IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11394

Toespraak directievoorzitter Buma/Stemra

Samenvatting toespraak directievoorzitter Hein van der Ree tijdens de ALV (Algemene Ledenvergadering) Buma/Stemra 16 mei 2012

We kijken terug op een roerig jaar, met bijzondere hoogte- en dieptepunten. Voor ons én voor onze 200 medewerkers, die zich dagelijks volop inzetten voor muziekauteurs en uitgevers. Maar voordat we naar de bijzondere resultaten van het afgelopen jaar gaan, wil ik jullie eerst kort meenemen langs de financiële resultaten.

Dit keerden we uit: Aan Nederlandse leden en deelnemers keerde Buma vorig jaar 70,3 miljoen euro uit en Stemra 24,4 miljoen euro. Zo keerden we uit: Waar we wel één-op-één kunnen uitkeren, doen we dat. Uitkering aan SoCu: Vorig jaar ging 9,6 miljoen euro naar het Fonds voor Sociale en Culturele doeleinden (SoCu).

Aantal leden: Een toename dus van 1.133 leden. Ook de database met werken groeit:het totaal komt nu op zo’n 6,8 miljoen werken. Onze positie in Europa: Net als voorgaande jaren zitten we in 2011 weer in de Europese top 3 van Collectieve Beheersorganisaties (CBO’s) met de laagste exploitatiekosten.

De tevredenheid van onze leden: Onze leden wilden graag verbeteringen op het gebied van:
•    Betere en snellere opvolging van klachten
•    Meer transparantie en duidelijkheid
•    Makkelijker opgeven van nieuwe liedjes
•    Meer rekening houden met de online werkelijkheid
•    De kerntaken – het innen en verdelen – beter uitvoeren

 

Verbeterpunt: klachtenafhandeling: we zetten volop in op klant- en servicegerichter werken én in het werken conform ‘case ownership’. Dat betekent dat er nog maar één persoon verantwoordelijk is voor de gehele behandeling van de klacht.

 

Verbeterpunt: transparantie en communicatie
•    Deze zomer wordt de portal grotendeels vernieuwd met onder meer een overzichtelijk dashboard waar alle relevante informatie in één oogopslag is te zien.
•    Vorig jaar oktober lanceerden we onze nieuwe website.
•    Begin dit jaar introduceerden we de Songtracker-app, waarmee auteurs het gebruik van hun muziek op landelijke radiozenders kunnen volgen.
•    Een van onze andere innovatieve toepassingen is de nieuwe website Airplayclaim.nl, bedoeld om muziek waarvan de auteur of uitgever niet bekend is, te claimen.

 

Nieuw in 2011: Buma Jr.
Ons nieuwe initiatief Buma Jr. is bedoeld om componisten en tekstschrijvers tot 26 jaar te adviseren over hun auteursrechten.

Voor de muziekgebruikers
Als klanten dit willen, dan krijgen ze van Buma, Sena en Videma nog maar één factuur. Via Mijnlicentie.nl gaan jaarlijks zo’n 130.000 facturen naar muziekgebruikers.

Politiek en tariefdifferentiatie: De politiek pleit voor tarieven op maat, gedifferentieerd naar de mate van en soort muziekgebruik.
En verder: onze omgeving, Downloadverbod, Veranderingen in de organisatie

IEF 11393

De uitvoering van de ontvlechting

Vzr. Rechtbank Almelo 30 mei 2012, LJN BW7412 (Cinc solutions tegen gedaagde)

Uitspraak mede ingezonden door Laurens Bezoen, Daniels Huisman.

Auteursrecht. Wanprestatie. Schending geheimhoudingsovereenkomst na ontvlechting van de samenwerking.

Cinc ontwikkelt en produceert machines, waaronder vloeistofseparatoren met als typeaanduiding CS250, en CS250 PUR. Gedaagde vervaardigt machines en onderdelen daarvan. In januari 2006 hebben partijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten betreffende de exclusieve productie van vloeistofseparatoren door gedaagde voor Cinc. Partijen hebben in dat kader een geheimhoudingsverklaring gesloten. Daarin zijn partijen onder meer overeengekomen dat het gedaagde niet is toegestaan vertrouwelijke informatie van Cinc aan derden te openbaren. De uitvoering van de ontvlechting geschiedde niet naar tevredenheid van Cinc.

Rechtspraak.nl: De vraag wie van partijen (auteursrechtelijk gezien) rechthebbende is van de in het geding zijnde tekeningen met betrekking tot de vloeistofseparatoren kan in het bestek van het kort geding niet worden beantwoord. De uiteenlopende stellingen van partijen hieromtrent zullen nader onderzocht dienen te worden in een bodemprocedure. Een kort gedingprocedure leent zich daar niet voor. Eiseres heeft voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van wanprestatie. De vorderingen worden derhalve afgewezen.

4.2.    De vraag die in dit geding dient te worden beantwoord is, of er sprake is van wanprestatie aan de zijde van [gedaagde], meer in het bijzonder of [gedaagde] de geheimhoudingsovereenkomst, dan wel de nadien gemaakte ontvlechtingafspraken, heeft geschonden. Cinc stelt daartoe dat [gedaagde] zonder toestemmingvan Cinc vertrouwelijke informatie en eigendommen van Cinc aan derden heeft verstrekt. Voorts weigert [gedaagde] alle eigendommen, bestaande uit tekeningen en projectmappen, over te dragen aan Cinc, aldus Cinc. [Gedaagde] betwist dat er sprake is van de door Cinc vermeende schending: zij heeft geen separatoren geproduceerd zonder toestemming van Cinc. Voorts betwist zij dat zij geen medewerking heeft verleend aan het overdragen van alle tekeningen en eigendommen van Cinc. [Gedaagde] stelt voorts dat zij Cinc tevergeefs expliciet heeft gevraagd om opgave te doen van de tekeningen en eigendommen die Cinc mist.


4.3.    De voorzieningrechter stelt voorop dat de vraag wie van partijen (auteursrechtelijk gezien) rechthebbende is van de in het geding zijnde tekeningen met betrekking tot de Cinc vloeistofseparatoren in het bestek van dit kort geding niet worden beantwoord. Partijen verschillen wezenlijk van mening wie van beiden rechthebbende is op deze tekeningen. [Gedaagde] heeft betwist dat Cinc rechthebbende is.Het staat onvoldoende vast (en kan in kort geding ook onvoldoende komen vast te staan) welke tekeningen auteursrechtelijk gezien toebehoren aan Cinc. De uiteenlopende stellingen van partijen hieromtrent zullen nader onderzocht dienen te worden in een bodemprocedure. Een kort gedingprocedure leent zich daar niet voor. Dat betekent dat in dit kort geding ook niet kan worden geconstateerd of er sprake is van een inbreuk op die intellectuele eigendomsrechten door het kopiëren van de tekeningen dan wel produceren van separatoren/rotors . De gevorderde staking van de gestelde inbreuk dient dan ook reeds om die reden te worden afgewezen.


4.4.    De voorzieningenrechter overweegt over de gestelde wanprestatie het volgende.

De stellingen van Cinc komen neer op de vrees aan de zijde van Cinc voor het achterhouden van informatie door [gedaagde] met de kennelijke bedoeling zelf separatoren te gaan produceren. Volgens Cinc heeft [gedaagde]vertrouwelijke informatie aan derden verstrekt, heeft [gedaagde] zonder toestemming van Cinc separatoren geproduceerd en heeft zij, in het verlengde daarvan, niet alle tekeningen en (overige) eigendommen aan Cinc overgedragen. Cinc heeft ter zitting toegelicht dat de vrees voornamelijk is ingegeven door het aantreffen door haar directeur van een rotor van een CS250 separator bij [X]. Het vermoeden is gerezen dat dit nog slechts‘het topje van de ijsberg’ is.

Cinc heeft nagelaten te stellen welke vertrouwelijke informatie en voorts aan wie [gedaagde] deze zou hebben verstrekt. Het lag op de weg van Cinc om voldoende feiten en omstandigheden te stellen die aannemelijk maken dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van verplichtingen aan de zijde van [gedaagde]. Nu Cinc haar stellingen niet nader heeft onderbouwd - ook niet nadat daarnaar ter zitting expliciet is gevraagd - dan dat zij de tekeningen met betrekking tot CS250 PUR mist en de daarbij behorende matrijstekening, heeft Cinc haar vordering op dit punt onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Daar komt bijdat partijen twisten over wie (auteursrechtelijk gezien) rechthebbende is van de zojuist bedoelde tekeningen, waarop - zoals hiervoor onder 4.3. reeds overwogen -, in dit kort geding geen antwoord kan worden gegeven. [Gedaagde] heeft tot slot ter zitting verklaard dat (financiële) afspraken kunnen worden gemaakt over overdracht van de (in opdracht van Cinc vervaardigde) rotor.

IEF 11392

Uitgezonderd van de territoriale reikwijdte van de licentie

Rechtbank 's-Gravenhage 30 mei 2012, HA ZA 11-2640 (STR Collectie tegen HareChair B.V.)

Uitspraak ingezonden door Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten.

 

Modellenrecht. Contractenrecht. Licenties. Geen uitputting. Harechair ontwerpt, produceert en verhandelt meubels, waaronder de stoel genaamd "Coral" waarop ook een Gemeenschapsmodelrecht is gevestigd. STR houdt zich bezig met de handel in meubels en heeft 38 Gruvyer-stoelen (van de firma IGAP) ingekocht.

Met IGAP is een licentieovereenkomst gesloten en in een vaststellingsovereenkomst verklaart STR zich te onthouden van inbreuk. STR heeft IGAP aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de levering door IGAP. STR vordert een verklaring voor recht ten behoeve van de buitengerechtelijke vernietiging van het contract en onrechtmatig handelen van Harechair. De rechten op de Gruvyer-stoelen zijn namelijk uitgeput op basis van de IGAP-overeenkomst.

De vorderingen worden afgewezen. Er is geen sprake van uitputting van de rechten conform de licentieovereenkomst, de verhandelde stoelen vallen niet onder de IGAP-overeenkomst en STR doet een beroep op een (niet-bestaande) bepaling "all disputes are settled".

4.1. Het betoog van STR dat de rechten van Harechair zijn uitgeput op basis van de IGAP-overeenkomst, moet worden verworpen. Harechaire heeft aangevoerd dat de bij die overeenkomst verleende licentie niet van toepassing is op handelingen in Nederland omdat Nederland (...) uitdrukkelijk is uitgezonderd van de territoriale reikwijdte van de licentie. Volgens Harechair moet de verkoop van de Gruvyer-stoelen door IGAP aan STR worden aangemerkt als een handeling in Nederland die onder die uitzondering valt. Dat heeft STR niet bestreden. Integendeel, hij heeft bij conclusie van antwoord zelf expliciet verklaard dat de door STR verhandelde stoelen niet vallen onder de licentie.

4.2. Het betoog van STR dat de door hem verhandelde stoelen wel vallen onder een in de IGAP-overeenkomst besloten schikking, moet worden verworpen. Anders dan STR meent, maakt de IGAP-overeenkomst geen onderscheid tussen een licentie voor de toekomst en een schikking voor het verleden. Blijkens de tekst van de IGAP-overeenkomst hebben Harechair en IGAP met de overeenkomst beoogd hun geschil zowel voor het verleden als voor de toekomst te regelen door IGAP een licentie te verlenen. Bij de overeenkomst wordt IGAP immers een licentie verleend voor de periode vanaf 1 januari 2010 tot 1 april 2012, dat wil zeggen voor zowel de periode voorafgaand aan de IGAP-overeenkomst als de periode vanaf die overeenkomst. De tekst van de overeenkomst bevat geen aanwijzing dat er verschillende licentievoorwaarden gelden voor die twee periodes. Gelet daarom moet worden geconcludeerd dat de in artikel 7 opgenomen beperking van de geografische reikwijdte van de licentie ook geldt voor de periode waarin IGAP de Gruvyer-stoelen heeft geleverd aan STR. Die conclusie is ook in overeenstemming met de door Harechair gestelde en door STR niet weersproken doelstelling van de IGAP-overeenkomst, te weten dat STR exclusiviteit zou behouden op haar thuismarkt Nederland. Daarmee is niet verenigbaar dat Harechair met terugwerkende kracht zou hebben ingestemd met inbreuken in Nederland.

IEF 11391

WIPO Trademark Law Treaty per 11 augustus

Per 11 augustus wordt de WIPO Trademark Law Treaty van kracht in de gehele Benelux.

Waar in België de ratificatie al 28 juni 2004 en in Nederland 19 september 1996 is gestart, heeft op 11 mei j.l. Luxemburg, als laatste Benelux-land, het ratificatieproces ingeluid. Op de WIPO-site staat de volgende samenvatting:

The aim of the Trademark Law Treaty (TLT) is to approximate and streamline national and regional trademark registration procedures. This is achieved through the simplification and harmonization of certian features of those procedures, thus making trademark applications and the administration of trademark registrations in multiple jurisdictions less complex and more predictable.

The great majority of the provisions of the TLT concern the procedure before the trademark office which can be divided into three main phases: application for registration, changes after registration and renewal. The rules concerning each phase are so constructed as to make it clear what the requirements for an application or a specific request are.

 

As to the first phase – application for registration – the Contracting Parties to the TLT may require, as a maximum, the following indications: a request, the name and address and other indications concerning the applicant and the representative; various indications concerning the mark including a certain number of representations of the mark; the goods and services for which registration is sought classified in the relevant class of the International Classification (established under the Nice Agreement Concerning the International Classification of Goods and Services for the Purposes of the Registration of Marks (1957)), and, where applicable a declaration of intention to use the mark. Each Contracting Party must also allow that an application relate to goods and/or services belonging to several classes of the International Classification. As the list of permissable requirements is exhaustive, a Contracting Party cannot require, for example, that the applicant produce an extract from a register of commerce or the indication of a certain commercial activity, or evidence to the effect that the mark has been registered in the trademark register of another country. The second phase of the trademark procedure covered by the TLT concerns changes in names or addresses and changes in the ownership of the registration. Here too, the applicable formal requirements are exhaustively listed. A single request is sufficient even where the change relates to more than one – possibly hundreds – of trademark applications or registrations, provided that the change to be recorded pertains to all registrations or applications. As to the third phase, renewal, the TLT standardizes the duration of the initial period of the registration and the duration of each renewal to 10 years each.
IEF 11390

Tomatenzaak voor tweede keer bij grote Kamer van Beroep

Aanvullende vragen van de BoA aan de EBoA in de "Tomato Case"

Met samenvatting van Cees Mulder, Maastricht University.

Europees Octrooirecht. De Kamer van Beroep (“Board of Appeal”) van het Europees Octrooibureau, die de “Tomato Case” (beslissing T 1242/06) al een keer eerder naar Grote Kamer van Beroep (“Enlarged Board of Appeal”; Artikel 112(1)(a) EOV) had verwezen (beslissing G 1/08), heeft, gelet op gewijzigde octrooiconclusies (“amended claims”) die daarna door de octrooihouder zijn ingediend (tijdens de tweede mondelinge behandeling), aanvullende vragen voorgelegd aan de Grote Kamer van Beroep.

De reden is dat de gewijzigde octrooiconclusies gericht zijn op een plant of plantmateriaal, zoals fruit (begin conclusie 1: “A tomato fruit of the species Lycopersicon esculentum which is naturally dehydrated, …”; en begin conclusie 2: “A dehydrated tomato fruit of the species Lycopersicon esculentum characterized by …”) dat gemaakt wordt door een proces dat is uitgesloten van octrooieerbaarheid (artikel 53(b) EOV: Europese octrooien worden niet verleend voor … werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren). De gewijzigde conclusies roepen nieuwe vragen van wezenlijk belang op waarop de Grote Kamer van Beroep wordt verzocht een beslissing te nemen.

Dit is de eerste keer dat dezelfde Kamer van Beroep in één zaak twee keer een verzoek voor beslissing voorlegt bij de Grote Kamer van Beroep.

 

Eerdere EBoA beslissing G 1/08, maar het “echte” antwoord staat hier (de beantwoording van G 2/07 en G 1/08 zijn door EBoA samengevoegd)

Webrefenties:
Tomaat octrooi
Alle documenten die in deze zaak zijn gewisseld (2327 pagina’s)
Art.112 EOV

 

 

IEF 11389

Kruidvat eigen merk is (g)een A-merk

RCC 15 mei 2012, dossiernr. 2012/000148 (eigen merk/ het voordeligste A-merk)

Als randvermelding. Definitie van een A-merk, reclamerecht. De klacht betreft de televisiereclame voor babyvoeding waarin onder meer wordt gezegd: “Van Kruidvat eigen merk, het voordeligste A-merk.” Echter, een echt A-merk blijft continu nieuwe producten ontwikkelen, zet de trend en heeft een distributiespreiding van 75%. Blijkens de door adverteerder overgelegde onderzoeken naar “onmisbare merken” geniet Kruidvat weliswaar grote naamsbekendheid doch niet is gebleken dat ook aan de overige, eerdergenoemde criteria is voldaan.

De voorzitter wijst de klacht toe en beveelt de adverteerder aan niet meer op dergelijke wijze reclame te maken. Blijkens de door adverteerder overgelegde onderzoeken naar “onmisbare merken” geniet Kruidvat weliswaar grote naamsbekendheid doch niet is gebleken dat ook aan de overige, eerdergenoemde criteria is voldaan.

 

De RCC komt tot een ander oordeel, omdat de gemiddelde consument zal begrijpen dat met de gewraakte zinsnede “het voordeligste A-merk” wordt bedoeld dat de producten van het eigen merk van Kruidvat dezelfde (goede) kwaliteit hebben als A-merken. Niet is gesteld of gebleken dat deze mededeling niet juist is.

Verweer:

De omschrijving die klager geeft van een A-merk is subjectief. Het is te verdedigen dat adverteerder zijn Kruidvat-producten als A-merk aanduidt, zodat de slogan niet misleidend is. Adverteerder verricht het nodige onderzoek naar zijn producten. Daarnaast blijkt uit onderzoek van onder meer AC Nielsen dat producten onder het Kruidvat merk als hoogste scoren op het gebied van goede kwaliteit-eigen merk, goede prijs-kwaliteit verhouding en goede prijs-eigen merk. Daarnaast geniet Kruidvat als merknaam grote naamsbekendheid en heeft het een goede reputatie, hetgeen tevens blijkt uit het resultaat van een “merk onmisbaarheidsonderzoek” uit 2010 en 2011, waarin Kruidvat respectievelijk als derde en tweede eindigde en waarvan adverteerder kopieën overlegt. Kruidvat is derhalve een merk dat men niet zou willen missen. Voorts is de “brand awareness” van Kruidvat 97%. Producten met de merknaam Kruidvat kunnen derhalve terecht als A-merk worden gekwalificeerd. Een gemiddeld geïnformeerde consument zal zich door deze zinsnede niet misleid voelen en weten dat hij een Kruidvat-product koopt nu dit letterlijk gezegd wordt.

Oordeel van de commissie:
Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de reclame-uiting, waarin juist het ‘eigen merk’ van Kruidvat wordt aangeprezen, niet aldus opvatten dat sprake is van A-merk producten in de door klager bedoelde zin, maar zal hij begrijpen dat met de gewraakte zinsnede “het voordeligste A-merk” wordt bedoeld dat de producten van het eigen merk van Kruidvat dezelfde (goede) kwaliteit hebben als A-merken. Niet is gesteld of gebleken dat deze mededeling niet juist is. 

Aldus is naar het oordeel van de Commissie geen sprake van misleidende reclame en dient de klacht alsnog te worden afgewezen.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (een 'A-merk': what's in a the name?)

IEF 11388

Dwangsom bij een ingeschakelde hulppersoon

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 mei 2012, LJN BW7291 (Consumentenbond tegen Matrix Asset Management B.V.)

Executiegeschil betreffende al dan niet verbeurde dwangsom. Uitleg doel en strekking opgelegde verbod, ook de losse verkoop van bladen waarin een artikel is opgenomen via ingeschakelde hulppersoon. Matiging van de dwangsom

Nadat het vonnis was uitgesproken en betekend zijn exemplaren van de Geldgids, waarin het 'verboden' artikel voorkomt, in de losse verkoop terechtgekomen. Het verbod is daarmee overtreden, en dus is een dwangsom verbeurd. Handelingen van een ingeschakelde hulppersoon komen geheel voor rekening en risico van de eiser. In verband met de ernst van de overtreding is er wel aanleiding om de dwangsom te matigen op grond van een dienaangaande vastgestelde bepaling in het vonnis, waarbij het verbod en de dwangsom werden opgelegd, ook al staat de rechtgeldigheid van die bepaling ter discussie.

3.4. De Consumentenbond heeft daartegen ingebracht dat de openbaarmaking van het gewraakte artikel buiten zijn invloedssfeer lag en hem dus niet kan worden verweten, aangezien Aldipress zijn uitdrukkelijke instructies om de betreffende Geldgids niet te verspreiden c.q. terug te halen en vervolgens te vernietigen niet heeft opgevolgd. Dat kan de Consumentenbond - wat daar verder ook van zij - echter niet baten. In de, hier van belang zijnde, onderlinge verhouding tussen enerzijds Matrix en anderzijds de Consumentenbond, moet het handelen c.q. nalaten van Aldipress, dat heeft geleid tot schending van het verbod, geheel voor risico en rekening van de Consumentenbond komen. Hij heeft immers Aldipress als hulppersoon ingeschakeld bij de distributie van de Geldgids.

3.13. De Consumentenbond moet worden verweten dat hij niet al het mogelijke heeft gedaan om openbaarmaking van (de inhoud van) het artikel door middel van de losse verkoop van de Geldgids te voorkomen. Hij stelt weliswaar dat hij Aldipress direct na het uitspreken van het vonnis opdracht heeft gegeven om de verboden Geldgids niet te verspreiden c.q. terug te halen en vervolgens te vernietigen, maar - mede gelet op de betwisting door Matrix - kan die stelling niet (geheel) voor juist worden aangenomen. Te minder nu de juistheid ervan niet zonder meer volgt uit de door de Consumentenbond in het onderhavige verband overgelegde stukken, te weten een tweetal korte e-mailberichten van 28 en 29 maart 2012 (productie 2b). Daarin wordt in feite enkel de nieuwe - aangepaste - editie van de Geldgids aan de orde gesteld. Stukken waaruit blijkt dat Aldipress uitdrukkelijk wordt geboden om de Geldgids terug te halen c.q. niet (verder) te verspreiden en vervolgens te vernietigen ontbreken in ieder geval. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat de Consumentenbond zich ervan heeft vergewist dat Aldipress aan de (gestelde) opdracht heeft voldaan. Dit lag wel op zijn weg, zodat direct door hem zou kunnen worden ingegrepen in geval van niet-nakoming van de opdracht. Op grond van de thans voorhanden zijnde stukken moet worden aangenomen dat de Consumentenbond pas (weer) actie is gaan ondernemen nadat Matrix hem op 8 mei 2012 op de hoogte had gesteld van de omstandigheid dat de verboden Geldgids nog steeds verkrijgbaar was in de losse verkoop. Het komt er dus op neer dat de Consumentenbond een en ander geheel en uitsluitend - zonder enige vorm van controle - heeft overgelaten aan Aldipress, hetgeen hem ernstig moet worden verweten. Met Matrix moet worden geconcludeerd dat het beter ware geweest indien de Consumentenbond alle reeds uitgezette exemplaren van de Geldgids bij hem had laten (terug)bezorgen, waarna hij zelf tot vernietiging ervan had kunnen overgaan. Alsdan had hij zich ervan kunnen overtuigen dat geen enkel exemplaar in omloop zou worden gebracht.

3.14. Mede als gevolg van het voorgaande is het met het opgelegde verbod beoogde doel niet bereikt. Op zichzelf is juist dat het leed dat wordt geleden aan de zijde van Matrix zich in feite reeds voordoet door de verspreiding van één enkel verboden exemplaar van de Geldgids. Desondanks acht de voorzieningenrechter van belang dat - als niet (voldoende) betwist - moet worden aangenomen dat normaal gesproken van de totale oplage van bijna 65.000 ongeveer 2.100 exemplaren van de Geldgids worden gedistribueerd via Aldipress. Gelet op de inhoud van het e-mailbericht van de Consumentenbond aan Aldipress van 9 mei 2012 (dagvaarding, productie 8) moet ervan worden uitgegaan dat Aldipress alle 2.100 exemplaren van de litigieuze Geldgids heeft uitgezet bij de boekwinkels en kiosken en dus in de losse verkoop zijn terechtgekomen. Echter, verondersteld mag worden dat niet al die exemplaren ook daadwerkelijk zijn verkocht. Een en ander betekent dat slechts een zeer klein gedeelte van de verboden Geldgids bij het publiek is terechtgekomen. Dat maakt de overtreding van het verbod substantieel minder ernstig.

3.15. Alles bijeengenomen moet worden geoordeeld dat onverkorte handhaving van de opgelegde dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Die maatstaven brengen mee dat de verbeurde dwangsom wordt gematigd tot een bedrag van € 25.000,--. Alle overige door de Consumentenbond aangevoerde - onbesproken gebleven - omstandigheden, leiden niet tot een verdere matiging.

IEF 11387

Toewijzing van taken aan het Harmonisatiebureau

VERORDENING (EU) Nr. 386/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 19 april 2012
tot toewijzing aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van taken die verband houden met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de vergadering van vertegenwoordigers van de publieke en private sector als Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten.

(13) Gezien de omvang van de taken waarmee het Waarne­mingscentrum wordt belast, is er een oplossing nodig voor een toereikende en duurzame infrastructuur voor de uitvoering van zijn taken.

(14) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 fe­bruari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk ( 8 - PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1.) voorziet in administratieve samenwerking tussen het Bureau en de bevoegde rechterlijke of andere instanties van de lidsta­ten, en de uitwisseling van publicaties tussen het Bureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten. Op die grondslag heeft het Bureau een sa­menwerking tot stand gebracht met nationale diensten die actief zijn op het gebied van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten. Als gevolg daarvan be schikt het Bureau reeds in aanzienlijke mate over de noodzakelijke kennis en ervaring om te voorzien in een toereikende en duurzame infrastructuur op het ge­ bied van de taken van het Waarnemingscentrum.

(15) Daarom is het Bureau bij uitstek geschikt om met de uitvoering van dergelijke taken te worden belast.

Artikel 2 lid 1 Het Bureau heeft de volgende taken:
a) het verbeteren van begrip voor de waarde van intellectueel eigendom;

b) het verbeteren van begrip voor de reikwijdte en het effect van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

c) het vergroten van de kennis aangaande beproefde methoden van de publieke en private sectoren ter bescherming van intellectuele-eigendomsrechten;

d) het meewerken aan het bewustmaken van de burgers van de gevolgen van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

e) het vergroten van de expertise van personen die betrokken zijn bij de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

f) het vergroten van kennis van technische instrumenten ter voorkoming en ter bestrijding van inbreuken op intellectue­le-eigendomsrechten, met inbegrip van tracking- en tra­cingsystemen met behulp waarvan originele producten zich van namaak laten onderscheiden;

g) het aanbrengen van mechanismen voor het helpen verbete­ren van uitwisseling van informatie online over de hand­having van intellectuele-eigendomsrechten tussen de overheden van de lidstaten die op dit gebied werkzaam zijn, en het bevorderen van samenwerking met en tussen deze autoritei­ten;

h) het in overleg met de lidstaten werken aan het bevorderen van internationale samenwerking met diensten voor intellec­tuele eigendom in derde landen om strategieën op te stellen en technieken, vaardigheden en instrumenten te ontwikkelen voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

 

2. Bij de vervulling van de in lid 1 beschreven taken voert het Bureau overeenkomstig het op grond van artikel 7 vast­ gestelde werkprogramma en in overeenstemming met het Unie­ recht de volgende activiteiten uit:

a) het opstellen van een transparante methode voor de ver­ zameling en analyse van en de verslaggeving over onafhankelijke, objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens met betrekking tot inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

b) het verzamelen, analyseren en verspreiden van relevante objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens met betrekking tot inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

c) het verzamelen, analyseren en verspreiden van relevante objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens inzake de economische waarde van intellectuele eigendom en de bijdrage daarvan aan economische groei, welzijn, innovatie, creativiteit, culturele diversiteit, het scheppen van hoogwaardige banen en de ontwikkeling van kwaliteitsproducten en -diensten binnen de Unie;

d) het voorzien in regelmatige beoordelingen en specifieke ver­ slagen per economische sector, geografisch gebied en type intellectuele-eigendomsrecht waarop inbreuk is gemaakt, waarin onder meer een analyse wordt gemaakt van de ge­ volgen van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten op de maatschappij, de economie — inclusief een beoordeling van de effecten voor kleine en middelgrote ondernemingen — de gezondheid, het milieu, de veiligheid en beveiliging;

e) het verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie over beproefde methoden tussen de vertegenwoordigers die als Waarnemingscentrum bijeenkomen, en, indien toe­ passelijk, het eventueel doen van aanbevelingen voor strate­gieën op basis van dergelijke praktijken;

f) het opstellen van verslagen en publicaties om de burgers van de Unie bewust te maken van de gevolgen van  inbreu­ken op intellectuele-eigendomsrechten, en met het oog daarop het organiseren van conferenties, evenementen en bijeenkomsten op Europees en internationaal niveau, alsook het ondersteunen van nationale en pan-Europese acties, met inbegrip van online en offline campagnes, voornamelijk door gegevens en informatie aan te leveren;

g) toezicht houden op de ontwikkeling van nieuwe competi­tieve bedrijfsmodellen waarmee het legale aanbod van cul­turele en creatieve inhoud wordt uitgebreid, het aanmoedi­gen van informatie-uitwisseling en het verhogen van het besef hieromtrent onder de consumenten;

h) het ontwikkelen en het organiseren van online en andere vormen van opleiding voor nationale functionarissen die betrokken zijn bij de bescherming van intellectuele-eigen­ domsrechten;

i) het organiseren van ad-hoc bijeenkomsten van deskundigen, onder wie ook academische deskundigen, en van vertegen­woordigers van maatschappelijke organisaties, ter ondersteu­ning van hun werk krachtens deze verordening;

j) het aanwijzen en bevorderen van technische instrumenten voor professionals en benchmarktechnieken, met inbegrip van tracking- en tracingsystemen die bijdragen aan het on­derscheiden van originele van namaakproducten;

k) het werken met nationale overheden en de Commissie om een onlinenetwerk te ontwikkelen ter bevordering van de informatie-uitwisseling tussen overheidsinstanties, organen en organisaties in de lidstaten die te maken hebben met de bescherming en de handhaving van deze rechten;

l) het werken in samenwerking met en het zorgen voor syn­ergie tussen de centrale diensten voor de industriële eigen­ dom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, en andere instanties in de lidstaten die op het gebied van intellectuele-eigendomsrech­ ten werkzaam zijn, met de bedoeling om technieken, vaardigheden en instrumenten te ontwikkelen en te bevorderen met betrekking tot de handhaving van intellectuele-eigen­domsrechten, met inbegrip van opleidingsprogramma’s en bewustmakingscampagnes;

m) het in overleg met de lidstaten ontwikkelen van program­ma’s voor het voorzien van technische ondersteuning aan derde landen, evenals ontwikkelen en aanbieden van specifieke opleidingsprogramma’s en evenementen voor functio­narissen van derde landen die betrokken zijn bij de bescher­ming van intellectuele-eigendomsrechten;

n) het opstellen van aanbevelingen aan de Commissie inzake kwesties die onder het toepassingsgebied van deze verorde­ning vallen, op verzoek van de Commissie;

o) het uitvoeren van vergelijkbare activiteiten die nodig zijn om het Bureau in staat te stellen de in lid 1 gestelde taken te vervullen.

3. Bij de uitvoering van de in de leden 1 en 2 genoemde taken en werkzaamheden, dient het Bureau de geldende bepalingen van het uniale recht inzake gegevensbescherming na te leven.

IEF 11386

Nieuwsberichten en gemengde berichten citeren

Rechtbank Breda 30 mei 2012, HA ZA 10-2303 (Cozzmoss B.V. tegen X h.o.d.n. Belastingplanet en www.griekseagenda.nl)

Cozzmoss-zaak. Artikel 15 Auteurswet; nieuws- en gemengde berichten; auteursrechtvoorbehoud. Artikel 15a Aw: volledig plaatsen van een artikel op een website is niet citeren in de zin van artikel 15a Aw artikel 6:162 BW; schadevergoeding geen punitieve maatregel.

De rechtbank is van oordeel dat de in kranten geplaatste artikelen het resultaat zijn van menselijke creatieve keuzes van de auteurs op het gebied van de vorm, de presentatie van het onderwerp en het taalgebruik. Via de keuze, de schikking en de combinatie van de woorden op een oorspronkelijke wijze hebben de auteurs uitdrukking gegeven aan hun creatieve geest en zijn ze tot een resultaat gekomen dat een intellectuele schepping vormt. De rechtbank stelt vast dat de desbetreffende (rechts)personen bij de openbaarmaking van de onder de feiten vermelde artikelen onderaan die artikelen en/of op de website waarop dat artikel is geplaatst hebben aangegeven “copyright en/of alle rechten voorbehouden”.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de voorbehouden uitdrukkelijk gemaakt. Gelet op de locaties van die voorbehouden behoort het voor de gemiddelde oplettende lezer die een artikel wil overnemen duidelijk te zijn dat de openbaarmaker auteursrecht op de artikelen claimt. Dat betekent dat het beroep van gedaagde op een beperking van het auteursrecht behoort te worden verworpen, tenzij de desbetreffende artikelen als nieuwsberichten en/of gemengde berichten moeten worden aangemerkt. Voor dergelijke berichten heeft het maken van een voorbehoud, gelet op artikel 15, lid 2 Aw, niet tot gevolg dat het overnemen daarvan als inbreuk op een auteursrecht wordt aangemerkt, mits aan de overige voorwaarden van artikel 15, lid 1 Aw is voldaan.

3.8.4. Of een bericht is aan te merken als een nieuwsbericht of gemengd bericht in de zin van artikel 15 Aw dient, bij gebreke van een omschrijving of toelichting in (internationale) regelgeving of wetsgeschiedenis, te worden beoordeeld naar hetgeen in het spraakgebruik daaronder wordt verstaan. In het woordenboek (Van Dale) is “nieuwsbericht” omschreven als “een inlichting of mededeling over iets actueels”. “Artikel” is omschreven als “een opstel in een krant of tijdschrift”. Deze omschrijvingen sluiten aan bij het spraakgebruik; met een bericht, inlichting of mededeling wordt een korte tekst met een gering aantal woorden aangeduid, met een artikel een langere tekst met een grotere hoeveelheid woorden. Een inlichting of mededeling over iets actueels zal, nu dat door middel van een korte tekst geschiedt, nauwelijks meer (kunnen) bevatten dan een mededeling van zuiver feitelijke aard over een recente waarneming. Te denken valt bijvoorbeeld aan de mededeling over actuele beurskoersen, een mededeling over de uitkomst van een rechtszaak, een mededeling over de weersverwachting of een mededeling over de stand van zaken na een natuurramp. De aard van dergelijke berichten, korte teksten, brengt mee dat de arbeid van de maker zal bestaan uit het exact doorgeven van een feitelijke situatie of mededeling. Dergelijke arbeid is niet aan te merken als scheppende menselijke arbeid waaraan creatieve keuzes ten grondslag liggen, zoals die in 3.5. is beschreven. Een gemengd bericht bevat naast een inlichting of mededeling over een actueel onderwerp een andersoortig onderwerp. Ook voor zo’n bericht geldt dat de inlichting of mededeling door middel van een korte tekst plaatsvindt. Om die reden geldt ook voor een gemengd bericht dat de aard van dergelijke berichten meebrengt dat het resultaat van de arbeid van de maker te triviaal is ten aanzien van de in 3.5. vermelde keuzes om als werk in de zin van artikel 10 Aw te kunnen worden aangemerkt. Dit oordeel past ook bij het uitgangspunt dat het auteursrecht er niet toe dient om woorden te monopoliseren; bij nieuwsberichten en gemengde berichten gaat het om nauwelijks meer dan enkele woorden. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank nieuwsberichten en gemengde berichten als bedoeld in artikel 15 Aw niet als werk in de zin van artikel 10 Aw zijn aan te merken.

3.8.5. De rechtbank heeft hierboven al geoordeeld dat alle door de (rechts)personen openbaar gemaakte artikelen voor wat betreft de vorm, de presentatie van het onderwerp en het taalgebruik als werk in de zin van artikel 10 Aw zijn aan te merken. Alle artikelen houden meer in dan een nieuwsbericht of gemengd bericht in de zin zoals in 3.8.4. is aangeduid. Waar die (rechts)personen het auteursrecht hebben voorbehouden en geen sprake is van een nieuwsbericht of gemengd bericht beroept gedaagde zich tevergeefs op de beperking van het auteursrecht zoals die is opgenomen in artikel 15 Aw.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 10-2303 en LJN BW7204)

IEF 11385

Kanzi-arrest (na het HvJ EU)

Hof van Cassatie van België 9 februari 2012, nr. C080474N (Greenstar-Kanzi Europe nv tegen JH en JG)

Met samenvatting van Philippe de Jong, Altius.

In navolging van HvJ EU, zie IEF 10367. Kwekersrecht. De feiten van deze zaak zijn genoegzaam bekend. De Belgische onderneming Better3Fruit is de titularis van een communautair kwekerscertificaat voor een specifiek ras van appelbomen onder de benaming Nicoter. Appels van Nicoter-bomen worden verhandeld onder het merk Kanzi, waarvan Better3Fruit eveneens de titularis is. Better3Fruit gaf Nicoter in exclusieve licentie aan de NV Nicolaï. Krachtens deze licentie-overeenkomst kon het voorwerp van de licentie (ttz. de bomen van het beschermde ras) enkel aan derden verkocht worden als de betrokken derde een overeenkomst ondertekende waarin hem het recht gegeven werd om de Nicoter-bomen op te groeien en te commercialiseren.

Nicolaï legde deze verplichting echter naast zich neer en verkocht Nicoter-bomen aan de heer Hustin zonder dat deze laatste de vereiste teelt- en verhandelingsovereenkomst gesloten had. Hustin verkocht op zijn beurt appels van de betrokken bomen aan de heer Goossens, die ze verkocht op de markt van Hasselt, voorzien van een bordje dat het om Kanzi-appels ging afkomstig van bomen van het Nicoter-ras.

Ondertussen was een einde gekomen aan de exclusieve licentie-overeenkomst tussen Better3Fruit en Nicolaï. Better3Fruit kende een nieuwe exclusieve licentie toe aan een firma EFC, die op haar beurt een exclusieve (sub)licentie toekende aan de Limburgse firma Greenstar-Kanzi Europe, kortweg GKE, die ook het recht kreeg om op te treden tegen inbreuken. Deze licenties werden niet ingeschreven in het register van het CPVO.

GKE besloot vervolgens Hustin en Goossens te dagvaarden wegens inbreuk. De vordering was o.m. gebaseerd op de beweerde schending van het communautaire kwekersrecht voor Nicoter. Volgens GKE kon Goossens met name niet op rechtmatige wijze Kanzi-appels verkopen. Hij had die appels immers gekocht van Hustin, die de eigendom op de hem door Nicolaï verkochte Nicoter-bomen evenmin op rechtmatige wijze kon hebben verkregen, nu Nicolaï had nagelaten hem de teelt- en verhandelingsovereenkomst te laten ondertekenen en daardoor zijn exclusieve licentieovereenkomst met Better3Fruit had geschonden. Volgens Hustin en Goossens – die niet op de hoogte bleken te zijn van de contractuele verplichtingen waartoe Nicolaï krachtens zijn licentie-overeenkomst met Better3Fruit gehouden was – was er echter sprake van uitputting van de rechten van Better3Fruit/GKE.

Het uitputtingsverweer van Hustin en Goossens werd in eerste aanleg verworpen door de Antwerpse stakingsrechter. Het Antwerpse hof van beroep kwam echter tot een ander oordeel en stelde in een arrest van 24 april 2008 dat, hoewel Nicolaï de bepalingen van zijn licentieovereenkomst met Better3Fruit niet had nageleefd, niet was aangetoond dat Hustin of Goossens op de hoogte waren van de betrokken contractuele beperkingen, zodat er volgens het hof sprake was van uitputting. Uiteindelijk kwam de zaak voor het Belgische Hof van Cassatie dat op 25 februari 2010 de volgende, inmiddels welbekende, prejudiciële vragen stelde aan het Hof van Justitie van de EU:

1. Moet artikel 94 van de Communautaire Kwekersverordening 2100/94, in samenhang gelezen met de artikelen 11.1., 13.1. tot en met 13.3., 16, 27 en 104 van die Verordening aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd?

2. Zo ja, is het voor de beoordeling van de inbreuk van belang dat diegene die voornoemde handeling verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de aldus in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen?”

Per arrest van 20 oktober 2011 beantwoordde het Europese Hof de eerste vraag positief (met dien verstande evenwel dat het moet gaan om de niet-eerbiediging van licentievoorwaarden die “rechtstreeks zien op de wezenlijke elementen van het betrokken communautaire kwekersrecht”  - (Over wat dit zoal zou kunnen inhouden, zie o.m. P. van der KOOIJ, “Uitputting in het kwekersrecht”, BIE 2011, p. 404 (login); en P. de JONG, “Uitputting in het kwekersrecht”, IRDI 2012, p. 95.)) en de tweede negatief.

De zaak kwam vervolgens terug naar het Hof van Cassatie. Dat Hof heeft nu bij arrest van 9 februari 2012 de redenering van het Europese Hof met evenveel woorden overgenomen en het hierboven vermelde arrest van 24 april 2008 vernietigd.

Zoals dat in de Belgische procesrechtelijke orde gaat, is de zaak nu doorverwezen naar een ander hof van beroep, met name dat van Gent. Dat hof zal nu dus uitspraak moeten doen over de interessante vraag of de door Nicolaï overtreden licentievoorwaarden een wezenlijk element van het kwekersrecht betreffen.

Wordt vervolgd…

Philippe de Jong
Advocaat, Altius te Brussel