IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9874

Databanken domeinnamen tegen cybercrime

Als randvermelding. Cybercrime aanpakken kan soms heel simpel: bij het vastleggen van webadressen en domeinnamen. Dáár valt de eerste winst te pakken, zeggen experts [hier]. Voorstellen om daarover afspraken te maken met Icann, de overkoepelende domeinnaamuitgever, waren tot voor kort slecht bespreekbaar. Maar vorige week in Singapore, op de openbare jaarvergadering van ICANN, was er opeens een beetje witte rook. Van de oorspronkelijke twaalf aanbevelingen voor een gedragscode voor whois databanken, zijn er negen aangenomen.

BRON: copsincyberspace.wordpress.com

IEF 9873

Boekaankondiging: Engelstalige IE-boeken

S. Luginbühl, European Patent Law-towards a Uniform Interpretation, CIER-serie, Edward Elgar Publishers

Voormalig CIER-promovendus dr. S. Luginbühl behandelt in zijn boek de huidige stand van het octrooirecht in de Lidstaten van de Europese Unie, de verschillende gezichtspunten van de Lidstaten en de verscheidene benaderingen tot unificatie van het octrooirecht. Het boek presenteert op een heldere en begrijpelijke wijze de complexe situatie en verschillende meningen vanaf het begin van de discussie zonder dat de lezer eerdere kennis moet hebben en is daarom voor iedereen die interesse heeft in het onderwerp aanbevolen.

Meer hier (link)

W. Grosheide, Intellectual Property and Human Rights – A Paradox, CIER-serie, Edward Elgar Publishers

Niet alleen hebben IE-rechten en mensenrechten eenzelfde achtergrond, beiden hebben zelfde ontwikkeling meegemaakt in de twintigste eeuw. De relatie tussen beiden is erg lang zwak geweest, maar heeft tijdens laatste decennium aandacht gekregen. Men onderzocht de relatie tussen beiden pas recent. Twee stromingen daarin: eerste school zegt dat beiden fundamenteel in conflict zijn met elkaar. Sterke IE-bescherming is niet te verenigen met mensenrechtenverplichtingen, in het bijzonder op het gebied van economie, sociale en culturele rechten. Dit conflict kan worden beslecht door primaat van mensenrechten boven IE-rechten te stellen omdat IE-rechten een instrument zijn om mensenrechten te bevorderen. De tweede school zegt dat ze wel verenigbaar zijn en naast kunnen co-existeren omdat mensenrechten en IE-rechten beiden het welzijn verbeteren en ten dienste van de maatschappij staan. Beiden juridische regimes verzoeken een juiste verdeling van privérechten af te wegen tegen bescherming van het publieke belang.

Meer hier (link / pdf)

IEF 9872

Besmettelijk plantenvirus

Hof 's-Hertogenbosch 7 september 2010, LJN BR0016 (Westlandse Plantenkwekerij B.V. tegen Societe Marachaite de l'ouest h.o.d.n. S.I.C.A. Saveol)

Als randvermelding. Voor kwekersrecht. Internationale onrechtmatige daad besmettelijk plantenvirus. Wet conflictrecht onrechtmatige daad. 

Voortzetting van LJN BR0015 Weens Koopverdrag; appellante (een Nederlands bedrijf) 'bestelt' tomatenplantzaden bij geïntimeerde (een Frans bedrijf). Bewijsvraag: is er een koopovereenkomst tot stand gekomen? Hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Wet conflictenrecht onrechtmatige daad; levert het advies van geïntimeerde aan een aantal Franse bedrijven om geen tomatenplanten af te nemen van appellante vanwege een in Nederland heersend, zeer besmettelijk plantenvirus in casu een onrechtmatige daad op? Onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat geïntimeerde jegens appellante onrechtmatig heeft gehandeld.

8.10.3. Met betrekking tot het toepasselijke recht overweegt het hof als volgt.
Het hof begrijpt de stellingen van Saveol aldus, dat krachtens artikel 5 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (hierna: WCOD) Nederlands recht van toepassing is, nu de beweerdelijke onrechtmatige daad nauw is verbonden met de rechtsverhouding tussen Saveol en WPK. WPK heeft het bestaan van die nauwe verbondenheid niet betwist noch - ondanks uitdrukkelijke uitnodiging zich bij akte over het toepasselijke recht uit te laten - overigens feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan haar op onrechtmatige daad gegronde vordering niet naar Nederlands recht zou moeten worden beoordeeld.
Nu het op 1 juni 2001 in werking getreden artikel 5 WCOD een codificatie van de daarvóór geldende jurisprudentie bevat, is het hof van oordeel dat gelet op de onbetwiste nauwe verbondenheid met de rechtsverhouding tussen partijen, de beweerdelijke onrechtmatige daad naar Nederlands recht moet worden beoordeeld.

8.10.4. Naar het oordeel van het hof heeft WPK onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat Saveol jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
Saveol heeft ter rechtvaardiging van haar handelen gewezen op het destijds in Nederland heersende, zeer besmettelijke plantenvirus. Dat dit zeer besmettelijke plantenvirus in Nederland heerste ten tijde van het annuleren van de orders door [X.] c.s. is tussen partijen niet in geschil. Onder deze omstandigheden is zonder nadere onderbouwing niet duidelijk waarom het door Saveol aan [X.] c.s. gegeven advies om geen tomatenplanten van WPK af te nemen onrechtmatig zou zijn jegens WPK.
Ook indien de stelling van WPK juist is dat Saveol aan [X.] c.s. heeft laten weten dat zij geen tomatenplanten aan haar mocht leveren indien deze door WPK zouden zijn gekweekt, heeft WPK, gelet op het in Nederland heersende, zeer besmettelijke plantenvirus, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarom dit onrechtmatig zou zijn jegens haar, zelfs al zou deze mededeling van Saveol de reden zijn geweest dat [X.] c.s. de tomatenplanten niet heeft afgenomen van WPK.
Voor zover WPK heeft gesteld dat Saveol de ziekte schromelijk heeft overdreven om goedkopere afname te bewerkstelligen, heeft WPK dit evenmin met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
Nu WPK niet aan haar stelplicht heeft voldaan met betrekking tot de beweerdelijke onrechtmatige daad door Saveol, komt het hof niet toe aan de bewijsfase, zodat het hof voorbijgaat aan het door WPK in dit kader gedane bewijsaanbod.

IEF 9871

Eerste BMM Rotterdam Event goed bezocht

Ingezonden door het secreriaat BMM en met dank aan Simone Pelkmans, Unilever N.V.

Overgenomen uit't persbericht: Afgelopen dinsdagavond 28 juni vond in Rotterdam in de Pub van de Machinist (door een van de aanwezigen Rotterdammers de BMM-Kuip genoemd) het eerste BMM Rotterdam Event plaats. Zo’n 40 IE-liefhebbers, zowel BMM-leden als andere geïnteresseerden,waren ondanks de hitte en het onweer afgereisd naar Rotterdam om onder het genot van een drankje te luisteren naar twee interessante presentaties. 

Michel Rorai (Unilever) sprak over diverse uitdagingen voor merkhouders bij het gebruik van social media. Aan de orde kwamen onder meer het onderzoeken van een social media naam, het gebruik van social media logo’s en het optreden tegen inbreukmakend gebruik op social media.

Willem Leppink (Ploum Lodder Princen) begon met een korte update over recente ontwikkelingen op het gebied van nieuwe top level domain names, gevolgd door een uiteenzetting over de diverse geschillenbeslechtingsregelingen op het gebied van domeinnamen en praktische tips voor het voeren van dergelijke procedures.

De locatie, naar Brussels voorbeeld ‘op café’, was sfeervol en nodigde uit om na te borrelen en na te praten. Gezien de vele positieve reacties zal in het najaar weer zo’n Rotterdamse BMM bijeenkomst worden georganiseerd. Ideeën voor onderwerpen en sprekers zijn welkom.

Het BMM Bestuur

IEF 9870

Ook het gebruik van initialen

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 1 juli 2011, KG ZA 11-420 (Cofra Holding A.G. en C&A Nederland tegen gedaagde)

Met gelijktijdige dank aan Rogier Overbeek, Kennedy Van der Laan

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Handelsnaamrecht. Verwateringsgevaar. Eigen naam. Arrondissement 's-Gravenhage bevoegd naar 4.6 BVIE. Zeer bekend merk 9(1)(c) GMVo en 2.20 lid 1 sub c BVIE; verwarringsgevaar hoeft niet te bestaan. In voldoende mate overeenstemming G&A DESIGN en C&A merken, dominante element is auditief en visueel bepaalde gelijkenis. Eigen naam tegen bekende merken geen eerlijk handelsgebruik (12 sub a GMV o en 2.23 lid 1 sub a BVIE). Vorderingen toegewezen, bijzonder: KvK-inschrijving aanpassen.

4.3. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of het gebruik van het G&A DESIGN-teken ook leidt tot verwarring bij de consument, zoals C&A heeft gesteld en [Gedaagde] gemotiveerd heeft betwist. Voor het aannemen van afbreuk aan het onderscheidend vermogen van de C&A-merken in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en 2.20 lid 1 sub c BVIE is het bestaan van verwarringsgevaar namelijk geen vereiste (o.m. HvJ EG 23 oktober 2003, C-408/01, Adidas-Salomon).

Overeenstemmend teken 4.4. Naar voorlopig oordeel stemt het teken G&A DESIGN in voldoende mate overeen met de C&A-merken om te kunnen spreken van een overeenstemmend teken in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en art. 2.20 lid 1 sub c BVIE. Het meest onderscheidende en dominante element van het teken G&A DESIGN, te weten het element G&A, vertoont namelijk auditief en visueel een bepaalde gelijkenis met de C&A-merken.

Dezelfde waren 4.7. Naar voorlopig oordeel gebruikt [Gedaagde] het teken G&A DESIGN voor identieke waren. Het in dit verband door [Gedaagde] aangevoerde verweer dat het uiterlijk en de kwaliteit van de door hem verhandelde kleding en schoenen niet identiek is aan het uiterlijk en de kwaliteit van de onder de C&A-merken verhandelde kleding, moet worden verworpen. Ten eerste heeft het Hof van Justitie beslist dat in het kader van een beoordeling van de vraag of er sprake is van een inbreuk, moet worden uitgegaan van de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven (HvJ EG 27 november 2008, C-252/07, Intel). Onder de vrij algemene categorieën “kleding” en “schoenen” waarvoor de C&A-merken zijn ingeschreven, vallen de producten van [Gedaagde] onmiskenbaar. Ten tweede moet op basis van de door C&A in het geding gebrachte foto’s voorshands worden aangenomen dat ten minste een deel van de door [Gedaagde] onder het teken G&A DESIGN verhandelde collectie vergelijkbaar is met de specifieke kleding en schoenen waarvoor C&A de C&Amerken gebruikt en dat er een aanzienlijke overlap is in het relevante publiek, te weten de doelgroepen waarop C&A en [Gedaagde] zich richten. Die feitelijke overlap vergroot naar voorlopig oordeel het risico dat het gebruik van het G&A DESIGN-teken afbreuk zal doen aan de C&A-merken.

Afbreuk 4.8. Gegeven de hiervoor geconstateerde overeenstemming tussen de merken en het teken, de overeenstemming tussen de producten en het zeer grote onderscheidende vermogen en de zeer grote bekendheid van de C&A-merken, moet voorshands worden aangenomen dat het publiek een verband zal leggen tussen de C&A-merken en het teken G&A DESIGN, in die zin dat het G&A DESIGN-teken de C&A-merken in gedachten oproept bij de gemiddelde consument van de kleding en schoenen waarvoor de C&Amerken zijn ingeschreven, zeker wanneer het teken wordt uitgesproken. Diezelfde factoren brengen naar voorlopig oordeel mee dat er afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van de C&A-merken in die zin dat die merken verwateren.

Eigen naam 4.10. Het verweer van [Gedaagde] dat het element “G&A” verwijst naar de initialen van zijn eigen naam ([Voornaam Gedaagde] [Achternaam Gedaagde]) kan niet slagen. De voorzieningenrechter begrijpt dat Gedaagde] hiermee een beroep heeft willen doen op een geldige reden in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en art. 2.20 lid 1 sub c BVIE en/of op de beperking op het merkenrecht voor het gebruik van een eigen naam in de zin van de artikelen 12 sub a GMVo en art. 2.23 lid 1 sub a BVIE. Daargelaten of onder deze uitzonderingen ook het gebruik van initialen valt, kan het beroep op die bepalingen om de volgende reden niet slagen. C&A heeft er in dit verband – onweersproken – op gewezen dat er geen enkele reden bestaat voor de toevoeging van het &-symbool aan die initialen, terwijl die toevoeging wel aanzienlijk bijdraagt aan de overeenstemming met de C&A-merken en daarmee aan de mate waarin het publiek een verband zal leggen tussen de producten van [Gedaagde] en C&A. Gegeven de bekendheid van de C&A-merken, had [Gedaagde] zich daarvan bewust moeten zijn en dat besef had hem moeten weerhouden van het gebruik van het teken G&A DESIGN. Dat brengt naar voorlopig oordeel mee dat de gestelde reden voor het gebruik van het teken niet geldig is in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en art. 2.20 lid 1 sub c BVIE en dat dit gebruik niet overeenstemt met de eerlijke handelsgebruiken
in de zin van de artikelen 12 sub a GMVo en art. 2.23 lid 1 sub a BVIE.

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 9869

Vliegoverall

Rechtbank 's-Gravenhage 29 juni 2011, HA ZA 10-3577 (S.A. UTEXBEL N.V. tegen A-Industries B.V. en de Staat der Nederlanden, Defensie)

ter illustratie

Met gelijktijdige dank aan Otto Swens, Vondst advocaten.

Even voor jezelf lezen. Octrooirecht. VRO-procedure Aanbesteding door Defensie. Vliegoverall. Textiel, hoogwaardige garens en weefsels voor beschermingskledij. Octrooi EP 1 598 475. Wijziging van eis ontoelaatbaar wegens strijdigheid karakter VRO-procedure. Geen inbreuk.

3.1. Stellende dat de door gedaagden verhandelde en in voorraad gehouden overalls vallen binnen de beschermingsomvang van het Octrooi, vordert Utexbel bij dagvaarding – kort samengevat – een verklaring voor recht dat A-Industries en de Staat inbreuk maken op het Octrooi, een verbod tot verdere inbreuk, met nevenvorderingen, zich uitstrekkende tot alle gedesigneerde landen. Na wijziging van eis heeft Utexbel deze vorderingen als primaire vorderingen gehandhaafd en voorts subsidiair gevorderd – kort samengevat – een verklaring voor recht dat A-Industries en de Staat onrechtmatig jegens haar handelen door misleidende mededelingen te doen respectievelijk door bij de aanbestedingsprocedure onvoldoende controle uit te oefenen of aan het Programma van Eisen is voldaan, alsmede een verbod ter zake. Utexbel stelt daartoe – kort gezegd – dat als geen sprake is van inbreuk op het Octrooi, de overalls geleverd door A-Industries niet kunnen voldoen aan de vereisten van Duitse leger standaard TL 8305-0331 respectievelijk aan het programma van eisen dat bij de aanbestedingsprocedure is gehanteerd en dat verwijst naar TL 8305-0331.

4.9. De slotsom luidt dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van inbreuk op het Octrooi zodat de vorderingen in conventie dienen te worden afgewezen. Gedaagden hebben wat betreft het grensoverschrijdende karakter van de vorderingen nog een beroep gedaan op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake GAT/LuK (HvJ EU 13 juli 2006, NJ 2008, 76), stellende dat het Octrooi nietig is. Volgens vaste rechtspraak na HR Roche/Primus (30 november 2007, NJ 2008, 77) betekent een gevoerd nietigheidsverweer niet dat de rechtbank geen grensoverschrijdend bevoegdheid heeft. Het staat de rechtbank echter vrij de inbreukprocedure aan te houden in afwachting van het door een partij uit te lokken oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter, doch slechts indien de eisende partij dat wenst. Indien eiser geen aanhouding wenst, dient de rechtbank de vordering af te wijzen. In deze zaak valt echter niet in te zien welk belang er is bij aanhouding (in afwachting van beslissing door buitenlandse rechters) op dit punt, nu de grensoverschrijdende vorderingen reeds voor afwijzing gereed liggen zonder dat het nietigheidsverweer beoordeeld
behoeft te worden.

4.10. De reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat van inbreuk op het Octrooi sprake is. Nu die voorwaarde niet is vervuld, komt de rechtbank aan beoordeling daarvan niet toe.

IEF 9867

Meinedig heeft geoordeeld

Vrz. Rechtbank Amsterdam 30 juni 2011, LJN BQ9943 (Renault Nederland N.V. tegen gedaagde)

Als randvermelding. Stukgelopen samenwerking. Rechtmatige opzegging dealerovereenkomst. Uiting in vakblad Automotive: beschuldigingen van meineed jegens diverse media hangende procedures. Vrijheid van meningsuiting, beperkt door 6:162 BW. Vorderingen toegewezen, waaronder rectificatie.

4.9.  De onjuiste en suggestieve uitlatingen van [gedaagde] zijn onnodig grievend jegens [eiser sub 1] c.s. [eiser sub 1] is in zijn eer en goede naam aangetast doordat [gedaagde] in de media ten onrechte heeft gesuggereerd dat het gerechtshof de getuigenverklaring van [eiser sub 1] meinedig heeft geoordeeld. Renault is in haar eer en goede naam aangetast doordat [gedaagde] ten onrechte heeft gesuggereerd dat het gerechtshof heeft geoordeeld dat Renault welbewust een opzeggingsbrief heeft gestuurd om [gedaagde] bij de onderhandelingen met [kandidaat-koper] onder druk te zetten.

4.10.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen toewijsbaar zijn, voor zover zij betrekking hebben op de drie hiervoor genoemde uitlatingen. Voor zover de vordering ziet op een verbod voor [gedaagde] om [eiser sub 1] publiekelijk van meineed te beschuldigen kan die slechts in zoverre worden toegewezen, dat hem niet kan worden verboden melding te maken van de door hem gedane aangifte. Een rectificatie en een verbod wordt voorts proportioneel geacht, nu voldoende aannemelijk is dat elk van de verschillende media waarin is gepubliceerd, maar in elk geval het vakblad Automotive, een groot publiek heeft binnen de branche, zodat aannemelijk is dat Renault en [eiser sub 1] schade kunnen ondervinden zolang de uitlatingen van [gedaagde] niet worden rechtgezet. Hoewel [gedaagde] niet degene is die het bewuste artikel in Automotive heeft gepubliceerd, heeft hij niet het verweer gevoerd dat het voor hem niet mogelijk is een rectificatie te plaatsen. De voorzieningenrechter acht het ook voldoende aannemelijk dat [gedaagde] in staat is een rectificatie te plaatsen, eventueel door middel van het inkopen van advertentieruimte, zoals ook in de sommatiebrief van 26 april 2011 is verzocht. De vorderingen zullen dan ook worden toegewezen zoals hierna in het dictum te bepalen.

Dictum: 5.1.  veroordeelt [gedaagde] in de eerstvolgende editie van de papieren versie van het vakblad Automotive die na een week na betekening van dit vonnis verschijnt ofwel op de voorpagina linksonder met een breedte van 5 cm en een hoogte van 10 cm, ofwel op pagina 3 rechtsonder met een breedte van 10 cm en een hoogte van 15 cm de navolgende rectificatie te (doen) plaatsen, in een zwart kader en in een gebruikelijk lettertype en een gebruikelijke lettergrootte, zonder toegevoegd commentaar in woord en geschrift:

“RECTIFICATIE
Onder meer in het artikel “[gedaagde] stapt naar politie”, dat verschenen is in de editie van Automotive van 15 april 2011 heb ik voormalig Renault-directeur [eiser sub 1] er van beschuldigd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan meineed. Tevens heb ik gezegd dat ook de rechter zou hebben vastgesteld dat een door [eiser sub 1] afgelegde verklaring onwaar zou zijn en dat het Amsterdamse Gerechtshof vorig jaar heeft bepaald dat Renault Nederland door de opzegging van de dealerovereenkomsten met twee van mijn vennootschappen onrechtmatig druk op mij zou hebben uitgeoefend.
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam heeft geoordeeld dat ik door het doen van deze uitlatingen onrechtmatig jegens [eiser sub 1] en Renault heb gehandeld en heeft mij bij vonnis van 30 juni 2011 veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.

[gedaagde] te [woonplaats]”,

Lees het vonnis hier (link)

IEF 9866

Overlegging gebruiksbewijzen

BBIE 6 juni 2011, oppositienr. 2003371 (Stichting Protestans Christelijk Ziekenhuis Ikazia tegen Rachid El Kodady)

Merkenrecht. Woord/beeldmerk Ikazia ziekenhuis tegen woord/beeldmerk Multi Maatzorg. Oppositiebeslissing. verzoek tot overlegging gebruiksbewijzen is gegrond. Beoordeling van bewijs, jaarrekening, jaarverslagen en facturen op normaal gebruik. Geen normaal gebruik voor de aanduide diensten. Oppositie afgewezen, merk wordt ingeschreven

29. Aangezien het ingeroepen recht meer dan vijf jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanvraag werd ingeschreven, is het verzoek tot overlegging van gebruiksbewijzen gegrond.

37. Uit de ingediende stukken blijkt niet dat het ingeroepen recht in de relevante periode normaal is gebruikt in de Benelux voor de aangeduide diensten. Om die reden komt het Bureau niet meer toe aan de beoordeling van het verwarringsgevaar.

41. Aangezien het normaal gebruik van het ingeroepen recht niet is aangetoond, dient het verwarringsgevaar niet nader te worden onderzocht.

Lees beslissing hier (link naar pdf)

IEF 9864

Niet per ingeschreven leners per jaar

HvJ EU 30 juni 2011, zaak C-271/10 (Vereniging van Educatie en Wetenschappelijke Auteurs tegen Belgische Staat)

In de serie "uitleenrecht". Auteursrecht en naburige rechten. Collectief beheer. Openbare uitlening. Passend inkomen, billijke vergoeding aan auteurs. Richtlijn verzet zich tegen berekening van vergoeding aan auteurs per persoon per jaar.

Vraag: „Verzet artikel 5, lid 1, van richtlijn [92/100], thans artikel 6, lid 1, van richtlijn [2006/115], [...] zich tegen een nationale bepaling die als vergoeding een forfaitair bedrag van 1 EUR per volwassen persoon per jaar en van 0,5 EUR per minderjarige persoon per jaar vaststelt?”

Antwoord: Artikel 5, lid 1, van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, verzet zich tegen een wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, die een stelsel invoert waarbij de vergoeding die bij openbare uitlening aan de auteurs verschuldigd is uitsluitend wordt berekend op basis van het aantal in de openbare instellingen ingeschreven leners en een per jaar per lener vastgesteld forfaitair bedrag.

Lees het arrest hier (link)
Richtlijn 2006/115/EG

IEF 9863

"Eine bestimmte Technologie"

Gerecht EU 30 juni 2011, zaak T-463/08 (Imagion AG tegen OHIM)

Merkenrecht. Aanvrage gemeenschapswoordmerk DYNAMIC HD (film, telecommunicatie, datadragers). Absolute weigeringsgrond: ontbreken van onderscheidend vermogen, omdat het een technische (industrie)standaard betreft. Ook niet verkregen door het gebruik van het teken. Art. 7(1)(b) en 7(3) GMVo 207/2009. Bevestiging afwijzing door OHIM, afwijzing van klacht.

OHIM 22      Zwar sind die Dienstleistungen in den Klassen 35 und 38 für den allgemeinen Verbrauch bestimmt. Jedoch richten sich die Dienstleistungen in Klasse 41 sowohl an den Endverbraucher als auch an Fachkreise des elektronischen und des audiovisuellen Bereichs, und die Dienstleistungen in Klasse 42 wenden sich an ein Fachpublikum im Bereich der audiovisuellen Techniken (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 2. Juli 2002, SAT.1/HABM [SAT.2], T‑323/00, Slg. 2002, II‑2839, Randnr. 38). Daher ist in Übereinstimmung mit der Beschwerdekammer (Randnr. 16 der angefochtenen Entscheidung) festzustellen, dass sich die angesprochenen Verkehrskreise sowohl aus dem Endverbraucher, der als durchschnittlich informiert und angemessen aufmerksam und verständig anzusehen ist, als auch aus Fachkreisen des elektronischen und audiovisuellen Sektors zusammensetzen. Die Unterscheidungskraft der angemeldeten Marke ist daher unter Berücksichtigung der mutmaßlichen Wahrnehmung dieser Verkehrskreise zu beurteilen.

23      Nach Ansicht der Beschwerdekammer wird der Verbraucher das Zeichen „ebenso wie die Begriffe VHS, CD, DVD, HD-DVD und Blu-Ray in generischer Weise als Hinweis auf eine bestimmte Technologie verstehen“.

Gerecht EU 30      Deshalb kann es das Zeichen DYNAMIC HD, das als eine neue Norm des audiovisuellen Bereichs gedacht ist, nicht ermöglichen, die Dienstleistungen der Klägerin in den Klassen 35, 38, 41 und 42 zu unterscheiden, die gerade dem Bereich der audiovisuellen Techniken und der Elektronik angehören.

32      In jedem Fall sind die Bestandteile „DYNAMIC“ und „HD“ als solche ohne Unterscheidungscharakter. Die Buchstabenkombination HD weist nämlich auf eine Norm hin, während im elektronischen Bereich der dynamische Charakter der von den Trägern gebotenen Funktionen häufig gefragt ist.

33      Ferner sind die Bestandteile „DYNAMIC“ und „HD“ nach den Regeln der englischen Grammatik aneinandergereiht. Daher weist die angemeldete Marke keinerlei zusätzliches Merkmal auf, das das Zeichen in seiner Gesamtheit geeignet erscheinen ließe, die Dienstleistungen der Klägerin von denjenigen anderer Unternehmen zu unterscheiden (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 26. Oktober 2000, Harbinger/HABM [TRUSTEDLINK], T‑345/99, Slg. 2000, II‑3525, Randnr. 37).