IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22673
30 april 2025
Uitspraak

Vermelding Blauwe Tijger in DTN-rapport niet onrechtmatig, oordeelt het Hof

 
IEF 22675
30 april 2025
Uitspraak

Bureau wijst oppositie van Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs tegen E-RT en ERT toe

 
IEF 12448

Hoe vier auteursrechtindustrieën thuiskopiemaatregelen implementeren

Roberto Camerani, e.a., Private Copying, IPO | Patent Office 2013.

De IPO (Verenigd Koninkrijk) heeft een studie gedaan naar hoe vier auteursrechtindustrieën thuiskopiemaatregelen hebben geïmplementeerd en of de kosten van het product (voldoende) het thuiskopierecht weerspiegelt.

Music database (5.94Mb)
Film database (907Kb)
eBook database (672Kb)
Software database (386Kb)

Main findings

Music: We did not find any evidence in support of a widely-held view that stores are including in their price the permission to copy. All digital albums are allowed to be copied for personal use, as opposed to CD albums that cannot be copied. In spite of this, we found that digital music is associated with a lower price compared to a CD. Whether the lower price depends on the store, on the intangible nature of the product, or on the possibility to copy, cannot be determined due to the lack of variability in the explanatory variables. However as private copying for personal use is widespread and allowed in the UK, it is plausible that private copying is already largely or fully priced in the UK market. Consumers and producers of music appear to expect that music will be copied for personal non-commercial use and all downloads are sold on these terms.

Films: In parallel with traditional films, which come with only one license (e.g. Blu-Ray and DVD), the film industry has found different ways to allow users to have more than one copy of the films they purchase. Examples can be found in the sales of digital films (which could be copied onto a number devices), by bundling multiple formats in the same package (which may also include a complimentary downloadable digital copy), or through new kinds of licenses, such as Ultraviolet. We found a positive relationship between price and film copies. In particular, since different types of formats have different impacts on price, we can conclude that film stores charge users not simply to have more copies, but to have the opportunity to choose from a higher variety of available choices.

Books: All the bookstores in the sample allow users to make copies of their eBooks. In particular, the copying terms and conditions are enforced using technologies embedded in the eBooks (DRMs) which are able to limit the number of copies that users is allowed and the kinds of devices in which the eBooks may be read on (e.g. smartphones, tablets, eBook readers). The influence of the number of copies allowed and the number of allowable devices on the price could not be determined because (1) of the lack of variability in the explanatory variables, and (2) to the fact that the large majority of price dissimilarities were captured by the difference between traditional books and eBooks. However, when considering that they are allowed to be copied, eBooks are on average less expensive than physical books (which are not allowed to be copied). This premium for a physical book is of course likely to be explained by manufacturing costs and the value consumers place on physical features, rather than on the number of copies that can be made from it.

Software: This market case was used partly as a control case as it would notionally not be affected by a private copying exception. However, it is a sector, which actively tries to price for additional copies. The analysis suggests that software producers charge a price that reflects the possibility of making additional copies. In other words, a higher number of copies is associated with an increase in the price. However, this effect becomes smaller as the number of copies increases.

IEF 12447

Uitbreiding elektronische aanlevering search rapporten

Europees Octrooibureau: uitbreiding elektronische aanlevering van resultaten van nieuwheidsonderzoek inzake prioriteitsaanvragen

Een bijdrage van Cees Mulder, Maastricht University.

Op 27 februari 2013 heeft de President van het Europees Octrooibureau besloten dat per 1 april 2013 de Republiek Korea (KR) wordt toegevoegd aan de lijst van landen die resultaten van het nieuwheidsonderzoek betreffende prioriteitsaanvragen elektronisch aanleveren aan het Europees Octrooibureau.

Op 1 januari 2011 is Regel 141 EOV (‘Information on prior art’) door de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie (‘Administrative Council’) gewijzigd, waarbij aanvragers van Europese octrooien voortaan verplicht zijn de resultaten van het nieuwheidsonderzoek (‘search result’) van de prioriteitsaanvrage aan te leveren bij het Europees Octrooibureau (EOB) zodra dit nieuwheidsonderzoek aan de aanvrager beschikbaar is gemaakt. In Regel 141(2) EOV is geregeld dat de octrooiaanvrager vrijgesteld is van het opsturen van de kopie van het nieuwheidsonderzoek van de prioriteitsaanvrage als het EOB het resultaat van het nieuwheidsonderzoek zelf toevoegt aan het dossier van de Europese octrooiaanvrage.

Met de toevoeging van Korea omvat het lijstje van landen die de resultaten van nieuwheidsonderzoek aanleveren aan het EOB (zie utilisation scheme): Oostenrijk, Japan, de Republiek Korea, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika.

Opgemerkt zij, dat de President van het EOB al eerder had besloten dat Europese en internationale (PCT) nieuwheidsonderzoeken en nieuwheidsonderzoeken van het internationale type voor zover opgesteld door het EOB en waarvan de prioriteit wordt ingeroepen in een later ingediende Europese octrooiaanvrage, automatisch worden toegevoegd aan het dossier van die Europese octrooiaanvrage. Dit geldt ook voor nieuwheidsonderzoeken die door het EOB voor nationale octrooiautoriteiten worden uitgevoerd. Dit betreft: België, Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Nederland en Turkije.

IEF 12446

Meten is weten - Waar op te letten bij het gebruik van marktonderzoeken in merkenzaken voor het BHIM?

Robbert Sjoerdsma, 'Meten is weten', BMM Bulletin 2012-1, p.15-21.

Een bijdrage van Robbert Sjoerdsma, met deze bijdrage in BMM Bulletin (gedeelde) winnaar VIE-Prijs 2013.

Op de kop af elf jaar geleden heeft de BMM een themanummer besteed aan marktonderzoeken. Nu is het weer zover. Waarom deze aandacht voor dit onderwerp kan men zich afvragen. Het antwoord ligt voor de hand; bij beslissingen die de rechter op het gebied van het intellectuele eigendomsrecht moet nemen, figureert het publiek dikwijls als voorname en onmisbare toetssteen. De belangrijkste rol voor publieksopvattingen is weggelegd in het merkenrecht [IEF 7370]. Alhoewel er in de literatuur verschillend wordt gedacht over de vraag of die publieksopvattingen beter door middel van een normatieve beoordeling door de rechter of beter door middel van empirisch (d.w.z. markt- of opinie-)onderzoek kunnen worden vastgesteld, is men het er wel over eens dat marktonderzoeken nuttig kunnen zijn.

In de praktijk wordt er in merkenzaken voor de Nederlandse rechterlijke colleges in ieder geval steeds vaker gebruik gemaakt van marktonderzoeken, en hetzelfde geldt voor merkenzaken voor het Bureau voor Harmonisatie binnen de Interne Markt (Merken, Tekeningen en Modellen) te Alicante (BHIM). Over de waarde die het BHIM hecht aan marktonderzoeken in merkenzaken en de kansen en uitdagingen die op dat gebied spelen, is in de Nederlandse literatuur nog niet veel geschreven. Ziedaar de reden voor deze bescheiden bijdrage. Maar eerst iets over wat voor merkenzaken bij het BHIM terecht kunnen komen en een korte schets van het juridisch kader.

Leeswijzer:
Merkenzaken voor het BHIM
Juridisch kader
Waarde van marktonderzoeken en kansen en valkuilen bij het gebruik daarvan
- Verkregen onderscheidend vermogen (inburgering)
- Bekendheid & voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan
- Verwarringsgevaar
De eisen die het BHIM aan marktonderzoeken stelt en de (on)zin daarvan
- Representativiteit
- Gesloten vragen ≠ leidende vragen
Marktonderzoeken in de praktijk
Conclusie

IEF 12443

Nationaal dreigingsbeeld voor merkfraude

Boerman e.a., Nationaal dreigingsbeeld 2012 georganiseerde criminaliteit, KLPD-IPOL Zoetermeer, bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 29 991, nr. 17.

Onderdeel 2.2 Acquisitiefraude; onderdeel 2.8 merkfraude; 2.9 Telecomfraude.

2.8.2 Empirie - gevolgen
Er kan een viertal soorten gevolgen van merkfraude onderscheiden worden. In de eerste plaats is dat het verlies van afzetmarkt. Het bedrijf of concern waarvan de producten nagemaakt worden, verliest afzetmogelijkheden. Nu kan niet beweerd worden dat voor elk gekocht namaakproduct het echte op de plank blijft liggen. Het is evident dat in ieder geval een deel van de namaakartikelen niet in plaats van echte merkartikelen wordt gekocht. De namaakproducten zijn immers zo populair omdat ze vele malen goedkoper zijn. De precieze omvang van dit omzetverlies is niet bekend en wellicht ook helemaal niet te berekenen.
Ten tweede wordt afbreuk gedaan aan het originele merk. Doordat de kwaliteit van de namaakartikelen vaak beduidend slechter is dan van de echte, kan grootschalige verkoop ervan afbreuk doen aan de kracht en het imago van het merk. Tegelijkertijd zorgt de verkoop van namaakproducten gratis voor een bredere naamsbekendheid, een van de belangrijkste doelstellingen van reclame.

Ook ontstaan risico's voor de consument. Namaakproducten worden niet onderworpen aan de strenge eisen en tests waaraan de merkproducten wel moeten voldoen. De consument is vooral slachtoffer omdat het aangekochte namaakproduct van inferieure kwaliteit kan zijn.
Ten slotte zijn er gederfde belastinginkomsten. Zoals hierboven beschreven werd, is eigenlijk alleen van de in beslag genomen valse merksigaretten bekend dat er tientallen miljoenen euro's mee gemoeid zijn.

2.8.3 Verwachtingen en kwalificatie
Er is een aantal factoren dat invloed heeft op de toekomstige ontwikkeling van merkfraude. De ene factor werkt bevorderend en de andere remmend. Wat het overblijvende saldo zal zijn, valt niet te voorspellen.

IEF 12445

Today's rights management the Dutch way

Stichting Reprorecht, Today's rights management the Dutch way, Hoofddorp 2013.

VOI©E bericht: Ter gelegenheid van een bijeenkomst van de internationale reproductierechten organisaties IFRRO met ‘governance’ als thema heeft Stichting Reprorecht een Engelstalig boekje gepresenteerd over de bereikte kwaliteitsverbeteringen in het Nederlandse collectief beheer, met name door het in 2011 ingestelde CBO-Keurmerk dat internationaal als een unicum kan worden gezien.

De ontwikkeling van het Nederlandse CBO-Keurmerk wordt ook in het buitenland met interesse gevolgd. Binnen WIPO is in 2012 een discussie gestart over een internationale kwaliteitsstandaard voor collectief beheer op basis van zelfregulering in het kader van het TAG-project (Excellence in Transparancy, Accountability and Governance.

De Nederlandse collectief beheer sector heeft in 2008 de branchevereniging VOI©E opgericht, met name om een concrete en constructieve invulling te geven aan de roep vanuit overheid en het betalingsplichtige bedrijfsleven om meer transparantie en harmonisatie in het rechtenbeheer. De gedragscode die de leden van VOI©E bij de oprichting hebben onderschreven is in de jaren daarna omgezet in een kwaliteitskeurmerk met een onafhankelijke toetsing, dat in 2011 voor het eerst aan alle leden verleend is. Voldoen aan de vereisten van het CBO-Keurmerk is nu een voorwaarde voor het lidmaatschap van VOI©E.

 

Het boekje 'Today's rights management the Dutch way' gaat in op de totstandkoming van het CBO-Keurmerk en van de Richtlijnen goed bestuur en integriteit die daar een integraal onderdeel van uitmaken. Vervolgens wordt het certificatieproces beknopt beschreven en wordt besproken hoe het keurmerk bijdraagt aan toenemende transparantie en vertrouwen in de sector. Het tweede deel van het boekje bevat een Engelse vertaling van de CBO-Keurmerkcriteria en van de Richtlijnen goed bestuur en integriteit cbo's.

 

VOI©E heeft uiteraard meegewerkt aan de publicatie, maar de credits gaan naar Martèl Bakker Schut die als manager van stichting Reprorecht het initiatief heeft genomen en naar Willem Wanrooij, die ook het eerdergenoemde WIPO TAG-project ondersteunt, die zorg heeft gedragen voor selectie en redactie.

 

 

 

IEF 12444

Geschriftenjurisprudentie Diagram voor woordpuzzels

In aanloop naar de bijeenkomst 'Dansen op het graf van de geschriftenbescherming' van 3 april a.s. herinneren we u graag aan de geschriftenbeschermingsjurisprudentie uit vervlogen tijden.

Pres. Rb. Utrecht 25 juni 1987, BIE 1990, nr 30, p. 106 (Keesing Uitgeversmaatschappij B.V./Eska Tijdschriften B.V.)

"Legpuzzels" en "cijferlegpuzzels" kunnen als teken in de zin van art. 1 BMW gelden; "legletters" wijkt voldoende af van het zwak onderscheidende "legpuzzels"; er is wel overeenstemming tussen "cijferlegpuzzel" en "cijferlegger"; het enkele model van diagrammen voor woordpuzzels heeft géén eigen persoonlijk karakter; er is geen gelijkheid tussen de diagrammen van eiser en gedaagde en dus geen schending van auteursrecht.

Art. 10 eerste lid, aanhef en onder 1" Auteurswet 1912. Het enkele model van diagrammen voor woordpuzzels, zonder de bijbehorende opgaven en/of 'de oplossing daarvan, heeft geen eigen, persoonlijk karakter. Ook als men aanneemt dat diagrammen wel bescherming verdienen als "andere geschriften" in de zin van art. 10, lid 1, onder 1° Auteurswet 1912, is er wel een grote mate van overeenstemming, maar geen gelijkheid tussen de diagrammen van eiser en gedaagde en derhalve geen schending van het auteursrecht.

Auteursrecht
3.10. Keesing heeft voorts betoogd dat Eska puzzeldiagrammen heeft overgenomen uit de afleveringen 61 en
63 van haar uitgave "Legpuzzels". Volgens haar levert dit een inbreuk op een haar toekomend auteursrecht op; zij
stelt onder meer dat deze diagrammen zijn aan te merken als "andere geschriften" in de zin Van artikel 10 lid 1
onder 1 ° van de Auteurswet 1912.

3.11. Eska heeft betwist dat Keesing op dit punt auteursrechtelijke bescherming toekomt.

3.12. Voor zover Eska hieraan ten grondslag heeft gelegd dat diagrammen als de onderhavige zijn te
beschouwen als tekeningen in de zin van de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen en Modellen, en derhalve
hooguit bescherming ingevolge deze wet zouden kunnen genieten, wordt dit verweer verworpen. De BTMW sluit
ook voor werken als die in kwestie auteursrechtelijke bescherming niet uit.

3.13. Voorshands moet worden geoordeeld dat diagrammen als die waarover het hier gaat - dat wil zeggen het enkele model, zonder de bijbehorende opgave en/of de oplossing daarvan - geen eigen, persoonlijk karakter hebben. Bescherming op deze grondslag is dan ook niet mogelijk.

3.14. Bij de beoordeling van de vraag of de diagrammen wel bescherming verdienen als "andere geschriften" in de onder 3.10. bedoelde zin, moet worden vooropgesteld dat uit de aard van deze werken voortvloeit dat het aantal in theorie bestaande mogelijkheden dat voor gebruik ten dienste van een puzzel in aanmerking komt, wel zeer aanzienlijk is, doch niet onbegrensd.

3.15. Vermelding verdient voorts dat er tussen de desbetreffende diagrammen van Keesing en de door haar
gewraakte diagrammen van Eska een grote mate van overeenstemming bestaat, maar geen gelijkheid. Gebleken
is dat laatstbedoelde diagrammen als een bewerking van de eerstbedoelde kunnen worden gezien, en wel in deze
zin dat (1) de buitenrand van de diagrammen van Keesing is weggelaten en (2) deze diagrammen 180 ° zijn gedraaid,
terwijl (3) veelal een of meer gearceerde hokjes zijn weggelaten of toegevoegd. Deze bewerking verhindert in alle gevallen een herkenning op het eerste gezicht.

3.16. Nu het overigens in theorie mogelijk is dat twee personen bij het ontwerpen van een diagram afzonderlijk tot een zelfde resultaat komen, moet worden geconcludeerd dat, zo al zou kunnen worden aangenomen dat een puzzeldiagram te beschouwen is als een geschrift in de zin van de Auteurswet 1912, Eska het auteursrecht van Keesing niet heeft geschonden.

4. Beslissing
De fungerend president:
verbiedt Eska met onmiddellijke ingang - doch met inachtneming van het in onderdeel 3.19. gestelde - elke
directe inbreuk op het merk "Cijferlegpuzzels" van Keesing, waaronder mede begrepen het gebruik van ditmerk of daarmee overeenstemmende tekens zoals "Cijferleggers";
veroordeelt Eska tot betaling aan Keesing van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van f. 10.000,- (...) voor elke dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke is of blijft aan dit verbod te voldoen, zulks tot een maximum van f. 250.000,- (...);
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten tussen partijen in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt. Enz.
IEF 12442

Provisional Cross-Border Jurisdiction in Patent Cases according to the CJEU in Solvay

R.E. Ebbink, Provisional Cross-Border Jurisdiction in Patent Cases according to the CJEU in Solvay, IE-Forum.nl nr. IEF 12442.

Een bijdrage van Richard Ebbink, Brinkhof.

The Court of Justice of the European Union last year delivered a decision on the impact of the GAT/LuK decision on jurisdiction in preliminary infringement proceedings (Solvay/Honeywell red. IEF 11570).).

As the case below is continuing its way through the Dutch courts, the frequency of publications trying to make sense of the 2012 CJEU decision come down significantly. The majority of the commentators so far seem to conclude that the CJEU in Solvay gave the green light to cross-border jurisdiction in preliminary infringement proceedings.

This is a fresh attempt at establishing the impact of the Solvay decision on the interpretation of the relevant articles of the Brussels Regulation (EU Regulation 2001/44).

Leeswijzer:
Jurisdiction under the Brussels Regulation
GAT/LuK
Solvay/Honeywell
Article 31 rules
Article 22 has special scope
Reasonable possibility
Conclusion
Ratio
This is a European rule

IEF 12441

Drie studies over de status van de parodie

Baroness Wilcox with Wallace & GromitDe status van de parodie is onder de loep genoemen in deze drie (Engelstalige) studies. Niet alleen benadrukken deze studies de parodie als een vorm van cultuuruiting, maar ook als een potentiële bron voor innovatie.

Evaluating the impact of parody on the exploitation of copyright works: Report 1 (1.06Mb)
This document reports the key findings of the empirical study carried out by Dr. Kris Erickson and research assistants at Bournemouth University. The primary purpose of this research is to assess the potential for economic damage to rightsholders, should an exception for parody be introduced.

The Treatment of Parodies Under Copyright Law in Seven Jurisdictions: Report 2 (2.52Mb)
The purpose of this paper is to review the legal treatment of parodies in several key countries, with a view to identifying possible regulatory options for benefiting from a parody exception to copyright infringement, and distilling the (economic and non-economic) rationales underlying tests developed by legislators and courts.

Copyright and the Economic Effects of Parody: Report 3 (638Kb)
This synopsis reports the key findings from two complementary studies carried out by Bournemouth University researchers.

IEF 12440

Staatssecretaris: nog geen reactie op uitspraak thuiskopieregeling

Kamerbrief van Staatssecretaris Teeven over de gevolgen uitspraak Rechtbank Den Haag over thuiskopieregeling, kenmerk 363112.

Op 28 februari 2013 verzocht de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie mij om uw Kamer binnen twee weken te informeren over de gevolgen van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 februari 2013 over de thuiskopieregeling (Stichting de Thuiskopie / Imation, LJN: BZ1542 [red. IEF 12356]).

In de uitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat het bedrijf Imation slechts verplicht is om aan Stichting de Thuiskopie thuiskopievergoeding af te dragen voor data-cd’s en dvd’s die zij direct of indirect heeft geleverd aan privégebruikers, maar niet aan professionele gebruikers. Imation is volgens de rechtbank gehouden om opgave te doen van de door haar geleverde gegevensdragers, teneinde het professioneel gebruik aan te tonen.

De rechtbank heeft bepaald dat tussentijds hoger beroep van dit vonnis kan worden ingesteld. Omdat de zaak nog onder de rechter is, onthoud ik mij van een inhoudelijke reactie op de uitspraak.

IEF 12439

Gebruik politielogo en politiestriping

Vrijdagmiddagbericht, uit't persbericht: Sinds 1992 zijn de politiestriping en het politielogo onderdelen van de politiehuisstijl, waarmee de Nederlandse politie optimale herkenbaarheid creeert. Gelet op de bijzondere taken en bevoegdheden van de politie is het van groot belang dat het publiek in een oogopslag weet dat het  met een uiting van de politie van doen heeft. Net als bij andere, door de overheid aangewezen hulpdiensten zoals brandweer en ambulance, zijn het logo en de striping van de politie auteursrechtelijk beschermd en als merk gedeponeerd [red. zie bijvoorbeeld IEF 11032]. Dit is met de komst van de nationale politie niet veranderd.

Handhaving door Instituut Fysieke veiligheid
Het is voor het werk van de politie van groot belang dat de politie direct herkend. Daarom kan het politielogo en de politiestriping niet voor elk doeleinde gebruikt worden en moet eerst toestemming gevraagd worden. Het handhaven van het auteurs- en merkenrecht op de logo's en striping van de hulpverleningsdiensten is door de Staat neergelegd bij de afdeling Materieel en Logistiek van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV). Eerst lag dit auteursrecht bij de Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding, dat nu onderdeel is van het IFV.

Alle logo- en stripingverzoeken getoetst
Jaarlijks krijgt de politie via het IFV veel verzoeken om het politielogo en/of de striping te mogen gebruiken. Het gaat dan bijvoorbeeld om borden die gebruikt worden bij bouwplaatsen, om folders, congressen, documentaires, theaterproducties of tv- en filmproducties. In sommige gevallen betreft het puur het gebruik van het logo, in andere gevallen werkt de politie mee aan de betreffende productie. De meeste verzoeken worden goedgekeurd.

Toestemming aanvragen
Om toestemming te krijgen voor het gebruik van het politielogo en/of de politiestriping kunt u terecht bij het IFV. Het IFV vraagt vervolgens aan de Directie Communicatie van de politie advies over het wel of niet instemmen met het verzoek. Hierbij kijkt de politie naar drie aspecten:
* worden haar taak en bevoegdheden waarheidsgetrouw in beeld gebracht?
* draagt de productie bij aan het imago van de politie?
* bestaat er risico voor de veiligheid van de burger?

De politie geeft advies, het IFV geeft de toestemming.
(...red. dit bericht is ingekort ...)