IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11795

Online magazine en dancefeesten

Gerechtshof 's-Gravenhage 25 september 2012, LJN BY6543 (Stichting Paperclip tegen NCRV)

Uitspraak ingezonden door Marc de Kemp, Houthoff Buruma.

In navolging van IEF 10845. Merkenrecht. Online magazine. De Stichting organiseert sinds 2009 jaarlijks dance events en clubfeesten en is tevens houdster van Beneluxwoordmerk PAPERCLIP. NCRV is een publieke radio- en tv-omroep en heeft in de jaren '80-'90 een radioprogramma Paperclip Radio, ook gaf zij een magazine uit. Medio 2010 geeft de NCRV een online magazine uit onder die naam (magazine geïllustreerd door film- en geluidsfragmenten). Ook zij is houdster van een Beneluxwoordmerk PAPERCLIP.

NCRV heeft tijdens de zitting in eerste aanleg onvoorwaardelijk toegezegd dat zij het teken Paperclip alleen nog zal gebruiken in combinatie met de naam of het logo NCRV en heeft conform die toezegging al gehandeld vóór de zitting, behoudens het gebruik van enkele fragmenten in het online magazine.

Met grief I verwijt de stichting de voorzieningenrechter dat zij voor het gevorderde verbod slechts het gebruik van het teken NCRV Paperclip en niet Paperclip "sec" relevant heeft geacht en beoordeeld. Met betrekking tot de sub b inbreuk grondslag heeft de voorzieningenrechter ten aanzien van zowel merk 1 als merk 2 overwogen dat voorshands niet kan worden aangenomen dat het gebruik door NCRV van het teken NCRV Paperclip voor haar online magazine verwarringsgevaar als bedoeld in artikel 2.20, lid 1, sub b, BVIE oplevert. Grief II richt zich tegen dit oordeel voor zover de inbreukvordering is gebaseerd.

Het hof acht, met de voorzieningenrechter, de genoemde omstandigheden voldoende om er voorshands van uit te gaan dat NCRV in de toekomst alleen nog het teken NCRV paperclip zal gebruiken en acht geen reële dreiging aanwezig dat NCRV nog het teken Paperclip (magazine) "sec" zal gebruiken.

Met name omdat NCRV het dominerende en onderscheidende bestanddeel is van het teken, is er geen relevante overeenstemming tussen de merken. Het verwarringsgevaar vanwege een overlappende doelgroep is onvoldoende om aan te nemen dat het publiek, dat geconfronteerd wordt met het teken NCRV paperclip, zal menen dat er sprake is van een economische band of samenwerking tussen de twee (een online magazine en dancefeesten).

Het gerechtshof bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis.

5. (...) Desgevraagd heeft de advocaat van de Stichting, mr. Maas tijdens het pleidooi in hoger beroep verklaard dat hij de uitingen van NCRV na het kort geding steeds heeft nagekeken en dat, met uitzondering van voormeld "foutje", de aanduiding paperclip (magazine) "sec" door NCRV niet meer is gebruikt. Gelet daarop gaat het hof ervan uit dat sprake was van een eenmalig "foutje". Dit is onvoldoende reden voormeld uitgangspunt dat NCRV in de toekomst alleen nog het teken NCRV paperclip zal gebruiken bij te stellen en anders te oordelen over het gevorderde verbod.

(...) Het bovenstaande leidt ertoe dat het beroep op de sub a inbreuk grondslag niet slaagt en grief I faalt.

10. Niet aannemelijk is geworden dat de merken van de Stichting een bijzonder onderscheidend vermogen hebben. Pas sedert ongeveer 2009 is de Stichting actief en gebruikt zij het merk. De Stichting stelt ook niet dat het onderscheidend vermogen is toegenomen door het gebruik. Zij stelt wel dat het merk van huis uh zeer onderscheidend is, maar stelt daartoe slechts dat het een fantasienaam is. Nog daargelaten dat dat niet juist is nu paperclip een bestaand woord is, is dat onvoldoende om een groot onderscheidend vermogen aan te nemen. Het hof gaat dan ook uh van een normaal onderscheidend vermogen. Gelet hierop en de omstandigheid dat overeenstemming tussen de merken en het teken ontbreekt, althans zeer gering is, acht het hof voorshands niet aannemelijk dat sprake is van reëel verwarringsgevaar, ook niet wanneer het teken wordt gebruikt voor dezelfde waren en/of diensten als waarvoor het merk is ingeschreven. Dit geldt temeer nu niet is betwist dat NCRV het teken gebruikt voor een online magazine dat vooral ontvangen/gelezen wordt door vijftigers en zestigers en waarvan de doelgroep vooral bestaat uit dertigers en veertigers, terwijl de Stichting zich bezig houdt met het organiseren van dancefeesten voor jongeren. Ook indien juist zou zijn dat, zoals de Stichting bij pleidooi in hoger beroep voor het eerst heeft gesteld, onder haar publiek ook of vooral dertigers en veertigers vallen, acht het hof dat voorshands onvoldoende om aan te nemen dat het publiek dat geconfronteerd wordt met het teken NCRV paperclip, zal menen dat - zoals de stichting stelt, maar NCRV betwist - er sprake is van een economische band of samenwerking tussen NCRV en de Stichting.

Lees een afschrift zaaknr. 200.103.427/01, LJN BY6543.

Op andere blogs:
DomJur 2013-927 (Hof: Stichting Paperclip – NCRV)
Merkwaardigheden (Het toevoegen van een bedrijfsnaam aan een merknaam)

IEF 11794

Fotoverslag en presentaties ©1912-2012 A Century of Dutch Copyright Law


Klik op de foto's om ze te vergroten.

 

 Het eerste sprekerspanel

dr. Francis Gurry (WIPO)

prof. Paul Goldstein

prof. Willem Grosheide

prof. Frank Gotzen (presentatie)

prof. Jaap Spoor

 prof. Lionel Bently (presentatie)

prof. Dirk Visser (presentatie)

 

 

 prof. Thomas Dreier (presentatie)

prof. Martin Senftleben (presentatie)

 

 

 prof. Antoon Quaedvlieg

 dr. Jacqueline Seignette

 

 

 Staatssecretaris Fred Teeven

Hugenholtz, Quaedvlieg, Visser ©1912-2012
A Century of Dutch Copyright Law, Amsterdam: deLex 2012. (bestel hier of hier)

Redacteuren met het zojuist overhandigde boek

De eerste blikken geworpen in het boek

 Muziek van de jazzband

 

 

 

 

 

IEF 11793

Geen inbreuk gebruiksaanwijzing met uitsluitend afbeeldingen

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 29 mei 2012, zaaknr 243150 / KG ZA 12-121 (Tevea B.V. tegen Van Spijk B.V. en Harton B.V.)

ter illustratieUitspraak ingezonden door Fiorelo Klein, DLA Piper.

Auteursrecht verpakking. Gebruiksaanwijzing is technisch bepaald. Tevea houdt zich bezig met verlichtingsarmaturen, waaronder de XQ-Lite Indoor/Outdoor lamp een TL-armatuur. Harton verkoopt en bemiddelt de AMP indoor/Outdoor TL-armatuur die Van Spijk afneemt en doorverkoopt aan o.a. Makro. Harton en Van Spijk worden gesommeerd auteursrechtinbreuk te stoppen door het openbaarmaken en verveelvoudigen van verpakkingen en gebruiksaanwijzingen die dezelfde totaalindruk wekken te staken.

Dat de verpakkingen en gebruiksaanwijzingen in Nederland bij Bouwmaat en voorheen ook Karwei beschikbaar waren, is door Harton onvoldoende betwist. Tevea heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gebruiksaanwijzing van de XQ-Lite Indoor/Outdoor lamp als een auteursrechtelijk beschermd werk moet worden aangemerkt. Daarbij zij voorop gesteld dat een gebruiksaanwijzing voor het monteren van een tl-lamp bij uitstek technisch bepaald is. Het enkele feit dat Tevea in haar gebruiksaanwijzing geen gebruik maakt van tekst, maar uitsluitend van afbeeldingen, is niet een keuze die auteursrechtelijk bescherming met zich brengt.

Harton en Van Spijk wordt verboden inbreuk te maken op de verpakking. De verbodsvordering is echter te ruim geformuleerd dat toewijzing daarvan een onaanvaardbaar risico op executiegeschillen met zich brengt. Van alle opslagpunten en verkooppunten in binnen- en buitenland dient zij verpakkingen terug te nemen en deze te (doen) vernietigen. Ook dient zij middels een registeraccountant opgave te doen van de gegevens van de producent / leverancier, afnemers en de aantallen verkochte exemplaren op te geven, onder last van een dwangsom.

4.4. (...) Niet alleen de indeling met bovenaan een witte balk, een groene balk aan de linker- en onderzijde en voor het overige een lichtgrijze achtergrond met daarop een foto van een diagonaal geplaatst tl-armatuur, maar ook de gebruike symbolen, kaders, teksten, lettertype en positionering van de kaders zijn nagenoeg identiek. (...)

4.7. Tevea heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gebruiksaanwijzing van de XQ-Lite Indoor/Outdoor lamp als een auteursrechtelijk beschermd werk moet worden aangemerkt. Daarbij zij voorop gesteld daat een gebruiksaanwijzing voor het monteren van een tl-lamp bij uitstek technisch bepaald is. Het enkele feit dat Tevea in haar gebruiksaanwijzing geen gebruik maakt van tekst, maar uitsluitend van afbeeldingen, is niet een keuze die auteursrechtelijk bescherming met zich brengt. Uit de door Harton overlegde afbeeldingen volgt dat Tevea daarin niet uniek is. Er zijn meerdere fabrikanten die in hun gebruiksaanwijzing uitsluitend werken met afbeeldingen, zoals Ranex en Massive. Weliswaar worden in de gebruiksaanwijzing van AMP Light Indoor-Outdoor lamo dezelfde foto's gebruikt als in de gebruiksaanwijzing van de XQ/Lite Indoor-Out maar gesteld noch gebleken is dat het auteursrecht op die foto´s aan Tevea toebehoort. Uit de door Tevea overlegde verklaringen van haar ontwerper blijkt ook niet dat de foto´s door hem zijn vervaardigd.

IEF 11792

Acht minimaal aangepaste versies van de bedrijfsfilm

Hof 's-Hertogenbosch 11 september 2012, LJN BX8175 (RTV COMPANY INTERACTIVE COMMUNICATIONS B.V. tegen Pabo B.V.)

Opdracht tot het produceren van bedrijfsfilms voor meerdere landen. Uitleg overeenkomst. Inbreuk op auteursrecht voor minimale aanpassing. Betwiste openbaarmaking leidt niet tot nadere onderbouwing van de stelling. Wordt niet voldaan aan stelplicht.

RTV heeft in opdracht van Pabo vier korte films van elk twee minuten geproduceerd en één bedrijfsfilm van vier minuten voor de Nederlandse markt en achter andere landen. RTV vordert vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en dat Pabo een bedrag van €40.000 voldoet voor de nakoming van de gesloten overeenkomst/onrechtmatige daad en €80.000 vanwege inbreuk op auteursrechten van RTV voor wat betreft de acht buitenlandse versie (bewerkingen).

Tussen partijen is uitvoerig gedebatteerd over de vraag wat de grondslag is van genoemde vordering van RTV. RTV beroept zich er op dat Pabo door het laten vervaardigen van de acht buitenlandse versies inbreuk maakt op de aan RTV toekomende auteursrechten, bestaande uit het mogen openbaar maken en verveelvoudigen van de bedrijfsfilm en het daarin mogen aanbrengen van ondertitels en/of het synchroniseren van teksten. Volgens RTV is er dan ook sprake van een afgeleide vervolgopdracht van de opdracht tot het vervaardigen van de bedrijfsfilm en dient daarom voor de acht buitenlandse versies per stuk dezelfde prijs te gelden als voor de bedrijfsfilm.

Tussen partijen is niet in geschil dat RTV medio juni 2009 aan Pabo de (door Global Joy vervaardigde) acht buitenlandse versies ter beschikking heeft gesteld en dat over dit ter beschikking stellen door RTV als zodanig tussen partijen op dat moment overeenstemming bestond. Dat het volgens RTV om acht afzonderlijke films gaat en volgens Pabo om acht (minimaal) aangepaste versies van de bedrijfsfilm en dat partijen het, mede hierdoor, niet eens zijn over een door Pabo aan RTV te betalen prijs, doet aan bedoelde overeenstemming niet af.

Pabo betwist dat zij de korte films openbaar heeft gemaakt.  Zij heeft vanwege de door RTV gestarte procedures de films, die voor internet waren bedoeld, nog niet op haar websites heeft geplaatst. Deze betwisting heeft niet geleid tot een nadere onderbouwing van de summier verwoorden vordering (wanneer en hoe geopenbaard), zodat zij niet aan de stelplicht voldoet. De vordering wordt afgewezen. De proceskosten worden (geschat) voor 50% betrekking te hebben op de auteursrechtelijke vordering.

8.8.1. Tussen partijen is niet in geschil dat RTV medio juni 2009 aan Pabo de (door Global Joy vervaardigde) acht buitenlandse versies ter beschikking heeft gesteld en dat over dit ter beschikking stellen door RTV als zodanig tussen partijen op dat moment overeenstemming bestond. Dit blijkt ook uit het in 8.1.4. aangehaalde mailbericht van RTV aan Pabo. Dat het volgens RTV om acht afzonderlijke films gaat en volgens Pabo om acht (minimaal) aangepaste versies van de bedrijfsfilm (zie hierna onder 8.9.4 tot en met 8.9.6.) en dat partijen het, mede hierdoor, niet eens zijn over een door Pabo aan RTV te betalen prijs, doet aan bedoelde overeenstemming niet af. Deze overeenstemming over het aan Pabo ter beschikking stellen van de acht buitenlandse versies wordt door RTV ook nadrukkelijk naar voren gebracht in het kader van de primaire grondslag van haar vordering. Gelet op het voorgaande bestond er tussen partijen een overeenkomst over het van de kant van RTV ter beschikking stellen van de acht buitenlandse versies, zodat niet aan de subsidiaire grondslag van de vordering van RTV onder 8.4. sub a) wordt toegekomen en er van de door RTV gestelde inbreuk op auteursrecht van RTV ook geen sprake kan zijn. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat ook naar eigen zeggen van RTV (zie onder meer memorie van grieven onder 44 en de toelichting op grief 4) de aan Pabo ter beschikking gestelde acht buitenlandse versies bedoeld waren voor gebruik in de acht andere landen.

8.10.1. Met betrekking tot de vordering onder 8.4. sub b) wordt het volgende overwogen. RTV stelt dat ook de vier korte films in de acht landen openbaar zijn gemaakt. Dit is volgens haar een inbreuk op haar auteursrecht. Zij stelt schade te hebben geleden ad € 80.000,-- (vier films maal acht landen maal € 2.500,-- per stuk).   

8.10.2. Pabo betwist dat zij de korte films openbaar heeft gemaakt. Zij stelt dat zij vanwege de door RTV gestarte procedures de films, die voor internet waren bedoeld, nog niet op haar websites heeft geplaatst.

8.10.3. Tegenover deze betwisting door Pabo had het op de weg gelegen van RTV om haar, voor het eerst in hoger beroep ingestelde en summier verwoorde vordering nader te onderbouwen. Zo heeft zij niet gesteld wanneer de vier korte films in de acht landen (het hof neemt aan dat RTV bedoelt, de acht andere landen) zijn geopenbaard en hoe dit zou zijn gebeurd. Zij stelt zelfs niet met zoveel woorden dat dit is gedaan door Pabo. Aldus heeft RTV terzake van de onderhavige vordering niet voldaan aan haar stelplicht. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Daarbij wordt nog overwogen dat de gestelde inbreuk ook niet specifiek te bewijzen is aangeboden. De vordering ad € 80.000,-- (of een bedrag dat het hof redelijk en billijk acht) zal worden afgewezen.
 

 

IEF 11791

Zelfregulering door Google: een stap in de goede richting?

Een bijdrage van Tom Jozak, Mitopics.

Eigenaar van werelds grootste internetzoekmachine Google heeft aangekondigd dat zij meer dan 200 veranderingen in hun zoekalgoritmes gaan aanbrengen om de goede (lees: legitieme) zoekresultaten te kunnen blijven leveren. Deze veranderingen houden onder meer in dat het aantal verwijderverzoeken vanwege auteursrechtelijke inbreuken voor bepaalde content wordt geteld. Pagina’s die aan het zoekalgoritme voldoen, zullen volgens Google lager worden geplaatst in de zoekresultaten. Speelt Google hier voor de internet-cop of is er meer aan de hand? En wat is het alternatief?

Vooropgesteld dat alleen auteursrechthebbenden er belang bij hebben dat hun werk wordt herkend en als zodanig ook wordt beloond, stelt Google dat alleen gerechtelijke instanties op diens verzoek mogen bepalen of er sprake is van een auteursrechtelijke inbreuk. Zij mogen hierbij dan ook de schade en de mate van herstel van die inbreuk vaststellen. Daarom zullen – volgens Google – geen websites uit de zoekresultaten verwijderd worden totdat zij hiertoe een rechtmatig verwijderverzoek (“Copyright Removal Notice”) voor hebben ontvangen. En omdat de bovengenoemde wijzigingen in de zoekresultaten ook voor Google nadelig kunnen uitpakken – met het bieden van een groot aantal van nauwkeurige zoekresultaten zijn ze immers groot geworden – stellen zij ook middelen beschikbaar aan de beweerdelijke auteursrechtelijke inbreukmakers om zich hiertegen te kunnen verweren, althans te kunnen verweren tegen aantijgingen van derden.

Google geeft hiermee een negatief signaal af aan de potentiële inbreukmakers hoewel de kans bestaat dat rechtelijke instanties deze niet langer zullen zien als doorgeefluik (‘mere conduit’) alleen. De netneutraliteit wordt hierdoor eveneens verder aangetast door een monopolist. Dit hebben we al eerder gezien en hier is door de Amerikaanse Federal Communications Commission (FCC) al afwijzend op gereageerd. De voorlopige conclusie moet dan ook zijn dat Google wel goede voornemens lijkt te hebben om de ‘webwereld’ inhoudelijk te reguleren maar dat Google hierbij zelf niet aan de regels gebonden wil zijn.

In een tijd dat content-beheerders naar zoekresultaten van de flagrante auteursrechtovertreders verwijzen en deze op de eerste zoekpagina laten verschijnen, terwijl websites van bepaalde rijksvoorlichtingsdiensten vier pagina's verderop worden begraven, mag door Google niet beweerd worden dat hij volledig in het maatschappelijk belang handelt. Google probeert hier wel iets aan te doen en dat is een goede zaak, maar de wijze waarop verdient geen schoonheidsprijs.

Er kan uiteraard meer worden gedaan. Op het internet, waar spam en malware de dienst uitmaken, bestaan reeds initiatieven die het internetten veiliger en het downloaden legitiemer proberen te maken. Eén daarvan is het bijhouden van zwarte lijsten door verschillende gecertificeerde platforms waardoor onder meer hackersaanvallen kunnen worden verminderd. Deze aanpak zou ook kunnen werken voor het auteursrecht als vergelijkbare – bij voorkeur real-time – lijsten ontwikkeld worden om inbreuk op auteursrechten te registreren. Content-beheerders zouden dan gebruik kunnen maken van verschillende signalen die op deze lijsten worden vergaard en daarop hun content kunnen afstemmen. Een onafhankelijke instantie zou hier het beheer van kunnen doen en er toezicht op kunnen uitoefenen. Het verschil tussen deze aanpak en die van Google is dat de toegang tot de internetmarkt voor de vermoedelijk auteursrechtelijke inbreukmaker niet door een belangenverstengelde partij wordt beheerd en al dan niet onbedoeld belemmerd. Pas na het signaal van de auteursrechthebbende en een check door een integere beheerder van de zwarte lijst, of er inderdaad sprake is van ongeautoriseerde content, zou deze op de lijst geplaatst mogen worden al dan niet met toestemming van een onafhankelijk instantie. Een soort BKR-registratie (of de Amerikaanse versie hiervan: Credit-score), maar dan voor auteursrecht-inbreukmakers.

Google heeft natuurlijk zelf al een behoorlijke (zwarte) lijst opgebouwd, maar als er echt een onafhankelijke instantie voor dit soort lijsten van de aanbieders van ongeautoriseerde content in het leven geroepen zou worden, zou de hele internetmarkt hiervan kunnen profiteren. Idealiter zou Google zelf ook meewerken en deelnemen aan het verstrekken van gegevens aan deze onafhankelijke instantie en verder helpen bij het opbouwen en optimaliseren hiervan.

Auteursrechthebbenden en diens gemachtigde lopen nu steeds achter feiten aan, onder meer omdat landen buiten Europa nog steeds geen effectieve wet- en regelgeving op dit terrein hebben of omdat deze traag wordt ingevoerd en niet afgestemd is op de nieuwste ‘sharingtechnologieën’. Zij hebben dus snel andere initiatieven hard nodig, want de huidige aanpak werkt kennelijk niet zoals die bedoeld is. De snelle ontwikkeling van de technologie gooit namelijk steeds roet in het eten.

De oplossingen voor de besproken problematiek hoeven niet persé ver van thuis te worden gezocht. Er kan in dit verband worden gekeken naar de ervaringen met bestrijding van internetspam en -malware en hoe met soortgelijke problemen op het internet wordt omgegaan. Deze aanpak zou mogelijk effectiever kunnen zijn dan het continu aanpassen van de wet- en regelgeving en dus uitgebreid kunnen worden naar bestrijding van verrijking door gebruik van andermans werk. Hoewel hiervoor natuurlijk een brede consensus nodig is, betekent dit echter niet dat we niet eerst klein mogen beginnen.

Tom Jozak, Mitopics.

IEF 11790

Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen en IE-Rechten

Brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie - Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking Reactie op onderzoeksrapport 'Harnessing IPR for Development Objectives' , Kamerstukken II 2012-2012, 32 605, nr. 110.

Reactie op het onderzoeksrapport 'Harnessing Intellectual Property Rights for Development Objectives'. In zijn reactie verwoord de Staatssecretaris een groot aantal inspanningen ten behoeve van het realiseren van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen. Waaronder, maar niet-uitsluitend (1) het bevorderen van (sub)licentieverlening voor humanitaire doeleinden van geoctrooieerde technologieën, (2) het uitbreiden van de vrijstelling voor ‘particulier en niet-commercieel gebruik’ in het kwekersrecht voor alle arme boeren met weinig middelen, om ze in staat te stellen zaaigoed te ruilen met hun collega’s en kwekersvrijstelling in het octrooirecht. het bedrijfsleven te stimuleren om de toegang tot goed uitgangsmateriaal in ontwikkelingslanden te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door, in analogie met de Access to Medicine Index, een Access to Seeds Index op te stellen. En (3) een ‘open access’ publicatiebeleid door de ministeries laten uitdragen.

Het rapport Harnessing Intellectual Property Rights for Development Objectives is het resultaat van een zogenaamd Schokland-akkoord tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Platform MDG-profs, een samenwerkingsverband tussen Nederlandse kennisinstellingen en een aantal ministeries, met als doel om Nederlandse kennisinstellingen meer te betrekken bij het realiseren van de Millennium Ontwikkelings Doelstellingen (Engels: Millennium Development Goals, MDG’s). Het doel van het Platform was om de relatie tussen intellectuele eigendomsrechten (IE) en het realiseren van de MDG’s in kaart te brengen en beleidsaanbevelingen te doen.

In Paragraaf 1 wordt vervolgens nader ingegaan op het Nederlandse beleid en de positie met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten in internationale fora zoals de World Trade Organization (WTO), de World Intellectual Property Organization (WIPO) en de International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV). Paragraaf 2 bevat de Nederlandse inzet in relatie tot de nationale beleidscontext.

Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
1) bewustwording met betrekking tot de mogelijkheden van licenties voor humanitaire doeleinden, patentpools;
2) aansturing van publiek gefinancierd onderzoek;
3) de toegankelijkheid van onderzoekspublicaties (open access);
4) valorisatiebeleid.

Tot slot schets ik in paragraaf 3 hoe ik door middel van een aantal concrete acties bijdraag aan het verbeteren van de toegang tot zaaizaad en uitgangsmateriaal voor voedselvoorziening en tot farmaceutische middelen voor gezondheid in ontwikkelingslanden zelf. Dit ter ondersteuning van de MDG 1 (armoede- en hongerbestrijding) en de MDG 6 (bestrijding van HIV/Aids, malaria en andere ziektes).

Hoofdlijnen aanbevelingen rapport
In essentie bevatten de aanbevelingen die gericht zijn op de Nederlandse actoren een tweetal hoofdlijnen:

  • Bij de inrichting van IE-systemen in ontwikkelingslanden moet rekening kunnen worden gehouden met het ontwikkelingsniveau en de lokale context van een land; deze hoofdlijn wordt uitgewerkt in Hoofdstuk 1 (Internationaal)
  • Aandacht voor MDG’s bij het opstellen van nationale (en internationale) onderzoeks- en innovatieagenda’s; deze hoofdlijn wordt uitgewerkt in Hoofdstuk 2 (Nationaal).

Ik steun de hoofdlijnen en de conclusies en aanbevelingen van het rapport, te weten:

1. Internationaal
Een goed werkend IE-systeem is van wezenlijk belang voor het stimuleren van innovatie en voor de toegang tot en overdracht van technologie en daarmee (economische) ontwikkeling. Voor een goede werking van het IE-systeem is het van belang dat rekening kan worden gehouden met het ontwikkelingsniveau en de lokale context van een land. Daarom is er in WTO-verband ruimte geschapen voor flexibele inrichting van IE-systemen. Het gaat dan om het vinden van de juiste nationale balans tussen het belang van IE-rechthebbenden en de publieke (algemene) belangen die gediend
worden met het gebruik, de toegang tot de ontwikkelde producten en de (verdere) toepassing en ontwikkeling van de erbij betrokken innovaties.

Ik ben het eens met de conclusie van het rapport dat ontwikkelingslanden de ruimte moeten blijven houden daar waar zij wensen gebruik te maken van de flexibiliteiten die het IE-kader binnen de TRIPSovereenkomst hen biedt, inclusief het speciale regime voor de minst ontwikkelde landen (MOL’s). Daarbinnen moeten landen deze afwegingen zelf kunnen maken. Dit standpunt is in internationale fora lang bepleit en dat zal ook in de toekomst zo blijven.

2. Nationaal
Ik erken het belang van rekening houden met de belangen die ontwikkelingslanden hebben bij de toegang tot voor deze landen relevante kennis en innovaties.

Ik herken ook het beeld dat de kennis en het gebruik van diverse mogelijkheden die het IE-systeem biedt bij het uitoefenen van IE-rechten, zoals licenties voor humanitaire doeleinden (Engels: HULs: Humanitarian Use Licenses), patent pools en toegankelijkheid van onderzoekspublicaties (open access), beperkt aanwezig lijkt te zijn bij diverse relevante Nederlandse actoren. Daarom zal ik in voorkomende gevallen deze mogelijkheden onder de aandacht brengen en wijzen op het belang ervan.

Hieronder geef ik weer wat dit standpunt concreet behelst.
1. INTERNATIONAAL
1.1 WTO Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS)
1.2 World International Property Organization (WIPO)
1.3 International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV)
Concreet zal ik in relatie tot UPOV de volgende acties ondernemen:

  • Bepleiten om de ‘private and non commercial use exemption’ in UPOV 1991 te voorzien van een ruimere uitleg dan momenteel het geval is. Hiermee kan worden bereikt dat kleine boeren indien zij beschermde rassen gebruiken in goede jaren hun overschot op de markt kunnen verhandelen en zaaizaad onderling kunnen uitwisselen.
  • In het kader van de Europese bilaterale en regionale vrijhandelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden ruimte vragen voor de gedifferentieerde aanpak van zaadsystemen, waarbij de nadruk vooral zal liggen op effectieve handhaving.
  • Een bijdrage leveren via het publieke onderzoeksbestel aan de kennis over en verbetering van lokale zaad- en veredelingssystemen in ontwikkelingslanden. Hierbij past ook het overdragen van kennis over de opbouw en handhaving van kwekersrecht dat aansluit bij de lokale context.
  • Het samen met het bedrijfsleven in het kader van de topagenda Tuinbouw en Uitgangsmateriaal ontwikkelen van één of meer projecten op het gebied van gedifferentieerde zaadsystemen en teelten in Sub-Sahara Afrika.

2. NATIONAAL
2.1 Nationaal Intellectueel Eigendom (IE) beleid en bewustwording
2.2 Nationaal IE-beleid en publieke onderzoeksaansturing
2.3 Nationaal IE-beleid en ‘Open Access’

Concreet zal ik daarom mij inspannen door te:

  • bevorderen dat over de volle breedte zo veel mogelijk gestreefd wordt naar het hanteren van het ‘open access’ principe wat betreft de publicatie van onderzoek gefinancierd uit publieke middelen in wetenschappelijke tijdschriften, en waar mogelijk van onderzoeksdata- en gegevens.
  • een ‘open access’ publicatiebeleid door de ministeries laten uitdragen voor de resultaten van Beleidsondersteunend Onderzoek. Hiertoe kunnen bij de opdrachtverlening de kosten die open-access publiceren met zich meebrengen voor de auteur/onderzoeksinstelling worden meegenomen.

2.4 Nationaal IE-beleid en valorisatie
3. Toegang tot voedsel en medicijnen; enkele andere acties

Daarnaast onderzoeken de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en ik door steun te verlenen aan de
Access to Seeds Foundation de mogelijkheid om het bedrijfsleven te stimuleren om de toegang tot goed
uitgangsmateriaal in ontwikkelingslanden te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door, in analogie met de
Access to Medicine Index, een Access to Seeds Index op te stellen. De eerste resultaten op basis van
gesprekken met zowel vertegenwoordigers van de stakeholders als van de industrie zijn positief en
geven ons vertrouwen in het vervolg.

IEF 11789

Indienen van Petitions for review: duur en niet effectief

Indienen van Petitions for review (bij het Europees Octrooibureau) is duur en niet effectief

Close up of The ThinkerEen bijdrage van Cees Mulder, Maastricht University.

Petitie slechts twee keer (van de 70x) succesvol. Toen de huidige versie van het Europees Octrooiverdrag (EOV 2000) in December 2007 in werking trad, werd ook een nieuwe procedure geïntroduceerd waarbij een partij die, bij een beroepsprocedure bij het Europees Octrooibureau (EOB), benadeeld wordt door de beslissing van de Kamer van Beroep (“Board of Appeal”) een Petitie kan indienen om herziening (“Petition for Review”) van de beslissing door de Grote Kamer van Beroep (“Enlarged Board of Appeal”; artikel 112a(1) EOV). Helaas biedt de wet aan de Grote Kamer van Beroep slechts onder zeer beperkte omstandigheden de mogelijkheid de beslissing van de Kamer van Beroep te heroverwegen.

Het verzoek kan namelijk alleen worden ingediend wanneer (artikel 112a(2) EOV):

a. een lid van de kamer van beroep in strijd met art.24(1) EOV deelgenomen heeft aan de beslissing of ondanks het feit dat hij was uitgesloten uit hoofde van een beslissing ingevolge artikel 24(4) EOV;
b. de Kamer van Beroep een persoon omvatte die niet is benoemd als lid van de Kamers van Beroep;
c. een fundamentele inbreuk is gemaakt op artikel 113 EOV (‘rechtsgronden van de beslissing’);
d. zich een andere fundamentele procedurele tekortkoming als omschreven in het Uitvoeringsreglement heeft voorgedaan in de beroepsprocedure; of
e. een strafbaar feit vastgesteld overeenkomstig de voorwaarden neergelegd in het Uitvoeringsreglement van invloed kan zijn geweest op de beslissing.

Bovendien zijn aan het indienen van een Petitie hoge kosten verbonden (momenteel € 2.625) die alleen worden geretourneerd als de Petitie succesvol is.

Indien de Petitie ontvankelijk is, vernietigt de Grote Kamer van Beroep de beslissing die het onderwerp is van de herziening en heropent de procedure bij de Kamer van Beroep (artikel 112a(5) EOV).

Van de toe nu toe ingediende Petities (meer dan 70) zijn er pas twee succesvol geweest (R 7/09 en R 3/10). Hieruit blijkt dat het indienen van een Verzoek om herziening door de Grote Kamer van Beroep van het EOB duur en feitelijk niet effectief is.

IEF 11788

Plagiaatartikel en volledige en integere (online) archivering daarvan

Vzr. Rechtbank Groningen 14 september 2012, LJN BX7924 (Eiseres tegen Stichting Universiteitsblad Groningen)

Copy - PasteGeen onrechtmatige publicatie. In 2007 ontstond er ophef over gepleegd plagiaat, het artikel in kwestie uit 2011 gaat over iets anders, maar verwijst aan het slot naar dit eerdere plagiaatartikel (lees Rechtenstudie, Maar weer eens bewezen: plagiaat is superlink). Eiseres vordert verwijdering van een artikel uit het digitale archief van de Universiteitskrant te Groningen. De afweging tussen enerzijds het door Universiteitskrant (UK) bepleite publieke belang van vrije nieuwsgaring en volledige archivering daarvan en anderzijds het private belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam leidt tot het oordeel dat het belang van de UK prevaleert.

De vordering van eiseres tot verwijdering van deze passage staat haaks op het in artikel 10 lid 1 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting; een grondrecht dat slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden beperkt. Beoordeeld dient te worden of thans aanleiding bestaat voor zo'n "censuur".

In de onderhavige casus zou het publicatierecht van gedaagde kunnen worden beperkt wanneer het gewraakte artikel aantoonbaar onjuistheden bevat, dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in die zin onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. [daarvan is - naar het oordeel van de voorzieningenrechter - geen sprake]. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij hetgeen de voorzieningenrechter te Amsterdam in een uitspraak van 31 maart 2010 heeft overwogen:

"(...) de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen van artikelen, die op zichzelf rechtmatig zijn, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen. De archivering zou dan geen betrouwbare getuigenis van het verleden meer vormen. " (LJN:BM4462).

In de onderhavige casus zou het publicatierecht van gedaagde kunnen worden beperkt wanneer het gewraakte artikel aantoonbaar onjuistheden bevat, dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in die zin onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Maar ook kan de op zichzelf rechtmatige publicatie van gedaagde zozeer botsen met het grondrecht van eiseres op eerbiediging van haar eer en goede naam, dat het in haar archief en op internet geplaatst houden van dit artikel alsnog als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW is aan te merken. Daarbij dient een belangenafweging te worden gemaakt die met inachtneming van alle bijzonderheden omstandigheden van het geval ertoe strekt na te gaan welke van beide hier tegenover elkaar staande fundamentele rechten

- enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting aan de zijde van gedaagde en anderzijds het recht op bescherming van eer en goede naam aan de zijde van eiseres - in dit geval zwaarder weegt.

(...)


Bij de afweging tussen enerzijds het door UK bepleite publieke belang van vrije nieuwsgaring en volledige archivering daarvan en anderzijds het private belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam, sluit de voorzieningenrechter aan bij hetgeen de voorzieningenrechter te Amsterdam in een uitspraak van 31 maart 2010 heeft overwogen:

"(...) de samenleving moet kunnen vertrouwen op een volledige en integere (online) archivering. Media hebben bij het dienen van dit publieke belang een belangrijke taak. De pers heeft namelijk de primaire rol van publieke waakhond, maar een belangrijke secundaire functie is het beschikbaar maken van nieuws in archieven. Daarmee is een verplichting tot het verwijderen van artikelen, die op zichzelf rechtmatig zijn, uitsluitend vanwege een negatieve lading, niet goed te verenigen. De archivering zou dan geen betrouwbare getuigenis van het verleden meer vormen. " (LJN:BM4462).

Aldus komt de voorzieningenrechter tot het oordeel, dat alle belangen afwegend, het belang van eiseres bij bescherming van haar eer en goede naam niet opweegt tegen het recht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de integrale archivering daarvan.

Op andere blogs:
Rechtenstudie.nl

IEF 11787

Fiche Richtlijn collectief beheer: korte inhoud voorstel

Kamerbrief 21 september 2012, Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen, Fiche 4: Richtlijn Collectief beheer auteurs- en naburige rechten en muziekrechten op internet, p. 27-34.

Minimumharmonisatie. Korte inhoud voorstel
Het voorstel richt zich op de verbetering van het functioneren van organisaties die zich bezighouden met het beheer van auteurs- en naburige rechten (collectieve beheersorganisaties (hierna: cbo’s) door eisen aan governance en transparantie te stellen en op verbetering van de auteursrechtlicentiëring van online muziekdiensten (zoals download- of streamingwebsites).

Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
De rechtsbasis wordt gevormd door de artikelen 50 lid 2 onder g, 53 en 62 VWEU. Subsidiariteit: positief, omdat goed functioneren van collectieve beheersorganisaties en verbeteren van licentiëring op internet grensoverschrijdende kwesties zijn. Proportionaliteit: positief, zolang het voorstel voorziet in minimumharmonisatie en lidstaten de nodige flexibiliteit biedt om op nationaal niveau aanvullende of strengere regels te stellen.

Implicaties/risico’s/kansen
Het voorstel vertoont overlap met het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel dat het toezicht op cbo’s versterkt ((Eerste Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 31 766 A). 31766) en behelst een uitbreiding van de taken van het College van Toezicht auteurs- en naburige rechten (toezichthouden op de eisen die worden gesteld aan cbo´s die multiterritoriale licenties verlenen voor online muziekdiensten).\

Nederlandse positie
Het kabinet verwelkomt het richtlijnvoorstel maar heeft nog veel vragen bij de uitwerking. Nederland staat positief tegenover een Europees kader voor governance en transparantie omdat dit het functioneren van cbo’s in grensoverschrijdende situaties kan verbeteren. Voorwaarde is wel dat de richtlijn voorziet in minimumharmonisatie en voldoende flexibiliteit biedt om op nationaal niveau regelingen te treffen, bijvoorbeeld om gebruikers te beschermen.

De richtlijn moet aansluiten bij voortzetting van het beleid dat zich richt op één factuur voor ondernemingen (werkgroep Pastors) en aan de instelling van één loket voor de incasso van vergoedingen door cbo’s in de offline omgeving. Er zal duidelijkheid moeten komen over de wijze waarop de regels voor transparantie en i worden gehandhaafd in lidstaten waar geen overheidstoezicht bestaat. Zonodig moet het voorstel op dit punt verder worden aangescherpt. De regeling voor multiterritoriaal licentiëren van muziekauteursrecht op internet kan bijdragen aan het versterken van het legale aanbod van muziekwerken op internet. Dat is een wenselijk streven, maar er moet meer duidelijkheid komen omtrent het uiteindelijke effect van deze richtlijn op het aanbod van legale muziekdiensten en op het aantal cbo’s dat overgaat tot multiterritoriale licentiëring. Naast het belang van de gebruiker zijn de gevolgen voor de culturele diversiteit, de positie van Nederlands repertoire, de gevolgen voor de positie van de individuele auteur en de bescherming van persoonsgegevens voor Nederland aandachtspunten in de onderhandelingen.

IEF 11786

Prejudiciële vragen: mededeling aan patiënten in een kuuroord

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 14 september 2012, zaak C-351/12 (Ochranný svaz autorský pro práva k dílům hudebním, o. s. (OSA) tegen Léčebné lázně Mariánské Lázně, a. s.)

Marienbad, TrinkhallePrejudiciële vragen gesteld door Krajský soud v Plzni, Tsjechische republiek.

Collectief beheer. Beperking van auteursrecht voor zorginstellingen in strijd met Richtlijn. Mededeling via radio/televisie aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting. Artikel 56 e.v. VWEU (vrij verkeer diensten); artikel 102 VWEU (misbruik machtspositie); Richtlijn 2001/29/EG; Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt. Drie vragen:

1. Moet richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat een beperking die makers een vergoeding ontzegt voor de mededeling van hun werk via radio- of televisie-uitzending door middel van radio- of televisieontvangstapparatuur aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting die geldt als onderneming, in strijd is met de artikelen 3 en 5 (artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5) ervan?

2. Zijn deze bepalingen van de richtlijn inzake bovenbedoeld gebruik van een werk zo nauwkeurig en onvoorwaardelijk dat collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten zich er voor de nationale rechter in een geschil tussen particulieren op kunnen beroepen, indien een lidstaat de richtlijn niet correct in nationaal recht heeft omgezet?

3. Moeten de artikelen 56 en volgende en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of, in voorkomend geval, artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van bepalingen van nationaal recht die het collectieve beheer van auteursrecht op het grondgebied van de staat voorbehouden aan één enkele collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten (monopolist), zodat afnemers van de dienst niet de vrije keuze hebben voor een collectieve beheersorganisatie van een andere lidstaat van de Europese Unie?

Verzoekster OSA, een collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten op muziekwerken, vordert een bedrag van CZK 546 995 van verweerster wegens ongerechtvaardigde verrijking. Verweerster is een onderneming op het gebied van intramurale en ambulante zorg (bronnenbad) waarbij accommodatie en catering wordt aangeboden. Zij heeft geen overeenkomst met verzoekster gesloten voor het gebruik van werken die op de in de accommodatie aanwezige radio- en tv-toestellen te horen en te zien zijn. Verzoekster gaat er daarbij vanuit dat de in de Tsjechische auteurswet neergelegde beperking van het auteursrecht voor zorginstellingen in strijd is met Richtlijn 2001/29.

Verweerster stelt dat de door haar verstrekte zorg gedeeltelijk uit de staatskas wordt betaald. Ook het beheer/onderhoud van de geneeskrachtige bronnen is een publiekrechtelijke taak. Zij meent dat de Richtlijn niet geschonden wordt en zo ja dan zou die in een geschil tussen particulieren toch niet kunnen worden ingeroepen. Ook is zij van mening dat verzoekster misbruik maakt van haar monopoliepositie en hogere vergoedingen vraagt dan buitenlandse collectieve beheersorganisaties. Zij ziet daardoor haar concurrentiepositie verslechteren en beschouwt de machtspositie van verzoekster als een inperking van de vrijheid van dienstverrichting.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog (First hotel rooms, then dental practice, and now spa establishments)