beeld komt, in dit geval de eigen naam G.F. L*  is in het e-mailverkeer niet ongebruikelijk en kan niet leiden tot de conclusie dat L* onder de handelsnaam L* naar buiten is getreden.”

Er is wel sprake van schending van het relatiebeding. “Hoewel de mailing en het ontwerp van de bijlage op zich niet als wervend voor L* s eigen bedrijf zijn te beschouwen, is het enkele feit dat L* met deze mail cliënten van L*, die op de L*-lijst voorkomen, heeft benaderd, reeds een overtreding van het relatiebeding.”

Het is L* op grond van het geheimhoudingsbeding is toegestaan om in neutrale bewoordingen mededelingen te doen aangaande zijn vertrek bij L*. In casu is dat echter niet altijd het geval.

De rechter matigt de boetes, omdat het aannemelijk is dat de schade, zoals die door L* wordt vastgesteld, gering zal zijn. De rechtbank acht het niet nodig dat L*, N* en P* worden verboden zich in de toekomst te zullen moeten onthouden van het expliciet refereren aan L*. In de vaststellingsovereenkomst is een dergelijk verbod al geregeld. Dat geldt ook voor de gevorderde dwangsommen.

Lees het vonnis hier