IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11233

Tijdelijke vastlegging door een omroep (arrest)

HvJ EU 26 april 2012, zaak C-510/10 (DR, V2 Danmark tegen NCB Nordisk Copyright Bureau)

Prejudiciële vragen gesteld door het Østre Landsret (Denemarken).
In navolging van de Conclusie AG, zie IEF 10787.

Auteursrechten en naburige rechten. Uitleg Unierechtelijk begrip  "Met hun eigen middelen" . Begrip "Tijdelijke opname": De verwijzende rechter te beoordelen of in de omstandigheden van het hoofdgeding deze derde kan worden geacht concreet op te treden „namens” de omroeporganisatie of minstens „onder de verantwoordelijkheid” van die organisatie.

 

1) De uitdrukking „met hun eigen middelen” in artikel 5, lid 2, sub d, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet autonoom en uniform worden uitgelegd in het kader van het Unierecht.

2) Artikel 5, lid 2, sub d, van richtlijn 2001/29, gelezen tegen de achtergrond van punt 41 van de considerans ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de eigen middelen van een omroeporganisatie ook de middelen omvatten van elke derde die optreedt namens of onder de verantwoordelijkheid van deze omroeporganisatie.

3) Om vast te stellen of een opname die een omroeporganisatie ten behoeve van haar eigen uitzendingen met de middelen van een derde heeft gemaakt, als tijdelijke opname onder de uitzondering van artikel 5, lid 2, sub d, van richtlijn 2001/29 valt, dient de verwijzende rechter te beoordelen of in de omstandigheden van het hoofdgeding deze derde kan worden geacht concreet op te treden „namens” de omroeporganisatie of minstens „onder de verantwoordelijkheid” van die organisatie. Wat dit laatste aspect betreft, is het van fundamenteel belang dat de omroeporganisatie ten aanzien van met name de auteurs die kunnen worden geschaad door een onrechtmatige opname van hun werk, verplicht is tot opheffing van alle nadelige gevolgen van het handelen en nalaten van de derde, zoals een externe en juridisch onafhankelijke televisieproducent, met betrekking tot die opname alsof het handelen en nalaten van de omroeporganisatie zelf betrof.

 

IEF 11232

Procesvertegenwoordiging HvJ EU. De inbreng van de NLse regering

Jaarbericht 2011 Procesvertegenwoordiging Hof van Justitie van de EU. De inbreng van de Nederlandse regering, bijlage bij Kamerstukken II 2011-2012, 33000-V nr. 143.

De rechtspraak van de Europese hoven is van groot belang voor Nederland. Hun uitspraken dragen namelijk bij aan belangrijke rechtsontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het Nederlandse recht en beleid. Naar aanleiding van de Europese jurisprudentie moet de nationale regelgeving of uitvoeringspraktijk soms worden aangepast. Het is dan ook belangrijk om invloed uit te oefenen op deze rechtsontwikkelingen. Nederland is daarom een actieve lidstaat bij de Europese hoven en brengt regelmatig haar visie naar voren in Luxemburg.

Een selectie:
EEX-Realchemie
Reclamerecht - Ving Sverige
Douanerecht
Intellectueel Eigendom - DHL Express + Scarlet Extended
Diensten / commerciële communicatie van gereglementeerde
Advies Octrooigerecht

 

EEX
Arrest van het Hof van 18 oktober 2011, Realchemie, zaak C-406/09 (Nederland, Hoge Raad) [IEF 10364]
Deze zaak betreft de tenuitvoerlegging in Nederland van zes beslissingen van het Landgericht Düsseldorf waarmee deze rechterlijke instantie Realchemie, op verzoek van Bayer die een octrooi-inbreuk vorderde, verbood om in Duitsland bepaalde pesticiden in te voeren, voorhanden te hebben of te verhandelen.
De eerste vraag die aan het Hof wordt voorgelegd is of het begrip ‘burgerlijke en handelszaken’ in artikel 1 van de EEX-verordening 44/2001 van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van een boetebeschikking die tot doel heeft een op het gebied van burgerlijke en handelszaken gegeven rechterlijke beslissing te doen nakomen. Het Hof overweegt dat de vordering in casu tot doel heeft privaatrechtelijke (octrooi)rechten te waarborgen. De rechtsverhouding tussen Bayer en Realchemie moet derhalve volgens het Hof worden aangemerkt als ‘privaatrechtelijke rechtsbetrekking’ en valt onder de werkingssfeer van artikel 1 van de EEX-verordening.
De tweede vraag die aan het Hof wordt voorgelegd is of de kosten van een in Nederland ingeleide exequaturprocedure (een procedure voor de uitvoerbaarverklaring van een beslissing die in een lidstaat gegeven is) in het kader van de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht vallen onder artikel 14 van de Richtlijn Handhaving Intellectuele-eigendomsrechten 2004/48. Dit artikel verplicht lidstaten ervoor te zorgen dat de gerechtskosten van de in het gelijk gestelde partij in beginsel worden gedragen door de in het ongelijk gestelde partij. Het Hof oordeelt dat dit inderdaad het geval is. Deze uitspraak komt gedeeltelijk overeen met het standpunt van de Nederlandse regering.

Reclamerecht
Arrest van het Hof van 12 mei 2011, Ving Sverige, zaak C-122/10 (Zweden) [IEF 9648]
Deze zaak heeft betrekking op het begrip ‘uitnodiging tot aankoop’ in de zin van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken 2005/29. De uitlegging van dit begrip is van belang omdat een ‘uitnodiging tot aankoop’ voor de verkoper een zwaardere informatieverplichting met zich meebrengt.
Het Hof oordeelt dat er sprake is van een uitnodiging tot aankoop wanneer de informatie omtrent een geadverteerd product dusdanig is dat het de consument in staat stelt een besluit over een aankoop te nemen. De commerciële boodschap hoeft volgens het Hof niet ook de mogelijkheid tot daadwerkelijke aankoop te bieden (bijvoorbeeld door middel van een telefoonnummer of internetlink in een advertentie). Voorts is het Hof van mening dat het is toegestaan om in een uitnodiging tot aankoop een ‘vanaf-prijs’ te vermelden, terwijl het geadverteerde product ook tegen prijzen wordt aangeboden die niet in de advertentie worden vermeld. Ook volstaat het als een handelaar slechts een aantal van de voornaamste productkenmerken in de commerciële boodschap vermeldt en voor het overige verwijst naar zijn website. In beide gevallen moet het echter wel zo zijn dat de consument over voldoende informatie beschikt om een geïnformeerd besluit over de aankoop te nemen. Dit dient de nationale rechter te beoordelen op basis van de aard en de kenmerken van het product en van het commerciële medium dat door de handelaar wordt gebruikt. Dit arrest is gedeeltelijk conform het standpunt van de Nederlandse regering.

Douanerecht
Arrest van het Hof van 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions, zaak C-153/10 (Nederland, Hoge Raad) [link]
Deze zaak gaat over bindende tariefinlichtingen (BTI) en meer specifiek over de uitleg van artikel 12 van het Douanewetboek en artikel 10 lid 1 van de Uitvoeringsverordening 2454/93. Sony Logistics Europe (SLE) heeft in
Nederland in 2000 en 2001 douaneaangiften gedaan van Playstation 2 spelcomputers. SLE tekent bezwaar aan tegen de Nederlandse postonderverdeling van deze spelcomputers en verwijst daarbij naar een BTI die in het Verenigd Koninkrijk is toegewezen aan een verwante vennootschap (Sony Computer Entertainment Europe, SCEE).
Het Hof overweegt dat uit artikel 12 van het Douanewetboek en artikel 10, lid 1 van de Uitvoeringsverordening blijkt dat enkel de rechthebbende of de voor rekening van de rechthebbende handelende vertegenwoordiger een beroep kan doen op de BTI. SLE heeft de spelcomputers in eigen naam en voor eigen rekening ingevoerd. Hierdoor kan SLE zich niet beroepen op een BTI waarvan SCEE rechthebbende is. Wel staat het een belanghebbende vrij om een douaneheffing te bestrijden door een BTI voor dezelfde goederen uit een ander land als bewijs te overleggen. In dat geval is het aan de
nationale rechter om te bepalen of de nationale procesregels dergelijk bewijs toestaan. Deze uitspraak komt in grote lijnen overeen met het standpunt van de Nederlandse regering.

Intellectueel Eigendom
Arrest van het Hof van 12 april 2011, DHL Express France SAS, zaak C-235/09 (Frankrijk) [IEF 9546]
Chronopost is houdster van het gemeenschapsmerk en het Franse merk ‘WEBSHIPPING’ en heeft DHL Express France gedagvaard voor het gebruik maken van een gelijksoortig teken voor bepaalde diensten. De Franse rechter heeft dit gebruik aangeduid als een inbreuk op het gemeenschapsmerk en het Franse merk en heeft een verbod opgelegd met dwangsom.
Aan het Hof wordt de vraag voorgelegd of een door de nationale rechter opgelegd verbod op basis van artikel 98, lid 1 van de Gemeenschapsmerkverordening 40/94 enkel van kracht is in de lidstaat waar het verbod is uitgesproken, of dat het van rechtswege van kracht is in de gehele Unie.
Volgens het Hof beoogt de Gemeenschapsmerkverordening een unitair merkensysteem in te stellen waarbij merken eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de Unie. Teneinde deze eenvormige bescherming te waarborgen is een door een nationale rechtbank voor het gemeenschapsmerk opgelegd verbod in beginsel van kracht op het gehele grondgebied van de Unie. Verder oordeelt het Hof dat ook nationale dwangmaatregelen die zijn opgelegd naast een inbreukverbod rechtsgevolgen kunnen hebben in andere lidstaten. De rechterlijke instanties van de andere lidstaten dienen deze maatregelen te erkennen op basis van hoofdstuk III van Verordening 44/2001. Indien de andere lidstaten geen soortgelijke dwangmaatregelen kennen, dienen zij relevante bepalingen uit het nationale recht toe te passen om het doel van de dwangmaatregelen zoveel mogelijk te verwezenlijken. Deze uitspraak is niet in lijn met het standpunt van de Nederlandse regering.

Arrest van het Hof van 24 november 2011, Scarlet Extended, zaak C-70/10 (België) [IEF 10551]
Scarlet, een Belgische internetprovider, wordt op basis van een rechterlijk bevel gelast een filtersysteem in te voeren (1) voor alle elektronische communicatie via zijn diensten, met name door het gebruik van ‘peer-topeer’- programma’s; (2) dat zonder onderscheid op al zijn klanten wordt toegepast; (3) dat preventief werkt; (4) dat uitsluitend door hem wordt bekostigd, en (5) dat geen beperking kent in de tijd. Dit filtersysteem moet elektronische bestanden die een muzikaal, cinematografisch of audiovisueel werk bevatten waarop SABAM, een Belgische vereniging voor auteursrechthebbenden, intellectuele-eigendomsrechten bezit, identificeren en vervolgens de overbrenging van deze bestanden blokkeren. De verwijzende rechter wenst te vernemen of dit rechterlijke bevel verenigbaar is met het Unierecht, en in het bijzonder met de Elektronische Communicatierichtlijn 2000/31.
Volgens het Hof is dit niet het geval. Het Hof oordeelt dat het in te stellen filtersysteem moet worden beschouwd als vorm van algemeen toezicht door de internetprovider. De Elektronische Communicatierichtlijn verbiedt nationale autoriteiten om dergelijke maatregelen op te leggen. Bovendien is het rechterlijke bevel in casu in strijd met verschillende grondrechten. Het intellectuele-eigendomsrecht is namelijk niet absoluut. Zodoende oordeelt het Hof dat het filtersysteem een ernstige beperking vormt van de vrijheid van ondernemerschap van internetproviders. Ook kan het filtersysteem een aantasting vormen van het recht van klanten van internetproviders op bescherming van persoonsgegevens en van hun vrijheid om informatie te ontvangen of te verstrekken. Het Hof concludeert dat het rechterlijke bevel in casu niet verenigbaar is met het Unierecht. Dit is ook wat de Nederlandse regering in deze zaak heeft bepleit.

Diensten / commerciële communicatie van gereglementeerde beroepen
Arrest van het Hof van 5 april 2011, Société fiduciaire nationale d´expertise comptable, zaak C-119/09 (Frankrijk)
Deze zaak betreft de uitleg van artikel 24 van de Dienstenrichtlijn 2006/123 dat lidstaten verplicht om algehele verboden op commerciële communicatie van gereglementeerde beroepen in te trekken. De Franse gedragscode voor accountants verbiedt het actief werven van cliënten. Aan het Hof wordt gevraagd of artikel 24 van de Dienstenrichtlijn zo moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de beoefenaars van een gereglementeerd beroep, zoals accountants, verbiedt actief cliënten te werven.
In het licht van onder meer de bewoordingen en het doel van de Dienstenrichtlijn oordeelt het Hof dat de Uniewetgever niet alleen heeft beoogd een einde te maken aan algehele verboden met betrekking tot commerciële communicatie, maar ook aan verboden die één of meer vormen van commerciële communicatie (zoals reclame, direct marketing of sponsoring) verbieden. Vervolgens kwalificeert het Hof het actief werven van cliënten in de voorliggende gedragscode als direct marketing en derhalve als een vorm van commerciële communicatie in de zin van artikel 24. Aangezien de voorliggende gedragscode ieder actief werven van cliënten, ongeacht de vorm, inhoud of de gebruikte middelen, verhindert, is het Hof van mening dat deze gedragscode moet worden beschouwd als een algeheel verbod op commerciële communicatie in de zin van artikel 24 van de Dienstenrichtlijn en derhalve niet is toegestaan. Dit oordeel is in lijn met de Nederlandse inbreng in deze zaak.

Advies Octrooigerecht
Advies van het Hof van 8 maart 2011, 1/09 (link)
In dit door de Raad verzochte advies spreekt het Hof zich uit over de
verenigbaarheid met het Unierecht van de ontwerpovereenkomst tot oprichting van een Gerecht voor het Europees en het gemeenschapsoctrooi (hierna: Octrooigerecht).

Allereerst bevestigt het Hof dat het geen monopolie heeft op octrooirechtspraak aangezien procedures over octrooien gevoerd worden voor de nationale gerechtelijke instanties. Het Hof wijst echter wel op de autonomie van de EU-rechtsorde en het rechterlijk systeem dat daarbij hoort. De ontwerpovereenkomst voorziet namelijk dat het Octrooigerecht, dat buiten het institutionele en gerechtelijke kader van de Unie staat, prejudiciële vragen kan stellen aan het Hof wanneer de uitleg van het Unierecht in het geding is. Dit mechanisme ontneemt nationale gerechten echter de mogelijkheid om op octrooigebied prejudiciële verwijzingen aan het Hof voor te leggen en om het Unierecht toe te passen. Het Hof tekent hierbij eveneens aan dat beslissingen van het Octrooigerecht die het Unierecht zouden schenden niet het voorwerp van een niet-nakomingsprocedure zouden kunnen vormen en derhalve niet tot aansprakelijkheid van de lidstaten zouden kunnen leiden. Aldus oordeelt het Hof dat de ontwerpovereenkomst de bevoegdheden van de EU-instellingen en lidstaten die essentieel zijn voor het behoud van de aard en het recht van de Unie van karakter doet veranderen. De ontwerpovereenkomst is zodoende niet verenigbaar met het Unierecht. Deze conclusie wijkt af van het standpunt van de meerderheid van de interveniërende lidstaten, waaronder Nederland.

Lees het gehele verslag hier (pdf - 1,8 Mb)

IEF 11231

Piraterij bestrijden met mobiele telefoons en RFID-technologie

Een bijdrage van Jan Brölmann, De Vos & Partners Advocaten.

De verhandeling van illegale namaak-producten en piraterij kost de wereldeconomie jaarlijks miljarden euro’s. Ondanks de vele pogingen om piraterij te bestrijden, groeit de industrie voor namaak-artikelen echter nog steeds.

Uit het jaarrapport 2010 van de Europese Commissie (zie hier) met betrekking tot de handhaving van intellectuele eigendomsrechten blijkt dat de EU-douane in 2010 aan de buitengrenzen van de Europese Unie meer dan 103 miljoen goederen in beslag heeft genomen waarvan zij vermoedde dat deze waren nagemaakt of door piraterij waren verkregen.

Het is voor rechthebbenden van belang om voldoende aandacht te besteden aan de handhaving van hun intellectuele eigendomsrechten. Rechthebbenden krijgen zo (onder meer) de mogelijkheid om hun investeringen in de ontwikkeling van het product terug te verdienen. De bescherming van de intellectuele eigendom is daarnaast niet alleen van belang voor het bevorderen van innovatie en creativiteit, maar ook voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de verbetering van het concurrentievermogen.

De wetgever heeft reeds voorzien in diverse (civiel- en strafrechtelijke) rechtsmiddelen om intellectuele eigendomsrechten te kunnen handhaven. Naast de bestaande wettelijke middelen wordt thans gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw (technologisch) antipiraterij systeem dat gebruikt maakt van RFID-technologie en mobiele telefoons.

Wat is RFID
Radio Frequency Identification (RFID) is een technologie waarmee met behulp van radiogolven de unieke automatische identificatie van producten, dieren en personen op afstand mogelijk wordt gemaakt.

Kort gezegd werkt RFID als volgt. Op objecten bevestigde RFID-tags identificeren zichzelf wanneer zij een signaal opvangen van een leesapparaat (de zogenaamde ‘reader’ of ‘interrogator’) door een radiosignaal terug te sturen aan dat leesapparaat. De inhoud van het radiosignaal is de informatie die wordt opgeslagen in de chip die zich in de RFID-tag bevindt.

RFID technologie is niet nieuw. Bekende RFID-toepassing zijn (onder meer) internet bankieren, de OV-chipkaart, het nieuwe Nederlandse paspoort en anti-diefstal tags voor kleding.

RFID, NFC en anti-piracy

Uit een artikel van het Agentschap NL (zie hier) blijkt dat de Chinese overheid, producenten, universiteiten en chipsfabrikanten de handen ineen hebben geslagen om een antipiraterij-systeem te (door)ontwikkelen door gebruik te maken van RFID-technologie gecombineerd met de Near Field Communication (NFC) technologie. Met de NFC-technologie kunnen via mobiele telefoons RFID-tags worden uitgelezen. Dit nieuwe antipiraterij-systeem zal naar verwachting eerst worden toegepast in de verpakkingen van drank en sigaretten en daarna in andere sectoren, zoals de schoenenindustrie en de farmacie.

In de toekomst zouden kopers van producten dus mogelijk via hun mobiele telefoon eenvoudig kunnen controleren of er sprake is van een ‘echt’ origineel (merk)product of van namaak door de RFID-tag in het betreffende product uit te lezen met hun mobiele telefoon. De koper zou op deze manier bijvoorbeeld eveneens de productiedatum van het betreffende product kunnen controleren.

Aan het gebruik van RFID-technologie zitten wel diverse (juridische) haken en ogen. Op het gebied van privacy en (data)beveiliging is er kritiek geuit op het gebruik van de RFID-technologie. Het ongemerkt en zonder toestemming uitlezen van RFID-tags zou immers inbreuk (kunnen) maken op de privacy van de gebruiker van RFID-technologie.

Relevante wetgeving met betrekking tot RFID:
- De Wet Bescherming Persoonsgegevens;
- Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning 2008; en
- De Europese Beschikking 2006/771/EG inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur (laatst gewijzigd 2010/368/EU).

Jan Brölmann, De Vos & Partners Advocaten
Illustratie is embedded link naar 12manage.com

IEF 11230

Naar een horizontale integratie van het auteursrecht

E.J. Dommering, 'De zaak Scarlet/Sabam: Naar een horizontale integratie van het auteursrecht', AMI 2012-2, p. 49-53.

Een bijdrage van Egbert Dommering, IViR.

In deze bijdrage bespreek ik de Scarlet/Sabam-uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEG 24 november 2011, C-70-10; [IEF 10551, red.]) en de Conclusie van de Advocaat-Generaal in deze zaak [IEF 9552, red.]. Het artikel onderzoekt de consequenties van de beslissing dat de uitoefening van het in het Europese Handvest verankerde auteursrecht moet worden getoetst aan andere fundamentele rechten in het Handvest (vrijheid van meningsuiting, privacy, vrijheid van ondernemen en de rule of law).

Inhoudsindicatie:
De zaak Scarlet/Sabam en de gestelde prejudiciële vragen over filteren
De verschillende benadering van de AdvocaatGeneraal en het Hof; de Europese rechtsstaat
De beslissing van het HvJEG; het auteursrecht is niet alleen verticaal, maar ook horizontaal geharmoniseerd
Overgebleven vragen: Ziggo/Brein
Overgebleven vragen: ACTA
Een nieuwe wending in de auteursrechtelijke rechtsvinding in Nederland

Conclusie...
Door het internet en de individualisering van de communicatiepatronen die steeds gemakkelijker kunnen worden getraceerd is de ISP (als toegangverschaffer van legale en illegale informatie inhouden) in het brandpunt van de juridische belangstelling gekomen van degenen die de verspreiding van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke verboden informatie willen tegenhouden. Dat betekent voor het auteursrecht dat het steeds vaker in conflictsituaties zal worden uitgeoefend zoals die in dit arrest aan de orde waren. Handhaving loopt daardoor telkens samen met een eventueel verboden preventief toezicht, privacy-inbreuk en belemmering van informatievrijheid. Dat zal een andere vorm van rechtsvinding versterken, waarin het auteursrecht als een van de rechten een rol speelt. Vroeger was de rechtsvraag beperkt tot: is er een nieuwe openbaarmaking of niet? Nu zullen achter het gordijn van formele juridische begrippen steeds vaker de economische en sociale legitimaties benoemd moeten worden en een rol moeten gaan spelen in de argumentatie van de rechter. We krijgen nog Amerikaanse toestanden.

IEF 11229

Genoemd beginsel wordt doorbroken

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 25 april 2012, KG ZA 12-244 (Rhodia Chimie tegen PPG Industries Chemicals)

Towering Sand DunesUitspraak ingezonden door Klaas Bisschop en Rik Zagers, Hogan Lovells.

Een van de kernactiviteiten van Rhodia is het ontwikkelen, produceren en verkopen van geprecipiteerd silica. Het gebruik van geprecipiteerde silica's is heel divers: verminderen van rolweerstand en verbeteren van grip op nat wegdek, maar ook ter versterking van elastomeren en als schuurmiddel. PPG is één van de dochterondernemingen van de Amerikaanse PPG-Groep. De PPG-Groep is een wereldwijde leverancier van verf, coatings, optische producten, "specialty materials", chemicaliën, glas en glasvezel.

Partijen zijn al sinds 2001 in onderhandeling over EP 862. De verbodsvordering wordt, vanwege een gebrek aan spoedeisend belang, afgewezen.

4.14. Bij de beoordeling heeft de voorzieningenrechter mede in aanmerking genomen de omstandigheden welke PPG heeft genoemd onder de noemer ongeschikt voor kort geding. De voortgezette onderhandelingen, waarvan PPG stelt dat zij niet zijn afgebroken, hetgeen door Rhodia niet deugdelijk is betwist, leren dat Rhodia haar belang wil handhaven door het verkrijgen van schade- en/of licentievergoeding. De zaak lijkt ook minder geschikt voor kort geding nu Rhodia er voor heeft gekozen de levering van het bewijs van de inbreuk in handen van haar eigen partijdeskundigen te laten. Het kort geding leent zich naar haar aard niet voor aanvullende bewijslevering, bijvoorbeeld door een onderzoek door deskundigen.

Het beginsel dat de genoemde monsterneming van de eindproducten gericht zijn op de bewaring en niet op de vergaring, wordt doorbroken voorzover er geen sprake is van vertrouwelijkheid. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij voor een ieder verkrijgbare commerciële producten. Rhodia wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie, PPG in de kosten in reconventie.

4.21. De voorzieningenrechter overweegt dat bewijsbeslag, monsterneming en beschrijving in beginsel bewarende maatregelen zijn, zodat de beslaglegger geen inzage heeft in bewijsmateriaal onder bewarend beslag, de beschrijving en ook geen toegang tot de monsters voor onderzoek. Inzage of toegang kan wel verkregen worden met toestemming van de rechter en ingevolge afspraak tussen partijen.

4.22. De genoemde maatregelen zijn derhalve in beginsel gericht op bewaring en niet op vergaring. De achtergrond daarvan is de bescherming van vertrouwelijke gegevens, hetgeen ook blijkt uit artikel 7 van de Handhavingsrichtlijn alsmede uit artikel 1019b lid 4 Rv. Bescherming van vertrouwelijk gegevens is in het algemeen alleen gewaarborgd door het beslagene in bewaring te houden en niet af te geven voor inzage of onderzoek. Eenzelfde verwijzing naar het waarborgen van bescherming van vertrouwelijke informatie is opgenomen onder 1019a Rv.

4.23. Genoemd beginsel wordt doorbroken voor zover er geen sprake is van vertrouwelijkheid. Dit doet zich voor bijvoorbeeld indien het gaat om voor een ieder verkrijgbare commerciële producten, zoals de door PPG aangeboden HDS-producten.

Lees  het vonnis hier (KG ZA 12-244).

IEF 11228

BBIE serie april 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie BBIE serie maart 2012.

 

17-04-2012

ARTAMIN

Arpamin

Gedeelt.

nl

17-04-2012

CARPE DIEM

CARPE VITAM

Toegew.

nl

17-04-2012

LA VACHE QUI RIT

LA VACHE QUI SUISSE

Gedeelt.

nl

17-04-2012

GIRA

GIA SYSTEMS

Gedeelt.

nl

17-04-2012

YOU

H.YOU

Toegew.

nl

17-04-2012

RED BULL

MADBULL

Toegew.

nl

17-04-2012

Afgew.

nl

17-04-2012

CARPE DIEM

CARPE VITAM

Toegew.

nl

17-04-2012

YOU

YOU ROTTERDAM

Toegew.

nl

13-04-2012

PURE

DENTYNE PURE

Afgew.

nl

27-03-2012

OPIUM

Otium

Afgew.

nl

22-03-2012

JUPITER

JUPILER

Toegew.

nl

Eerder in deze serie verschenen: BBIE serie in titel.

IEF 11227

Indien een vertegenwoordiger is aangewezen

Gerecht EU 25 april 2012, zaak T-326/11 (Brainlab tegen OHIM, BRAINLAB)

Herstelverzoek merkenrecht. Het verzoek tot herstel van het woordmerk BrainLAB wordt door de dienst "register van inschrijvingen en daarmee verbonden datanken" afgewezen. Rekening houdend met de termijn die voor de indiening van het verzoek om hernieuwing en voor de betaling van de vernieuwingtaks is gesteld, herstel in de vorige toestand. Het aangevoerde middel:  alle betrokkenen waren ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid niet in staat tegenover verweerder een termijn in acht te nemen, alsook de voor de indiening van het verzoek tot herstel in de vorige toestand gestelde termijn van twee maanden in acht is genomen.

Het Gerecht EU vernietigt de beslissing van de kamer van beroep omdat volgens regel 67 van de uitvoeringsverordening, indien een vertegenwoordiger is aangewezen, alle kennisgevingen aan hem moeten worden gericht. De kamer van beroep heeft overigens erkend dat de rappel „inderdaad verkeerdelijk” niet naar de aangewezen vertegenwoordigers, maar rechtstreeks naar verzoekster was verstuurd.

In citaten:

46      Een partij moet voor de tijdige vernieuwing van haar gemeenschapsmerkinschrijving weliswaar blijk geven van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid, wat in beginsel met zich meebrengt dat zij snel en passend reageert op de ontvangst van een krachtens regel 29 van de uitvoeringsverordening door het BHIM rechtstreeks tot haar gerichte mededeling.


47      Wanneer deze partij het beheer van de opvolging van haar gemeenschapsmerk heeft toevertrouwd aan een professionele vertegenwoordiger en het BHIM daarvan naar behoren heeft ingelicht, is het BHIM niettemin ertoe gehouden rekening te houden met deze keuze door zijn officiële dienstmededelingen te richten tot deze aangewezen vertegenwoordiger om hem in staat te stellen de belangen van zijn opdrachtgeefster te verdedigen met de hogere zorgvuldigheid waarvan hij als gekwalificeerde beoefenaar wordt geacht blijk te geven (zie in dit verband de richtsnoeren betreffende de procedures voor het BHIM, deel A, hoofdstuk 6, punt 6.2.3).

48      In dit verband kan het BHIM niet op grond van artikel 47, lid 2, van verordening nr. 207/2009 en regel 29 van de uitvoeringsverordening aanvoeren dat deze bepalingen het BHIM ertoe verplichten de gemeenschapsmerkhouder, maar niet zijn aangewezen professionele vertegenwoordiger ervan in kennis te stellen dat de geldigheid van deze merkinschrijving binnenkort verstrijkt (zie punt 31 supra).

49      Dit betoog schendt immers regel 67 van de uitvoeringsverordening volgens welke, indien een vertegenwoordiger is aangewezen, alle kennisgevingen aan hem moeten worden gericht. De kamer van beroep heeft in punt 19 van de bestreden beslissing overigens erkend dat de rappel „inderdaad verkeerdelijk” niet naar de aangewezen vertegenwoordigers, maar rechtstreeks naar verzoekster was verstuurd.

 

IEF 11226

Controle van een verwijderingsopdracht

Hof 's-Hertogenbosch 24 april 2012, LJN BW4126, zaaknr. HD 200.081.274 (Dirrix tegen Eestairs)

Uitspraken ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur B.V..

Tenuitvoerlegging. Auteursrecht op linttrap. In navolging van Rechtbank Breda 22 december 2010 waarin de voorzieningenrechter Dirrix had verboden om het vonnis van 20 oktober 2010 [IEF 9169] ten uitvoer te leggen totdat een rechter anders beslist.

Volgens Dirrix zijn er dwangsommen verbeurd van € 107.000. Eestairs heeft aangevoerd dat het vonnis van 20 oktober 2010 is vervallen (ex 1019i Rv) en dat dit met terugwerkende kracht is (ex 50(6) Trips en 9(5) Europese handhavingsrichtlijn). Dit laatste wordt door het Hof verworpen.

Het hof is van oordeel dat met het doen van een verzoek om afbeeldingen van sites van derden te verwijderen, kan worden voldaan aan het vonnis. Dit is niet anders waar het websites betreft waarvan is gesteld dat deze aan Eestairs gelieerd zijn.

Wat betreft de eigen website heeft Eestairs (gelet op het emailbericht aan haar webbeheerder) opdracht gegeven alle verwijzingen te laten verwijderen en heeft zich daartoe voldoende ingespannen. Het hof acht dit niet aannemelijk dat Eestairs redelijkerwijs voldoende inspanning en zorgvuldigheid heeft betracht het Engelstalige gedeelte in overeenstemming met het vonnis te brengen. Van Eestairs mocht worden verlangd dat zij haar eigen website op juiste uitvoering van de verwijderingsopdracht zou controleren.

Het hof gaat voorbij aan de stelling dat screenprints gemakkelijk gemanipuleerd kunnen worden en komt tot een eenmalige verbeurte van een dwangsom van €25.000. Het Hof vernietigt het vonnis van 22 december 2011 en beveelt de executie van dwangsommen te schorsen voor de Nederlandstalige website en veroordeelt Eestairs tot betaling van een dwangsom betreft voornoemde overtreding aangaande de Engelstalige website van Eestairs. De proceskosten worden gecompenseerd.

4.7.1 Het hof verwerpt het betoog van Eestairs dat zij ten tijde van de gestelde overtredingen niet op straffe van verbeurte van dwangsommen tot naleving van dde onderhavige voorlopige voorziening gehouden was, nu deze op grond van art. 1019iRv met terugwerkende kracht is vervallen. Naar het voorlopig oordeel van het hof kan de gestelde terugwerkende kracht niet uit de tekst van art. 1019iRv worden afgeleid, noch uit art. 50(6) TRIPs of art. 9(5) van de Europese handhavingsrichtlijn. Nu evenmin andere gronden aanwezig zijn om de gestelde terugwerkende kracht van het verval van de voorziening aan te nemen, moet ervan worden uitgegaan dat het gevorderde verbod op deze grond niet toewijsbaar is.

4.7.7 Het hof verwerpt voorshands de stelling van Eestairs die erop neerkomt dat de door Dirrix overlegde screenprints de stellingen van Dirrix niet, althans onvoldoende ondersteunen, omdat daarop - als gevolg van cache-werking - louter historische gegevens te zien zouden zijn.

(...) Thomassen noemt als voorbeeld van websites die daarmee wel een probleem hebben 'nieuws-websites en andere prioriteitsinformatie-websites', met welke sites de website van Eestairs naar het voorlopig oordeel van het hof niet kan worden vergeleken. Het cache-probleem zou volgens de stellingen van Eestairs in het onderhavige geval immers niet betreffen dat niet á la minute over up-to-date informatie kan worden beschikt, maar dat informatie op haar website niet is ververst gedurende een periode van twaalf dagen.

Het lag aldus naar het voorlopig oordeel van het hof op de weg van Eestairs om concreet aan te geven op welke grond kan worden aangenomen dat de vele overlegde screenprints zijn gemaakt van op dat moment reeds verouderde gegevens, een en ander in weerwil van de door Dirrix concreet benoemde omstandigheden die voorshans het tegengestelde standpunt ondersteunen.

4.7.8 Het hof gaat voorbij aan de stelling van Eestairs dat screenprints gemakkelijk gemanipuleerd kunnen worden, nu deze stelling onvoldoende concreet is om de conclusie te dragen dat manipulatie door Dirrix of zijn advocaat van de overlegde stukken daadwerkelijk sprake is geweest.

Voor nadere bewijslevering is in de onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure geen plaats, zodat daaraan niet wordt toegekomen. Aan de bewijsaanbiedingen gaat het hof aldus voorbij.

Lees het vonnis hier (LJN BW4126, grosse HD 200.081.274).

IEF 11224

Er is iets merkwaardigs aan het “Norma/NL Kabel”-arrest

Met commentaar in't kort van Erik de Vos, Kracht advocatuur.

Op 10 april 2012 [IEF voer er een schok door rechtenbeherend Nederland: het Haagse hofoordeelde dat de omroepen niet meer zelfstandig uitzenden, maar dat het de kabel-exploitanten zijn die de ‘primaire openbaarmaking’ (in opdracht van de omroepen) verrichten. De kabelaars zijn derhalve ook geen vergoeding meer verschuldigd voor ‘her-uitzenden’, hetgeen de (voorheen) rechthebbenden miljoenen scheelt.

De kwestie was als volgt. Norma is een collectieve beheersorganisatie (CBO) die op grond van art. 14a Wet Naburige Rechten (“WNR”) voor uitvoerende kunstenaars vergoedingen claimt van partijen die ‘heruitzenden’. Vroeger zonden de omroepen zelf (via de zendmasten van destijds Nozema) hun signalen via de ether uit, waarna die signalen door de kabelaars met antennes werden opgepikt en aan hun abonnees werden doorgegeven. In die situatie was er sprake van een duidelijke ‘primaire’ openbaarmaking door de omroepen en een ‘secundaire’ openbaarmaking door de kabelaars.

Na de zogenaamde ‘switch-off’ op 11 december 2006 zijn de omroepen er toe overgegaan om hun programma’s via de ‘Media Gateway’ aan de kabelaars ter uitzending beschikbaar te stellen. Kort samengevat, oordeelt het hof nu dat voor een openbaarmaking noodzakelijk is dat er sprake is van ‘een mededeling aan het publiek’. Het via de ‘Media Gateway’ aan de kabelaars beschikbaar stellen van de programma’s ter uitzending geldt niet als zo’n mededeling, aangezien de Media Gateway alleen voor de kabelaars toegankelijk is en niet voor het publiek. Daarmee valt het doek voor de aanspraken van Norma op grond van de WNR, en in haar kielzog voor alle CBO’s die een vergoeding van de kabelaars vragen voor ‘secundaire’ openbaarmaking.

Maar er is iets merkwaardigs aan het “Norma/NL Kabel”-arrest. Dat ligt niet aan de conclusie van het hof (‘als de omroepen niet meer uitzenden, kunnen de kabelaars niet meer her-uitzenden’), maar aan de wijze waarop het hof aan twee mijns inziens cruciale factoren voorbijgaat. Het eerste pijnpunt is het openbaar maken door de omroepen zelf, het tweede is de doorgifte door de kabelaars aan hun abonnees.

De manier waarop Norma haar stellingen en argumenten heeft onderbouwd, is niet zonder meer terug te vinden in het arrest. Het is mogelijk dat Norma alles wat ik hieronder ga zeggen zelf ook al had bedacht, maar dat het hof daar niet expliciet op in is gegaan. Bovendien ben ik er vanuit gegaan dat de kabelaars in Nederland allemaal aangesloten zijn op die Media Gateway. Dat leek me het geval aangezien naast de kabel-exploitanten Ziggo, Delta Comfort en UPC, ook de belangenvereniging NL Kabel voor de rechter stond. Ook stellen de kabelaars zelf dat er geen sprake meer van is dat een kabelaar signalen oppikt via antennes en dan heruitzendt.

En nu de problematische kanten van het arrest. Eerst die andere openbaarmaking door de omroepen zelf. Het hof (r.o. 4.2) oordeelt dat openbaarmakingshandelingen door de omroepen bij de distributie van programma’s waarbij de kabel geen rol speelt niet relevant zijn “aangezien het er in dit verband om gaat of aanlevering aan de kabel een openbaarmaking oplevert.” Het hof gaat er daarbij kennelijk vanuit dat de uitzending via de kabel c.q. via de kabelaars de eerste openbaarmaking is, tenzij er in die keten een eerdere openbaarmaking was. Alle andere openbaarmakingen (via de satelliet (CanalDigitaal), de digitale ether (Digitenne) en internet etc.) zijn – zo interpreteer ik het hof – per definitie latere openbaarmakingen, die in deze procedure niet aan de orde waren.

De vraag is of het hof daarbij voorbij is gegaan aan de algemene, ongecodeerde, vrije beschikbaarheid van (in ieder geval) de Nederlandse zenders 1, 2 en 3; te ontvangen door iedereen met een eenvoudige antenne. Die zogenaamde ‘free to air’-uitzending vindt eveneens plaats onder verantwoordelijkheid van de omroepen. De omroepen leveren het signaal aan bij KPN, die het doorvoert naar haar zendmasten en in opdracht van de omroepen uitzendt als digitaal signaal via de ether. KPN maakt hierbij niet zelfstandig openbaar, maar is gewoon het doorgeefluik.

Het spreekt vanzelf dat de omroepen niet twee keer, gelijktijdig maar via verschillende wegen, een eerste openbaarmaking kunnen verzorgen. Als de openbaarmaking via de kabel nu (zoals het hof oordeelt) de eerste uitzending is, dan moet de ‘free to air’-uitzending de heruitzending zijn. Wellicht zijn het in dat geval de omroepen zèlf die een vergoeding verschuldigd zijn aan Norma en aan alle overige heruitzending-claimanten. Maar het is ook mogelijk dat die ‘free to air’-uitzending wel degelijk als de primaire uitzending moet worden gezien, waarna de kabelaars (ongeacht hoe ze aan hun signaal komen) nog steeds ‘heruitzenden’.

De andere kwestie betreft de vreemde situatie dat de kabelaars niet alleen doorgeven namens de omroepen aan een ongedifferentieerd publiek, maar dat zij ook televisie aanbieden aan hun abonnees. De website van (bijvoorbeeld) UPC leert dat om via de kabel televisie te kunnen ontvangen er (ten minste) een abonnement nodig is à raison van € 17,50. Als dit de eerste openbaarmaking van de drie Nederlandse zenders is, hoe verhoudt dit zich dan tot de verplichting voor Nederlandse omroepen ex art. 2.1 lid 3 Mediawet 2008 om hun programma-aanbod slechts beschikbaar te stellen tegen de kosten van “aanschaf en gebruik van technische voorzieningen die de ontvangst mogelijk maken”? Dat onder dat laatste ook een abonnement bij een kabelaar valt, is moeilijk verdedigbaar.

Als de Nederlandse zenders wèl ook vrijelijk via de kabel voor iedereen beschikbaar zijn, dringt de vergelijking zich op met het vonnis van de Amsterdamse voorzieningenrechter in de zaak tussen een aantal CBO’s en Digitenne (Vrz. Rb. Amsterdam, 25 november 2010, “Cedar/Digitenne”, [IEF 9244, red.]). In die zaak werd Digitenne gedaagd omdat zij een nieuwe openbaarmaking zou verrichten. Digitenne verdedigde zich met de stelling dat de Nederlandse zenders 1, 2 en 3 te ontvangen waren voor wie het maar beliefde, ook zonder de ‘smartcard’ van Digitenne. De rechtbank stelde (r.o. 5.11) dat die vrije openbaarmaking er niet toe doet, maar dat de relevante vraag is of er een doorgifte plaatsvindt op een wijze die aan Digitenne valt toe te rekenen. Van belang daarbij was onder meer dat Digitenne abonnees wierf met een pakket via haar te ontvangen kanalen waar ook Nederland 1, 2 en 3 in was opgenomen. Dit oordeel van de voorzieningenrechter lijkt mij juist, zeker ook met in gedachten het arrest van het HvJ EU inzake “Rafael Hoteles” (Hvj EU 7 december 2006, C-306/05, “SGAE/Rafael Hoteles” [IEF 3022, red.). Waarom zou voor de kabelaars nu iets anders gelden dan voor Digitenne of hotel-eigenaren?

Samengevat, lijkt mij dat het hof twee belangrijke kwesties over het hoofd heeft gezien. Echter, zoals gezegd, kan ik in het arrest niet teruglezen of Norma deze stellingen heeft betrokken. Het is mogelijk dat in het partijdebat Norma de vergoeding die zij verlangde van de de kabelaars geheel afhankelijk heeft gemaakt van de band met de omroepen, met als gevolg dat zij nu rechteloos achter is gebleven.

Erik E. de Vos
Afbeelding: gelinkt van advocatie.nl

IEF 11225

Verwijst naar Ecologically perfect

Gerecht EU 24 april 2012, zaak T-328/11 (Leifheit tegen OHIM, EcoPerfect)

Gemeenschapsmerk. De inschrijving van het woordmerk ECOPERFECT (klasse 21; huishoudelijke middelen) wordt door de onderzoeker geweigerd. De kamer van beroep verwerpt het beroep, waarna - in dit arrest - het middel wordt aangevoerd dat het beoogde merk niet beschrijvend is en evenmin ieder onderscheidend vermogen ontbeert.

Het Gerecht stelt vast dat de lettergreep "Eco" een (inmiddels) gebruikelijke afkorting van ecologisch is. Er bestaat ook geen twijfel over de betekenis van de lettergreep "Perfect". Met het teken EcoPerfect wordt verwezen naar de zinsnede "ecologically perfect" en dit benadrukt het beschrijvend karakter van de milieuvriendelijk geproduceerde huishoudsartikelen. Het Gerecht EU wijst de klacht af.

35. Somit ist zu schließen, dass das Zeichen EcoPerfect bei den maßgeblichen Verkehrskreisen keinen Eindruck erweckt, der hinreichend weit von dem entfernt wäre, der durch die bloße Aneinanderreihung der Begriffe „eco“ und „perfect“ hervorgerufen wird, und dass es unmittelbar als Bezugnahme auf die Wendung „ecologically perfect“ (ökologisch vollkommen) verstanden wird.

44      Das Zeichen EcoPerfect verweist direkt auf die Wendung „ecologically perfect“, die eine vollkommene Berücksichtigung der Belange der Natur und der Umwelt zum Ausdruck bringt.

66      Da der erste von der Klägerin vorgebrachte Klagegrund zurückgewiesen worden ist, braucht dieser Klagegrund nicht mehr geprüft zu werden.