IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9436

Royalty’s

Rechtbank Amsterdam, 23 februari 2011, HA ZA 08-2533, Universal International Music B.V. c.s. tegen Tuff Gong Distributors L.P (met dank aan Mariken van Loopik en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek)

Auteursrecht. Distributieovereenkomst. Muziekroyalties. Rechtskeuze voor Nederlands recht. Universal vordert veroordeling van (de Caribische) distributeur Tuff Gong tot betaling van zo’n 10 miljoen dollar in verband met niet afgedragen ‘mechanical royalties’ en o.a. contractuele rente over te laat betaalde ‘product royalties.’  Vorderingen toegewezen.

4.5. (…) Gelet hierop mocht Tuff Gong er niet gerechtvaardigd op  vertrouwen dat de facturen de werkelijk door haar te betalen prijzen weergaven. Dat zou immers inhouden dat zij, in tegenstelling tot hetgeen zij na uitvoerige onderhandelingen was overeengekomen, slechts l/3 van de overeengekomen prijs zou betalen. De in de Distributieovereenkomst 2003 genoemde prijzen zijn derhalve bepalend.

Lees het vonnis hier.

IEF 9435

Uitsluitend nog de proceskostenveroordeling

Desso VersoRechtbank ’s-Gravenhage, 23 februari 2011, HA ZA 10-817, Interface (en Best Wool) tegen Desso em HA ZA 10-2071, Desso tegen Best Wool Carpets & Interface. (eveneens met dank aan Gertjan Kuipers, Thomas Conijn en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek).

Octrooirecht. 1019h Proceskosten. Vonnis in twee zaken, ‘de inbreukprocedure’ en ‘de nietigheidsprocedure.’ EP Interface m.b.t. ‘werkwijze voor het vervaardigen van tapijt en aldus vervaardigd tapijt.’ Interface dagvaardt Desso ter zake van octrooi-inbreuk. Desso vordert in afzonderlijke procedure (de octrooihouders zijn niet allebei betrokken bij de inbreukprocedure) de nietigheid van het EP.

Tijdens de procedure doen Interface en Best Wool “om hun moverende redenen” afstand van het NL deel van EP en Interface vermindert in de inbreukprocedure haar eis tot nihil. Desso handhaaft de vordering tot veroordeling en de volledige proceskosten. Interface wordt veroordeeld in de volledige proceskosten in de inbreukprocedure (€ 87.083,00) en Interface en Best Wool worden veroordeeld in de volledige proceskosten in de nietigheidsprocedure (€ 18.187,00). “Dat Desso en Desso Group in dit geval hebben nagelaten na sommatie door Interface direct de openbaar voorgebruiker bij naam te noemen, maakt het nog niet onbillijk dat Interface de kosten van Desso van Desso Group moet dragen.”

4.2. In de inbreukprocedure moet Interface worden veroordeeld in de proceskosten. Na de vermindering van eis door Interface en het vervallen van het Nederlandse deel van EP 170 dient Interface namelijk als de in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt. Voor de inbreukprocedure is dit door Interface erkend.

4.3. In de nietigheidsprocedure zijn Interface en Best Wool als de in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Met het doen van afstand van het octrooi hebben Interface en Best Wool in feite erkend dat Desso het gelijk aan haar zijde heeft in het geschil over de geldigheid van EP 170. Het feit dat de vordering van Desso wordt afgewezen, kan – anders dan Interface en Best Wool betogen – niet leiden tot een ander oordeel. De vordering is namelijk wel terecht ingesteld. Ook de omstandigheid dat Desso ervoor heeft gekozen de nietigheidsdagvaarding niet in het octrooiregister in te schrijven – en zij zodoende de mogelijkheid heeft laten bestaan dat het octrooi zou worden ingetrokken – doet niet af aan het ongelijk van Interface en Best Wool.

4.4. De stelling van Interface dat de billijkheid zich verzet tegen een veroordeling van haar in de proceskosten in de inbreukprocedure omdat de door Desso en Desso Group gemaakte kosten voorkomen hadden kunnen worden als Desso en Desso Group eerder openheid van zaken hadden gegeven over het openbaar voorgebruik door Masland, wordt verworpen. Een octrooihouder die een inbreukprocedure aanhangig maakt en in die procedure in het ongelijk wordt gesteld, dient in beginsel de als gevolg daarvan door gedaagde gemaakte kosten te vergoeden. Dat Desso en Desso Group in dit geval hebben nagelaten na sommatie door Interface direct de openbaar voorgebruiker bij naam te noemen, maakt het nog niet onbillijk dat Interface de kosten van Desso van Desso Group moet dragen, alleen al omdat Desso en Desso Group een goede reden hadden om die naam op dat moment nog niet te noemen. Desso en Desso Group hebben namelijk – als zodanig onweersproken – aangevoerd dat zij begin 2010 nog bezig waren met het verzamelen van het bewijs van het voorgebruik en dat gegronde vrees bestond dat het verkrijgen van dat bewijs lastiger zou worden als zij Interface de naam van de voorgebruiker zouden geven omdat Masland zaken deed met Best Wool.

4.5. Dat Desso en Desso Group in reactie op het verzoek van Interface om informatie over het voorgebruik niet hebben gezegd dat zij nog bezig waren met het verzamelen van het bewijs, kan evenmin leiden tot een ander oordeel, alleen al omdat gesteld noch gebleken is dat Desso en Desso Group wisten of dienden te beseffen dat die informatie Interface zou weerhouden van het starten van een procedure. Integendeel, Desso en Desso Group hebben aangevoerd dat zij ervan uitgingen dat die informatie Interface daar niet van zou weerhouden omdat zij het verwijt van octrooinbreuk enkel zagen als een poging van Interface om “terug te slaan” nadat Desso haar had aangesproken over een reclame-uiting (zie r.o. 2.4). Daarnaast hebben zij er in dit verband op gewezen dat Interface ook niet direct na kennisneming van de argumentatie van Desso in de nietigheidsprocedure de vorderingen in de inbreukprocedure heeft ingetrokken, maar verweer heeft gevoerd. In het licht van een en ander kan niet worden aangenomen dat Interface daadwerkelijk zou hebben afgezien van de inbreukprocedure als Desso haar zou hebben meegedeeld bezig te zijn met het verzamelen van het bewijs, laat staan dat Desso en Desso Group wisten of dienden te beseffen dat zij een inbreukprocedure hadden kunnen voorkomen door het doen van die mededeling.

(…) 4.8. Dat de kosten aanzienlijk hoger zijn dan de door Interface opgegeven kosten, maakt niet dat de kosten onredelijk hoog of onevenredig zijn. Desso en Desso Group hebben immers uitgebreide werkzaamheden moeten verrichten ter onderbouwing van de nietigheid van het octrooi, terwijl Interface en Best Wool wat betreft het openbaar voorgebruik hebben kunnen volstaan met een summiere conclusie die – naar zij zelf zeggen – slechts diende ter bewaring van hun positie.

Lees het vonnis hier.

IEF 9434

Proceskosten bij verstek (HB)

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 februari 2011, zaaknr. 200.073.680/01, Burger tegen Stichting Ideëel Verzekeren (met dank aan Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom Advocaten)

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. 1019h Proceskosten. Verstekvonnis in kort geding. Kostenveroordeling in eerste instantie onterecht vastgesteld volgens het liquidatietarief. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 augustus 2010, IEF 9038):

4. Het hof is van oordeel dat, nu Burger reeds bij inleidende dagvaarding vergoeding van de volledige proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv. heeft gevorderd, de specificatie van die kosten in een later stadium van de procedure niet kan worden aangemerkt als een vermeerdering van eis in de zin van artikel 130 lid 1 Rv. In verstekzaken kan dan ook niet de eis worden gesteld dat de specificatie bij exploot wordt betekend overeenkomstig het derde lid van die bepaling. Specificatie van de volledige proceskosten in de dagvaarding is in het algemeen niet mogelijk, omdat die kosten dan (grotendeels) nog gemaakt moeten worden en daarom nog niet bekend zijn. De grief is dus gegrond. Het hof zal onderzoeken of de gevorderde kosten overigens voor toewijzing in aanmerking komen.

8. Gelet op de overgelegde aangetekende brief van 10 augustus 2010 en de handtekeningenretourkaart, moet ervan worden uitgegaan dat de Stichting de dag voor de zitting van de kostenspecificatie heeft kennisgenomen. (…) De Stichting heeft in die specificaties kennelijk geen aanleiding gezien om alsnog ter zitting in persoon te verschijnen - daarvoor had zij ingevolge artikel 255 lid 1 Rv. geen advocaat nodig - om verweer te voeren tegen de gespecificeerde vordering van de volledige proceskosten. Het hof is voorts van oordeel dat Burger in de overgelegde specificaties zijn proceskosten voldoende heeft gespecificeerd. In dat geval stond het de voorzieningenrechter niet vrij de vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten af te wijzen en, in plaats daarvan, de proceskosten vast te stellen volgens het liquidatietarief. Het vonnis waarvan beroep zal in zoverre worden vernietigd.

Lees het arrest hier.

IEF 9433

Ononderbroken koken

Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 februari 2011, HA ZA 10-1264, John Bean Technologies tegen Afoheat (met dank aan Titus Engels, Vondst Advocaten)

Octrooirecht. EP gedaagde m.b.t. een werkwijze voor het ononderbroken koken van vleesvoedingsproducten. Eiser vordert de vernietiging van het Nederlandse deel, maar ziet zijn  vorderingen afgewezen. De conclusies van het octrooi zijn niet niet-nieuw en inventief. Het pas bij pleidooi opwerpen van nieuwe geldigheidsbezwaren is i.c. in strijd met de goede procesorde, in het bijzonder die van het versneld regime voor octrooizaken.

4.14. Maar zelfs indien wordt uitgegaan van Sunao en de vakman, die het verlies van water in het vlees tijdens het kookproces wit verminderen met behoud van organoleptische eigenschappen en voedingsstoffen, zou komen tot de toepassing van deze inrichting voor het koken van vlees, zou hij daarmee nog niet zijn gekomen tot de maatregelen van de werkwijze van conclusie 1 omdat Sunao geen tunneloven openbaart. Conclusie 1 is dus inventief te achten bij vertrek vanuit Sunao. Om dezelfde reden komt de vakman niet tot de maatregelen van conclusie I indien hij de folder als vertrekpunt neemt.

4.15. Conclusie 2 is afhankelijk van conclusie I en is derhalve eveneens inventief te achten, De inventiviteit van conclusie 3 is niet (althans niet tijdig, zoals hiervoor is overwogen) bestreden. De overige volgconclusies zijn direct of indirect afhankelijk van conclusie 1,2 of 3 en zijn daarom eveneens inventief.

Lees het vonnis hier.

IEF 9432

De bredere opdracht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 februari 2011, zaaknr. 200.006.902/01, [X] tegen De Staat der Nederlanden (met dank aan Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn).

Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 februari 2008, IEF 5653). Voormalig werknemer van de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) stelt auteursrechthebbende te zijn m.b.t. software-applicaties/broncodes, die hij gedeeltelijk in eigen beheer en in privétijd zou hebben ontwikkeld. Vorderingen afgewezen. De werkzaamheden in eigen pasten binnen het kader van de 'bredere opdracht' en het auteursrecht berust ingevolge art. 7 Aw derhalve bij de Staat als toenmalige werkgever.

9. Wat betreft de feitelijke gang van zaken kan, blijkens het voorgaande, als vaststaand worden aangenomen dat [X] een voor zichzelf in privé ontwikkeld programma heeft doorontwikkeld, "zodat deze van nut zou zijn voor gedaagde" (dagvaarding onder 11) en deze op enig moment, in september 2005 of eerder, in werkzame vorm, zonder medeweten van zijn leidinggevenden, op de systemen van CAS heeft gezet. Na de aanvankelijke boosheid over dat laatste bij zijn leidinggevende heeft CAS het nut van het initiatief ingezien en het omarmd. [X]  heeft de applicaties vervolgens op het werk en onder de vlag van CAS verder doorontwikkeld, zonder enig voorbehoud te maken ten aanzien van een hem toekomend auteursrecht. Omdat hij erkenning wilde voor zijn initiatief, heeft met het oog op een functieherwaardering, bij herhaling verzocht schriftelijk bevestigd te krijgen dat het ontwikkelen van de betreffende applicaties hem is opgedragen. Daarbij heeft hij het standpunt ingenomen dat het betreffende werk hem mondeling is opgedragen. Toen honorering van dit verzoek uitbleef, is hij het auteursrecht gaan claimen, onder meer door een copyright-notice in de broncode te plaatsen.

11. [X] doet allereerst een beroep op de omstandigheid dat hij thuis aan het ontwikkelen van de software is begonnen. Blijkens het voorgaande neemt het hof dat als vaststaand aan, evenals het feit dat- de vrucht van zijn arbeid aanvankelijk zonder medeweten van zijn superieuren op de systemen van CAS heeft geïnstalleerd. Deze omstandigheden sluiten evenwel niet uit dat het werk paste binnen het kader van de voorgenoemde "bredere opdracht.”

12. Het hof acht bewezen dat die brede opdracht, te weten: het (verrichten van werkzaamheden dienstbaar aan het) in eigen beheer via internet ontsluiten van Handelingen, aan onder meer  [X] is gegeven. Het hof onderschrijft in dat verband het oordeel van de rechtbank dat zijn betwisting daarvan, tegenover de gemotiveerde en gedocumenteerde stellingen van de Staat op dit punt, onvoldoende heeft gemotiveerd. Ook in hoger beroep heeft hij dat niet gedaan, althans is zijn motivering niet steekhoudend.

Zo doet  [X]  een beroep op het feit dat de opdracht niet op schrift is gesteld. Dat doet echter niet terzake, nu in het artikel 7Aw ook een mondelinge opdracht kan volstaan. Voor zover betoogt dat geen brede opdracht is gegeven "tot het programmeren van voor CAS essentiële software", ziet hij eraan voorbij dat de door de Staat gestelde opdracht ruimer was, namelijk het (verrichten van werkzaamheden dienstbaar aan het) in eigen beheer via internet ontsluiten van Handelingen. (…) Dat  [X],  naar hij stelt, "toevallig", c.q. "hobbymatig" over de, voor ontwikkeling van de applicaties benodigde kennis en vaardigheden beschikte, doet daarbij niet terzake. (…) Tenslotte staat ook de door gestelde omstandigheid dat CAS zich tot begin 2007 (uitsluitend) op het standpunt heeft gesteld dat het ontwikkelen van software behoorde tot zijn taakomschrijving, niet in de weg aan het als vaststaand aannemen van voornoemde brede opdracht. Het ene sluit het andere immers niet uit.

13. De door [X] verrichte werkzaamheden pasten binnen de genoemde brede opdracht. Met het doorontwikkelen en aanpassen van de software zijn immers applicaties gemaakt die er uiteindelijk toe hebben geleid dat in eigen beheer Handelingen via internet kon worden ontsloten. Met het uitvoeren van deze werkzaamheden zonder enig voorbehoud heeft [X] de opdracht ook aanvaard. Aldus heeft CAS met toestemming van [X] van diens diensten gebruik gemaakt, waarmee is voldaan aan de voorwaarde voor toepasselijkheid van artikel 7 Aw dat de vervaardiging van het werk door de werknemer heeft gestrekt ter vervulling van de dienstbetrekking. Een specifiek op de ontwikkeling van (deze) softwareapplicaties toegespitste opdracht was daartoe niet vereist.

Lees het arrest hier.

IEF 9431

Uit een beeldscherm komt geen bier

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 21 februari 2011, KG ZA 10-890 BDRM tegen De Minibar B.V. (met dank aan Gerben Hartman, Brinkhof)

Handelsnaamrecht. Minibar tegen de Minibar. Amsterdams café/restaurant MiNiBAR (A bar where you never have to wait for service again because you serve yourself) maakt bezwaar tegen de Eindhovense horecagelegenheid De Minibar. Vorderingen afgewezen. Geografisch zijn beide onderneming te ver van elkaar verwijderd en activiteiten op internet en sociale media kunnen eveneens niet leiden tot verwarring. Beide horecagelegenheden opereren bovendien op basis van een totaal verschillend concept. Zie eerder: Rechtbank Utrecht, 8 december 2010, IEF 9279 (geen bevoegdheid Rb. Utrecht).

4.5. (…) Gelet op deze geografische ligging van de beide ondernemingen en de aard van hun activiteiten, kan zonder bijkomende omstandigheden geen verwarringsgevaar bij het publiek worden aangenomen.

(…) 4.7. BDRM heeft echter voorshands niet aannemelijk kunnen maken dat het voeren van (nagenoeg) dezelfde handelsnaam op internet en in deze sociale media het publiek in verwarring brengt.(…)  maakt nog niet dat moet worden aangenomen dat het publiek dat via internet in contact komt met de bars door een (min of meer) identieke handelsnaam in verwarring wordt gebracht. Bovendien kan van het publiek wel enige oplettendheid worden verwacht, zeker indien zij zich via een medium als facebook of hyves willen aanmelden als 'vriend' van een bar.

4.8. BDRM heeft het belang van de sociale media benadrukt. Naar de - zeker beneden de Grote Rivieren geldende doch naar de voorzieningenrechter uit eigen wetenschap bekend is ook elders bestaande - verkeersopvattingen pleegt evenwel het voor zowel klant als uitbater interessante contact met een bar of café bij uitstek tot stand te komen doordat de klant de betreffende gelegenheid persoonlijk betreedt, gevolgd door het aldaar (doen) bestellen en tegen betaling daadwerkelijk genieten van - veelal alcoholische - dranken. Daarbij komt het sociale aspect met name tot zijn recht door de lijfelijke aanwezigheid van andere personen in de betreffende gelegenheid. Kort gezegd: dienstverlening in een cafébar is bij uitstek plaatsgebonden en niet virtueel. Uit een beeldscherm komt geen bier.

4.9. Voorts blijkt genoegzaam uit de door beide partijen overgelegde stukken dat beide horecagelegenheden opereren op basis van een totaal verschillend concept. En niet alleen het concept, ook de eigen website en de inrichting van beide minibars vertonen aanzienlijke verschillen. Blijkens de foto's die te zien zijn op de internetpagina's is de minibar in Amsterdam modern en strak ingericht, terwijl de minibar in Eindhoven klassieker is ingericht en een soort huiskamer gevoel lijkt te willen geven. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat het publiek dat via internet in aanraking komt met één van de minibars zal denken dat de Eindhovense minibar gelieerd is aan de Amsterdamse minibar of dat zij tot dezelfde keten behoren.

4.10. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen acht de voorzieningenrechter het in de handelsnaamwet vereiste directe, dan wel indirecte gevaar voor verwarring bij het publiek niet aanwezig.

Lees het vonnis hier.

IEF 9430

Personalia

Persbericht: “Wubbo de Boer, voormalig President van het Merken- en Designbureau OHIM (The Office for Harmonization in the Internal Market) in Spanje, is per direct toegetreden tot de Raad van Commissarissen van Novagraaf Groep.
 
“Novagraaf is een organisatie die uitstekend is voorgesorteerd voor de toekomst. Met duidelijke internationale ambities, een onderscheidende visie en strategie en zeer enthousiaste medewerkers. Ik ken Novagraaf nog uit mijn tijd als president bij het OHIM en zie dat de organisatie veel tijd en energie heeft geïnvesteerd om een leidende marktpositie te verkrijgen”, aldus De Boer.  Met de komst van Wubbo de Boer onderstreept Novagraaf duidelijk haar internationale ambities.”

IEF 9429

Tentamenvraag

Het Limburgs Museum vraagt u advies over de IE-rechtelijke implicaties van een nieuw tentoonstellingsconcept. Geef in een onderbouwd advies aan waar het museum rekening mee zou moeten houden. Betrek in uw advies ook de begrippen parodie-exceptie, onderwijs-exceptie & catalogus-exceptie. 

Persbericht: “Op zaterdag 26 maart aanstaande gaat in Venlo de eerste vestiging in Europa van IXEA, je Romeinse woonwarenhuis open. De winkel komt in het Limburgs Museum en blijft geopend tot en met 31 december van dit jaar. IXEA is gespecialiseerd in alles voor het Romeinse huis.”  (…) En… overal in IXEA kom je de bekende blauwe en gele kleuren tegen, waar je zo blij en kooplustig van wordt. Foto’s van beroemde designers uit Rome attenderen je op nieuwe ontwerpen. Bij de entree krijg je een potloodje en liniaal. Je volgt de routing en komt langs stellingen met aantrekkelijke season sales. Je kunt rondlopen in de keuken, slaapkamer of living van de ideale Romeinse huis. Er is zelfs een voorbeeld van een klein kantoor. Richtingaanwijzers dirigeren je via een kortere weg naar de uitgang en in het restaurant worden heerlijke Romeinse maaltijden aangeboden. De ballenbak is helaas dicht: de slavinnen die normaliter op de kroost passen, 
staken voor betere arbeidsvoorwaarden! (…)  De bezoekers van IXEA zullen verbaasd staan. Het is net IKEA, maar alles wat erin staat is toch even anders.

Nog verbaasder zullen de bezoekers zijn als ze de labels bekijken aan de stoelen, bedden, kasten en tafeltjes. Behalve de inmiddels al vertrouwd klinkende modellennamen als Venus, Lupus en Sabina, staan ook de prijzen vermeld (…)  IXEA, je Romeinse woonwarenhuis maakt je dag anders.”

Lees het volledig persbericht hier (via Onel

IEF 9428

Enkel zien op wat noodzakelijk is

Vzr. Rechtbank Utrecht, 9 februari 2011, KG ZA 11-113, Interdam Projects B.V. tegen Metaglas B.V. (met dank aan Martin Hemmer, AKD)

Auteursrecht. Kozijnen. Kort geding na beslaglegging door gedaagde op de Internationale Bouwbeurs 2011 (filmpje beslaglegging hier). Beslaglegger Metaglas, producent van een naar buiten draaiend kozijn met de naam Methermo, beroep zich i.c. (na het verlopen van haar octrooi in 2009) op haar gestelde auteursrecht m.b.t. het kozijn, maar ziet haar vorderingen afgewezen nu naar het voorlopig oordeel van de  voorzieningenrechter voldoende is aangetoond dat de vormgeving van Methermo en de tekeningen enkel zien op wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Van slaafse nabootsing is evenmin sprake.

5.4. (…) De vormgeving van Methermo, te weten het smalle profiel van 42 mm, is de kleinste omvang die kan worden gerealiseerd door de voorheen gepatenteerde vinding van Metaglas. Dit is Interdam gebleken door langdurig en kostbaar onderzoek. Dit kenmerk van Methermo - te weten het smalle profiel van 42 mm - is daarom te beschouwen als een kenmerk dat in overwegende mate is ingegeven door het technisch effect van de vinding, op grond waarvan het geen auteursrechtelijke bescherming toekomt, aldus Interdam. Tegenover deze gemotiveerde stellingen van Interdam, is hetgeen Metaglas heeft aangevoerd van onvoldoende gewicht om daaraan te kunnen afdoen. Aldus heeft Metaglas naar het voorlopig oordeel van de  voorzieningenrechter voldoende aangetoond dat de vormgeving van Methermo en de tekeningen enkel zien op wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect (te weten de wijze waarop de delen van het kozijnprofiel zijn samengesteld en de daarmee samenhangende te bereiken kleinste omvang van het kozijn), op grond waarvan geen sprake kan zijn van auteursrechtelijke bescherming.

5.5. Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het door Metaglas ingeroepen recht, op grond waarvan zij ten laste van Interdam beslag heeft gelegd, summierlijk ondeugdelijk is. De vordering van Interdam tot opheffing van het door Metaglas gelegde beslag en retournering van het in beslag genomen Winlite exemplaar, wordt dan ook - in het geval van de laatst genoemde vordering met inachtneming van een redelijke termijn - toegewezen.

6.1. (…) Nabootsing is alleen dan ongeoorloofd indien, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid, evengoed een andere weg ingeslagen had kunnen worden en door dat niet te doen verwarring wordt gesticht (HR 26 juni 1953, NJ 1954,90 Hyster Kany Krane). Het voorgaande komt er op neer dat techniek/functionaliteit niet via de slaafse nabootsingsleer, maar slechts via het octrooirecht, gemonopoliseerd kan worden. Nu in 5.4 reeds op voorhand is aangenomen dat de vormgeving van Methermo en de tekeningen daarvan - waarvan Metaglas een beroep doet op de leer van de slaafse nabootsing - enkel zien op wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect, wordt het beroep van Metaglas gegrond op slaafse nabootsing afgewezen.

Lees het vonnis hier.